31 132
Studiebelasting in het hoger onderwijs

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 augustus 2007

In antwoord op schriftelijke vragen van het Kamerlid Jasper van Dijk (SP) van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 1228) heb ik aangegeven dat ik de Inspectie voor het Onderwijs verzocht heb een verkennend onderzoek uit te voeren naar spookvakken in het hoger onderwijs en mij vóór de zomer over de uitkomsten te rapporteren. Ten behoeve van de verkenning heeft de inspectie een analyse verricht van recente klachtenbestanden en een audit uitgevoerd bij zes opleidingen (voltijds bachelor in de sector sociaal/economisch), verdeeld over twee instellingen (één wo, één hbo). Bij de audit luidde de door de inspectie beantwoorde onderzoeksvraag als volgt:

Komen bij de geselecteerde opleidingen onderwijseenheden voor, waarvoor in de Onderwijs- en examenregeling studielast is vastgesteld, maar waar in de praktijk geen studielast voor wordt gevraagd of waarvan de studielast – vergeleken met de in de Onderwijs- en examenregeling vastgestelde studielast – niet noemenswaardig is?

De inspectie definieert spookvakken als onderwijseenheden, waarvoor studenten studiepunten verkrijgen zonder dat deze onderwijseenheden metterdaad zijn aangeboden en getentamineerd.

Echter, in de praktijk blijkt dat onderwijseenheden die wel zijn gegeven en getentamineerd, maar waarbij een (aanzienlijk) lagere studie-inspanning nodig is dan de nominale studielast, soms ook als spookvakken worden aangeduid. Ook bestaan er vakken die wel worden gegeven maar waarbij het tentamineren tamelijk losjes is (een «aanwezigheidsplicht», die op zijn beurt weer met zachte hand wordt gecheckt). Dit zijn echter – volgens de door de inspectie gehanteerde definitie – geen spookvakken, maar vakken die door studenten kunnen worden gepercipieerd als vakken met een zeker cadeaugehalte. Mogelijke vertroebeling ontstaat verder wanneer studenten voor bepaalde onderwijseenheden vrijstellingen hebben gekregen, maar deze vrijstellingen op hun cijferlijst lezen als onderwijseenheden waarvoor zij tentamen zouden hebben moeten doen. Daarnaast haken alle mogelijke andere klachten over onderwijs (uitval van docenten, laag niveau) gemakkelijk aan bij het begrip spookvak, waardoor de transparantie nog verder afneemt.

Voor de inspectie was dit aanleiding om bij de audit niet alleen te kijken of er daadwerkelijk spookvakken zijn, of vakken worden aangeboden waarvoor aanzienlijk minder studielast nodig is dan in de onderwijs en examenregeling staat aangegeven, maar ook of er in de processen en procedures aanleiding kan zijn voor studenten om over vakken te denken in termen van spookvakken of cadeaupunten.

Hierbij zend ik u de resultaten van het onderzoek en mijn beleidsreactie daarop.1

De belangrijkste conclusies van de inspectie

• er hebben zich de afgelopen jaren in het HO voorvallen voorgedaan, waarbij aan studenten studiepunten zijn verstrekt voor onderwijseenheden, zonder dat onderwijs is aangeboden en zonder dat tentaminering heeft plaatsgevonden (spookvakken). Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit plaatsvond op een schaal van betekenis.

Ik ben tevreden met de door de inspectie getrokken conclusie. Dit neemt uiteraard niet weg dat instellingen zich blijvend dienen in te zetten om toekomstige situaties te voorkomen.

• wel krijgen studenten regelmatig studiepunten toegekend waar geen evenredige studie-inspanning tegenover staat (cadeaupunten), nader onderzoek hiernaar is gewenst.

Ik deel de conclusie van de inspectie dat nader onderzoek naar het fenomeen cadeaupunten gewenst is. Dit vraagstuk ligt in het verlengde van de discussie over de onderwijsintensiteit in het hoger onderwijs. Dit is de reden waarom ik aan de inspectie opdracht heb gegeven om dit najaar nader onderzoek te verrichten naar het verschijnsel cadeaupunten. Bij dit onderzoek zal mede gebruik worden gemaakt van de resultaten van de lopende studentenmonitor. Ik heb opdracht gegeven de studenten daarin ook te bevragen op hun ervaringen op het punt van vakken die geen of weinig inspanning hebben gekost (niet bedoeld vrijstellingen) en die toch studiepunten opleverden («cadeaupunten») en de resultaten hiervan in het najaar beschikbaar te stellen. Mochten de resultaten daartoe aanleiding geven zal ik overwegen om verder nalevingsonderzoek te laten uitvoeren.

• de processen en procedures die met de WHW worden beoogd ter wille van het voorkómen van spookvakken en cadeaupunten worden door de twee geauditeerde instellingen redelijk tot goed nageleefd. Studielastbepaling en – bijstelling is echter een zwak punt.

• de wetgeving die het kader biedt waardoor instellingen kunnen vermijden dat spookvakken en cadeaupunten voorkomen is adequaat en hoeft niet te worden aangepast.

Ik deel deze conclusies. Ik acht het wel van belang dat instellingsbesturen een adequate uitvoering geven aan de verantwoordelijkheid om bij de regelmatige beoordeling van de onderwijs- en examenregeling de bewaking en zo nodig bijstelling van de studielast in acht te nemen (art. 7.14 van de WHW).

Hoewel ik dus geen nieuwe aanpassingen in wet- en regelgeving overweeg naar aanleiding van dit onderzoek zullen de wettelijke maatregelen zoals aangekondigd in de beleidsreactie op het advies van de onderwijsraad getiteld: «Examinering, draagvlak, toegankelijkheid» onverkort worden voorbereid. Deze behelzen de verdere professionalisering van de examinering, de positie van examencommissies in het hoger onderwijs te versterken en de verzwaring van het onderwerp examinering in de beoordeling van de opleiding in het accreditatiekader van de NVAO (Kamerstukken 2006/2007, 30 800 VIII, nr. 156).

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven