31 143
Deltaplan inburgering

nr. 70
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2009

In het Algemeen Overleg van 14 oktober jl. (kamerstuk 31 143, nr. 69) heb ik toegezegd de vragen die waren blijven liggen schriftelijk te zullen beantwoorden. Daarnaast heb ik toegezegd uitgebreid toe te lichten hoe ik de voor inburgering beschikbare middelen op mijn begroting wil besteden en welk deel ik daarvan voor gemeenten beschikbaar wil stellen.

De Commissie WWI heeft in haar brief van 13 november 2009 (kenmerk 2009Z21352/2009D56503) mij nogmaals expliciet gevraagd om een toelichting op de middelen en om schriftelijke beantwoording van de openstaande vragen tijdens het Algemeen Overleg. In een andere brief van 13 november 2009 (kenmerk 31143–68/2009D56542) heeft zij mij gevraagd om een reactie op de afhandeling van de compensatie van het exploitatieverlies van het Mondriaan College door de gemeente Den Haag, en in een derde brief van 13 november 2009 (kenmerk 2009Z21349/2009D56458) heeft zij gevraagd om mijn reactie op de Intentie Taal en Ouderbetrokkenheid tussen Forum, de PO-Raad, de VO-Raad en en de MBO-Raad.

Met deze brief geef ik invulling aan mijn toezeggingen en aan de schriftelijke verzoeken van de Commissie WWI.

1. Toelichting op de besteding van middelen

In het afgelopen overleg dat ik met uw Commissie voor WWI voerde (14 oktober jl.) is mij gebleken dat er onduidelijkheid bestond over de hoogte van de begrotingsbedragen voor inburgering en de inzet daarvan. In de bijlage bij deze brief vindt u een technische uitleg. Belangrijker is echter waarvoor we deze middelen inzetten. Mijn uitgangspunt is dat we alleen extra middelen inzetten als dit ook leidt tot prestaties. Ik ben dus voornemens om in overeenstemming met het eerdere kabinetsbesluit alleen middelen in te zetten voor die gemeenten die bereid zijn extra inspanningen te verrichten. Daarnaast wil ik middelen beschikbaar stellen om knelpunten op te lossen. Daartoe beschik in in 2010 eenmalig over een bedrag van € 75 mln. Daarvan zal € 25 mln worden ingezet voor het oplossen van knelpunten in gemeenten. De resterende € 50 mln is t.b.v. die gemeenten die bereid zijn om extra inspanningen te verrichten om meer mensen in de inburgering te krijgen.

Omdat in het Participatiebudget een bedrag beschikbaar is gesteld voor 47 000 trajecten heb ik binnen het budget voor inburgering € 70 mln beschikbaar om het aantal aan te bieden inburgeringstrajecten te verhogen van 47 000 naar 60 000.

Volumeverhoging inburgering

Het is mijn inzet om gemiddeld 60 000 inburgeringstrajecten te laten starten in 2010. Ik ben bezig om hierover afspraken te maken met de gemeenten en heb daarom nog niet het volledige inburgeringsdeel van het Participatiebudget ter beschikking gesteld aan gemeenten. Vooralsnog zijn middelen ter beschikking gesteld voor 47 000 trajecten. Dat was het aantal dat bij invoering van de Wet inburgering, op basis van eigen opgaven van gemeenten, werd gehanteerd.

Ik ga ervan uit dat gemeenten met mij de grote maatschappelijke problematiek erkennen en zich extra zullen inspannen om het ambitieniveau van 60 000 te realiseren. Binnen de begrotingsmiddelen van WWI is daarom € 70 miljoen op Rijksniveau beschikbaar, die alleen beschikbaar is voor het surplus aan trajecten tussen 47 000 en 60 000 en derhalve alleen wordt toegekend aan die gemeenten die zich zullen inspannen om hun deel in dat surplus te realiseren.

Kwaliteitsimpuls Maatregelenbrief

Gemeenten hebben mij er van overtuigd dat zij slechts met grote moeite tot 60 000 trajecten kunnen komen. Het belangrijkste probleem dat zij ervaren, is dat het bestand inburgeringsplichtigen langzamerhand uitgeput raakt. In de maatregelenbrief van 25 augustus jl. is aangegeven dat er nog 80 000 personen in het bestand zitten. De verwachting is dat grofweg 40 000 personen uit dit bestand een cursus kan worden aangeboden en dat de overige personen niet inburgeringsplichtig zijn. De verwachting is dat gemeenten in het jaar 2010 door deze relatief makkelijk te werven groep inburgeraars heen zijn en dat zij zich vooral moeten gaan toeleggen op mensen die tot een inburgeringstraject verleid moeten worden. Gemeenten hebben ten aanzien van deze personen het nadeel dat zij geen verplichting kunnen opleggen. Dat vraagt om extra inspanningen op werving en binding.

