nr. 76
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 januari 2010
In de brief (d.d. 15 januari, kenmerk: 2009Z19 852/2010D02218)
heeft de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie verzocht om nadere
informatie over de opzet van de evaluatie van de Wet inburgering en de voorstudie
die is verricht naar de haalbaarheid van het volgsysteem van inburgeraars.
In onderstaande twee onderdelen geef ik aan wat de inhoud is van de onderzoeken
die momenteel worden uitgevoerd. Ik stel er prijs op om met de Tweede Kamer
te overleggen over de zaken die de Tweede Kamer onderzocht wil hebben opdat
kan worden bezien of deze reeds worden meegenomen in het onderzoek dat in
mijn opdracht wordt uitgevoerd. Op deze manier wordt mogelijk dubbel werk
voorkomen.
In zo’n overleg kan dan, conform wat ik heb gemeld in het Algemeen
Overleg over de MOE-landers, eveneens informatie worden verstrekt over de
actuele stand van zaken van de inburgering, waaruit blijkt dat de inburgering
echt goed op gang is gekomen.
Volgsysteem inburgeraars
De voorstudie naar het volgsysteem bied ik u hierbij aan (bijlage 1).1 De studie wijst uit dat het mogelijk is om door middel
van koppeling van registratiebestanden de participatie van inburgeraars op
de terreinen werk, uitkering, reïntegratie en onderwijs (mbo en hbo)
in kaart te brengen.
Op basis van deze voorstudie heb ik een pilot gestart waarin de beschikbaarheid
en actualiteit van de data op de genoemde terreinen wordt onderzocht en de
koppeling van de bestanden wordt getest. In de opzet wordt de motie van het
lid Ortega-Martijn c.s., (vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XVIII,
nr. 43) waarin de regering wordt verzocht om de twee jaar onderzoek te
doen naar de participatie van inburgeraars na het behalen van het inburgeringsexamen,
meegenomen.
In mei van dit jaar kan ik u berichten welke gegevens bruikbaar zijn voor
het volgsysteem en of de koppeling van de registratie-bestanden werkt. Ik
verwacht u in een later stadium te kunnen berichten over de eigenlijke resultaten
van de effectmeting van de inburgering op de participatie.1
Evaluatie Wet inburgering en Regeling vrijwillige inburgering
De evaluatie van de Wet inburgering moet inzicht geven in de resultaten
en in de werking op onderdelen van de wet- en regelgeving. Het onderzoek is
in volle gang. Voor een beknopte omschrijving van de onderzoeksopzet van de
evaluatie verwijs ik u naar de bijlage 2 bij deze brief.
Hopelijk heb ik u hiermee voldoende geïnformeerd, mede met het oog
op het voorkomen van overlap van onderzoek.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. E. van der Laan
BIJLAGE 2
Evaluatie Wet inburgering
Zoals ik in mijn brief «Maatregelen inburgering» (kamerstuk
31 143, nr. 67) heb gemeld, dient de evaluatie van de Wet inburgering
en Regeling vrijwillige inburgering antwoord te geven op de volgende hoofdvragen:
– Bereiken de Wet inburgering en Regeling vrijwillige inburgering
wat de wetgever heeft beoogd?
– Werken de Wet inburgering en Regeling vrijwillige inburgering,
inclusief de wijzigingen in het kader van het Deltaplan Inburgering, zoals
de wetgever heeft beoogd?
Bereiken de Wet inburgering en Regeling vrijwillige inburgering
wat de wetgever heeft beoogd?
Voor het verkrijgen van het inzicht in de realisatie van de beoogde doelstellingen
wordt een kwantitatief onderzoek uitgevoerd naar de cijfermatige resultaten
in de jaren 2007, 2008 en 2009 in relatie tot de prognoses op basis van gegevens
uit het Informatiesysteem Inburgering.
Werken de Wet inburgering en Regeling vrijwillige inburgering,
inclusief de wijzigingen in het kader van het Deltaplan Inburgering, zoals
de wetgever heeft beoogd?
Voor het verkrijgen van inzicht in de werking wordt een kwalitatief onderzoek
uitgevoerd naar de factoren die deze werking bevorderen dan wel belemmeren.
De volgende thema’s komen hierbij aan de orde:
– de implementatie van (wijzigingen van) de wet- en regelgeving
inburgering;
– de informerende (verordening), faciliterende (aanbod) en handhavende
rol (het vaststellen van de plicht, sancties, ontheffingen) van de gemeente;
– de informatiesystemen: het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen
(BPI) en het Informatiesysteem Inburgering (ISI);
– het cursusaanbod (kwaliteitsfactoren), keurmerk en marktwerking;
– de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar;
– het stelsel van leningen en vergoedingen;
– de toegankelijkheid van het inburgeringsexamen;
– de financieringssystematiek;
– de gemeentelijke uitvoerings- en cursuskosten;
– de rol van de Rijksoverheid.
Het onderzoek omvat de volgende activiteiten:
– interviews met gemeenten (bestuurders, beleids- en uitvoerende
medewerkers), cursus- en exameninstellingen, cliëntenraden en ketenpartners
(waaronder de Dienst Uitvoering Onderwijs);
– een enquête onder alle gemeenten;
– gesprekken met inburgeraars en secundaire data-analyse op basis
van eerdere onderzoeken onder inburgeraars;
– een analyse van gemeentelijke verordeningen, inkoopdocumenten
(kwaliteitsfactoren inburgeringscursus) en diverse reeds uitgevoerde onderzoeken.