31 131
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG (PbEU L 323)

nr. 9
NADER VERSLAG

Vastgesteld 21 december 2007

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De leden van de vaste commissie voor Financiën (verder in dit nader verslag aangeduid als: de commissie) lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de regering stelt dat de niet ruim bemeten implementatietermijnen die Brussel de lidstaten gunt, tijdige indiening van wetsvoorstellen ter implementatie van richtlijnen bemoeilijkt. In het onderhavige geval is een termijn van bijna twee jaar, van 16 november 2005 tot 10 december 2007, gegund. De commissie vraagt zich naar aanleiding hiervan af of de regering vindt dat een implementatietermijn van twee jaar voor Europese richtlijnen tijdige indiening van wetsvoorstellen bemoeilijkt? Zo ja, gaat de regering Brussel verzoeken om langere implementatietermijnen?

Verder noemt de regering het gewenste overleg met de bedrijfstak als een factor die tijdige indiening van wetsvoorstellen bemoeilijkt. Overleg met de bedrijfstak vindt in bijna alle gevallen plaats naar aanleiding van een wetsvoorstel en niet voorafgaand aan het voorstel. De commissie vraagt zich af op welke wijze het gewenste overleg met de bedrijfstak dan tijdige indiening kan bemoeilijken? Met wie heeft het overleg in het onderhavige plaatsgevonden en welke termijnen waren daarmee gemoeid?

De commissie is van mening dat het tijdig implementeren van richtlijnen het signaal aan de financiële sector in binnen- en buitenland geeft en dat Nederland niet achter de feiten aanloopt, maar actief bezig is met internationale ontwikkelingen. Het geeft internationaal actieve ondernemingen ook de mogelijkheid om bij hun besluitvorming al op voorhand de Nederlandse situatie mee te nemen. Dat signaal kan derhalve positief bijdragen aan het Nederlandse vestigingsklimaat. De regering geeft in haar beantwoording aan dat de achterstanden bij de implementatie van richtlijnen geleidelijk zullen verdwijnen. De commissie vraagt zich derhalve af of de regering de achterstanden niet veel sneller dan geleidelijk kan inlopen? Kan de regering toezeggen dat de Kamer tijdig wordt geïnformeerd als andere richtlijnen niet op tijd zullen worden geïmplementeerd? Kan de regering voorts aangeven welke van de andere in het wetgevingsprogramma van de Directie Financiële Markten opgenomen wetgevingstrajecten vertraging hebben opgelopen en – per wetgevingstraject – hoe groot de vertraging is en wat de reden daarvoor is?

Naar aanleiding van het antwoord van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot de vraag op de hoeveelheid herverzekeraars, wil de commissie de regering verzoeken toe te lichten waarom de in dit antwoord bedoelde herverzekeraar ervoor heeft gekozen om in (alweer) Luxemburg zijn herverzekeringsactiviteiten te concentreren en niet in Nederland? Betekent dit dat het vestigingsklimaat voor herverzekeraars in Luxemburg beter is? Zo ja, wat gaat de regering hier dan aan doen?

Het is de commissie opgevallen dat de regering naar aanleiding van de vragen van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot de internationale juridische vraagstukken omschreven in het rapport «Discussion Paper on the Mutual Recognition of Reinsurance Supervision», slechts in gaat op één van de in het IAIS-rapport opgeworpen internationale juridische vraagstukken, te weten de wederzijdse erkenning. De commissie verzoekt de regering ook nog op de andere vraagstukken in te gaan. Kan de regering daarbij in het bijzonder aandacht besteden aan de vraag in hoeverre dit rapport van de toezichthouders aanleiding zal zijn de huidige richtlijn weer te (laten) herzien?

De commissie vraagt zich af of de regering kan toelichten hoe de beantwoording van de vraag over het onderhavige voorstel in verhouding tot Solvency II zich verhoudt tot haar antwoord op de volgende vraag, waarin staat dat voor herverzekeraars reeds in dit voorstel is gekozen voor «vooruitlopen» op Solvency II?

In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering in haar beantwoording aan dat ervoor is gekozen om levensherverzekeraars vooruitlopend op Solvency II (welke richtlijn naar verwachting overigens niet eerder dan in 2012 zal worden ingevoerd) al moeten voldoen aan strengere solvabiliteitseisen dan op grond van de Richtlijn herverzekering verplicht is. De commissie wil naar aanleiding hiervan de regering verzoeken aan te geven in hoeverre dit strengere solvabiliteitsregime voor levensherverzekeraars ook door andere lidstaten wordt gehanteerd. Indien dit het geval is, welke lidstaten zijn dat? Als dat niet of nauwelijks het geval is, waarom heeft Nederland dan toch voor deze verzwaring gekozen?

