nr. 132
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Naar aanleiding van uw verzoek tijdens het Algemeen Overleg van de vaste
commissie voor Justitie van 5 juni 2007 informeer ik u als volgt. Ik
heb u toegezegd een jaarlijks overzicht toe te sturen van zaken die het KLPD
in het jaar daarvoor in behandeling neemt en afdoet.1 U treft bij dezen het overzicht aan van de in het jaar 2007 in behandeling
genomen zaken.
Overzicht en toelichting
Tussen januari en december 2007 waren er in totaal 32 zaken bij het Team
Internationale Misdrijven van de Nationale Recherche in behandeling. Van deze
zaken zijn er 11 waarvan het onderzoek als afgerond beschouwd kan worden:
• 6 zaken waarin het haalbaarheidsonderzoek tot een negatieve conclusie
heeft geleid;
• 3 zaken die in hoger beroep zijn afgedaan (maar nog niet onherroepelijk);
• 1 zaak waarin het onderzoek in Nederland stil ligt (de verdachte
zit in overleveringsdetentie voor het Rwandatribunaal);
• 1 zaak waarin de verdachte overleden is.
Daarnaast zijn er nog 21 zaken waarvan het onderzoek nog niet afgerond
is:
• 10 zaken waarvan het haalbaarheidsonderzoek nog loopt;
• 4 zaken waarvan tactisch onderzoek nog niet gestart kan worden;
• 7 zaken waarin tactisch onderzoek wordt/werd verricht.
In de meeste zaken die het Team Internationale Misdrijven in behandeling
neemt, wordt eerst door de Nationale Recherche een haalbaarheidsonderzoek
verricht. Een positieve beslissing op het haalbaarheidsonderzoek wil echter
nog niet zeggen dat direct wordt gestart met een onderzoek. Te denken valt
aan gevallen waarin onderzoek verricht moet worden in landen waar de situatie
(feitelijk, juridisch, politiek) dit niet toelaat. In dergelijke gevallen
maakt een zaak deel uit van de werkvoorraad van het Team Internationale Misdrijven.
Afdoening in eerste aanleg wil ook niet zeggen dat de rol van het Team
Internationale Misdrijven is uitgespeeld. In vrijwel alle onderzoeken die
tot een vervolging hebben geleid, is hoger beroep ingesteld. Het Team Internationale
Misdrijven verleent ook bijstand in dergelijke gevallen. Daarnaast kan het
voorkomen dat een onderzoek heropend wordt na een terugverwijzing door de
Hoge Raad.
De opsporing en vervolging van deze zaken stelt aan alle betrokkenen bijzondere
eisen en derhalve blijft een voortdurende inspanning op alle fronten noodzakelijk.
De recente uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de zaak K. is in zekere
zin een illustratie van de complexiteit van dit type zaken, die niet kunnen
worden behandeld als doorsnee strafzaken. Het betreft zaken waarin de feiten
dikwijls lang geleden in verre landen zijn gepleegd waarmee Nederland vaak
weinig rechtshulpervaring heeft of waar de toepassing van het instrument van
de wederzijdse rechtshulp stuit op mensenrechtelijke complicaties. Daarnaast
kunnen er aanzienlijke bewijstechnische complicaties zijn, bijvoorbeeld doordat
de landen waarin het bewijsmateriaal zich bevindt niet de technische knowhow
of de middelen hebben om met het materiaal om te gaan.1 Desondanks is er de laatste jaren veel ervaring opgedaan en zijn er
ook concrete resultaten geboekt. Mede met het oog op de beantwoording van
de recent door de leden Teeven en Van Velzen gestelde schriftelijke vragen2 over het arrest in de zaak K., laat ik een analyse uitvoeren
om te onderzoeken op welke wijze de opsporing en vervolging van deze zaken
mogelijk nog verder verbeterd en geïntensiveerd kan worden. Ik zal u
over de uitkomst hiervan per brief nader informeren. In deze brief zullen
ook bovengenoemde kamervragen worden beantwoord. Deze beantwoording is immers
niet los te zien van de te verrichten analyse.
Zoals u reeds bekend is, vindt daarnaast op dit moment een uitgebreide
analyse van de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag plaats, waarin
eveneens de opsporing en vervolging van deze zaken aan de orde komt. Deze
analyse verkeert in een vergevorderd stadium. De uitkomst zal in een separate
brief aan uw Kamer worden verzonden.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin