31 200 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2008

nr. 103
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 januari 2008

De vaste commissies voor Justitie1 en voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van de brief van 3 oktober 2007 betreffende vermeende onregelmatigheden bij politieonderzoeken inzake Turkse heroïnehandel (Kamerstuk 31 200 VI, nr. 5).

De ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 21 januari 2007.

Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie voor Justitie,

Elagab

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Aanleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de vermeende onregelmatigheden. Zij zijn blij over de spoedige en uitgebreide beantwoording, omdat onduidelijkheid over gebruikte opsporingsmethoden en het omgaan met in beslag genomen drugs het vertrouwen in de rechtstaat kunnen verzwakken.

De leden van de PvdA-fractie kijken met belangstelling uit naar de beantwoording van hun vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de ministers. Naar aanleiding van de brief hebben de leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie danken de ministers voor de brief en de opheldering die hiermee is gegeven over de vermeende onregelmatigheden bij politieonderzoeken inzake Turkse heroïne. Zij hebben naar aanleiding van de brief verder geen vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met verontrusting kennis van de televisie-uitzending van NOVA 24 september 2007 en hebben dan ook met belangstelling de brief van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties gelezen.

2. Vermeende verdwijning van hoeveelheden heroïne in de onderzoeken Mul, Spohr en Döner

De leden van de SP-fractie lezen dat bij de procedure van vernietiging van verdovende middelen de weegbonnen van afvalverwerkingsbedrijven niet meer zullen worden opgenomen in de strafdossiers. Deze leden vinden het niet wenselijk om de enige externe bron waaruit gewichtsmutaties van partijen drugs blijkt, uit het strafdossier te verwijderen. Processen-verbaal geven dat objectieve inzicht immers niet. Om hoeveel vernietigingen gaat het op jaarbasis? Waarom wordt er geen gebruik gemaakt van een aparte en meer precieze weegschaal bij de afvalverwerking? Is de regering bereid de weegbonnen ook in de toekomst in het strafdossier te laten opnemen?

De leden van de PVV-fractie hebben begrepen dat ondanks eerdere berichtgeving er geen sprake is van verdwijning van hoeveelheden heroïne. De verwarring hierover zou zijn veroorzaakt doordat de heroïne op twee momenten wordt gewogen. De eerste keer door het Bureau Forensisch Technische Onderzoeken (Bureau FTO) en de tweede keer door het afvalverwerkingsbedrijf. De weging van Bureau FTO is van belang inzake de strafvordering, terwijl de conclusies in de televisie-uitzending NOVA waren gebaseerd op de weegbonnen van de weegbrug van het afvalverwerkingsbedrijf. Daarnaast delen de ministers mee dat de feitelijke vernietiging plaatsvindt onder toeziend oog van een politiefunctionaris, waarvan een proces-verbaal wordt opgemaakt dat dient als bewijs van de vernietiging. Deze leden vragen of met betrekking tot de zaken Mul, Spohr en Döner, de weeggegevens van het Bureau FTO alsmede het proces-verbaal betreffende de vernietiging, waren opgenomen in het strafdossier? Indien dat wel het geval was, vragen zij hoe de televisie-uitzending NOVA tot haar conclusies heeft kunnen komen. Indien dat niet het geval was, vragen deze leden hoe het mogelijk is dat dergelijke onvolledige dossiers door het OM aan de rechter worden voorgelegd. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat verwacht mag worden dat strafdossiers van het Openbare Ministerie (OM) volledig en correct zijn.

3. Vermeende doorlating van 4,5 kilogram heroïne

De leden van de SP-fractie vragen waarom de Nederlandse politie er niet voor gekozen heeft om de observatie in Duitsland voort te zetten, bij gebrek aan mogelijkheden van de Duitse politie om de observatie over te nemen. Deelt de regering de mening dat bij een dergelijke aanpak de Nederlandse politie in staat zou zijn geweest om bij terugkeer in Nederland alsnog actie te ondernemen en in combinatie met de uit later gevoerde telefoongesprekken verkregen gegevens tot inbeslagneming van de partij drugs over had kunnen gaan?

De leden van de PVV-fractie lezen in onderhavige brief dat er geen sprake is geweest van doorlating in de zaak Spohr. Uit de brief blijkt echter ook dat er zeer waarschijnlijk sprake was van een partij verdovende middelen en dat, ondanks dat er geen concrete aanwijzingen waren, er wel aanwijzingen waren betreffende de vindplaats. In het verlengde hiervan vragen deze leden of er geen sprake was van een voldoende mate van zekerheid betreffende de aard van de voorwerpen alsmede de vindplaats. Deze leden vinden dat de argumentatie die ten grondslag ligt aan de mededeling dat er van doorlating geen sprake is geweest, zeer summier is gezien de ernst van de zaak.

4. Vermeend gebruik van (criminele burger-)infiltranten in de onderzoeken Benoit en Bayer naar de Turkse heroïnehandel door of met medeweten van de Nationale Recherche en het mogelijk betalen door de Nederlandse autoriteiten van een Turkse informant in die zaken

De leden van de PvdA-fractie hebben wat betreft de inzet en betaling van infiltranten vooral vragen naar aanleiding van de uitzending van Nova van 10 oktober 2007. In deze uitzending kwam de advocaat van één van de verdachten in het proces Benoit aan het woord. Deze advocaat zei bewijzen te hebben dat er wel degelijk gebruik was gemaakt van infiltranten en dat deze ook waren betaald. Deze leden willen van de regering graag een reactie op de mededeling van deze advocaat dat het dossier bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD) verwijzingen bevat naar het gebruik en de betaling van infiltranten. Is dit waar en wat betekent dit voor de brief van de ministers waarin zij stellen dat er geen sprake was van infiltranten of betaling daarvan? Is er door de desbetreffende tolk inderdaad melding gemaakt van gebruik en betaling van tolken. Zo ja, waarom is dat niet aan de Kamer meegedeeld? Als er inderdaad gebruik is gemaakt van (betaalde) infiltranten bij dit onderzoek, wat is dan de rol geweest van Nederlandse opsporingsambtenaren?

Hoe moeten Nederlandse opsporingsorganisaties handelen als zij kennis hebben van het in het buitenland inzetten van opsporingsmethoden die in Nederland niet zijn toegestaan? Is er een gedragslijn voor dit soort situaties? Mag informatie waarvan bekend is dat die verkregen is met in Nederland niet toegestane opsporingsmethoden gebruikt worden in het strafdossier?

De leden van de SP-fractie hebben wat betreft de inzet van (criminele burger-)infiltranten eveneens vooral vragen naar aanleiding van Nova van 10 oktober 2007. Allereerst willen zij weten of de regering bekend is met de genoemde televisie-uitzending over mogelijke inzet van infiltranten in onderzoeken naar Turkse heroïnehandel. Herinnert de regering haar antwoorden op eerdere gestelde Kamervragen in deze zaak? (5508123/07). Is het waar dat een voormalige politietolk in een getuigenis heeft verklaard dat politie en justitie in Nederland hebben samengewerkt met Turkse criminele burgerinfiltranten?

Voorts vragen deze leden of de regering bekend is met het in de uitzending genoemde KLPD-onderzoek naar de mogelijke inzet van infiltranten, en klopt het dat uit dit onderzoek blijkt dat er wel sprake is geweest van de inzet van (criminele burger-)infiltranten?

Was de regering op het moment van beantwoording van de eerdere vragen bekend met het in de uitzending genoemde KLPD-onderzoek naar de mogelijke inzet van infiltranten? Zo neen, geeft dit onderzoek aanleiding om eerdere antwoorden te herzien? Staat het Turkse recht toe dat er voor informatiewinning gebruik wordt gemaakt van (criminele burger-) infiltranten?

