31 130
Wijziging van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 in verband met de toekenning van een toeslag ter compensatie van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 en de bijdrage, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 november 2007

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het Verslag van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot het bovenvermelde wetsvoorstel. Op de door de commissie gestelde vragen wil ik als volgt antwoorden.

De leden van de PvdA-fractie hebben allereerst een aantal vragen gesteld die betrekking hebben op overcompensatie dan wel het niet volledig compenseren van gerechtigden op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Bij de beantwoording van deze vragen is de vraag die betrekking heeft op de in het buitenland wonende gerechtigden meegenomen.

Alle verzekeringsplichtigen moeten op basis van de artikelen 41 tot en met 43 van de Zorgverzekeringswet over hun loon en daarmee gelijkgestelde inkomensbestanddelen een inkomensafhankelijke bijdrage voldoen. Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat mensen met een pensioen of een uitkering op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen een vergoeding ontvangen voor de bijdrage die op hun pensioen of uitkering wordt ingehouden. Bovendien ontvangen ze daar bovenop nog een bedrag in verband met de over die vergoeding verschuldigde loonheffing. Het enige doel van de toeslag is dus het compenseren van de inkomensafhankelijke bijdrage en (eventueel een deel van) de daarover verschuldigde loonheffing. De toeslag heeft dus niet als doel het bieden van garanties voor een goed kwalitatief bestaan in het buitenland. In de memorie van toelichting wordt melding gemaakt van twee soorten overcompensatie. Ten eerste de overcompensatie van de vergoeding ter compensatie van de inkomensafhankelijke bijdrage bij buitenlandse gerechtigden door het buiten beschouwing laten van de woonlandfactor. Over het jaar 2006 is aan 193 gerechtigden in het buitenland een toeslag betaald. Omdat al deze gerechtigden in landen met een woonlandfactor wonen die lager is dan 1, vindt ten aanzien van alle 193 gerechtigden overcompensatie plaats. In de memorie van toelichting is aangegeven dat besloten is de woonlandfactor buiten beschouwing te laten ter voorkoming van uiterst complexe regelgeving, hetgeen haaks zou staan op het streven om, mede met het oog op de cliëntvriendelijkheid, de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen te vereenvoudigen. De tweede vorm van overcompensatie is de overcompensatie van de over de vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigde loonheffing. Ter voorkoming van een ondoorzichtige regeling is er voor gekozen om hierbij, voor alle gerechtigden op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen, uit te gaan van het marginale belastingtarief waarmee de meeste van deze gerechtigden te maken hebben. De gerechtigden op wie een lager tarief van toepassing is, worden in feite meer gecompenseerd dan ze aan loonheffing verschuldigd zijn. In totaal ontvangt 95,67% van de toeslaggerechtigden (14 752 personen) een volledige vergoeding van de in dit kader verschuldigde loonheffing, terwijl 4,33% (667 personen) geen volledige vergoeding van de verschuldigde loonheffing ontvangt omdat een hoger tarief van toepassing is. Het concrete financiële gevolg (het totale koopkrachtbeeld) is niet aan te geven. Als gevolg van andere inkomensmaatregelen in samenhang met de invoering van het nieuwe zorgverzekeringsstelsel per 1 januari 2006 kunnen ook degenen, die geen volledige compensatie van de over de inkomensafhankelijke premie verschuldigde loonheffing ontvangen, er netto toch op vooruit zijn gegaan.

Ik wil er overigens expliciet op wijzen dat de desbetreffende gerechtigden wel een volledige vergoeding van de verschuldigde inkomensafhankelijke premie, inclusief het grootste deel van de daarover verschuldigde loonheffing, ontvangen. Deze zouden zonder dit wetsvoorstel voor eigen rekening zijn gekomen.

Op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen kunnen gerechtigden die aan de daarvoor gestelde eisen voldoen, in aanmerking komen voor een vergoeding van bepaalde kosten in verband met medische voorzieningen vanwege oorlogsgerelateerde aandoeningen en invaliditeit. Het betreft hier integrale vergoedingen, deze zullen derhalve niet forfaitair gemaakt worden. Voor de vergoeding van kosten die geen medische behandeling betreffen, zoals de kosten van huishoudelijke hulp of een medisch noodzakelijke verhuizing, kan een forfaitaire benadering wel zijn aangewezen. Samen met de Pensioen- en Uitkeringsraad ben ik mij aan het beraden op de mogelijkheden van het forfaitair maken van dergelijke vergoedingen. Deze vergoedingen staan los van de integrale vergoeding van de inkomensafhankelijke premie waarop dit wetsvoorstel betrekking heeft.

Het toetsen van wetsvoorstellen is geen taak van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Op grond van artikel 12 van de Algemene wet gelijke behandeling kan bij de CGB een schriftelijk verzoek worden ingediend om te onderzoeken – kort weergegeven – of een onderscheid als bedoeld in de gelijkebehandelingswetgeving wordt gemaakt. De inhoud van het onderhavige wetsvoorstel geeft geen aanleiding een dergelijk verzoek bij de CGB in te dienen.

Recent heeft de CGB een uitspraak gedaan die betrekking heeft op het op Rupiah-grondslag bepalen en in Rupiah’s betalen van een uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 aan in Indonesië woonachtige Indonesiërs. Het onderhavige wetsvoorstel raakt deze materie niet. De bovenbedoelde uitspraak is dan ook geen reden geweest het wetsvoorstel alsnog aan de CGB voor te leggen.

Naar aanleiding van de vragen betreffende de verrekening van de 5% verhoging van de WAO-uitkering per 1 juli 2007 met het buitengewoon pensioen of de uitkering op grond van de wetten voor oorlogsgetroffenen, meld ik u het volgende. De pensioenen en uitkeringen op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen zijn naar hun aard inkomensaanvullend. Daarom wordt de bruto WAO-uitkering op het pensioen of de uitkering in mindering gebracht.

In zijn brief aan de Stichting van de Arbeid van 4 juli 2007 wijst de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het feit dat in een aantal sectoren de sociale partners hebben besloten de verhoging van de WAO-uitkering niet te zullen korten op het aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioen dat veel volledig arbeidsongeschikten naast hun WAO-uitkering ontvangen. De pensioenen en uitkeringen op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen zijn echter geen arbeidsongeschiktheidspensioenen. Ze bieden compensatie voor inkomensverlies bij invalidering als gevolg van tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergane oorlogsomstandigheden.

De basisprincipes van de wetten voor oorlogsgetroffenen kunnen rekenen op een breed draagvlak en er is geen aanleiding deze principes te wijzigen.

De suggestie in de vraagstelling dat de toeslag ter compensatie van de inkomensafhankelijke premie mogelijk wordt gekort op de pensioenen en uitkeringen voor oorlogsgetroffenen moet berusten op een misverstand; de toeslag wordt niet gekort.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

Naar boven