31 145 Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens)

T VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 maart 2011

De vaste commissies voor de JBZ-Raad1 en voor Justitie2 hebben de minister van Veiligheid en Justitie op 8 februari 2011 een brief gestuurd inzake de Nederlandse inbreng voor de evaluatie van de Dataretentierichtlijn.

De minister heeft op 11 maart 2011 om uitstel van beantwoording gevraagd.

Op 24 maart 2011 heeft hij een reactie gestuurd op de brief van 8 februari 2011.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor de JBZ-Raad en voor Justitie,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Den Haag, 8 februari 2011

De vaste commissies voor de JBZ-Raad en voor Justitie zijn de minister erkentelijk voor zijn brief van 20 december 20103, waarin hij met betrekking tot het bovengenoemde onderwerp een afschrift zendt van de stukken die op 2 september 2010 naar de Europese Commissie zijn gestuurd. Tevens is daarbij ter informatie de door Nederland ingevulde questionnaire over de evaluatie van de Dataretentierichtlijn die naar de Europese Commissie is gezonden, bijgevoegd.

De brief van de minister houdt verband met het uitvoeren van de motie van het lid Franken c.s. van 7 juli 2009 waarin de regering wordt verzocht de Europese Commissie op de hoogte te stellen van de bezwaren van de Eerste Kamer (tegen het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens) en er bij de Commissie op aan te dringen dat in de reeds voorziene evaluatie van de Richtlijn uitgebreid aandacht zal worden besteed aan de effectiviteit van de opslag van internetverkeersgegevens.4 De minister heeft naar aanleiding van deze motie de toezegging gedaan er voor te zullen zorgen «dat alle gezichtspunten die in de behoorlijk complexe discussie over dit onderwerp in Nederland naar voren zijn gebracht, aan de orde komen in onze berichtgeving aan de Commissie».5

De vaste commissies voor de JBZ-Raad en Justitie herkennen in de door de minister toegezonden stukken nog niet dat aan de geciteerde toezegging is voldaan. Er blijkt slechts dat de minister aan de Europese Commissie de volgende stukken heeft toegezonden, t.w. een brief d.d. 2 september 2010, waarbij als bijlagen zijn gevoegd (a) een lijst met uitspraken waarin historische verkeersgegevens een rol spelen, (b) een integrale uitspraak van de Hoge Raad (van 6 juli 2010) en (c) voorbeelden uit de politiepraktijk. Daarnaast is de ingevulde questionnaire toegevoegd.

Over de toegezonden stukken merken de vaste commissies het volgende op. De brief van 2 september 2010 bevat nauwelijks relevante feitelijke informatie, aangezien de totaliteit van bevragingen niet aangeeft of het hier telefoongegevens of internetgegevens betreft en niet is vermeld in welke zin van historische verkeersgegevens sprake is. Immers van «historisch» is reeds sprake onmiddellijk na afsluiten van een verbinding en vanuit het oogpunt van de Richtlijn is alleen relevant of er langer dan 6 of 12 maanden wordt bewaard. Verder bevat de brief een aantal meningen en veronderstellingen die niet feitelijk worden onderbouwd.

De bijlagen a, b en c bevatten alleen gegevens over het bewaren van telefoongegevens. De motie spreekt uitdrukkelijk van internetverkeersgegevens. Daaromtrent wordt niets vermeld.

Bovendien geldt, dat in bijlage (a) de «slaagpercentages» niet worden gerelateerd aan de totale aantallen gegevens, zodat er geen uitspraak over de proportionaliteit van de maatregel kan worden gedaan, terwijl in de bijlage (c) slechts sprake is van enige beschrijvingen van de modus operandi, maar geen feiten of cijfers worden genoemd.

De lijst met antwoorden op de questionnaire bevat – voor zover de vragen zijn beantwoord – alleen gegevens over telefoonverkeer.

Ten slotte wordt geen aandacht besteed aan de zorgen vanuit deze Kamer dat een lange bewaartermijn resulterend in een zeer grote hoeveelheid opgeslagen gegevens het risico op foutmeldingen vergroot. Naar het oordeel van de commissies behoort ook dit element tot de «gezichtspunten die over dit onderwerp naar voren zijn gebracht». Daarnaast vragen de commissies om nadere beantwoording van de vragen met betrekking tot de effectiviteit en efficiency van de maatregel, zoals gesteld in vraag 1.B.1.c. van de questionnaire.

