31 120
Wijziging van de Gaswet, de Elektriciteitswet 1998 en enige andere wetten tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten, tot aanbrenging van wijzigingen van inhoudelijk ondergeschikte aard en tot intrekking van diverse wetten die uitgewerkt zijn

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 3 oktober 2007

De vaste commissie voor Economische Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en hebben verschillende opmerkingen en vragen over enkele wetsartikelen.

Artikelsgewijs

Artikel I, Onderdeel A

De leden van de CDA-fractie vinden het wenselijk dat de Raad van Bestuur van de NMa bij het nemen van een goedkeuringsbesluit niet alleen kan toetsen aan de criteria opgenomen in artikel 13, eerste lid, Gaswet, maar tevens aan de criteria opgenomen in artikel 13, tweede lid. Deze leden vragen waarom de in artikel 1, onderdeel A, opgenomen wijziging van artikel 13 zich niet beperkt tot het opnemen in artikel 13, lid 4, naar artikel 13, eerste en tweede lid, maar wordt voorgesteld in artikel 13, lid 4, te verwijzen naar artikel 13.

Artikel I, onderdeel B

Waarom heeft de regering er voor gekozen de termijn voor het indienen van bezwaarschriften tegen door de minister genomen besluiten omtrent verlening van ontheffingen voor nieuwe infrastructuur pas te laten ingaan nadat de Europese Commissie het ontheffingsbesluit heeft goedgekeurd, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welke voordelen biedt deze procedure? Waarom heeft de regering niet gekozen voor een procedure waarbij eerst de bezwaarschriftprocedure wordt doorlopen en het, al dan niet in bezwaar gewijzigde, ontheffingsbesluit vervolgens ter goedkeuring aan de Europese Commissie wordt voorgelegd? Wat is de status van een ontheffingsbesluit dat door de Europese Commissie is goedgekeurd, dat vervolgens in het kader van een bezwaarschriftprocedure wordt gewijzigd en dus wederom ter goedkeuring aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd? Welke gevolgen heeft de in artikel I, onderdeel B, voorgestelde wijziging voor de rechtsbescherming van partijen die tegen het ontheffingsbesluit bezwaar willen aantekenen?

Artikel I, onderdeel K

Kan de regering nader ingaan op de strekking van de aan een aanwijzing te verbinden voorschriften en beperkingen? Aan wat voor type voorschriften en beperkingen moet worden gedacht, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Artikel XIII

De leden van de CDA-fractie constateren dat met de voorgestelde wijziging de in artikel 13 Overgangswet Elektriciteitsproductiesector (OEPS) opgenomen regeling omtrent het bij voorrang aan bepaalde elektriciteitsproducten toedelen van transportcapaciteit op landsgrensoverschrijdende verbindingen vervalt. Met deze wijziging moet Nederland voldoen aan zijn verplichtingen op grond van de Elektriciteitsrichtlijn. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie moet artikel 13 OEPS, en enkele in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen aanverwante regelingen, met terugwerkende kracht tot 1 maart 2001, de datum waarop artikel 13 OEPS van kracht werd, komen te vervallen, teneinde te komen tot een correcte naleving van de Europese regelgeving. Deze leden zijn van mening dat het niet met terugwerkende kracht laten vervallen van artikel 13 betekent dat artikel 13 gedurende de periode van 1 maart 2001 tot het moment waarop artikel 13 als gevolg van dit wetsvoorstel vervalt als rechtmatig geldt. Daarmee geeft de regering evenwel geen uitvoering aan de uitspraak van het Europese Hof, waaruit volgt dat artikel 13 OEPS reeds vanaf het moment van inwerkingtreding strijdig was met de Elektriciteitsrichtlijn. De leden van de CDA-fractie willen dat, om een inbreukprocedure door de Europese Commissie te voorkomen, artikel 13 OEPS en de aanverwante regelingen in de Elektriciteitswet 1998 met terugwerkende kracht tot 1 maart 2001 komen te vervallen. Is de regering bereid het wetsvoorstel op dit punt in de hierboven aangegeven zin aan te passen?

Artikel XVIII

Zijn er in de Aanwijzingswet Staatsgasbedrijf nog bepalingen opgenomen die niet zijn uitgewerkt? Zo ja, wat regelen deze bepalingen en waarom vindt de regering het wenselijk deze bepalingen te laten vervallen?

Overig

Aanwijzing netbeheerder

Deze leden kennen situaties waarbij sprake is van zeer kleine elektriciteits- of gasnetten die een zeer beperkt aantal afnemers van energie voorzien. Een voorbeeld zijn kleine kantoorlocaties. Deze netten kennen geen bijzondere technische kenmerken, hogere of lagere betrouwbaarheid, of bijzondere functies, bijvoorbeeld ter ondersteuning van bedrijfsprocessen of een duurzame energiehuishouding. Op grond van de huidige regeling kunnen deze netten niet in aanmerking komen voor een ontheffing van de verplichting tot het aanwijzen van een netbeheerder. Het aanwijzen van een netbeheerder dient naar de mening van de leden van de CDA-fractie evenwel geen enkel doel en leidt slechts tot grote administratieve lasten. Is de regering bereid voor deze kleine netten in de Elektriciteitsen Gaswet alsnog mogelijk te maken dat voor deze kleine netten een ontheffing voor de verplichting tot aanwijzing van een netbeheerder kan worden verkregen? Aan een ontheffing voor de verplichting tot aanwijzing van een netbeheerder kunnen voorschriften worden verbonden. Welke doelstellingen dienen met het verbinden van voorschriften aan een ontheffing te worden bereikt? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat aan een ontheffing te verbinden voorschriften tot doel hebben de marktwerking op particuliere netten te bevorderen?

De voorzitter van de commissie,

Kraneveldt-van der Veen

De griffier van de commissie,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), R. Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Kalma (PvdA), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), J. Kortenhorst (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

Naar boven