Er zullen activiteiten ontplooid moeten worden die niet uit het Participatiebudget of de uitvoeringskosten kunnen worden betaald. Daarom wil ik een aantal centrale instrumenten gaan inzetten om problemen met de instroom op te lossen. Daarnaast wil ik gemeenten die zich extra willen inspannen om hun aandeel te nemen in een hogere ambitie dan 47 000 faciliteren voor hun extra inspanningen. Daartoe stel ik € 50 mln beschikbaar.

Aanvullende instrumenten

Een deel van de oplossing kan worden gevonden via het gericht benaderen van werkenden en maatschappelijk inactieven. Op dit moment blijken kennis en kunde onvoldoende te zijn om alle personen waarvoor inburgering een stap vooruit kan zijn, ook te bereiken. De inzet is om op werkpleinen een extra inzet te plegen zodat eind 2010 een kwaliteitsimpuls heeft plaatsgevonden die er voor zorgt dat meer mensen een inburgeringstraject gaan volgen. Het gaat om een investering van naar schatting € 10 mln.

Door de invoering van de geïntegreerde dienstverlening op de 100 werkpleinen ontstaat de mogelijkheid om inburgering goed te verankeren in de intake. Deze intake is een belangrijke schakel in het participatieproces. Allereerst tussen de binnenkomst, diagnose en de feitelijke trajectplaatsing. Daarenboven is het een schakel in de maatschappelijke participatie van de deelnemer waarbij meerdere onderdelen nodig kunnen zijn om deze participatie vorm te geven zoals bijvoorbeeld werk, inburgering, zorg of hulpverlening. Inburgering kan één van de natuurlijke stappen zijn op weg naar participatie en werk en daarom is het van belang dat inburgering onderdeel uitmaakt van de intake aan de kop van het proces. Hier wordt inmiddels door partijen samengewerkt en beoordelen professionals hoe de meest efficiënte route voor klanten kan worden ingezet. Inburgering kan dan worden ingezet als een stap op weg naar participatie waar nodig. Aparte aandacht is nodig om via een professionele benadering en adviesfunctie er voor te zorgen dat werkgevers optimaal worden bediend. Een reden hiervoor is de onbekendheid met de voordelen die inburgering – en dus een betere taalbeheersing – aan werkgevers en werknemers kan bieden. Voor activiteiten ten aanzien van een gemeenschappelijke intake op het terrein van de participatie wordt in 2010 € 5 miljoen uitgetrokken.

Daarnaast kan een deel van de oplossing liggen in het organiseren van voortrajecten die erop gericht zijn op een laagdrempelige manier mensen voor te bereiden op het inburgeringstraject. Op dit moment organiseert een aantal gemeenten reeds op kleine schaal voorbereidingstrajecten. De inzet is om dat aantal fors uit te breiden. Dat wil zeggen meer personen en bij meer gemeenten. Het gaat om een investering van € 10 mln.

De aanvullende maatregelen (€ 25 mln) zijn voor alle gemeenten en niet gekoppeld aan de extra inspanningen van die gemeenten die de extra aantallen realiseren.

Faciliteren gemeenten

In de raming van bedragen ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet inburgering was er vanuit gegaan dat een substantieel aandeel van de inburgeraars via de verplichting tot inburgering kon worden gebracht. Zoals hierboven beschreven neemt het aandeel te verplichten inburgeraars af. Het is daarom zaak extra te investeren in het naar de cursus krijgen van personen die niet inburgeringsplichtig maar wel inburgeringbehoeftig zijn. Dat is een groep die moeilijk te vinden en te binden is. Dat vraagt om extra inzet van middelen en menskracht.

Op dit moment voorziet de reguliere vergoeding vanuit het Rijk niet in die extra investering. Het overig deel van de genoemde extra middelen, ad € 50 mln, kunnen gemeenten daarom inzetten voor bijvoorbeeld het werven van inburgeringsbehoeftigen, het (doen) organiseren van kinderopvang en alle andere inspanningen die er toe leiden dat meer mensen een inburgeringstraject gaan volgen. Ook deze bijdrage krijgen gemeenten dus alleen als zij zich willen vastleggen op het halen van hun aandeel in meer dan 47 000 trajecten.