Kan de regering uitsluiten dat in de genoemde onderzoeken door de Turkse autoriteiten gebruik is gemaakt van (criminele burger-)infiltranten? Zo ja, waarop wordt gebaseerd? Zo neen, waarom niet? Is het mogelijk dat enige Nederlandse betaling aan Turkse autoriteiten is gebruikt voor betaling door de Turkse autoriteiten van (criminele burger-)infiltranten? Zo ja, hoe oordeelt de regering hierover, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie merken op dat in de onderhavige brief wordt aangegeven dat er geen medewerking is gegeven door een Nederlandse opsporingsambtenaar aan het runnen van een informant, aan de inzet van een infiltrant in Turkije in dit onderzoek, aan het inzetten van een infiltrant door de Nederlandse autoriteiten of van het op enerlei wijze uitbetalen van tipgeld. Het wordt echter niet duidelijk of er aan Turkse zijde gebruik is gemaakt van een infiltrant. Ondanks dat de informatie-uitwisseling in het internationale rechtsverkeer gebaseerd is op het vertrouwensbeginsel zouden de leden van de PVV-fractie dit graag verduidelijkt zien. Is de regering op de hoogte van of heeft zij aanwijzingen voor de inzet van infiltranten van Turkse kant? Daarnaast zouden deze leden graag meer informatie verkrijgen omtrent de verdachte persoon in de zaak Bayer die niet verder werd vervolgd. Waarvan werd deze persoon precies verdacht en wat kon er wel en niet bewezen worden?

II Reactie van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Inleiding

In antwoord op de nadere vragen van de vaste commissies voor Justitie en voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 3 oktober jl. betreffende vermeende onregelmatigheden bij politieonderzoeken inzake Turkse heroïnehandel berichten wij u het volgende.

Vooraf merken wij op dat wij de vragen van de leden van de verschillende fracties op chronologische wijze beantwoorden, tenzij de toegankelijkheid van de tekst een andere volgorde verlangt.

Eveneens beantwoordt onderhavige brief de vragen van het lid De Wit van uw Kamer, van 18 december jl.

Antwoorden op vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vermeende verdwijning van hoeveelheden heroïne in de onderzoeken Mul, Spohr en Döner

In onze brief van 3 oktober jl. hebben wij uw Kamer geschreven dat weegbonnen van afvalverwerkingsbedrijven tot de interne bedrijfsvoering van de politie behoren en dat deze derhalve in het vervolg niet meer opgenomen worden in het strafdossier.

Door de leden van de SP-fractie wordt aangegeven dat zij het niet wenselijk achten de zogenaamde weegbon van het afvalverwerkingsbedrijf uit het strafdossier te verwijderen, waarmee, naar wij aannemen, wordt bedoeld dat de SP wil dat de weegbonnen in de toekomst in de strafoddiers opgenomen dienen te worden c.q. blijven. Immers, zo wordt gesteld, uit deze bonnen kan het gewicht van de ter vernietiging aangeboden partijen verdovende middelen worden afgeleid. Processen-verbaal zouden dit inzicht niet geven. Voorts wordt gevraagd hoeveel vernietigingen op jaarbasis plaatsvinden en waarom er bij het afvalverwerkingsbedrijf geen gebruik wordt gemaakt van een meer nauwkeurige weegschaal. Ten slotte wordt de vraag gesteld of de regering bereid is de weegbonnen ook in de toekomst in het strafdossier te laten opnemen.

Door de leden van de PVV-fractie wordt de vraag gesteld of de weeggegevens van het Bureau Forensisch Technische Onderzoeken (hierna: FTO) alsmede het proces-verbaal betreffende de vernietiging, in de zaken Mul, Spohr en Döner in het strafdossier waren opgenomen.

In de brief van 3 oktober jl. hebben wij uw Kamer op de hoogte gesteld van de maatregelen die de procedure van inbeslagname en vernietiging moet verbeteren. Hierbij hebben wij gemeld dat onderdeel van de verbeterde procedure zal zijn dat gedurende de afwikkeling van inbeslaggenomen verdovende middelen de hoeveelheid hiervan tot aan de vernietiging steeds vaststaat en transparant en helder te herleiden is. In dit proces willen en hoeven wij ons niet afhankelijk te stellen van de (on)nauwkeurigheid van de weegschalen van afvalverwerkingsbedrijven die bedoeld zijn voor het wegen van grote hoeveelheden huisvuil. De weegbon dient, zoals wij ook hebben opgemerkt in de brief van 3 oktober jl., een ander doel dan de vaststelling van het gewicht van de inbeslaggenomen vernietigde hoeveelheid heroïne. Deze is namelijk slechts van belang voor de financiële administratie van het betreffende afvalverwerkingsbedrijf. Daarbij zijn er andere manieren om te verzekeren dat de hoeveelheid in beslag genomen verdovende middelen gelijk is aan de hoeveelheid ter vernietiging aangeboden verdovende middelen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het – na het wegen – verzegelen en coderen van in beslag genomen verdovende middelen.

Het aantal vernietigingsmomenten op jaarbasis beschouwen wij als een korpsintern beheersmatig gegeven. Aangezien dit aantal geen rol speelt in de landelijke beleidsvorming worden deze gegevens niet centraal geregistreerd.

In de strafdossiers van de zaken Spohr, Mul en Döner zijn o.m. opgenomen de kennisgevingen van de inbeslagneming, de beslissingen van de officieren van justitie over de inbeslaggenomen voorwerpen, alsmede rapporten van het Bureau FTO met het resultaat van het technisch onderzoek, inclusief een precieze gewichtsbepaling. Deze documenten zijn toereikend voor de adequate behandeling van de strafzaken door de rechter. Wij merken daarbij op dat door de rechter in recentelijk gewezen vonnissen in het onderzoek Spohr (deelonderzoek Vlieger) is gesteld, dat de rechtbank niet inziet waarom vermissing van een deel van de inbeslaggenomen heroïne op zichzelf tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden en dat overigens uit de stukken van het dossier af te leiden is, dat een groot deel van de heroïne meteen is vernietigd en een kleiner deel, na monsterneming, naderhand, hetgeen een niet ongebruikelijke gang van zaken is.1 Wij hechten eraan toe te voegen dat, zoals wij ook schreven in onze brief van 3 oktober jl., deze monsters ten behoeve van de bewijslevering en voor eventuele contra-expertise bewaard dienen te blijven totdat alle strafzaken onherroepelijk zijn afgedaan.

Vermeende doorlating van 4,5 kilogram heroïne

Met betrekking tot de vermeende doorlating van heroïne vragen de leden van de SP-fractie waarom de Nederlandse politie er niet voor heeft gekozen om de observatie in Duitsland voor te zetten, bij gebrek aan mogelijkheden van de Duitse politie om de observatie over te nemen.

Gevraagd wordt of, zou de Nederlandse politie daartoe zijn overgegaan, deze in staat zou zijn geweest om bij terugkeer in Nederland alsnog actie te ondernemen en in combinatie met de uit later gevoerde telefoongesprekken verkregen gegevens tot inbeslagneming van de partij drugs had kunnen overgaan.

De leden van de PVV-fractie vragen om aanvullende informatie aangaande de mate van zekerheid omtrent de aard en de vindplaats van de voorwerpen. De motivering in de brief van 3 oktober jl. wordt als onvoldoende aangemerkt.

Zoals wij ook in onze brief van 3 oktober jl. schreven mogen door Nederlandse opsporingsambtenaren in Duitsland geen dwangmiddelen (i.c. zou het dan gaan om aanhouding, inbeslagneming en doorzoeking) worden toegepast. Aangezien reeds was gebleken dat de Duitse autoriteiten de observatie niet zouden kunnen overnemen, werd gelet op het bovenstaande het voortzetten van de observatie niet opportuun geacht. Immers als zich een strafbaar feit zou voordoen zouden de Nederlandse opsporingsautoriteiten niet kunnen optreden.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de PVV-fractie over de mate van zekerheid omtrent de aard en de vindplaats van de voorwerpen zij verwezen naar voornoemde vonnissen waarin de rechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van «volledige zekerheid» omtrent de aard en vindplaats van de heroïne. De rechtbank sluit zich overigens aan bij de overweging van het Gerechtshof te Den Bosch (Gerechtshof Den Bosch, 14-02-2001, LJN AB0272) dat het voor de opsporingspraktijk tot onaanvaardbare consequenties zou leiden als opsporingsambtenaren vermoedelijk verboden voorwerpen in beslag zouden moeten nemen op het moment dat dit om tactische redenen ongewenst is. De rechtbank komt tot de conclusie dat i.c. de opsporingsambtenaren niet verplicht waren om alles in het werk te stellen om, nadat de Duitse autoriteiten hadden aangegeven de observatie niet te kunnen overnemen, alsnog achter de aard van de verboden goederen en de verblijfplaats te komen.

Vermeend gebruik van (criminele burger-)infiltranten in de onderzoeken Benoit en Bayer naar de Turkse heroïnehandel door of met medeweten van de Nationale Recherche en het mogelijk betalen door de Nederlandse autoriteiten van een Turkse informant in die zaken.

De leden van de PvdA-fractie hebben vragen naar aanleiding van uitlatingen van de advocaat van een van de betrokkenen in het proces Benoit in de uitzending van NOVA van 10 oktober 2007. Meer in het bijzonder wensen zij een reactie op de mededeling van deze advocaat dat het dossier bij het Korps Landelijke Politiediensten (hierna: KLPD) verwijzingen bevat naar het gebruik van en de betaling aan infiltranten. Zij vragen zich – kort gezegd – af in hoeverre dit strookt met hetgeen in de brief van 3 oktober jl. aan de Tweede Kamer is geschreven

Voorts wordt de vraag gesteld hoe Nederlandse opsporingsdiensten moeten handelen indien zij kennis hebben van het in het buitenland inzetten van opsporingsmethoden die in Nederland niet zijn toegestaan en of er een gedragslijn bestaat voor dergelijke situaties. Ten slotte wordt gevraagd of informatie waarvan bekend is dat die verkregen is met in Nederland niet toegestane opsporingsmethoden, gebruikt mag worden in het strafdossier.

Ook de leden van de SP-fractie hebben, eveneens naar aanleiding van de uitzending van NOVA van 10 oktober jl., vragen over de inzet van (criminele burger-)infiltranten. Onder meer wordt de vraag gesteld of het waar is dat een voormalig politietolk in een getuigenis heeft verklaard dat politie en justitie in Nederland hebben samengewerkt met Turkse criminele burgerinfiltranten. Voorts wordt naar de bekendheid van de regering met het hiervoor reeds genoemde KLPD-onderzoek gevraagd en naar de uitkomsten van dat onderzoek. Was de regering ook reeds bekend met het onderzoek op het moment van beantwoording van de eerdere vragen? Gevraagd wordt of de regering kan uitsluiten dat in genoemde onderzoeken door de Turkse autoriteiten gebruik is gemaakt van (criminele burger-)infiltranten en waarop de regering haar oordeel baseert. Tenslotte wordt de vraag gesteld of het mogelijk is dat enige Nederlandse betaling aan Turkse autoriteiten is gebruikt voor betaling door de Turkse autoriteiten van (criminele burger-)infiltranten? Ook wordt de vraag gesteld of het Turkse recht toestaat dat er voor informatiewinning gebruik wordt gemaakt van (criminele burger-)infiltranten.

De leden van de PVV-fractie geven aan dat uit de brief van 3 oktober jl. niet duidelijk wordt of er aan Turkse zijde gebruik is gemaakt van een infiltrant. Is de regering op de hoogte van of heeft zij aanwijzingen voor de inzet van infiltranten van Turkse kant? Ten slotte wensen de leden van de PVV-fractie meer informatie omtrent de verdachte in de zaak Bayer die niet verder werd vervolgd.

In bedoelde uitzending van NOVA van 10 oktober jl. wordt gesuggereerd, dat wij de Tweede Kamer onjuist geïnformeerd zouden hebben. Dit zou blijken uit een onderzoeksrapportage van het Bureau Veiligheid & Integriteit (hierna: BV&I) van het KLPD.

Alvorens wordt overgegaan tot beantwoording van de vragen benadrukken wij dat de zaak Benoit en een aantal van de opgeworpen vragen thans nog onderwerp zijn van een strafrechtelijke procedure. Gelet hierop moeten wij terughoudend zijn met het verstrekken van informatie over deze zaak.

Het is juist dat door BV&I een onderzoek is ingesteld naar aanleiding van ontwikkelingen in de zaak Benoit. Dit onderzoek heeft overigens geen betrekking op de zaak Bayer. De uitkomsten van dit onderzoek zijn bij het beantwoorden van de vragen in de brief van 3 oktober jl. betrokken. Uit dat onderzoek is niet gebleken van betalingen door Nederlandse autoriteiten aan informanten of infiltranten in Turkije in de onderzoeken Benoit en Döner, noch van de inzet van een infiltrant door de Nederlandse politie, noch van enige medewerking door een Nederlandse opsporingsambtenaar aan het runnen van een informant in Turkije. Wel is gebleken, dit mede in antwoord op de vragen 2 en 5 van het lid De Wit van uw Kamer, dat in de zaken Benoit en Döner gebruik is gemaakt van informatie afkomstig van een door de Turkse autoriteiten gerunde informant. Ten behoeve van het onderzoek Döner is overwogen tipgeld aan deze informant uit te keren, maar daarvan is afgezien nadat was gebleken dat deze informant door de Turkse autoriteiten werd verdacht van betrokkenheid bij het transport dat voorwerp van onderzoek was in de zaak Benoit. In onze brief van 3 oktober jl. lieten wij u reeds weten dat is vastgesteld dat noch bij de (leidinggevenden van de) Criminele Inlichtingen Eenheid van de Nationale Recherche, noch bij het Openbaar Ministerie, noch bij het ministerie van Justitie een aanvraag of uitbetaling van tipgeld aan een informant of aan de Turkse autoriteiten ten behoeve van het onderzoek Benoit bekend is. Met betrekking tot vraag 3 van het lid De Wit kunnen wij slechts mededelen dat dit punt in het kader van de nog lopende strafzaak Benoit aan de orde is gesteld, zodat wij daarover geen mededelingen kunnen en willen doen.

In antwoord op de vragen die zien op het gebruik van – kort gezegd – informatie verkregen uit het buitenland en de wijze waarop Nederlandse opsporingsdiensten moeten handelen indien zij kennis hebben van het in het buitenland inzetten van opsporingsmethoden die in Nederland niet zijn toegestaan (en of er een gedragslijn bestaat voor dergelijke situaties), alsmede op de vraag of informatie waarvan bekend is dat die is verkregen met in Nederland niet toegestane opsporingsmethoden mag worden gebruikt in het strafdossier, kan het volgende worden opgemerkt.

Zoals wij schreven in onze brief van 3 oktober jl. is het onderzoek Benoit gestart op basis van informatie geleverd door de Turkse autoriteiten.

Het internationale rechtsverkeer is gebaseerd op het door de Nederlandse rechter aanvaarde vertrouwensbeginsel. Het is gebruikelijk dat bij internationale informatie-uitwisseling de bron van de informatie niet bekend wordt gemaakt. Autoriteiten die informatie ontvangen uit het buitenland waarvan wordt aangegeven dat deze informatie rechtmatig (naar het recht van de verstrekkende staat) is verkregen, mogen uitgaan van de juistheid en de rechtmatigheid van de informatieverstrekking. Dat betekent dat indien vanuit het buitenland informatie is verstrekt die is verkregen op basis van een in Nederland niet, maar in het buitenland wel toegestane opsporingsmethode, deze informatie in de regel in een Nederlandse strafzaak kan worden gebruikt. Wij tekenen hierbij aan dat door de Nederlandse liason-officier in het buitenland eerst wordt geverifieerd of deze informatie rechtmatig, dat wil zeggen binnen de kaders van de desbetreffende buitenlandse wetgeving, is verkregen alvorens de liaison-officier deze informatie verstrekt. Verder wijzen wij erop dat de rechter ook op dit punt een toetsing verricht; indien mocht blijken dat Nederlandse autoriteiten bemoeienis hebben gehad met de informatievergaring in het buitenland waardoor in Nederland niet toegestane opsporingsmethoden feitelijk in het buitenland (binnen de kaders van de aldaar geldende wet- en regelgeving) worden toegepast, kan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het geding zijn. In de onderhavige zaak is daarvan evenwel in geen enkel opzicht gebleken.

In dit verband merken wij naar aanleiding van de laatste vraag van de SP-fractie nog op dat het Turkse recht het toestaat dat voor informatie-inwinning in bepaalde strafzaken – uiteraard binnen de kaders van de Turkse wet- en regelgeving – gebruik gemaakt wordt van criminele burgerinfiltranten. Overigens, ook daarvan is in de onderhavige zaak in geen enkel opzicht gebleken.

Tenslotte kan in antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie waarom de verdachte in het onderzoek Spohr, deelonderzoek Bayer, niet verder werd vervolgd worden opgemerkt dat het onderzoek geen bewijsmiddelen heeft opgeleverd, zodat de verdachte niet verder kon worden vervolgd. De rechtbank heeft recentelijk in een aantal vonnissen in het onderzoek Spohr, deelonderzoek Vlieger, hieromtrent opgemerkt dat de door de verdediging ingenomen stelling dat een bepaalde persoon ten onrechte uit het Spohr-dossier zou zijn weggeschreven, speculatief is en niet in voldoende mate onderbouwd.

In antwoord op vraag 4 van het lid De Wit inzake de ontkomen verdachte in de zaak Döner kan het volgende worden opgemerkt. In de NOVA uitzending van 13 december jl. wordt gesteld dat door de Turkse autoriteiten het verzoek was gedaan om de chauffeur in de zaak Döner niet aan te houden. Deze wens van de Turkse autoriteiten zou zijn gehonoreerd.

Zoals ook door de heer Westerbeke, plv. korpschef van het KLPD, tijdens voornoemde uitzending van NOVA werd aangegeven is de wens van de Turkse autoriteiten om de chauffeur (hierbij zijn geen persoonsgegevens verstrekt) niet aan te houden niet gehonoreerd. Van het bewust niet aanhouden van een verdachte is geen sprake geweest. De chauffeur en een tweetal andere verdachten zijn aangehouden. Het opsporingsteam verkeerde op dat moment in de veronderstelling dat alle verdachten waren aangehouden. Eerst later bleek dat een vierde verdachte was ontkomen. Nadat duidelijk was geworden dat een vierde verdachte was ontkomen is deze, na verifiëring van zijn identiteitsgegevens bij de Turkse autoriteiten, internationaal gesignaleerd.

In antwoord op vraag 6 van het lid De Wit kan ik u mededelen dat het College heeft laten weten geen aanleiding te zien af te wijken van het eerder ingenomen standpunt terzake een Rijksrecherche-onderzoek. Dit standpunt wordt door ons gedeeld.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Dezentjé Hamming (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (algemeen), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA), Anker (CU), Vacature (algemeen).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), van Gent (GL), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (CU) en Vermeij (PvdA).

XNoot
1

Rechtbank Amsterdam, 18 oktober 2007.

Naar boven