nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juni 2008
Bij brief van 3 juni 2008 (08-BZK-B-040) heeft de vaste commissie
voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mij meegedeeld in te stemmen
met het voorstel dat ik, mede namens de staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, aan de commissie heb voorgelegd bij brief van
21 mei 2008 (31 115, nr. 8). Ik kan de commissie, mede namens de
staatssecretaris, meedelen zeer verheugd te zijn met dit bericht.
De commissie heeft daarbij de kanttekening geplaatst dat zij hecht aan
zorgvuldige wetgevingsprocedures en dat zij de door ons geschetste procedure
als een uitzondering wenst te beschouwen. Ook wij zijn voorstander van het
volgen van zorgvuldige wetgevingsprocedures. Het indienen van een nota van
wijziging kort voor de plenaire behandeling, behoort een uitzondering te zijn.
Zoals ik heb uiteengezet in de brief van 21 mei 2008 meen ik dat
in dit geval, ook uit het oogpunt van zorgvuldigheid, een uitzondering op
de normale wetgevingsprocedure te rechtvaardigen is. In die brief heb ik de
redenen uiteen gezet waarom naar mijn mening een nota van wijziging bij een
reeds bij de Tweede Kamer in behandeling zijnd wetsvoorstel in dit uitzonderlijke
geval de voorkeur heeft.
De nota van wijziging zal er uit bestaan dat artikel B 5, eerste lid onder
b, van de Kieswet, waarin in identieke bewoordingen als in de Grondwet de
uitsluiting van wilsonbekwamen van het kiesrecht is geregeld, zal worden geschrapt.
Ik benadruk derhalve dat de nota van wijziging, louter wetstechniek zal bevatten
daar de inhoudelijke discussie reeds bij de Grondwetswijziging in twee lezingen
heeft plaatsgevonden. Een nota van wijziging van deze aard kan in mijn ogen
de toets der zorgvuldigheid doorstaan.
Daarnaast speelt mee het argument van tijdsdruk, het is wenselijk wijzigingen
van de Kieswet tijdig voor de verkiezingen van het Europees Parlement in juni
2009 in werking te laten treden.
Dat de commissie zich het recht voorbehoudt naar aanleiding van de nota
van wijziging alle parlementaire proceduremiddelen te benutten die zij in
dat geval dienstig acht, spreekt ook voor ons voor zichzelf.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst