nr. 12
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 december 2007
Hierbij ontvangt u de studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) Maten voor gemeenten 2007.1
Maten voor gemeenten 2007 is de vijfde studie van een reeks. Alle studies
werden verricht in opdracht van de directie Bestuurlijke en Financiële
Organisatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Deze studies zijn een uitvloeisel van het Plan van Aanpak
Transparantie in de financiële verhouding en zijn bedoeld om
een beter inzicht te krijgen in de relatie tussen taken en middelen op gemeentelijk
niveau. Matenvoor gemeenten bevat een terugblik
op gemeentelijke uitgaven en prestaties op macro-niveau. Ik acht het voor
mijn beleid ten aanzien van gemeenten van belang te beschikken over zowel
financiële gegevens als productiegegevens. Op die wijze wordt zichtbaar
wat gemeenten met hun collectieve middelen tot stand brengen. In het navolgende
leg ik het accent op enkele belangrijke uitkomsten uit het rapport ten aanzien
van de productie en de daarvoor gepleegde inzet. Daarnaast plaats ik een enkele
kanttekening bij de onderwerpen van verdieping van het onderzoek.
Trenduitkomsten SCP over de periode 2000–2005
Lichte groei uitgaven
In de periode 2000–2005 groeiden de uitgaven van gemeenten voor
de onderzochte taakvelden met ruim 3% per jaar tot circa 38 miljard
euro in 2005. Gecorrigeerd voor inflatie is er in deze periode sprake van
een stijging met gemiddeld 0,4% per jaar. De groei is echter vooral
geconcentreerd in de beginperiode. 2002 was een jaar van sterke groei, die
niet alleen tot uitdrukking kwam in de uitgaven maar ook in de omvang van
het personeel. In 2003 maakten de gemeenten pas op de plaats en in 2004 en
2005 was sprake van een uitgavendaling met enkele procenten. Ook voor 2006
en 2007 laten begrotingscijfers nauwelijks groei zien. Daarmee reageren
gemeenten vertraagd op de conjuncturele ontwikkelingen in de marktsector,
waar al in 2001 een stagnatie in de groei optrad.
Lichte daling productievolume
De productie van gemeenten liep in de periode 2000–2005 gemiddeld
terug met 0,3% per jaar. Overigens is deze daling deels een gevolg
van de afstoting van taken. Na correctie voor toegevoegde en afgestoten taken
is de gemiddelde jaarlijkse daling van het productievolume iets geringer.
Daarmee blijft de groei van de gemeentelijke productie duidelijk achter bij
de gemiddelde jaarlijkse groei van de bevolking in de betrokken periode (0,6%).
Ook voor 2006 en 2007 wordt een lichte verdere daling van het gemeentelijk
productievolume voorzien.
Stijging relatieve kostprijs gemeentelijke dienstverlening
Uit de voorafgaande gegevens betreffende uitgaven en productievolume blijkt
dat de relatieve kostprijs van de gemeentelijke dienstverlening een gemiddelde
stijging vertoont van 0,8% per jaar. Dit is een bekend verschijnsel
in de openbare sector, en dit wordt vooral verklaard door de Wet van Baumol.
Quartaire dienstverlening is arbeidsintensief. De arbeidsproductiviteitsgroei
blijft vaak achter bij de loonstijging in de overheidssector, die de neiging
heeft om de trend van de marktsector te volgen. In de marktsector is doorgaans
wel sprake van reële loongroei omdat er in de marktsector meer automatiseringsmogelijkheden
zijn voor een grotere arbeidsproductiviteitsgroei.
Ook kan kwaliteitsverbetering van de productie een bijzondere verklaring
vormen voor de toename van de kostprijs. De beschikbare gegevens geven echter
aan, dat de door gemeenten verleende of gefinancierde diensten weliswaar aan
vrij hoge standaarden voldoen, maar dat er maar in beperkte mate sprake lijkt
te zijn van een kwaliteitsverbetering in de periode 2000–2005.
Onderwerpen van verdieping van het onderzoek
Prestatiemeting in de gemeentelijke beleidspraktijk
In dit rapport wordt uitgebreid aandacht besteed aan prestatiemeting in
de gemeentelijke beleidspraktijk van met name Amsterdam en Rotterdam. Het
SCP vindt dat bij de verantwoording van gemeentelijke prestaties vooral wordt
gekeken naar de ontwikkeling van de beleidsdoelen aan de hand van beleidsindicatoren
zowel als uitgaven, maar dat de relatie tussen beleidsindicatoren en uitgaven
nauwelijks wordt gelegd. Deze wijze van verantwoording geeft daarom niet direct
een beeld van de doelmatigheid van de uitgaven. Het SCP wijst op de methodiek
van het SCP-rapport en meent dat met deze methodiek in die lacune zou kunnen
worden voorzien.
Overigens merk ik op dat de lokale rekenkamers wel de taak hebben om doelmatigheidsonderzoeken
gericht op specifieke onderwerpen bij de gemeenten te doen. Benchmarkdatabestanden,
zoals het in de groei zijnde www.watdoetjegemeente.nl van de VNG, kunnen daarvoor
goede aanknopingspunten bieden.
Profijt van jongeren van gemeentelijk beleid
Bij dit actuele thema ligt de nadruk op het profijt naar afkomst. Eén
van de onderzoeksuitkomsten is dat kinderen uit niet-westerse allochtone milieus
beduidend meer van gemeentelijke uitgaven profiteren dan andere groepen kinderen,
en dat dit vooral door basisonderwijs en bijstandsuitkeringen komt. Deze uitkomsten –
hoewel niet werkelijk verrassend – geven naar mijn beeld
een nuttig inzicht in de betekenis van gemeenten op dit belangrijke terrein.
Tot slot
Het rapport zit boordevol informatie over allerlei ontwikkelingen op een
veelheid van gemeentelijke beleidsterreinen en is een aanrader voor iedereen
die daarvoor beginnende als ook warme belangstelling heeft.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten