Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2024
Tijdens de begrotingsbehandeling Defensie op 6 en 7 februari jl. heeft het lid Nordkamp
c.s. een motie1 ingediend over het in kaart brengen van het aandeel van in NAVO-landen geproduceerde
defensieproducten dat naar buiten de NAVO wordt geëxporteerd. Met deze brief geven
wij invulling aan het op 13 februari jl. van uw Kamer ontvangen verzoek over hoe het
kabinet de motie uitvoert.
De motie onderstreept de inzet van het kabinet die erop is gericht om de productiecapaciteit
van de Europese defensie industrie zo snel mogelijk op te schalen en daarmee de leveringszekerheid
te vergroten. Dat is hard nodig om Europese krijgsmachten te kunnen moderniseren en
voorraden aan te vullen en daarmee de afschrikking en verdediging van het NAVO-bondgenootschap
te versterken.
Een cruciale randvoorwaarde voor opschaling van de industrie is dat bondgenoten grotere
orders plaatsen voor de langere termijn. Door gezamenlijk en/of hetzelfde materieel
aan te schaffen kunnen bondgenoten productie stimuleren. Een goed voorbeeld hiervan
is de start van een Europese productielijn van Patriot missiles, een joint venture tussen het Amerikaanse Raytheon en het Europese MBDA, als gevolg
van een gezamenlijke bestelling door onder andere Nederland. Bij belangrijke Europese
producenten van defensiematerieel worden als gevolg van investeringen en nieuwe bestellingen
ook extra productielijnen geopend, onder andere voor munitie.
Gezien de jarenlange bezuinigingen in Europa is de Europese defensie-industrie lange
tijd afhankelijk geweest van de export om te kunnen overleven en de benodigde mate
van kennis en innovatie op peil te houden. Dit geldt ook voor de Nederlandse defensie-industrie.
De Nederlandse defensie-industrie en die van andere NAVO-bondgenoten zal, ook bij
een stijgende vraag van NAVO-bondgenoten, ten dele van export afhankelijk blijven.
De defensie-industrie heeft een eigen verantwoordelijkheid om hoeveelheden te produceren
die de behoeften van NAVO-krijgsmachten invullen. Zij vraagt hiervoor om lange termijn
orders om deze aantallen ook op termijn te kunnen garanderen. Door als NAVO-landen
(gezamenlijk) meer af te nemen van de eigen defensie-industrie verminderen we de afhankelijkheid
van export naar landen buiten het NAVO-bondgenootschap. Dit geldt ook voor initiatieven
in de EU met het onlangs aangekondigde Europese Defensie Industrie Programma, waar
uw Kamer op 28 maart jl. per BNC-fiche2 over is geïnformeerd.
Vanwege ontbrekende data en omdat NAVO-landen individueel verantwoordelijk zijn voor
hun exportcontrolebeleid kan het kabinet geen inzicht geven in de in de motie verzochte
gegevens. Rapporten die op basis van onafhankelijk onderzoek wapenexport tussen landen
inzichtelijk maken zijn te vinden via EDEO3, United Nations Register of Conventional
Arms4 en Stockholm International Peace Research Institute5. Een rapport6 van Berenschot uit 2022 over de defensie-industrie geeft inzicht in het exportaandeel
van Nederland van de totale export binnen Europa.
Defensie steunt het belang dat de motie hecht aan de opschaling van productiecapaciteit
en dat deze primair het voorzettingsvermogen en de slagkracht van het NAVO-bondgenootschap
ten goede komt. Wij blijven dit benadrukken in de NAVO- en EU-overleggen en werken
hiervoor samen met onze partners en bondgenoten aan concrete resultaten.
De Minister van Defensie,
K.H. Ollongren
De Staatssecretaris van Defensie,
C.A. van der Maat