31 152
Verdrag inzake het Europees Bosseninstituut; Joensuu, 28 augustus 2003 (Trb. 2003, 173 en Trb. 2004, 68)

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 11 september 2007.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 11 oktober 2007.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 28 augustus 2003 te Joensuu totstandgekomen verdrag inzake het Europees Bosseninstituut (Trb. 2003, 173 en 2004, 68).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Met het op 28 augustus 2003 te Joensuu totstandgekomen Verdrag inzake het Europees Bosseninstituut (hierna: Verdrag) werd het in 1993 onder Fins recht gevestigde Europees Bosseninstituut (hierna: Instituut) opgericht als onderzoeksinstituut met internationale publiekrechtelijke status (artikel 1 Verdrag). Bij de toegenomen internationale aandacht voor de afstemming van het beleid inzake het beheer van bossen, passen verscheidene beslissingen met betrekking tot bossen die zijn aangenomen tijdens de Conferentie van de Verenigde Naties inzake Milieu en Ontwikkeling in 19921 en de actievoorstellen van de Intergovernmental Panel on Forests en het Intergovernmental Forum on Forests van de Verenigde Naties2. Maar ook het werkprogramma inzake biologische diversiteit in bossen in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit (5 juni 1993 te Rio de Janeiro, Trb. 1992, 164) alsmede het resultaat van de VN Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling in 20023, zijn aanleiding voor de totstandkoming van het onderhavige Verdrag.

Het in Joensuu gevestigde Instituut verricht onderzoek Europees niveau naar bosbeleid, met inbegrip van de milieuaspecten, naar de ecologie, het meervoudig gebruik, de hulpbronnen en de gezondheid van Europese bossen en naar het aanbod van en de vraag naar hout en andere bosproducten en -diensten (artikel 2, eerste lid, Verdrag). Het uiteindelijk doel van dergelijk onderzoek is om het behoud en duurzaam beheer van de bossen in Europa te bevorderen (artikel 2, eerste lid, Verdrag). Om dit te bereiken stelt het Instituut zich tot taak om onderzoek te entameren en uit te voeren en onderzoeksmethoden te ontwikkelen. Maar ook door betere beleids- en besluitvorming mogelijk te maken door kennis te ontsluiten, ontwikkelen, verspreiden en uit te wisselen met betrekking tot de bos- en houtsector (artikel 2, tweede lid, Verdrag).

Het Instituut wordt door de internationale publiekrechtelijke status beter in staat gesteld hoog gekwalificeerde internationale onderzoekers aan te trekken en partijen bij het Verdrag te betrekken in het Europees bossenonderzoek, waarbij gemakkelijker uitruil van deskundigen en onderzoek kan plaatsvinden. Het kan zich op die manier beter internationaal profileren op onderzoeksgebied. Een en ander stelt het Instituut in staat om in het onderzoek beter aan te sluiten bij de behoeften van de Europese lidstaten op het gebied van bosbeheer. Daarnaast heeft het Instituut op grond van de internationale status overeenstemming bereikt met gastland Finland over privileges en immuniteiten (o.a.belastingvrijstellingen) waardoor het huidige budget beter aangewend kan worden. Deze overeenstemming is vastgelegd in de gastlandovereenkomst die op 9 maart 2007 in werking is getreden4.

Het Verdrag is op 4 september 2005 in werking getreden, overeenkomstig artikel 15 van het Verdrag. Het Verdrag is op 10 september 2003 voor het Koninkrijk der Nederlanden ondertekend.

2. Belang voor Nederland

Ratificatie staat open voor Europese staten en regionale organisaties voor economische integratie (artikel 14 Verdrag). Nederland verkrijgt met ratificatie lidmaatschap (artikel 4, eerste lid, Verdrag) en een zetel in de Raad van het Instituut (artikel 6, eerste lid, Verdrag). Met de zetel in de Raad verkrijgt Nederland medezeggenschap over:

– het beleid,

– het werkprogramma,

– de benoeming van de helft van het bestuur van het Instituut (de andere helft wordt benoemd door de conferentie van geassocieerde leden, zie artikelsgewijze toelichting artikel 7) en

– de besteding van de middelen van het Instituut (artikel 6, tweede lid, Verdrag), waarbij zij aangetekend dat lidstaten geen contributieverplichtingen hebben. Er wordt in de financiële middelen die nodig zijn voor het functioneren van het Instituut voorzien door de bijdragen van de zogenoemde geassocieerde en geaffilieerde leden door middel van lidmaatschapsgelden, door eventuele vrijwillige bijdragen van de leden en uit andere mogelijke bronnen (artikel 10 Verdrag).

De doelstellingen en taken van het Instituut zoals die in de preambule en artikel 2 van het Verdrag staan opgetekend, sluiten aan bij het Nederlandse bosbeleid, zoals dat is geformuleerd in de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur»1 (hierna: NvM). Voorop staat daarin het duurzaam beheren van bossen, waarbij voor Nederland van bijzonder belang is dat diverse functies van het bos voor de maatschappij geïntegreerd vervuld kunnen worden. Daarbij valt te denken aan functies op het gebied van natuur, recreatie en houtproductie. Het onderzoek dat het Instituut entameert en onderneemt heeft onder meer ten doel de bevordering van meervoudig gebruik en duurzaam beheer van bossen in Europa (artikel 2 Verdrag) en voorziet daarmee in kennis en onderzoek dat bijdraagt aan het beleid van Nederland op dat gebied.

De doelen sluiten eveneens goed aan bij het Nederlandse beleid ter versterking van de kennisinfrastructuur. Zo is het mogelijk om in het onderzoek dat het Instituut verricht jonge Nederlandse onderzoekers op hoog niveau kennis en ervaring op te laten doen.

Het Nederlandse lidmaatschap van het Instituut en de samenwerking van Nederlandse onderzoekscentra met centra uit andere Europese landen zijn daarnaast een pre voor het verkrijgen van financiering op basis van het zevende kaderprogramma van de Europese Unie voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2007–2013)2. Betrokkenheid van EU-lidstaten bij een dergelijke samenwerking is een van de doelstellingen die ten grondslag liggen aan het zevende kaderprogramma. Lidmaatschap van het Instituut zal derhalve daar dienovereenkomstig als voordeel gelden voor het verkrijgen van financiering.

Er bestaat nauwe betrokkenheid tussen het Instituut en de Europese Gemeenschap. Een voorbeeld van deze betrokkenheid is de rol die het Instituut gespeeld heeft in de totstandkoming van het EU-actieplan voor de bossen dat op 15 juni 2006 door de Europese Commissie als mededeling is gepubliceerd en waarover de Raad van Landbouwministers raadsconclusies zijn vastgesteld3. Het Instituut heeft een belangrijke rol gespeeld in de voorbereidingsfase in 2005. Het Instituut maakte deel uit, en was rapporteur, van een expert groep die de strategische doelen voor het actieplan heeft ontwikkeld en bediscussieerd met de EU-lidstaten.

Daarnaast heeft het instituut namens de hele bossen onderzoeksgemeenschap zitting in de EU-raadgevende groep bosbouw, inclusief kurkproductie4.

De Europese Gemeenschap is zelf geen partij bij het Verdrag. De mogelijkheid om als regionale organisatie als partij toe te treden bij het Verdrag is in het verleden wel besproken. De Europese Gemeenschap heeft er echter voor gekozen de beslissing over eventuele toetreding uit te stellen totdat er meer landen zijn die het Verdrag hebben geratificeerd. Op dit moment is het Verdrag geratificeerd door 13 landen.

3. Artikelsgewijze toelichting

Leden, geassocieerde en geaffilieerde leden van het Instituut (artikel 4)

Naast het hierboven reeds aangehaalde gewone lidmaatschap, dat openstaat voor de partijen bij het Verdrag, staat «geassocieerd lidmaatschap» open voor onderzoeks- en onderwijsinstituten, commerciële organisaties, overheden op het gebied van bossen en niet-gouvernementele organisaties uit Europese landen. «Geaffilieerd lidmaatschap» staat open voor dergelijke instituten uit niet-Europese landen. Zij nemen geen deel aan de besluitvormingsprocedures van het Instituut (artikel 4, tweede lid). Instanties en regionale of internationale organisaties die geen geassocieerd of geaffilieerd lid zijn van het Instituut kunnen uitgenodigd worden aanwezig te zijn bij de plenaire vergaderingen van de conferentie overeenkomstig de door het bestuur vastgestelde regels (artikel 7, eerste lid).

Organen (artikel 5)

Het Instituut kent vier organen; de raad, de conferentie, het bestuur en het secretariaat, dat geleid wordt door de directeur van het Instituut.

De raad (artikel 6)

De raad bestaat uit vertegenwoordiger van de Verdragsluitende partijen. De raad heeft als belangrijkste bevoegdheden de benoeming van vier leden van het bestuur, verlening van goedkeuring aan de benoeming van de directeur van het secretariaat van het Instituut, het bepalen van het beleidskader voor de werkzaamheden van het Instituut (artikel 6, tweede lid) en wijziging van het Verdrag (artikel 17, eerste lid). De raad beslist bij consensus, tenzij daar in het Verdrag expliciet van wordt afgeweken (artikel 6, derde lid).

De conferentie (artikel 7)

De geassocieerde leden hebben zitting in de jaarlijkse conferentie. De bevoegdheden van de conferentie omvatten het doen van aanbevelingen om de aanzet te geven tot de activiteiten die gericht zijn op het realiseren van de doelstellingen van het Instituut, het vaststellen van de hoogte van de kosten van het lidmaatschap voor de geassocieerde leden en de geaffilieerde leden, het geven van advies over de invulling van de activiteiten die ondernomen dienen te worden en het verlenen van goedkeuring aan de door accountants gecontroleerde jaarstukken (artikel 7, tweede lid). De conferentie wijst de overige vier van de acht leden van het bestuur aan (artikel 8, tweede lid, onderdeel b). De conferentie beslist met gewone meerderheid (artikel 7, eerste lid).

Het bestuur (artikel 8)

Het bestuur beslist eveneens bij gewone meerderheid. In het bestuur hebben alleen personen met aantoonbare deskundigheid op het gebied van de activiteiten van het Instituut zitting en zij mogen ten hoogste twee opeenvolgende termijnen in functie zijn. Belangrijkste taken van het bestuur zijn het leiding geven aan het onderzoeksprogramma, waarvoor door de Raad de beleidskaders zijn uitgezet, en het goedkeuren van het toelaten en royeren van geassocieerde en geaffilieerde leden. Voor het gevoerde beleid is het bestuur verantwoording verschuldigd aan de raad (artikel 8, vierde lid).

Het secretariaat (artikel 9)

Het secretariaat bestaat uit het personeel van het Instituut en wordt geleid door de directeur. Met inachtneming van de algemene instructies van de raad, de conferentie en het bestuur, benoemt de directeur ander personeel voorzover dat nodig is om de doelstellingen van het instituut te verwezenlijken.

Rechtspersoonlijkheid en geschillenbeslechting (artikel 12 en 13)

Het Instituut bezit zowel internationale rechtspersoonlijkheid als rechtspersoonlijkheid naar Fins recht (artikel 12). Eventuele geschillen betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag die niet door bemiddeling van het bestuur kunnen worden beslecht, kunnen, indien de partijen bij het geschil dit wensen, worden voorgelegd aan het Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag (artikel 13).

Overgangsbepalingen (artikel 16)

Na inwerkingtreding van het Verdrag zullen onderzoeksinstellingen, onderwijsinstellingen, commerciële organisaties, bosautoriteiten, niet-gouvernementele organisaties en instellingen van soortgelijke aard, die lid of geassocieerd lid zijn, geassocieerd lid worden. Voor Nederland zijn geassocieerd lid geworden het kennisinstituut Alterra, de Wageningen Universiteit (Vakgroep Bosecologie en -beheer en Vakgroep Bos- en natuurbeleid) en de Directie Kennis van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Wijzigingen (artikel 17)

Wijzigingen van het Verdrag vinden plaats bij algemene stemmen van de leden in vergadering of bij schriftelijke procedure. Zij kunnen echter de institutionele positie van de geassocieerde of geaffilieerde leden niet wijzigen zonder de instemming van de conferentie. Wijzigingen zullen wat ons land betreft, pas van kracht kunnen worden na verkregen parlementaire goedkeuring.

4. Koninkrijkspositie

Voor wat het Koninkrijk betreft, zal het Verdrag alleen voor Nederland gelden.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Report of the United Nations Conference on Environment and Development, Rio de Janeiro, 3–14 juni 1992, vols. I-III en met name vol. I: Resolutions adopted by the Conference, resolution 1, annexes I and II.

XNoot
2

Bijvoorbeeld Report of the Intergovernmental Panel on Forests, Fourth session, 10–21 February 1997, Contribution to consensus-building towards the further implementation of the Forest Principles.

XNoot
3

Report of the United Nations Conference on Environment and Development, Johannesburg, 26 augustus-4 september 2002, Annex Plan of Implementation of the World Summit on Sustainable Development.

XNoot
4

Overeenkomst tussen het Europees Bosseninstituut en de Finse regering betreffende de juridische status, privileges en immuniteiten van het instituut en zijn personeel, Helsinki, 22 december 2005.

XNoot
1

Kamerstukken II 1999/2000, 27 235, nr. 1.

XNoot
2

Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007–2013), PbEG L 412.

XNoot
3

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een EU-actieplan voor de bossen COM(2006) 302 final, PbEG C 324.

XNoot
4

Besluit nr 2004/391/EC van de Commissie van 23 april 2004 betreffende de werkzaamheden van de raadgevende groepen op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, PbEG L 120.

Naar boven