nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 september 2008
In het Regeerakkoord «Samen Werken, Samen Leven» van 7 februari
2007 is een breed programma ten behoeve van het wegwerken van taalachterstanden
aangekondigd. In dat kader is het volgende opgenomen: «Kinderen bij
wie op driejarige leeftijd door het consultatiebureau of elders een taalachterstand
wordt geconstateerd, zullen via kinderopvang/peuterspeelzalen, voor- en vroegschoolse
educatie (groep 0) en aparte (schakel)klassen op het vereiste niveau worden
gebracht. De ouders van die kinderen worden hierbij direct betrokken via een
verbrede leerplicht».
In het Algemeen Overleg van 18 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007–2008,
31 200 VIII, nr. 38) zegde ik u toe over de mogelijke invulling van deze
verbrede leerplicht overleg te zullen voeren met mijn collega-bewindspersonen
voor Jeugd en Gezin en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Kamer te
informeren over de uitkomsten van dit overleg. Met deze brief, die ik u mede
namens de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (primair onderwijs) stuur, doe ik deze toezegging gestand.
Ten tijde van de ontwikkeling van de Wet inburgering werd duidelijk dat
het juridisch niet mogelijk is een inburgeringsplicht op te leggen aan bepaalde
groepen. Genaturaliseerde Nederlanders en EU-onderdanen kunnen niet verplicht
worden tot inburgeren. Vanwege het belang dat gehecht wordt aan de inburgering
van deze groepen, werd de Regeling vrijwillige inburgering in het leven geroepen.
Met deze regeling kunnen mensen die niet verplicht zijn in te burgeren, in
ieder geval wel gestimuleerd en gefaciliteerd worden.
In het Regeerakkoord is een relatie gelegd tussen de taalontwikkeling
van kinderen en die van hun ouders. Juist wanneer mensen jonge kinderen hebben
is het uitermate belangrijk dat zij de Nederlandse taal in voldoende mate
beheersen om hun kinderen de juiste ondersteuning te kunnen bieden. Met het
concept verbrede leerplicht wordt gedoeld op een mogelijkheid ouders waar
nodig te verplichten tot een inburgeringsprogramma of taalcursus Nederlands.
In 2006 is over de mogelijkheid van een verbrede leerplicht advies gevraagd
aan de Raad van State. Deze concludeerde toen dat voor het invoeren van een
verbrede leerplicht aanpassing van de Leerplichtwet nodig is. Daarbij stelde
zij twee juridische randvoorwaarden:
(1) Een verbrede leerplicht voor ouders/verzorgers moet aansluiten bij
de leerplichtige leeftijd van het kind. Dat is op dit moment 5 jaar. Omdat
taalontwikkeling op jongere leeftijd begint, zou voor het effectief invoeren
van een verbrede leerplicht de leerplichtige leeftijd van kinderen moeten
worden verlaagd naar bijvoorbeeld drie jaar.
(2) Op grond van het gelijkheidsbeginsel zou een verbrede leerplicht moeten
gelden voor alle in Nederland wonende ouders/verzorgers; het is niet mogelijk
een dergelijke plicht alleen op te leggen aan bepaalde groepen.
Een verlaging van de leerplichtige leeftijd van álle kinderen schiet
zijn doel voorbij. Het kabinet vindt een verlaging van de leerplichtige leeftijd
voor kinderen ook niet wenselijk. Dit is in haar brief van 13 juli 2007
(Kamerstukken II 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 169) door de staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (primair onderwijs) aan de Kamer bericht.
Het opleggen van een leerplicht aan alle ouders/verzorgers is in juridische
zin vergelijkbaar met het voorstel alle bewoners van Nederland, ook autochtone
Nederlanders, inburgeringsplichtig te maken. Dit voorstel kreeg ten tijde
van de totstandkoming van de Wet inburgering onvoldoende politieke steun.
Aan de randvoorwaarden die de Raad van State stelde, wordt dus niet voldaan.
Het invoeren van een verbrede leerplicht voor ouders zoals voorgesteld aan
de Raad van State, lijkt hiermee niet haalbaar. Teneinde hierover finaal uitsluitsel
te krijgen zijn wij voornemens een extern juridisch onderzoek te laten uitvoeren
om te bezien of er wellicht nog andere mogelijkheden zijn om ouders van jonge
kinderen te verplichten tot het leren van de Nederlandse taal. Daarbij zou
dan gezocht kunnen worden naar mogelijk andere invalshoeken dan de koppeling
met de Leerplichtwet zoals bestudeerd door de Raad van State. In dit onderzoek
zullen wij ook het voorstel van de commissie Bakker betrekken om «te
zorgen dat iedereen Nederlands leert via een leerplicht, participatieplicht
of betaald werk en dit te beleggen met sancties ingeval mensen zich onttrekken
aan deze verplichting». (Advies Commissie Arbeidsparticipatie, voorstel
31: Leer- of participatieplicht, 16 juni 2008, aan de Kamer gezonden
als bijlage bij Kamerstukken II, 2007–2008, 29 544, nr. 154).
Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt u uiteraard geïnformeerd.
Tegelijkertijd meent het kabinet dat ook binnen bestaande wettelijke kaders
er veel mogelijkheden zijn om op lokaal niveau ouders van kinderen die niet
goed Nederlands spreken te betrekken bij het stimuleren van de taalontwikkeling
van hun kinderen en daarnaast ouders te wijzen op het belang van een goede
beheersing van de Nederlandse taal om hun kinderen goede ontwikkelingskansen
te kunnen bieden. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(primair onderwijs) heeft dit ook in haar brief van 23 mei 2008 (Kamerstukken
II 2007–2008, 31 322, nr. 24) aan de Kamer geschreven. Om
te bewerkstelligen dat op lokaal niveau een meer samenhangende aanpak tot
stand gebracht wordt, gericht op de taalontwikkeling van kinderen en die van
hun ouders, zullen in de komende periode de mogelijkheden en instrumenten
verder worden verkend en zullen over de uitvoering afspraken worden gemaakt
met gemeenten. Hierbij wordt ook bezien hoe tegelijk met de verwijzing van
een kind naar voor- en vroegschoolse educatie (op het consultatiebureau of
elders), de ouders kunnen worden gewezen op de mogelijkheden die er zijn om
hun taalaanbod in het Nederlands te vergroten, bijvoorbeeld door inburgering.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
C. P. Vogelaar