2. Nog te beantwoorden vragen uit het Algemeen Overleg inburgering van 14 oktober jl.

Vraag

Kunt u vertellen wat u met staatssecretaris Dijksma hebt afgesproken over kinderopvang?

Antwoord

Ik heb op 15 januari 2009 met staatssecretaris Dijksma overleg gevoerd over het knelpunt rond kinderopvang voor vrijwillige inburgeraars; deze groep inburgeraars valt namelijk niet als doelgroep onder de Wet kinderopvang en komt derhalve niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. In dit overleg hebben wij geconstateerd dat het niet wenselijk is vrijwillige inburgeraars als doelgroep toe te voegen aan de Wet kinderopvang. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld de kosten van kinderopvang terug te dringen. Uitbreiding van de doelgroep zou de kosten juist verhogen. Staatssecretaris Dijksma en ik kwamen tot de conclusie dat het mogelijk moet zijn de kinderopvang voor vrijwillige inburgeraars op een andere manier op te lossen, zonder extra (financiële) druk op de Wet kinderopvang te creëren. De oplossing kan vooral gevonden worden in beschikbare mogelijkheden als peuterspeelzaalwerk en voorscholen welke niet vanuit de Wet kinderopvang worden gefinancierd en wel toegankelijk zijn voor vrijwillige inburgeraars.

Overigens komen vrijwillige inburgeraars die werken, of een uitkering hebben, of op vrijwillige basis werkzoekend zijn, wel in aanmerking voor de kinderopvangtoeslag. Voor deze groep vrijwillige inburgeraars kan de zorg over kleine kinderen dus geen argument zijn om niet deel te nemen aan de inburgering. Alleen niet werkende, niet-uitkeringsgerechtigde vrijwillige inburgeraars die geen wens hebben toe te treden tot de arbeidsmarkt zijn uitgesloten van de kinderopvangtoeslag. En voor hen zijn er dus andere mogelijkheden om toch opvang voor de kinderen te regelen. Via de website van het ministerie en tijdens specifieke conferenties worden gemeenten over de diverse mogelijkheden geïnformeerd.

Vraag

Waarom zijn er extra middelen voor taalcoaches verstrekt?

Antwoord

Aanvankelijk kregen alleen de 52 grootste gemeenten de mogelijkheid middelen te ontvangen voor het laten organiseren van de inzet van vrijwillige taalcoaches in hun gemeenten. Alle 52 gemeenten gaven te kennen daar graag gebruik van te maken, maar ook kleinere gemeenten benaderden het ministerie met het verzoek mee te mogen doen in dit project. Gelet op de nadrukkelijke wens van gemeenten, en het grote belang van en draagvlak voor de inzet van vrijwillige taalcoaches, heb ik besloten het verzoek van de kleinere gemeenten in te willigen en hiertoe extra middelen beschikbaar te stellen. Dit is overigens niet alleen de wens van de gemeenten, zelf vind ik het ook van groot belang dat hierin wordt geinvesteerd. In totaal voeren nu 217 gemeenten het taalcoachproject uit. Gezamenlijk zorgen zij voor de inzet van een vrijwillige taalcoach voor ca. 20 000 inburgeraars. Van het rijk ontvangen de gemeenten hiervoor een vergoeding van in totaal € 14,55 miljoen. Dit geld kunnen zij besteden aan de werving, training en begeleiding van de vrijwillige taalcoaches. Het geen lokaal meestal door maatschappelijke organisaties wordt uitgevoerd.

Vraag

Hoe verhoudt zich de inzet uit de WWB om de kortste weg naar werk te kiezen tot inburgering?

Antwoord

Een aanbod aan een inburgeringsplichtige die bijstand ontvangt, wordt afgestemd op diens mogelijkheden tot arbeidsinschakeling: Het college stemt het aanbod aan de inburgeringsplichtige af op het soort werk dat de inburgeringsplichtige verricht of past de aangeboden inburgerings-voorziening of taalkennisvoorziening zonodig aan aan het type werk dat de inburgeringsplichtige gaat verrichten.

Vraag

Hoeveel gemeenten nemen inburgering in re-integratie verplichtend mee en sanctioneren daarop zonodig?

Antwoord

In de statistieken wordt niet bijgehouden in hoeverre inburgering een verplichtend onderdeel uitmaakt van re-integratievoorzieningen.

Vraag

Wat is nut van inburgeringsagenda’s in de steden

Antwoord

De inburgeringsagenda heeft in 2008 in de 48 grotere gemeenten geleid tot hernieuwde aandacht voor inburgering. De G4 hebben zogenoemde versnellingsagenda’s opgesteld. Gemeenten hebben de belangrijkste thema’s van het Deltaplan inburgering vertaald naar het eigen lokale niveau. De meeste gemeenten hebben het behalen van de aantallen op de agenda geplaatst, maar ook hun betrokkenheid bij de verschillende innovatietrajecten en kwalitatieve verbeteringen in de inburgering. Te denken valt aan het vergroten van het aantal duale trajecten, wijkgerichte inburgering, het verbeteren van de competenties van de uitvoerders. Opvallende lacune was dat gemeenten nog onvoldoende aandacht hadden voor de implementatie van het Participatiebudget.

Procesmanagers van het Deltaplan bespreken regelmatig de voortgang van de uitvoering van de inburgeringsagenda’s in de 50 grotere gemeenten. In de monitoring van de uitvoering ligt de focus op de aantallen voorzieningen, de groei van het aantal duale voorzieningen en het behalen van het examen.

Vraag

Waarom wordt maar aan ongeveer de helft van de personen uit het Bestand Potentieel Inburgeringsplichtigen (BPI) een inburgeringsvoorziening aangeboden?

Antwoord

Het BPI (Bestand Potentieel Inburgeringsplichtigen) is een persoonsbestand dat gebaseerd is op de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Het BPI bevat personen van wie niet met zekerheid is vast stellen dat ze niet inburgeringsplichtig zijn.

Op het bestand is vooraf een aantal filters toegepast om personen van wie zeker is dat ze niet inburgeringsplichtig zijn te verwijderen. Verwijderd worden bijvoorbeeld: Personen van wie op basis van de verblijfsgegevens in het GBA valt af te leiden dat zij gedurende hun leerplichtige leeftijd 8 jaar of langer in Nederland hebben gewoond, personen met een nationaliteit uit de EU, EER en Zwitserland en personen die naar het buitenland zijn verhuisd. Daarnaast worden op basis van het diplomaregister van de IB-groep personen uit het BPI gefilterd die beschikken over een vrijstellend diploma of certificaat. Het BPI wordt door het Rijk aan gemeenten ter beschikking gesteld en kan worden gebruikt bij de werving van potentieel inburgeringsplichtigen.

Niet alle personen in het BPI zullen uiteindelijk een voorziening aangeboden krijgen. Een aantal van deze personen zal niet worden bereikt of zal alleen worden gehandhaafd. Ook is het mogelijk dat personen alsnog bewijzen van scholing kunnen overleggen waardoor de inburgeringsplicht van deze personen vervalt. Ik ga er daarom ook vanuit dat een deel van de personen uit het BPI geen voorziening aangeboden krijgt. Dit aandeel kan per gemeente verschillen. Per saldo kan aan ongeveer 50% van de potentieel inburgeringsplichtigen een inburgeringsaanbod worden gedaan.

Vraag

Waarom lopen de eisen van inburgering en naturalisatie uiteen?

Antwoord

Het niveau van het examen voor nieuwkomers is bij inburgering en naturalisatie gelijk. Het niveau is in beide situaties voor lezen, schrijven, spreken en luisteren A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen. Voor de groep oudkomers wordt in het kader van inburgering daarop een uitzondering gemaakt. Van hen wordt verlangd dat zij beschikken over schriftelijke vaardigheden op niveau A1. De keuze voor dit lagere niveau voor lezen en schrijven voor oudkomers is bij de totstandkoming van de Wet inburgering gemaakt, omdat het merendeel van de communicatie mondeling plaatsvindt en omdat het bij deze groep veelal zal gaan om oudere personen die vaak minder opleiding hebben genoten en voor wie het leren lezen en schrijven in het Nederlands een relatief grote inspanning zal betekenen.

Indien deze oudkomers willen naturaliseren dienen zij wel de onderdelen lezen en schrijven op niveau A2 te verwerven.

Vraag

Wat is het nut en wat zijn de kosten van het RADAR-onderzoek naar de inburgeringsintake?

Antwoord

De intake is voor de kwaliteit van de inburgering cruciaal. In deze fase moet een zo goed mogelijk beeld verkregen worden van wat de inburgering kan, wil en nodig heeft om een zo passend mogelijk inburgeringsprogramma te kunnen samenstellen. In dit kader is in het Deltaplan een onderzoek aangekondigd naar intake practices op basis waarvan eventueel nieuwe instrumenten ontwikkeld zouden worden. Dit heeft geresulteerd in de beschrijving van de intakepraktijk in vijf gemeenten en de ontwikkeling van een checklist met behulp waarvan de intakepraktijk in de grotere gemeenten door het aanjaagteam besproken gaat worden. Het nut van het onderzoek is gelegen in:

– het benoemen van factoren die belang zijn voor een goede intake;

– het beschikbaar stellen van ideeën om een intake in te richten;

– het verkrijgen van een checklist met behulp waarvan verbeteringsmogelijkheden in de intake opgespoord kunnen worden.

De kosten van het onderzoek van het bureau RADAR naar de intakepraktijk in vijf gemeenten bedroegen € 23 000.

Vraag

Hoe wilt u omgaan met het keurmerk, wilt u het keurmerk ook verplichten voor gemeenten?

Antwoord

Gemeenten kunnen het Keurmerk gebruiken als een selectiecriterium bij hun inkoop, mits daarin de ruimte wordt geboden dat dienstverleners ook op een alternatieve wijze kunnen aantonen dat zij op gelijkwaardige wijze geschikt zijn. Anders zou er een toetredingsdrempel in de markt ontstaan. Het verplicht stellen van het Keurmerk zou een inperking betekenen van de ruimte die gemeenten hebben om hun inkoop vorm te geven.

Vraag

OCW heeft een kwaliteitseis educatie ontwikkeld. Gaat dit ook voor inburgering gelden?

Antwoord

De kwaliteit wordt geborgd door de eisen voor het inburgeringsexamen; de aanbieders van de inburgeringscursussen hebben zelf het Keurmerk Inburgeren ingesteld en gemeenten sturen op de kwaliteit van het onderwijs dat zij inkopen. Het ministerie van VROM/WWI zorgt bovendien voor de training van examinatoren en er is toezicht op de exameninstellingen. Er is dus voldoende kwaliteitsborging en geen noodzaak voor een nieuwe kwaliteitseis.

Vraag

Zijn ROC’s de dupe geworden van martkwerking?

Antwoord

Uit het onderzoek van Capgemini blijkt dat ROC’s nu een marktaandeel hebben van 53% en dat hun personeelsbestand volgens eigen opgave met 50% is gekrompen.

Vraag

Is de inburgeraar beter geworden van marktwerking?

Antwoord

De inburgeraars zelf zijn niet betrokken in het onderzoek van Capgemini. De aanleiding van het onderzoek was immers om de positie van de aanbieders te onderzoeken.

Gemeenten en aanbieders signaleren dat de inburgeraar nog onvoldoende kan profiteren van de positieve effecten van een (meer) vraaggerichte markt. De indruk bestaat bij hen dat er mogelijk voor bijzondere groepen (bijvoorbeeld analfabeten) geen of onvoldoende passend aanbod tot stand komt.

Vraag

Wat is uw reactie op de cijfers uit het onderzoek van BOABorea?

Antwoord

De cijfers van Boaborea geven aan dat gemeenten en inburgeraars redelijk tevreden zijn over de inburgeringscursussen.

Vraag

Hoe groot zijn de administratieve lasten van aanbesteding?

Antwoord

Uit het onderzoek van Capgemini blijkt dat de doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure gemiddeld 3,6 maanden is. Dat is fors lager dan het Europese gemiddelde van 5 maanden voor dit soort aanbestedingen. De tijd die een aanbieder aan een offerte besteedde is gedaald van 8,7 dagen in 2007 naar 7,7 dagen in 2008.

Vraag

Kunt u de kamer informeren over uw standpunt ten aanzien van de normatieve vragen in de toets Kennis Nederlandse Samenleving

Antwoord

Het examen Kennis van de Nederlandse samenleving (KNS) is ontwikkeld aan de hand van eindtermen die door mijn voorganger zijn vastgesteld en ter kennisneming aan de leden van de Tweede Kamer zijn toegezonden. Deze eindtermen zijn geformuleerd op grond van een uitgebreid onderzoek onder een doorsnee van de Nederlandse samenleving, autochtonen zowel als allochtonen. Aan hen is gevraagd wat mensen in ieder geval aan kennis zouden moeten hebben om zo effectief mogelijk te kunnen participeren. Daarnaast is ondermeer ook gekeken naar de aanbevelingen in het rapport van de Commissie Franssen (Inburgering getoetst, februari 2004) ten aanzien van Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS).

Voor KNS worden vier essentiële situaties onderscheiden waarin het voor inburgeraars van belang is in Nederland te kunnen functioneren. Deze zogenoemde «Cruciale Praktijksituaties (CP’s)» zijn: Functioneren op de arbeidsmarkt; Functioneren in de eigen leefomgeving; Functioneren in contacten met instanties en overheid; Functioneren als burger in Nederland.

