31 143
Deltaplan inburgering

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2008

In het algemeen overleg van 13 mei 2008 heb ik toegezegd de Kamer vóór de zomer te informeren over de oplossing voor de financiële problemen omtrent de inburgeringscursussen. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

In mijn brief van 13 mei 2008 (Kamerstuk 31 143, nr. 14) heb ik aan gegeven dat we te maken hebben met een zorgelijke situatie. Ik heb u geïnformeerd over de eerdere bestuurlijke overleggen en het onderzoek financiële gevolgen stagnatie inburgering in 2007. Uitgangspunt voor mij is dat er een gedeelde verantwoordelijkheid is van de gemeenten, de taalaanbieders en het Rijk om tot een oplossing te komen. De ratio hiervan is dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wet en voor het contract met de taalaanbieders, de taalaanbieders omdat zij de contracten met de betreffende voorwaarden hebben geaccepteerd met de gemeenten en het Rijk vanwege de complexiteit van de wet en de te korte implementatietermijn.

Ik heb voorts aangegeven dat het kabinet bereid is om een bijdrage te leveren aan het wegnemen van het geleden exploitatieverlies in 2007, onder voorwaarde dat gemeenten en aanbieders ook hun aandeel nemen. In het algemeen overleg van 13 mei 2008 (Kamerstuk 31 143, nr. 17) en het debat op 21 mei 2008 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 86, blz. 6088–6092) heb ik aangegeven welke stappen er gezet moeten worden. In de eerste plaats moeten gemeenten en taalaanbieders bekijken of er acute problemen zijn waarvoor bevoorschotting geregeld moet worden tussen de gemeenten en de betreffende uitvoerders. In de tweede plaats bekijken hoe afspraken kunnen worden gemaakt tussen de betreffende gemeenten en de uitvoerders over het alsnog realiseren van de aantallen inburgeraars waarop men gezien de contracten kon rekenen.

De afgelopen weken is intensief contact geweest met de G4 omdat, van de aanbieders die hebben meegedaan aan het onderzoek van de Auditdienst van het ministerie van VROM, zich daar 78% (€ 29,1mln.) van het exploitatieverlies van € 37,3 mln. bevindt. De tien aanbieders met het grootste opgegeven exploitatieverlies (meer dan € 1 mln.) hebben allen één of meerdere contracten met de G4. Ook met de andere partijen (VNG, MBO-Raad, Boaborea, en PAEPON) is bilateraal overleg gevoerd.

Uit het door de Auditdienst VROM uitgevoerde onderzoek en de gesprekken die met de G4 hebben plaatsgevonden is naar voren gekomen dat de situatie en de gekozen oplossingen per gemeente verschillen. Zo zijn er verschillen in het aantal aanbieders waarmee gemeenten contracten hebben gesloten, verschilt de aard van de contracten en verschilt de omvang van het exploitatieverlies.

In de gemeenten worden vanwege deze verschillen in contractuele relaties en verschillen in omvang van de problematiek ook verschillende oplossingen gezocht voor het oplossen van de in 2007 opgetreden financiële problematiek. Dit betekent dat voor de financiële problematiek van de taalaanbieders niet één generieke oplossing is, maar maatwerk op decentraal niveau nodig is.

Samen met staatssecretaris van Bijsterveldt van OCW heb ik op 2 juli 2008 overlegd met de gemeenten en de taalaanbieders over hoe we de ontstane financiële problematiek kunnen aanpakken. Tijdens dat overleg heb ik vastgesteld dat het op lokaal niveau nog niet is gelukt om afdoende afspraken te maken binnen de afgesproken kaders. Om de ontstane financiële problematiek tot een oplossing te brengen, heb ik daar aangeboden één derde van het in 2007 geleden exploitatieverlies voor mijn rekening te nemen vanuit de visie dat er een gedeelde verantwoordelijkheid is van de gemeenten, de taalaanbieders en het Rijk om tot een oplossing te komen.

Met de voorgestelde oplossing neem ik de verantwoordelijkheid voor de compensatie van exploitatieverliezen voorzover die aan het Rijk kan worden toegerekend en schep ik de duidelijkheid waar met name de taalaanbieders om hebben gevraagd. Tevens spoor ik gemeenten en taalaanbieders aan om snel tot zaken te komen en ook hun deel op zich te nemen.

De brancheorganisaties van taalaanbieders hebben hun waardering voor mijn aanbod uitgesproken en hebben tevens aangegeven bereid te zijn ook één derde van het opgetreden exploitatieverlies voor hun rekening te nemen. De VNG heeft aangegeven gemeenten te willen wijzen op de renteinkomsten die de in 2007 niet gebruikte inburgeringsmiddelen hebben gegenereerd. Deze middelen zouden gemeenten kunnen inzetten om tot een oplossing te komen.

Met gemeenten en taalaanbieders heb ik de volgende procedure afgesproken.

Taalaanbieders die menen dat zij als gevolg van de stagnerende instroom in 2007 verlies hebben geleden, kunnen uiterlijk 1 augustus a.s. aan de gemeente(n) met wie zij een contractrelatie hebben een opgave doen van het opgetreden exploitatieverlies. Deze opgave dient te voldoen aan het eerder vastgestelde Verantwoordings- en onderzoeksprotocol «Financiële gevolgen stagnatie inburgering in 2007» van het ministerie van VROM.

Vervolgens krijgen gemeenten en hun taalaanbieder(s) tot 1 september a.s. de tijd om gezamenlijk de hoogte van het door de aanbieder opgegeven exploitatieverlies te verifiëren. Van dit bedrag neem ik één derde voor mijn rekening en ik verwacht van gemeenten en aanbieders dat zij samen afspraken maken over hun bijdrage in de financiële problematiek.

Uiterlijk 1 september a.s. dienen de betreffende gemeenten vervolgens bij mij het geverifieerde exploitatieverlies van de taalaanbieders in hun gemeente in.

Ik zal er voor zorgen dat deze gemeenten uiterlijk 1 oktober a.s. één derde deel van het volgens deze procedure vastgestelde exploitatieverlies bij hun taalaanbieders krijgen vergoed. Gemeenten hoeven uiteraard niet tot die datum te wachten met de compensatie van hun taalaanbieders voor de in 2007 geleden exploitatieverlies. Nu duidelijk is wat gemeenten van mij mogen verwachten, kunnen ze richting hun taalaanbieders al in een eerder stadium actie ondernemen.

Ik vertrouw er op dat deze oplossing er toe zal leiden dat alle betrokken partijen hun focus weer kunnen richten op datgene waar het echt om gaat, de uitvoering van de inburgering, waardoor meer mensen in staat zullen zijn om volwaardig in onze maatschappij te participeren. Iedereen is er van overtuigd dat we alles op alles moeten zetten om zo snel mogelijk de inburgeraars op een cursus te plaatsen en alsnog de beoogde ambities te realiseren.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Naar boven