31 145
Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens)

nr. 6
AMENDEMENT VAN HET LID PECHTOLD

Ontvangen 17 september 2007

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

I

In onderdeel C wordt in het derde lid van artikel 13.2a «achttien maanden» vervangen door: zes maanden.

II

In onderdeel E, wordt in punt c «achttien maanden» vervangen door: zes maanden.

Toelichting

Dit amendement strekt tot wijziging van de in het wetsvoorstel Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens voorgestelde bewaartermijn voor historische verkeersgegevens.

In artikel 6 van de Richtlijn dataretentie wordt aan de lidstaten de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat de te bewaren gegevens gedurende tenminste zes maanden en ten hoogste twee jaren vanaf de datum van de communicatie bewaard worden. Zoals door onder meer het College Bescherming Persoonsgegevens maar ook door de Groep Gegevensbescherming Artikel 29 herhaaldelijk is aangegeven1, maakt de overheid met een bewaarplicht als hier aan de orde inbreuk op het in artikel 8 van het in Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verankerde fundamentele recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In artikel 8 van het EVRM is bepaald dat inmenging van het openbaar gezag in dit fundamentele recht alleen is toegestaan indien dit in een democratische samenleving noodzakelijk is.

Uit het bovenstaande volgt dat een langere bewaartermijn dan de minimumtermijn van zes maanden zoals deze in de Richtlijn dataretentie is gegeven, alleen dan kan worden gerechtvaardigd indien de noodzaak hiertoe zorgvuldig is getoetst op basis van de criteria die zijn gesteld door artikel 8 EVRM. Het onderhavige wetsvoorstel stelt de hier bedoelde bewaartermijn op achttien maanden; derhalve twaalf maanden meer dan de minimum bewaartermijn van zes maanden. Om te kijken of ten aanzien van deze forse uitbreiding is voldaan aan de criteria die artikel 8 EVRM ons stelt, dient te worden nagegaan wat de onderbouwing is die de Memorie van Toelichting hiervoor geeft. In de Memorie van Toelichting wordt als onderbouwing, kort gezegd, enerzijds gewezen op het belang dat strafrechtelijke onderzoeken niet mogen mislukken ten gevolge van een te korte termijn, en anderzijds op het belang van het voorkomen van onevenwichtige verhoudingen in het rechtshulpverkeer. Ten aanzien van dit belang van opsporing wordt in de Memorie van Toelichting verwezen naar een onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam1. Uit dit rapport blijkt dat historische verkeersgegevens een belangrijke rol spelen in de opsporing. Dat hierbij een langere termijn dan de thans bij telefonieaanbieders gebruikelijke drie tot zes maanden voor nodig zou zijn, wordt in het rapport evenwel niet van een onderbouwing voorzien. Ten aanzien van de noodzaak van het bewaren van verkeersgegevens door internetaanbieders ontbreekt zelfs elke onderbouwing. Opvallend is dat in het rapport desondanks wordt geconcludeerd dat een termijn van één jaar voldoende lijkt voor het merendeel van de onderzoeken. Tegen deze achtergrond is het des te opmerkelijker dat in de Memorie van Toelichting deze termijn vanéén jaar «vanuit het oogpunt van de effectiviteit van opsporing» als een minimum wordt beschouwd. Niet alleen kan immers worden beargumenteert dat een langere bewaringstermijn juist niet bijdraagt aan waarheidsvinding of het voorkomen van rechterlijke dwalingen2, maar bovendien zijn geen gegevens bekend van onderzoeken die tengevolge van een te beperkte termijn van drie maanden niet zijn geslaagd, en bestaan evenmin gegevens die de noodzaak van een langere termijn aantonen. Derhalve ontbreekt zowel een steekhoudende onderbouwing voor de hantering van een termijn van twaalf maanden als van achttien maanden3. Afgezien van het ontbreken van een goede onderbouwing, verdient verder opmerking dat (vermeend) nut vanzelfsprekend niet zonder meer gelijk staat aan noodzaak4, hetgeen hier, gelet op het EVRM, wel het beslissende criterium dient te zijn.

Ten aanzien van het argument van de verhoudingen in het rechtshulpverkeer, dient evenzeer te worden benadrukt dat iedere onderbouwing in de Memorie van Toelichting ontbreekt. Veeleer lijkt een termijn van achttien maanden in Europa afwijkend, nu Duitsland, Oostenrijk, Luxemburg, Finland, Zweden en Tsjechië een termijn van zes maanden aanhouden en Frankrijk, Denemarken, Spanje en België voor een bewaartermijn van twaalf maanden kiezen5. Dat het wetsvoorstel afwijkt van de bewaartermijnen die deze landen hanteren, klemt temeer nu ook de Groep Gegevensbescherming van de Europese Commissie in zijn advies van 25 maart 2006 een uniforme tenuitvoerlegging van de Richtlijn dataretentie op EU-niveau heeft voorgesteld.

Samenvattend ontbreekt de onderbouwing voor de ingevolge artikel 8 EVRM vereiste noodzaak van in het wetsvoorstel voorgestelde bewaartermijn van achttien maanden. Gelet hierop zijn indieners van mening dat zou moeten worden volstaan met een minimaal verplichte termijn van zes maanden.

Pechtold


XNoot
1

Advies College bescherming persoonsgegevens inzake Wetsontwerp implementatie Europese Richtlijn Dataretentie, 22 januari 2007 en Advies 3/2006 inzake Richtlijn 2006/24/EG van de Groep gegevensbescherming artikel 29. Zie in gelijke zin ook het Council of Bars and Law Societies of Europe (CCBE) in een advies van 15 september 2006.

XNoot
1

Rapport «Wie wat bewaart die heeft wat», juni 2005.

XNoot
2

Zie in deze zin ook de Advies Commissie Strafrecht in haar wetgevingsadvies van 30 januari 2007, die zelfs beargumenteren dat een langere termijn niet aan de waarheidsvinding of het voorkomen van rechterlijke dwaling bijdraagt.

XNoot
3

Zie in gelijke zin de toelichting bij par. 110a van het Telekommunikationsgesetzes, waarin ten aanzien van een termijn van zes maanden wordt overwogen: «Fachlich erscheint diese Speicherungsdauer ausreichend, um in der weitaus überwiegenden Anzahl von Auskunftsersuchen einhe Verfügbarkeit der massgeblichen Daten sicherzustellen».

XNoot
4

Zie in gelijke zin blz. 6 van de Gezamenlijke reactie Aanbieders op consultatie Wetsvoorstel Dataretentie. Zie ook de Associatie van Competitieve Telecomoperators (ACT) in een reactie van 19 januari 2007.

XNoot
5

Zie hierover eerder genoemd advies van het College bescherming persoonsgegevens en www.ispam.nl

Naar boven