Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31116 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31116 nr. 7 |
Ontvangen 28 februari 2008
Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel B, komt artikel 51k als volgt te luiden:
1. Er is een landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen, dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze.
2. Bij benoeming van een deskundige die niet is opgenomen in het register, bedoeld in het eerste lid, wordt gemotiveerd op grond waarvan hij als deskundige wordt aangemerkt.
In onderdeel D, wordt in artikel 150, eerste lid, de zinsnede «als vaste gerechtelijke deskundige is aangewezen» vervangen door: als deskundige is geregistreerd in het register, bedoeld in artikel 51k.
Na onderdeel G wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
A. In de artikelen 276, derde lid, 290, tweede lid, 360 en 466, eerste lid, wordt «artikel 216, tweede lid,» telkens vervangen door: artikel 216a, tweede lid.
B. Artikel 191, vierde lid, komt te luiden:
4. De tolk wordt zo nodig op bevel van de rechter-commissaris gedagvaard en wordt beëdigd dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen. Artikel 216a, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Na onderdeel I worden ingevoegd onderdelen Ia en Ib, die luiden:
Artikel 216 komt te luiden:
1. De rechter-commissaris beëdigt de getuige of deskundige indien:
a. er naar zijn oordeel gegrond vermoeden bestaat dat deze niet op de terechtzitting zal kunnen verschijnen of dat diens gezondheid of welzijn door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om hem ter terechtzitting te ondervragen,
b. de overlegging van beëdigde verklaringen noodzakelijk is om de uitlevering van de verdachte te verkrijgen;
c. een afspraak ingevolge artikel 226h, derde lid, of artikel 226k, eerste lid, rechtmatig is geoordeeld.
2. Onverminderd de beëdiging van een getuige op grond van het eerste lid en de artikelen 226c, tweede lid, en 226n, tweede lid, kan de rechter-commissaris, indien hij dat noodzakelijk acht in verband met de betrouwbaarheid van de door de getuige af te leggen verklaring, overgaan tot beëdiging.
3. Indien de rechter-commissaris dit buiten de gevallen bedoeld in het eerste lid, onder a en b, noodzakelijk oordeelt, kan hij de deskundige bij zijn verhoor beëdigen.
Ingevoegd wordt een nieuw artikel 216a dat luidt:
1. De rechter-commissaris beëdigt de getuige dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
2. Indien een getuige met gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens naar het oordeel van de rechter-commissaris, de betekenis van de eed niet voldoende beseft, of indien de getuige de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
3. De rechter-commissaris beëdigt de deskundige dat hij naar waarheid en zijn geweten zal verklaren.
4. De reden van beëdiging of aanmaning wordt in het proces-verbaal vermeld.
In onderdeel J wordt in artikel 227, tweede lid, in de laatste volzin «artikel 51k, derde lid,» vervangen door: artikel 51k, tweede lid,.
In onderdeel J vervallen in artikel 232 de aanduiding van het cijfer 1 en het tweede lid.
Bij de voorbereiding van de algemene maatregel van bestuur die op grond van artikel 51k de toelating tot het deskundigenregister en de organisatie van de registratie regelt, is gebleken dat de toetsing aan de kwaliteitseisen geheel aan het College voor de gerechtelijke deskundige en zijn ambtelijke ondersteuning kan worden overgelaten. In dit licht heeft handhaving van de bestaande regeling die voorschrijft dat gerechtelijke deskundigen op vordering van het openbaar ministerie door het gerechtshof als zodanig worden beëdigd, naast de opneming in het register geen zelfstandige en reële betekenis meer. Hiermee komt een eind aan de figuur van de «vaste gerechtelijke deskundige». Daarvoor in de plaats komt de deskundige die is geregistreerd in het register bedoeld in artikel 51k. Aan de wijze waarop het landelijk register zal worden gevuld en de verhouding tot de positie van de bestaande vaste gerechtelijke deskundigen is in de nota naar aanleiding van het verslag aandacht besteed.
In onderdeel 1 wordt door schrapping van enkele onderdelen voor de ontwikkeling van het landelijk register ruimte geboden.
G. C. Haverkate heeft in zijn artikel: Het voorstel voor de Wet deskundige in strafzaken, in Expertise en Recht, 2008, p. 17–26, erop gewezen dat de verhouding tussen de artikelen 216 en 232 verheldering behoeft. Deze wordt met de thans voorgestelde aanpassing van de artikelen 216 en 232 in onderdelen 3, 4 en 6 beoogd.
In artikel 216 wordt hetzelfde criterium toegevoegd dat bij de Wet van 10 november 2004, Stb. 579, inzake de wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het horen van getuigen, in artikel 187 en 216 Sv is opgenomen: «de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen». In artikel 187, eerste lid, is geregeld tot de bijwoning van welke verhoren van getuigen en deskundigen naast diens raadsman ook de verdachte door de rechter-commissaris wordt uitgenodigd. In artikel 216 wordt geregeld in welke gevallen met het oog op behandeling van de zaak op de terechtzitting beëdiging in het gerechtelijk vooronderzoek moet of kan plaatsvinden. In het eerste lid onder a gaat het om getuigen en deskundigen die naar alle waarschijnlijkheid niet op de terechtzitting zullen verschijnen.
In het huidige vierde lid is een bepaling opgenomen die aan de rechter-commissaris de bevoegdheid geeft om de getuige of deskundige te beëdigen in de gevallen waarin hij dat met het oog op de betrouwbaarheid van de verklaring noodzakelijk acht. In het wetboek zijn specifieke bepalingen opgenomen voor de beëdiging van bedreigde getuigen (artikel 226c, tweede lid) en afgeschermde getuigen (226n, tweede lid) die niet op de terechtzitting zullen verschijnen, als gevolg waarvan de zittingsrechter zich niet zelf een oordeel over hun betrouwbaarheid kan vormen. Met betrekking tot getuigen met wie een afspraak is gemaakt (artikel 226h, derde lid, en artikel 226k, derde lid) is bepaald dat deze, juist vanwege een extra toets van de betrouwbaarheid van hun verklaring, zowel door de rechter-commissaris als door de zittingsrechter moeten worden beëdigd (eerste lid, aanhef en onder c). Het gaat hier dus om drie categorieën van bijzondere getuigen, ten aanzien van wie is voorgeschreven dat de rechter-commissaris hen beëdigt. Daarnaast blijven in de onderdelen a en b van het eerste lid nog specifieke gevallen aangewezen, waarin beëdiging om andere redenen moet plaatsvinden.
Niettemin is het handhaven van een algemene bevoegdheid voor de rechter-commissaris om in verband met de betrouwbaarheid van andere verklaringen getuigen te beëdigen zinvol. In het algemeen zou de RC naast de eisen in artikel 51l die voorschrijven dat de deskundige moet verklaren dat hij zijn rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht heeft opgesteld en de bepaling van artikel 51k, tweede lid (zoals nu voorgesteld) op grond waarvan de rechter moet motiveren dat hij een niet geregistreerde deskundige benoemt, bij het mondeling verhoor niet nog een extra mogelijkheid om de deskundige te beëdigen nodig moeten hebben. Het is evenwel denkbaar dat hij naar aanleiding van het uitgebrachte rapport twijfelt aan de betrouwbaarheid van de rapportage of betrokkene: geregistreerd of niet geregistreerd; in dat geval kan de RC die de deskundige vrijwel nooit meteen mondeling los van uitgebrachte rapportage zal horen, wellicht toch behoefte hebben aan beëdiging. De verdediging en het openbaar ministerie kunnen naar aanleiding van het uitgebrachte rapport eveneens opmerkingen maken die de rechter-commissaris grond geven voor beëdiging. Het ligt voor de hand om deze regeling op te nemen in artikel 216, derde lid, omdat artikel 216 de gevallen van beëdiging van getuigen en deskundigen in het vooronderzoek regelt. Een regeling in artikel 232 is dan niet meer nodig.
Wel is de gelegenheid te baat genomen om een splitsing aan te brengen in de gevallen waarin beëdiging plaats vindt (artikel 216) en de wijze waarop de beëdiging plaats vindt (artikel 216a).
Onderdeel 6 behelst een technische aanpassing.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31116-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.