31 120
Wijziging van de Gaswet, de Elektriciteitswet 1998 en enige andere wetten tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten, tot aanbrenging van wijzigingen van inhoudelijk ondergeschikte aard en tot intrekking van diverse wetten die uitgewerkt zijn

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 26 november 2007

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie naar aanleiding van het voorstel van wet, houdende wijziging van de Gaswet, de Elektriciteitswet 1998 en enige andere wetten tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten, tot aanbrenging van wijzigingen van inhoudelijk ondergeschikte aard en tot intrekking van diverse wetten die uitgewerkt zijn. In deze nota zal ik deze vragen beantwoorden.

Artikel I, onderdeel A

Terecht vroegen deze leden waarom in de voorgestelde wijziging wordt verwezen naar artikel 13 en waarom niet wordt volstaan met een verwijzing naar het eerste en tweede lid van dit artikel. Dit is in de bij deze nota naar aanleiding van het verslag behorende nota van wijziging in het voorstel aangepast.

Artikel I, onderdeel B

De leden hebben vragen gesteld over het voorstel dat ziet op de rechtsbescherming tegen een ontheffingsbesluit op grond van artikel 18h van de Gaswet. Er is voor gekozen de termijn voor het indienen van bezwaarschriften tegen door de Minister genomen besluiten omtrent de verlening van ontheffingen voor grote, nieuwe landgrensoverschrijdende gastransportnetten, LNG-installaties en opslaginstallaties pas te laten ingaan nadat de Europese Commissie het ontheffingsbesluit al dan niet stilzwijgend heeft goedgekeurd en het ontheffingsbesluit in werking treedt. Voordeel hiervan is dat de procedure bij de Europese Commissie en eventuele bezwaarprocedures niet tegelijk lopen. Daarmee wordt voorkomen dat bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit dat mogelijk als gevolg van de procedure bij de Europese Commissie nog moet worden gewijzigd. Dat kan partijen onnodige juridische complicaties schelen. Aangezien het wenselijk is de beslissingen op bezwaar pas te nemen na afronding van de Europese procedure en inwerkingtreding van het besluit, kunnen de termijnen voor het nemen van de beslissingen op bezwaar in veel gevallen niet worden gehaald indien deze procedures parallel lopen. Ook dit probleem wordt door het wijzigingsvoorstel verholpen. De rechtsbescherming van de partijen die bezwaar willen maken tegen een ontheffingsbesluit wordt met het voorstel dus verbeterd. Ook met het huidige voorstel kan overigens niet worden voorkomen dat een als gevolg van een bezwaarprocedure gewijzigd besluit opnieuw moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Op de vraag naar de status van dit besluit kan ik mededelen dat dit wijzigingsbesluit in dat geval nog niet onherroepelijk is en nog niet in werking is getreden. Ook het wijzigingsbesluit treedt immers pas in werking na afronding van de procedure bij de Europese Commissie.

De leden hebben gevraagd waarom er niet voor is gekozen de bezwaarprocedure vóór de procedure bij de Europese Commissie te laten plaatsvinden. Ook daarmee zou worden voorkomen dat deze procedures tegelijk lopen. Artikel 22 van richtlijn 2003/55/EG laat echter geen ruimte de Europese procedure pas te starten na afronding van de bezwaarprocedure, aangezien het ontheffingsbesluit op grond van dit artikel onverwijld aan de Europese Commissie moet worden toegezonden. Overigens garandeert omkering van de procedures geen versnelling van de gehele procedure, omdat ook de procedure bij de Europese Commissie tot een gewijzigd besluit en daarmee tot nieuwe bezwaar- en beroepsprocedures kan leiden.

Gezien het bovenstaande zal ik het voorstel tot wijziging van artikel 18h op het punt van de rechtsbescherming naar aanleiding van de gestelde vragen niet aanpassen.

Artikel I, onderdeel K

De leden vroegen of de regering nader in kon gaan op de strekking van de aan een aanwijzing te verbinden voorschriften en beperkingen. De voorschriften of beperkingen die aan een aanwijzing van een gasbeurs kunnen worden verbonden, zullen verband moeten houden met de belangen die met de aanwijzing worden beschermd. De beleidsregel «Aanwijzing rechtspersoon als gasbeurs en goedkeuring reglement» (Stcrt. 2005, 12) somt de belangen op waaraan wordt getoetst bij de aanwijzing van een beurs. Dit betreft onafhankelijkheid en onpartijdigheid, leveringszekerheid, financiële soliditeit, vertrouwelijkheid, voorkomen van manipulatie, malversatie en onverantwoorde risico’s en de praktische uitvoerbaarheid van de beurs. De beperkingen en voorschriften die aan een aanwijzing worden verbonden, zullen dus ook deze belangen moeten beschermen. Door de bevoegdheid voorschriften en beperkingen aan een aanwijzing te verbinden, wordt het mogelijk een op het specifieke geval toegespitste regeling te treffen en worden de mogelijkheden om toezicht op een aangewezen beurs te houden, vergroot.

Artikel XIII

De leden vroegen of het wetsvoorstel zodanig aangepast kan worden dat artikel 13 van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector (OEPS) met terugwerkende kracht vervalt. In het algemeen moet zeer terughoudend worden omgegaan met het toekennen van terugwerkende kracht aan wijziging van regelgeving. Terugwerkende kracht houdt immers in dat alle rechten en verplichtingen met terugwerkende kracht worden gewijzigd, terwijl de betrokkenen hier indertijd niet van op de hoogte konden zijn. Het vervallen van artikel 13 OEPS is het gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 2005. Het arrest eist niet dat het vervallen van artikel 13 OEPS met terugwerkende kracht geschiedt. Wel is het zo dat de uitleg die het Hof in het arrest aan de betreffende Europeesrechtelijke bepalingen heeft gegeven, ook geldt voor rechtsverhoudingen die tot stand zijn gekomen vóór het arrest. In dat opzicht heeft het arrest van het Hof zelf wel terugwerkende kracht. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft naar aanleiding van het arrest de capaciteitsreservering van artikel 13 OEPS per 1 september 2005 niet langer toegepast. Daarmee werd de Europese regelgeving weer correct nageleefd. Dit is ook met de Europese Commissie gecommuniceerd en tevens is toen aangegeven dat artikel 13 OEPS bij de eerste mogelijkheid zou worden ingetrokken. Het voorgestelde artikel XIII strekt hier toe. Het belangrijkste is dat sinds 1 september 2005 geen uitvoering meer aan artikel 13 OEPS is gegeven en dat het artikel thans wordt ingetrokken. Ik acht het dan ook niet waarschijnlijk dat de Europese Commissie aanleiding ziet tot het starten van een inbreukprocedure. Gelet op bovenstaande is het niet nodig en niet wenselijk artikel 13 OEPS met terugwerkende kracht te laten vervallen.

Artikel XVIII

De leden vroegen zich af of in Aanwijzingswet Staatsgasbedrijf nog bepalingen zijn opgenomen die niet zijn uitgewerkt. Dit is niet het geval. In de Aanwijzingswet Staatsgasbedrijf uit 1957 wordt de Comptabiliteitswet van toepassing verklaard op het Staatsgasbedrijf. Het staatsgasbedrijf is in 1963 opgegaan in de NV Nederlandse Gasunie en later in Gasterra en bestaat dus niet meer.

De Aanwijzingswet zou nog betekenis kunnen hebben als gesteld dat Gasunie en Gasterra rechtsopvolgers onder algemene titel zijn van het Staatsgasbedrijf. Dit lijkt mij niet het geval, omdat zowel Gasunie als Gasterra geen overheidsbedrijven zijn en het dus niet in de rede ligt op die bedrijven de Comptabiliteitswet toe te passen. De verwijzingen naar de Comptabiliteitswet zijn overigens verouderd.

Overig

De leden vroegen naar de ontheffing voor de aanwijzing van een netbeheerder van elektriciteits- en gasnetten. Het beheer van de gas- en elektriciteitsnetten is voorbehouden aan aangewezen netbeheerders en onderhevig aan regulering omdat deze netten een monopolie vormen. Het aanwijzen van netbeheerders en de regulering van het netbeheer hebben tot doel voorwaarden te scheppen voor goed werkende markten voor elektriciteit en gas en daarnaast afnemers te beschermen tegen onredelijke tarieven of voorwaarden van de netbeheerder.

Kleine particuliere elektriciteitsnetten met een spanning van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van niet meer dan 0,1 GWh/j, bijvoorbeeld campings, zijn op basis van artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 van het aanwijzen van een netbeheerder en daarmee van deze regulering uitgezonderd. Dit heeft overigens tot gevolg dat aangeslotenen op deze particuliere netten geen keuze kunnen maken uit verschillende leveranciers: zij worden beleverd door de leverancier met welke de eigenaar van het particuliere net een leveringscontract heeft gesloten.

Voor andere particuliere netten met een beperkt aantal aansluitingen kan op grond van artikel 15, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a, eerste lid, van de Gaswet in bepaalde gevallen met als gemeenschappelijk kenmerk bedrijfsmatige noodzaak, ontheffing verleend worden van het gebod om een netbeheerder aan te wijzen. Reden voor deze ontheffing is dat in deze specifieke gevallen het aanwijzen van een netbeheerder onredelijk bezwarend wordt geacht, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van administratieve lasten, ten opzichte van de voordelen die het aanwijzen van een netbeheerder heeft voor de goede werking van de elektriciteitsmarkt en de bescherming van afnemers.

Indien een ontheffing wordt verleend, zijn voor dat net de voorschriften die gelden voor een aangewezen netbeheerder immers niet van toepassing. Veelal worden aan de ontheffingen voorschriften verbonden die onder meer betrekking hebben op de tarieven en voorwaarden voor toegang tot het net, uitgaande van een onderhandelde toegang. In de praktijk blijkt evenwel dat zich bij de uitvoering van deze voorschriften conflicten voordoen die waarborging van een goede markttoegang van de aangeslotenen op het particuliere net bemoeilijken.

Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat bij een door de leden bedoelde verruiming van de ontheffingsmogelijkheden de nadelen van deze verruiming, te weten een vermindering van de goede werking van de elektriciteits- en gasmarkt en bescherming van de aangeslotenen op deze netten, niet opwegen tegen de voordelen van de ontheffing, te weten een vermindering van de (administratieve) lasten van de neteigenaar. Ik ben dan ook geen voorstander van een dergelijke verruiming.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven