31 130
Wijziging van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 in verband met de toekenning van een toeslag ter compensatie van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 en de bijdrage, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Dit wetsvoorstel beoogt voor gerechtigden op basis van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp), de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbpzo), de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (WIV), de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) in deze wetten te regelen dat zij, ter compensatie van de inkomensafhankelijke bijdrage die zij over hun buitengewoon pensioen, Wuv- of Wubo-uitkering verschuldigd zijn en de belastingheffing daarover, recht hebben op een toeslag.

Toeslag voor gerechtigden die over het buitengewoon pensioen of de uitkering de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, verschuldigd zijn

Op grond van de artikelen 41 tot en met 43 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is iedere verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het loon en daarmee gelijkgestelde inkomensbestanddelen. In paragraaf 5.2 van de Zvw is geregeld hoe de inkomensafhankelijke bijdrage moet worden berekend. Op basis van artikel 45, tweede lid, van de Zvw bedraagt de inkomensafhankelijke bijdrage een in de Regeling zorgverzekering (Rzv) geregeld percentage van het op basis van artikel 43 van de Zvw vastgestelde bijdrage-inkomen. Ingevolge artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van de Zvw wordt voor gerechtigden op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen bij de bepaling van het bijdrage-inkomen waarover de inkomensafhankelijke bijdrage moet worden betaald uitgegaan van het belastbaar loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Volgens artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 is loon «al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten». De term «genoten» impliceert dat het gaat om de aanspraak vermeerderd met de niet in het buitengewoon pensioen en de uitkering begrepen toeslagen en na toepassing van de vermindering wegens neveninkomsten. Op grond van artikel 5.4, onderdeel b, onder 4, van de Rzv worden de buitengewone pensioenen en uitkeringen op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen niet als loon in de zin van artikel 46, eerste lid, van de Zvw beschouwd. Hierdoor bestaat er op basis van de Zvw geen recht op een volledige vergoeding door de uitkeringsinstantie van de inkomensafhankelijke bijdrage over dit deel van het bijdrage-inkomen. Om deze reden is artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b, van de Rzv van toepassing en bedraagt het bijdragepercentage voor gerechtigden op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen momenteel 4,40. Het kabinet heeft echter alsnog besloten deze groep pensioen- en uitkeringsgerechtigden wel te compenseren voor zowel de inkomensafhankelijke bijdrage die over hun buitengewoon pensioen, garantietoeslag, of uitkering op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen wordt ingehouden alsook voor de belastingheffing over deze bijdrage en heeft daarbij voorgesteld dit in de wetten voor oorlogsgetroffenen te regelen. Voor het bijdrage-inkomen dat ten hoogste voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage in aanmerking wordt genomen is aangesloten bij het bedrag zoals dat op basis van het tweede lid van artikel 43 van de Zvw in artikel 5.1 van de Rzv wordt vastgesteld.

Toeslag voor gerechtigden die over het buitengewoon pensioen of de uitkering de bijdrage, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Zvw, verschuldigd zijn

De in het buitenland wonende personen op wie artikel 69, eerste lid, van de Zvw van toepassing is, zijn ingevolge het tweede lid van deze bepaling een bijdrage aan het College zorgverzekeringen verschuldigd. Artikel 69 is alleen van toepassing op in het buitenland wonende gerechtigden op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen als zij naast hun buitengewoon pensioen, garantietoeslag, Wuv- of Wubo-uitkering andere inkomsten uit Nederland ontvangen (bijvoorbeeld een AOW-uitkering). Alleen wanneer er ook sprake is van andere inkomsten uit Nederland die onder de materiële werkingssfeer van de Europese verordening voor sociale zekerheid (Vo. nr. 1408/71) vallen, is over het buitengewoon pensioen, garantietoeslag, of uitkering op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen een bijdrage verschuldigd. De wetten voor oorlogsgetroffenen vallen namelijk niet onder de materiële werkingssfeer van deze verordening, waardoor artikel 69 Zvw niet van toepassing is op gerechtigden die alleen een buitengewoon pensioen, garantietoeslag of uitkering op basis van deze wetten ontvangen. In artikel 6.3.1, tweede lid, van de Rzv is geregeld dat een van de componenten van de grondslag van de bijdrage, genoemd in artikel 69, tweede lid, van de Zvw, de overeenkomstig paragraaf 5.2 van deze wet berekende inkomensafhankelijke bijdrage is. Voorgesteld wordt om voor dit, op het buitengewoon pensioen, de garantietoeslag, of uitkering op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen betrekking hebbende deel van de bijdrage en de belastingheffing daarover, ter compensatie een toeslag te verlenen. Uit artikel 6.3.1, eerste lid, van de Rzv volgt dat de op grond van artikel 69 Zvw verschuldigde bijdrage berekend wordt door de grondslag van de bijdrage te vermenigvuldigen met wat in de toelichting bij de Rzv de «woonlandfactor» wordt genoemd. De woonlandfactor is het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in Nederland. In het voorstel blijft deze woonlandfactor buiten beschouwing om de navolgende redenen. De woonlandfactor speelt slechts bij een zeer beperkte groep gerechtigden, te weten 250 tot 300 personen. Wanneer deze factor in het voorstel zou worden meegenomen, zou dit leiden tot een zeer complexe berekening van de toeslag. Dit staat haaks op mijn streven om, mede met het oog op de cliëntvriendelijkheid, de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen te vereenvoudigen. De besparing op de programma-uitgaven door de toepassing van de woonlandfactor zou zeer gering zijn, naar schatting maximaal € 80 000 per jaar. Het buiten beschouwing laten van de woonlandfactor leidt voor het overgrote deel van de betrokken gerechtigden tot een ruimere compensatie van de op grond van artikel 69, tweede lid, Zvw verschuldigde bijdrage.

Loonheffing

De vergoeding van de inkomensafhankelijke premie behoort tot het fiscale loon van de gerechtigden, waarover loonheffing verschuldigd is. Voor de meeste gerechtigden op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen zal ook de loonheffing over de vergoeding volledig worden gecompenseerd. Om redenen van eenvoud is gekozen voor een compensatiesystematiek waarbij voor alle gerechtigden de inkomensafhankelijke bijdrage met eenzelfde factor, namelijk anderhalf, wordt verhoogd. Ik stel deze factor voor omdat hiermee, rekening houdend met het marginale belastingtarief waarmee de meeste pensioen- en uitkeringsgerechtigden te maken hebben, de loonheffing die over de vergoeding van de inkomensafhankelijke premie is verschuldigd, voor hen volledig wordt gecompenseerd. Omdat is uitgegaan van het tarief waarmee de meeste gerechtigden te maken hebben, vindt er voor een aantal gerechtigden overcompensatie van de loonheffing plaats, terwijl anderzijds voor een enkele gerechtigde de verschuldigde loonheffing niet volledig wordt gecompenseerd.

Maximering

Voor de maximering van de compensatie van de inkomensafhankelijke bijdrage is aangesloten bij de in de Zvw gehanteerde systematiek.

Afwijking wetssystematiek

Anders dan de andere toeslagen die in de wetten voor oorlogsgetroffenen zijn geregeld, wordt de toeslag ter compensatie van de inkomensafhankelijke bijdrage en de daarover verschuldigde loonheffing niet pas na het verstrijken van het kalenderjaar definitief vastgesteld. Inkomensafhankelijke bijdragen die de PUR in de maand van betaling afdraagt aan de Belastingdienst, kunnen later niet anders meer worden berekend. Hierdoor kan ook de hoogte van de toeslag niet meer wijzigen.

In dit voorstel worden in de wetten buitengewoon pensioen de artikelen betreffende afronding en invordering dan wel kwijtschelding expliciet uitgezonderd. De reden hiervoor is dat artikel 31i van de Wbp en de gelijkluidende artikelen in de Wbpzo en de WIV bepalen dat alleen de uiteindelijk aan de pensioengerechtigde te betalen bedragen worden afgerond. Voor de door de PUR aan de Belastingdienst af te dragen bedragen is dit niet noodzakelijk.

Voorts zijn artikel 35a van de Wbp en de gelijkluidende artikelen in de Wbpzo en de WIV niet van toepassing op de toeslag inkomensafhankelijke premie omdat, door de gekozen afdrachtsystematiek die buiten de pensioengerechtigde omgaat, er geen vordering op hem kan ontstaan.

Overige wijzigingen

Bij de conversie van de gulden naar de euro zijn in de Aanpassingswet Euro de verwijzingen naar de «gulden» in de artikelen 31c, derde lid, en 31d, vierde lid, van de Wbp en de artikelen 28c, derde lid, en 28d, vierde lid, van de Wbpzo ten onrechte niet meegenomen. Met de wijzigingen in de artikelen I en II, onderdelen B, wordt deze omissie hersteld.

Administratieve lasten

Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burgers of het bedrijfsleven.

Financiële gevolgen

De gevolgen voor de programma-uitgaven bedragen jaarlijks structureel circa € 14,1 miljoen.

Inwerkingtreding

Aangezien de in het onderhavige wetsvoorstel geregelde aangelegenheid direct samenhangt met de inwerkingtreding van de Zvw, treedt het voorstel met terugwerkende kracht op dezelfde datum in werking als de datum van inwerkingtreding van de Zvw. Aan een inwerkingtreding met terugwerkende kracht kleven in casu geen bezwaren, omdat het voorstel geen negatieve financiële consequenties heeft voor de rechthebbenden.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

Naar boven