Binnen de eindtermen worden acht thema’s onderscheiden. De onderscheiden thema’s kunnen in meerdere cruciale praktijksituaties een rol spelen. Zo is het thema «Omgangsvormen, waarden en normen» zelfs in alle vier de cruciale praktijksituaties van belang. Immers, in elke situatie wordt van een inburgeraar verwacht dat hij zich aan de bij de situaties behorende normen en waarden houdt.

Het toetsen van de kennis van de cruciale praktijksituaties op het examen KNS gebeurt niet aan de hand van vragen en antwoorden waarin een absolute norm verwerkt is. Belangrijk is dat de inburgeraar zich bewust is wat de in Nederland meest geaccepteerde manier van handelen is bij cruciale praktijksituaties, dus in de praktijk van alledag.

Vraag

Waarom is voorschakeljaar ten behoeve van HBO niet vrijstellend voor de inburgeringsplicht en een MBO diploma wel? Wat geeft vrijstelling?

Antwoord

Tussen bepaalde soorten onderwijs zijn de laatste jaren klassen gecreëerd die leerlingen, deelnemers of studenten onderrichten in bepaalde vaardigheden die bij hen ontbreken of gebrekkig aanwezig zijn. In veel gevallen gaat het om kennis van de Nederlandse taal, maar het kan ook gaan om het versterken van basiskennis en het versterken van vaardigheden om verder te leren of te studeren. Deze zogeheten (voor)schakeljaren komen voor tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs, tussen voorbereidend beroepsonderwijs en beroepsonderwijs, tussen voortgezet onderwijs en hoger onderwijs en binnen het hoger onderwijs.

In het Besluit inburgering zijn in artikel 2.3 een aantal vrijstellingsgronden opgenomen in de vorm van diploma’s en certificaten waarbij volledige vrijstelling van het inburgeringsexamen wordt verleend. De belangrijkste vrijstellingsgrond is een diploma of getuigschrift van het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of het leerlingwezen, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal.

Een (voor)schakeljaar is niet vrijstellend omdat het niet gaat om een afgeronde opleiding na het basisonderwijs die binnen de hierboven omschreven soort onderwijs valt.

Vraag

Hoe kan het dat de gemeente Nijmegen een brief gestuurd heeft inzake gescheiden inburgering, terwijl de gemeente niet op de lijst van 43 gemeenten voorkomt?

Antwoord

De bedoelde brief is mij niet bekend. Nijmegen heeft niet gereageerd op mijn verzoek om informatie over gescheiden inburgering. In de brief aan de Kamer is aangegeven dat 43 gemeenten hebben gemeld dat er in een aantal gevallen sprake is van gescheiden inburgering. Dat een deel van de gemeenten niet bij de genoemde 43 gemeenten hoort en desalniettemin aangeeft ook gescheiden inburgering aan te bieden (bv. Nijmegen) is daarvan een gevolg.

Vraag

Wat zijn de sancties bij gescheiden inburgering na 1-1-2010?

Antwoord

Indien een gemeente volhardt in het bewust aanbieden van gescheiden inburgering zal ik bezien welke sancties geschikt en proportioneel zijn. Ik ga er echter van uit dat een bestuurlijk gesprek en de invloed van de lokale democratie tot de gewenste effecten zullen leiden.

Vraag

Maakt de minister bij gescheiden inburgering een uitzondering voor alfabetisering?

Antwoord

Neen, die uitzondering maak ik niet. Ik heb uitsluitend aangegeven dat het zo kan zijn dat er gescheiden klassen ontstaan, zonder dat een man of mannen de toegang wordt geweigerd. Bijvoorbeeld doordat vrouwen vaker kiezen voor een inburgeringstraject in combinatie met opvoedingsondersteuning. Daartegen is geen bezwaar. Maar als een man deze cursus wil volgen dan moet hij toegelaten worden.

Vraag

Wat gaat u doen met de plannen van Forum en de PO-, VBO- en MBO-Raad op het gebied van cursussen taal en ouderbetrokkenheid voor ouders?

Antwoord

Ik waardeer de intentie van Forum en de onderwijssectorraden om zich in te willen zetten voor taal en ouderbetrokkenheid. Met de initiatiefnemers zal bekeken moeten worden of en hoe hun ideeën ook in samenhang met het huidige inburgeringsbeleid uitgevoerd zouden kunnen worden.

Vraag

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar de juridische haalbaarheid van een verbrede leerplicht voor ouders van jonge kinderen?

