31 125 Defensie Industrie Strategie

Nr. 112 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2020

Hierbij bied ik u de uitwerking aan van de toezegging die ik tijdens de commissievergadering van de Tweede Kamer, d.d. dinsdag 4 februari 2020 over Materieel Defensie en project Verwerving F-35 (Kamerstukken 27 830 en 26 488, nr. 302), heb gedaan ten aanzien van de genoemde percentages van de in 2016 door de Europese Commissie uitgevoerde evaluatie van de Europese richtlijn 2009/81/EG. Heel specifiek was de vraag waarom het Nederlandse percentage van onder deze richtlijn aanbestede Defensiecontracten tussen 2011–2015 (57%) veel lager is dan Frankrijk en Duitsland.

De defensie- en veiligheidsgerelateerde markt binnen de Europese Unie (en daarbuiten) kenmerkt zich door gesloten (nationale) markten en een gebrek aan een gelijk speelveld («level playing field»). De Original Equipment Manufacturers (OEM’s) van defensiesystemen in de Europese Unie bevinden zich vooral in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en Zweden. Ook de toeleveranciersketens van deze OEM’s hebben overwegend een (gesloten) nationaal karakter. De middelgrote en kleinere EU-lidstaten (waaronder Nederland) beschikken over een bescheidener defensie-industrie voor welke het lastig is om toegang te krijgen tot de toeleveranciersketens van de grote Europese en Amerikaanse OEM’s. De Europese Unie heeft zich mede daarom de afgelopen jaren sterk ingezet om een open en toegankelijke Europese defensiemarkt te creëren met een gelijk speelveld. Dit beleid is onder meer de aanzet geweest voor de totstandkoming van Richtlijn 2009/81/EG, geïmplementeerd begin 2013.

Uit de in 2016 uitgevoerde evaluatie van de Europese richtlijn 2009/81/EG door de Europese Commissie zelf, kan worden geconcludeerd dat de Richtlijn nog niet heeft geresulteerd in de opening van alle (deel)markten. Zo blijkt dat 98% van de door Frankrijk onder deze richtlijn aanbestede contracten tussen 2011–2015 zijn gecontracteerd met partijen in Frankrijk zelf. Voor Duitsland gaat dit op voor ca. 96% van de opdrachten. Door strenge eisen aan de identiteit van en controle over defensieondernemingen te stellen, gecombineerd met te strenge eisen aan (grensoverschrijdende) samenwerking van Europese defensieondernemingen, is er sprake van een hoge drempel voor een deel van de Europese defensie-industrie – met name die van de kleinere lidstaten – om zich te kwalificeren voor de aanbestedingen. Het beperkte aantal OEM’s op het Nederlands grondgebied alsmede de nog veelal gesloten toeleveranciersketens zijn de belangrijkste redenen waarom het Nederlandse percentage van onder deze richtlijn aanbestede Defensiecontracten tussen 2011–2015 (57%) veel lager is dan bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland. Hoewel dit percentage kan worden geïnterpreteerd als een ondersteuning van het Europese beleid om markten te openen, geeft het percentage, afgezet tegen de lidstaten met een sterke defensie-industrie met OEM’s, een ander beeld.

Om in het kader van de bescherming van het wezenlijke nationale veiligheidsbelang de slagkracht en operationele inzetbaarheid van de Nederlandse krijgsmacht en politie-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de kennis die hiervoor nodig is te kunnen waarborgen, moet Nederland terug kunnen vallen op een industriële basis, zoals beschreven in de aan uw Kamer in 2018 aangeboden Defensie Industrie Strategie. Het is belangrijk dat deze industriële basis deel uitmaakt van internationale toeleveringsketens van (in het buitenland gevestigde) OEM’s om toegang te hebben tot en op continue wijze bij te dragen aan state-of-the-art (productie- en instandhoudings-) technologie, welke op haar beurt noodzakelijk is voor het (blijven) borgen van operationele inzetbaarheid van de Krijgsmacht. Het industriële participatiebeleid, dat door mijn Commissariaat Militaire Productie wordt uitgevoerd en waarover u tweejaarlijks wordt geïnformeerd, is essentieel voor het instandhouden en internationaal positioneren van de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NL DTIB). Het industriële participatiebeleid heeft als doel de prioritaire gebieden en dus de Nederlandse technologische en industriële basis (NL DTIB) in stand te houden en te versterken, opdat Nederland te allen tijde haar wezenlijke veiligheidsbelangen kan realiseren. Industriële participatie stimuleert ten eerste duurzame samenwerking tussen buitenlandse OEM’s en in Nederland gevestigde bedrijven, ten tweede het op basis van concurrerende voorwaarden openen van de veelal gesloten internationale toeleveringsketens en ten derde het toegang krijgen tot en ontsluiten van de relevante en nieuwe technologieën, kennis en ervaring.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

Naar boven