In de nota naar aanleiding van het verslag refereert de regering in haar beantwoording aan een nog op te stellen algemene maatregel van bestuur en aan nog door DNB te stellen regels. De commissie vraagt zich naar aanleiding hiervan af of de regering kan bevestigen dat ook in deze lagere regelgeving geen aanvullende eisen worden gesteld? Zo, niet welke aanvullingen boven de minimumnormen in de richtlijn voorziet de regering en wat is de reden voor het stellen van aanvullende eisen?

In de nota naar aanleiding van het verslag merkt de regering in zijn beantwoording op dat het voor de hand ligt dat de multilaterale MoU tussen de toezichthouders van de Europese Unie met ingang van 2008 zal worden uitgebreid met het toezicht op de herverzekeraars. De terminologie«voor de hand ligt» is enigszins vaag, omdat de reikwijdte-uitbreiding van de MoU een voorwaarde is voor adequaat en efficiënt toezicht op internationaal actieve herverzekeraars. De commissie vraagt de regering aan te geven of de reikwijdte-uitbreiding inderdaad zal worden gerealiseerd. Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, welke mogelijkheden heeft de regering om deze uitbreiding alsnog te (laten) bewerkstelligen?

In de nota naar aanleiding van het verslag wekken de volzinnen «De originele polishouders zijn doorgaans kapitaalkrachtige groepen. Daardoor hebben de meeste herverzekeringscapitves een lager risicoprofiel.» enige bevreemding. Een herverzekeringscaptive kent immers specifieke groepsrisico’s, hetgeen betekent dat het risicoprofiel meer eenzijdig is en er geen sprake is van enige diversificatie tussen verschillende risico’s. Dit kan juist leiden tot een hoger risicoprofiel. Wat wel ten voordele van de herverzekeringscaptive spreekt, is dat de premiebetaler kapitaalkrachtig is, hetgeen leidt tot een lager kredietrisico. De commissie verzoekt de regering naar aanleiding hiervan om een nadere toelichting op het risicoprofiel van herverzekeringscaptives met zetel in Nederland, die onder toezicht van DNB komen te staan.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt de vraag naar de onderbouwing van de kosten voor het toezicht slechts summier beantwoord. De commissie verzoekt de regering een nadere specificatie te geven van het bedrag van € 680 000. Verwacht de regering dat dit bedrag de komende jaren zal dalen, zodra de invoeringsperiode is afgerond? Zo ja, met welk bedrag? Zo nee, waarom niet?

Naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag wil de commissie toelichting van de regering over waarom de kosten voor het toezicht op herverzekeraars aan alle verzekeraars, dus ook niet-herverzekeraars, in rekening zullen worden gebracht. Kan de regering voorts aangeven of er naast deze «doorlopende» kosten ook nog tarieven («leges») in rekening zullen worden gebracht voor andere toezichtshandelingen, zoals het aanvragen van een vergunning of van een verklaring van geen bezwaar?

Na het lezen van de nota naar aanleiding van het verslag is de commissie het volgende opgevallen. In Nederland stonden herverzekeraars niet onder toezicht. Nu herverzekeraars wel onder toezicht komen, zal dat nieuwe kosten voor de herverzekeraars met zich meebrengen voor hun Nederlandse activiteiten. Het is dus maar de vraag of het introduceren van kosten in sommige lidstaten, zoals Nederland, wel wordt gecompenseerd door de harmonisatie van de overige (toezicht)kosten in het buitenland en daarmee uiteindelijk premies voor cliënten in Nederland per saldo goedkoper worden. In dit licht vraagt de commissie de regering een inschatting te maken van de percentuele daling van de premies van cliënten als gevolg van de invoering van het toezicht op herverzekeraars.

Tevens verzoekt de commissie de regering aan te geven welke categorieën risico’s voor (aspirant-)cliënten naar verwachting kunnen worden uitgebreid als gevolg van het toezicht op herverzekeraars in Nederland.

In de nota naar aanleiding van het verslag noemt de regering als eerste reden voor de verlaging van de oorspronkelijke raming van de administratieve lasten de daling van het aantal onder toezicht staande herverzekeraars. De commissie verzoekt de regering te verduidelijken waarom zij in deze beantwoording spreekt van een daling van het aantal herverzekeraars met zetel in Nederland van 18 naar 16, terwijl zij in een eerder antwoord (zie hiervoor) een aantal van 23 noemde (per 31 december 2006)?

Kan de regering voorts aangeven waarom zij verwacht dat het aantal herverzekeraars in Nederland in de toekomst eerder zal afnemen dan toenemen als gevolg van een toenemende concentratie van activiteiten binnen Europa en mogelijke zetelverplaatsing van herverzekeringscaptives buiten de EU? Hoe verhoudt zich dit tot het streven van de regering in het kader van het promoten van Nederland als vestigingsland voor financiële diensten?

Als tweede reden voor de verlaging noemt de regering dat niet 11, maar 9 herverzekeraars zullen worden geconfronteerd met additioneel werk en extra kosten. Daarmee suggereert de regering dat de andere herverzekeraars niet met additioneel werk en extra kosten zullen worden geconfronteerd. De commissie verzoekt de regering toe te lichten waarom zij meent dat herverzekeraars die deel uitmaken van een groep, niet met additioneel werk en extra kosten zullen worden geconfronteerd?

Als derde reden noemt de regering het statenbeheer, dat voor herverzekeraars grotendeels gebaseerd is op het vernieuwde rapportagekader voor schadeverzekeraars en levensverzekeraars. De commissie vraagt zich af of de staten thans al definitief vastgesteld zijn? Zo ja, klopt de verwachting van de regering? Zo nee, welke afwijkingen zijn er en wat betekenen die voor de berekening van de administratieve lasten?

In de tabel in de beantwoording worden voor de accountant en actuaris eindbedragen berekend die uitgaan van of een heel laag uurbedrag, of een heel laag aantal declarabele uren, of een combinatie van beide. Het lijkt niet onredelijk te verwachten dat de eindbedragen in de praktijk substantieel hoger zullen uitvallen. De commissie verzoekt de regering aan te geven waar accountants te vinden zijn die voor € 800 een accountantsverklaring voor een financiële onderneming zoals een (her)verzekeraar kunnen afgeven. Is de regering van mening dat een actuaris voor diezelfde financiële onderneming slechts minder dan één uur werk nodig zal hebben?

De regering suggereert voorts dat de kosten voor het aanvragen van een vergunning voor een bestaande herverzekeraar lager zijn dan voor een nieuwe herverzekeraar. Weliswaar wordt aan een bestaande herverzekeraar bij inwerkingtreding van de wet van rechtswege een vergunning verstrekt, maar deze bestaande herverzekeraar moet echter binnen drie maanden dezelfde bescheiden inleveren als degene die verplicht gesteld zijn voor een nieuwe herverzekeraar. Het enige voordeel voor een bestaande herverzekeraar kan zijn dat een aantal van deze bescheiden reeds beschikbaar is. De commissie vraagt de regering te verduidelijken wat precies het procedurele én inhoudelijke verschil is tussen de indiening en behandeling (door DNB) van een vergunningaanvraag door een nieuwe resp. een bestaande herverzekeraar? Zijn die verschillen dusdanig groot, dat de administratieve lasten voor bestaande herverzekeraars inderdaad lager zullen uitvallen dan voor nieuwe herverzekeraars?

Resumerend: is de regering van mening dat de berekening van de administratieve lasten ook maar enigszins de werkelijkheid benadert?

Kan de regering voorts nog de reeds gestelde vraag beantwoorden «welke maatregelen (de regering) zal nemen om de implementatie van de richtlijn herverzekering op het gebied van administratieve lasten te compenseren»?

Als herverzekeraars op dit moment niet in Nederland onder toezicht staan zullen zij nog niet zijn ingericht op de toezichteisen zoals die met de invoering van deze wetgeving zal gaan gelden. Dit betekent dat de herverzekeraars op dit moment, ter voorbereiding op de komst van de regelgeving, moeten investeren in systemen, personeel e.d.. De commissie verzoekt de regering toe te lichten waarom zij meent dat er «geen andere nalevingskosten» zouden zijn verbonden aan de invoering van deze wetgeving? Als de regering meent dat die er wél zouden zijn, om welke bedragen gaat het dan?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De griffier van de commissie,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Blok (VVD), Voorzitter, Ten Hoopen (CDA), Ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Ko°er Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Kortenhorst (CDA), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GL), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Vacature (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Roefs (PvdA).

Naar boven