De vaste commissies komen tot de conclusie dat de motie door middel van de toegezonden stukken vooralsnog in onvoldoende mate is uitgevoerd. Zij vragen de minister tevens om deze brief met spoed ter kennis te brengen van Europese Commissie zodat het hierboven gestelde alsnog in de evaluatie zal worden betrokken.

De leden van de vaste commissies voor de JBZ-Raad en Justitie zien met belangstelling uit naar Uw reactie.

Voorzitter van de vaste commissie voor de JBZ-Raad,

M. J. M. Kox

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

R. H. van de Beeten

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2011

Ter uitvoering van het verzoek in uw brief van 8 februari j.l. kenmerk 147723.01u, doe ik hierbij mijn brief toekomen aan de commissaris voor Binnenlandse Zaken («Home Affairs»), mevrouw Cecilia Malmström6, die heden is verzonden.

In verband met het spoedeisend karakter van uw verzoek heb ik uw brief reeds ambtelijk ter beschikking gesteld aan de Europese Commissie. Op de overige kritiekpunten uit uw brief zal ik zo spoedig mogelijk separaat terugkomen. Ik vraag hiervoor uitstel van 2 weken.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 maart 2011

Bij brief van 8 februari 2011 hebben de vaste commissies voor de JBZ-Raad en voor Justitie van uw Kamer gewezen op mijn brief van 20 december 2010 over de evaluatie van de Dataretentierichtlijn. Daarbij is verwezen naar de motie van het lid Franken c.s. van 7 juli 2009 (Kamerstukken I 2008/09, 31 145 N). Naar aanleiding van de toegezonden stukken komen de vaste commissies tot de conclusie dat de motie vooralsnog in onvoldoende mate is uitgevoerd, en zij verzoeken mij tevens om de brief van 8 februari 2011 met spoed ter kennis te brengen van de Europese Commissie. Dit is inmiddels gebeurd.

In reactie op uw brief kan ik u als volgt berichten. Op 11 november 2008 heeft in Uw Kamer een expertbijeenkomst plaatsgevonden over een aantal technische aspecten van het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens (Kamerstukken I 2008/09, 31 145 D). Naar aanleiding van die bijeenkomst hebben vertegenwoordigers van het toenmalige ministerie van Justitie in een zogenaamde expertmeeting, gehouden op 22 januari 2009 in Brussel, bij de Europese Commissie aandacht gevraagd voor de door de Nederlandse deskundigen naar voren gebrachte punten.

Naar aanleiding van de motie van het lid Franken c.s. is op 1 juli 2010 een brief aan Commissaris Malmström gezonden, waarin de toenmalige Minister van Justitie schriftelijk de bezwaren van Uw Kamer rond de bewaarplicht van met name internetgegevens onder de aandacht heeft gebracht. In die brief is tevens verzocht aan de effectiviteit van de opslag van internetgegevens grondig aandacht te besteden in de evaluatie van de Europese richtlijn dataretentie. Inhoudelijk geeft de brief weer hetgeen tijdens de behandeling van het wetvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens door leden van de Eerste Kamer is aangevoerd. Kort gezegd betreffen de bezwaren het nut en de noodzaak van de bewaarplicht, de effectiviteit van de bewaarplicht, de harmonisatie van de verplichtingen en ten slotte de bescherming en beveiliging van de gegevens. Bij brief van 1 juli 2010 heeft Uw Kamer deze brief in afschrift ontvangen. Volledigheidshalve is de brief aan Commissaris Malmström nogmaals bijgevoegd.

De documenten die ik u 20 december 2010 heb gezonden bevatten de reactie van Nederland op de vraag van de Commissie in hoeverre de bewaarde gegevens tot opsporingsresultaten en veroordelingen hebben geleid in het kader van de evaluatie van de Europese Dataretentierichtlijn. De documenten bestaan uit een ingevulde questionnaire en aanvullende informatie van mijn ministerie aan de Europese Commissie die een antwoord zijn op een verzoek van de Europese Commissie van juli 2010 om aanvullende informatie te verstrekken. Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer heb ik deze documenten bij brief van 20 december 2010 in afschrift aan Uw Kamer gestuurd.

Uw Kamer wijst er op dat de ingevulde questionnaire en de aanvullende informatie (1) de 24 uitspraken van rechtbanken, hoven en Hoge Raad niet worden gerelateerd aan het totaal aantal bewaarde gegevens en dat daardoor geen oordeel kan worden gegeven over de proportionaliteit van de maatregel, (2) geen onderbouwing geven van de effectiviteit en efficiency van het bewaren van historische telefonie- en internetgegevens, (3) het gebruik van historische internetgegevens in casussen niet wordt genoemd en (4) geen inzicht wordt gegeven hoe oud de historische gegevens zijn, dit in verband met de afweging welke (proportionele) bewaartermijn zou moeten worden gehanteerd. Tenslotte merkt uw Kamer op dat in de begeleidende brief bij de aanvullende informatie aan de Europese Commissie veronderstellingen en meningen worden geponeerd die niet feitelijk worden onderbouwd.

Ik ben het met u eens dat in de beantwoording richting de Europese Commissie ik niet op alle vragen de gewenste informatie volledig kan overleggen. Echter, de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens is pas sinds 1 september 2009 in werking getreden. Vanwege deze korte werking zag ik geen mogelijkheid om de effectiviteit van de Wet te onderzoeken. Dit heb ik aan de Europese Commissie gemeld in de questionnaire van maart 2010.

De latere vraag van de Europese Commissie betrof een verzoek om kwalitatieve en kwantitatieve informatie die meer inzicht zou kunnen verschaffen over de wijze waarop [actuele en] historische telefonie- en internetgegevens worden gebruikt bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De vraag van de Europese Commissie richtte zich specifiek op kwalitatieve en kwantitatieve informatie over veroordelingen, vrijspraken, afgeronde en gestaakte strafrechtelijke onderzoeken en voorkomen strafbare feiten. In antwoord op dit verzoek heb ik uitspraken van rechtbanken, hoven en Hoge Raad verzameld waarin de term «historische verkeersgegevens» is genoemd en strafrechtelijke onderzoeken beschreven waarin historische gegevens een belangrijke rol hebben gehad. Tevens is in de brief het standpunt van het Openbaar Ministerie en de Nederlandse politie weergegeven over de noodzaak om historische verkeersgegevens te verzamelen en te gebruiken in strafrechtelijke onderzoeken. Ik ben van mening dat, gezien de vraagstelling en de korte reactietermijn, de vragen van de Europese Commissie en in het bijzonder de questionnaire met de grootst mogelijke zorgvuldigheid zijn beantwoord.

De Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens voorziet in een evaluatie die vóór 1 september 2012 moet zijn afgerond. In deze evaluatie zullen de aspecten effectiviteit en efficiency aan de orde komen.

Tevens verwacht ik binnenkort de afronding van de evaluatie van de Europese Dataretentierichtlijn door de Europese Commissie. Ik zal u informeren over de uitkomsten van de evaluatie. Ook zal ik de uitkomsten van de Europese evaluatie meenemen in de evaluatie van de Wet bewaarplicht Telecommunicatiegegevens. Indien de Europese Commissie na de evaluatie voorstellen zal doen voor aanpassing van de Europese Dataretentierichtlijn dan zal het Parlement worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt met een BNC-fiche (beoordeling nieuwe commissievoorstellen) waarbij u gelegenheid heeft om hierop te reageren.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Samenstelling JBZ-Raad:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Van de Beeten (CDA), Broekers-Knol (VVD), Eigeman (PvdA), Kox (SP), voorzitter, Staal (D66), Franken (CDA), vicevoorzitter, Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Van Kappen (VVD), Haubrich-Gooskens (PvdA), Meurs (PvdA), K.G. de Vries (PvdA), Peters (SP), (PvdA), Reuten (SP), Vliegenthart (SP), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Böhler (GL), Strik (GL), Koffeman (PvdD), Yildirim (Fractie-Yildirim), Tiesinga (CDA), Knip (VVD).

X Noot
2

Samenstelling Justitie:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), Doek (CDA), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), vicevoorzitter, Staal (D66), Franken (CDA), Van Bijsterveld (CDA), Janse de Jonge (CDA), Duthler (VVD), Haubrich-Gooskens (PvdA), De Vries (PvdA), Ten Horn (SP), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Lagerwerf-Vergunst (CU), Böhler (GL), (CDA), Strik (GL), Koffeman (PvdD), Yildirim (Fractie-Yildirim).

X Noot
3

Kenmerk 5678891/10.

X Noot
4

Kamerstukken I 2008/09, 31 145, N.

X Noot
5

Toezegging T01065 op www.eerstekamer.nl.

X Noot
6

Ter inzage op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 147723.01

Naar boven