Antwoord

Mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heb ik opdracht gegeven voor een juridisch onderzoek naar de (on)mogelijkheid van de invoering van de verplichting tot het leren van de Nederlandse taal voor ouders van jonge kinderen met een risico op taalachterstand in het Nederlands. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoekers van de Universiteit Utrecht en de Radboud universiteit Nijmegen en is bijna gereed. U ontvangt nog dit jaar het rapport met een reactie van de betrokken bewindslieden.

Vraag

De 1/3, 1/3, 1/3 regeling heeft in de gemeente Den Haag nog niet tot overeenstemming geleid. Hoe zit dit?

Antwoord

De 1/3de 1/3de 1/3de motie brengt niet de verplichting met zich mee om gemeenten aan te pakken als zij hun taalaanbieders onvoldoende tegemoet komen. De goede wil moet van twee kanten komen. Daar heb ik ook de ruimte voor geboden. In het geval van de gemeente Den Haag gaat het om een ROC dat beroep deed op de regeling. Het gaat hier om 4,3 miljoen euro. Het Rijk heeft hier 1/3de deel van betaald (1,4 miljoen).

Vervolgens heeft de betrokken wethouder zijn raad op 20 januari 2009 gemeld dat hij het ROC een contractverlenging en onderhandse gunning geboden heeft ter waarde van 1,4 mln. Op grond hiervan is deze casus gesloten.

Vervolgens blijkt uit een inventarisatie van de MBO Raad dat er toch nog geen overeenstemming is tussen de gemeente en het ROC. Vandaar de opmerking in de eerdere brief.

Het Rijk heeft haar steentje bijgedragen en ik hoop van harte dat de gemeente en het ROC er uit komen, maar gezien het bod van de wethouder zie ik geen aanleiding in te grijpen.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie

E. E. van der Laan

BIJLAGE

Toelichting op bedragen inburgering begroting 2010

Tijdens het het Algemeen Overleg van 14 oktober jl. bestond onduidelijkheid omtrent de begrotingsbedragen voor inburgering. Onderstaand wordt aan de hand van de begroting 2010 uitgelegd om welke bedragen het gaat, hoe de bedragen zijn opgebouwd en onder welke voorwaarden zij kunnen worden ingezet.

Inzet en bron van de middelen

Er is voor de facilitering van de inburgering in 2010 € 504 mln beschikbaar. Dat bedrag wordt voor verschillende doelen ingezet. In onderstaande tabel is de bestemming en de bron van de bedragen weergegeven:

Tabel 1: Opbouw € 504 mln (inzet en bron van de middelen)

(bedragen *€ 1 mln) 2010 2010
Budget inburgering bestemd voor:  De bron van deze bedragen:  
0. Wet inburgering buitenland 2   
1. Centrale taken Rijk 435. Regulier budget WI 304
2. Kwaliteitsimpuls Maatregelenbrief (eenmalig, uit afrekening 2007–2009)* 756. Enveloppemiddelen (via aanvullende post): – meerjarig toegevoegd in 2008 e.v.: 40 mln – meerjarig toegevoegd in 2009 e.v.: 50 mln – toegevoegd in 2010: 35 mln 125
3. Regulier budget Inburgering gemeenten WI 270  
4. Deltaplan Inburgering: volumeverhoging (70 mln van 47 000 naar 60 000) en participatiebonus (45 mln)* 1157. Beschikbaar uit afrekening Wet inburgering 75
Totaal504Totaal504

Bedragen zijn afgerond op € 1 mln. Door afrondingsverschillen komt het totaal niet altijd overeen met de som van de bedragen.

* Beschikbaar gesteld bij Voorjaarsnota.

Toelichting op de inzet van de bedragen:

Ad 0: Er is in 2010 € 1,6 mln beschikbaar voor de wet inburgering buitenland.

Ad 1: Er is € 43 mln beschikbaar voor taken die centraal worden uitgevoerd zoals taken IBG, het examenstelsel, inburgering in de opvang, innovatie-trajecten en de uitvoeringskosten van het deltaplan inburgering (zie ook pagina 86 van de begroting 2010 van WWI). Van dit bedrag is € 10 mln beschikbaar gekomen voor de uitvoering van het Deltaplan Inburgering.

Dat betekent dat er in 2010 € 460 mln beschikbaar is voor gemeenten. (€ 504 mln minus € 43 mln, in de begroting op pagina 85 aangeduid als € 459,6 mln).

Ad 2: Van deze € 460 mln is in 2010 eenmalig € 75 mln beschikbaar gesteld voor de extra maatregelen genoemd in de Maatregelenbrief van 25 augustus jl.

Ad 3 + 4: Van het resterende bedrag (circa € 385 mln) is bestemd voor de uitvoering van de inburgering door gemeenten. Dit bedrag is opgebouwd uit:

• een regulier budget (Tabel 1, punt 3: € 270 mln, bedoeld voor 47 000 trajecten, inclusief uitvoeringskosten gemeenten)

• extra middelen uit het Deltaplan inburgering ten behoeve van de volumevergroting naar 60 000 trajecten. Van deze 60 000 trajecten moet 60% duaal zijn in 2010. (Tabel 1, punt 4: € 114,6 mln, inclusief uitvoeringskosten gemeenten) Dit gezamenlijke bedrag van € 385 mln is, in verband met de invoering van het Participatiebudget, gesplitst in twee delen:

• Een deel voor de vergoeding van de inburgeringsvoorzieningen zelf. (€ 252 + 70 mln = 322 mln)

• Een deel waarmee de gemeenten de kosten voor gemeenten van de uitvoering van de Wet inburgering kunnen betalen (€ 63 mln)

Reden voor deze splitsing is dat via het Participatiebudget alleen voorzieningen kunnen worden bekostigd. Deze vergoeding van de inburgeringsvoorzieningen (€ 322 mln) wordt toegevoegd aan het Participatiebudget van gemeenten. De bijdrage in de uitvoeringskosten (63 mln) wordt daarom verdeeld via het gemeentefonds.

Er is op dit moment een budget, overeenkomend met 47 000 trajecten, toegevoegd aan het Participatiebudget van gemeenten. Het bedrag bestemd voor volumeverhoging is nog niet uitgekeerd (€ 70 mln) en komt beschikbaar als er bestuurlijke afspraken zijn gesloten met gemeenten. Inzet van de bestuurlijke afspraken is het realiseren van 60 000 trajecten in 2010. Gemeenten die meer willen doen dan hun aandeel in de 47 000 trajecten komen in aanmerking van verhoging van het Participatiebudget.

Tabel 2: Opbouw € 385 mln in relatie tot tabel 1

  2010
Begrotingsbedrag inburgering:  504
Centraal uitgevoerde taken:  – 43
Bedrag bestemd voor gemeenten:  460
Bijdrage voor knelpunten en extra inspanningen:  – 75
Bedrag voor uitvoering van de Wet inburgering: 385
waarvan beschikbaar voor 47 000 trajecten (P-budget) 252  
waarvan verhoging van 47 000 naar 60 000 trajecten (P-budget) 70  
waarvan uitvoeringskosten (Gemeentefonds) 63  

* Bedragen zijn afgerond op € 1 mln. Door afrondingsverschillen komt het totaal niet altijd overeen met de som van de bedragen.

Toelichting op de bron van de bedragen:

Ad 5: Op de begroting voor WWI staat regulier een budget voor inburgering. In 2010 is dat € 304 mln.

Ad 6: De begroting is daarnaast verhoogd met extra bijdragen uit de Aanvullende post en uit afrekening is voorgaande jaren. Via de aanvullende post van het Ministerie van Financiën zijn de middelen voor de uitvoering van het Deltaplan Inburgering (in totaal € 125 mln: € 114,6 mln volume en duaal + € 10 mln uitvoering) beschikbaar gesteld. Dat is de afgelopen jaren gebeurd in jaartranches. De opbouw van die tranches is terug te vinden in de Verticale toelichting bij de Miljoenennota. De uitdeling in 2010 is € 35 mln voor 2010 en € 45 mln voor 2011 (pagina 84 en 85 van de Verticale toelichting, Bijlage Miljoenennota 2010). In de verticale toelichtingen bij de Miljoenennota 2008 en 2009 staan de uitdelingen van de integratie-enveloppe van die jaren toegelicht (deze bijlagen zijn via internet beschikbaar: http://www.rijksbegroting.nl). De integratie-enveloppe was overigens voor een deel (een reeks van€ 10 mln per jaar) bestemd voor integratie. Het resterende bedrag (in 2010 in totaal € 90 mln) is bestemd voor het Deltaplan Inburgering.

Ad 7: De inschatting is dat in 2010 en 2011 in totaal circa € 150 mln wordt ontvangen van gemeenten. De precieze omvang van dit bedrag kan echter pas worden vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijke afrekening. Deze middelen komen uit de afrekening met gemeenten, die in de periode 2007–2009 minder hebben gerealiseerd dan waarvoor bevoorschot is. Hiervan wordt € 75 mln op nieuw ingezet voor de in de maatregelenbrief opgenomen voorstellen. De overige 75 mln vloeit terug naar de schatkist.

Naar boven