nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Onderdeel PP komt als volgt te luiden:
PP
Artikel X 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met het derde lid tot
tweede tot en met vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Wanneer een lid van de Tweede of van de Eerste Kamer wordt benoemd
in een ambt als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de Grondwet, houdt
zijn lidmaatschap van de Kamer van rechtswege op.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt na «artikel X 1» ingevoegd:
, anders dan op grond van het voorgaande lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen
door: derde lid.
B
Artikel III vervalt
Toelichting
A
In de voorbereidende fase heeft de CDA-fractie verzocht te verduidelijken
in welke gevallen en op welke wijze het Kamerlidmaatschap eindigt. Ik ben
de leden van voornoemde fractie zeer erkentelijk voor hun reactie op dit punt
en heb naar aanleiding daarvan besloten, zoals ik eveneens in de nota naar
aanleiding van het verslag heb aangegeven, duidelijker in het
wetsvoorstel tot uitdrukking te brengen hoe de artikelen X 1 en X 3 zich tot
elkaar verhouden. Die toelichting geef ik hieronder.
In artikel X 1 is vastgelegd wat de gevolgen zijn van het vervullen van
een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking. De onduidelijkheid waar
dit wetsvoorstel een oplossing voor wil bieden, betreft de vraag hoe en op
welk moment wordt geconstateerd dat hiervan sprake is. De artikelen X 3, X
4 en X 5 geven invulling aan de te volgen procedure.
Het nieuwe eerste lid van artikel X 3 bepaalt dat het lidmaatschap van
een lid van de Tweede of van de Eerste Kamer van rechtswege ophoudt, indien
dat lid wordt benoemd in een ambt als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van
de Grondwet. Op het moment dat sprake is van een dergelijke benoeming, is
gelijktijdig daarmee onherroepelijk komen vast te staan dat het betreffende
lid een met het lidmaatschap van de Tweede of Eerste Kamer onverenigbare betrekking
vervult. Tegen de benoeming in dergelijke functies staat immers geen bezwaar
en beroep open en het is evenmin mogelijk om de beëindiging van het lidmaatschap,
welke voortvloeit uit de benoeming, voor te leggen aan de Tweede of Eerste
Kamer zelf. Dit heeft, zoals artikel X 1, eerste lid, uitdrukkelijk bepaalt,
tot gevolg dat het betreffende lid van rechtswege ophoudt lid te zijn van
het vertegenwoordigende orgaan.
In alle overige gevallen kan eveneens onherroepelijk komen vast te staan
dat een lid van een vertegenwoordigend orgaan een van de vereisten voor het
lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare
betrekking vervult, waardoor hij ophoudt lid te zijn. Hiervan kan echter pas
sprake zijn, nadat de procedure is gevolgd zoals neergelegd in de artikelen
X 3, tweede tot en met vierde lid (Tweede en Eerste Kamer), X 4 (provinciale
staten) en X 5 (gemeenteraad). Hierbij zijn twee situaties denkbaar. De eerste
situatie is die waarin een lid van de kamer, van provinciale staten of van
de gemeenteraad de waarschuwing niet binnen acht dagen voorlegt aan het vertegenwoordigend
orgaan waar het lid deel van uitmaakt. Na ommekomst van die periode is sprake
van een onherroepelijke situatie zoals bedoeld in artikel X 1, eerste lid,
en houdt het lid op lid te zijn. De tweede situatie ziet op de mogelijkheid
dat een lid van de kamer, van provinciale staten of van de gemeenteraad de
waarschuwing wel binnen acht dagen voorlegt aan het vertegenwoordigend orgaan
waar het lid deel van uitmaakt. Of onherroepelijk komt vast te staan dat het
betreffende lid een van de vereisten voor het lidmaatschap van het vertegenwoordigend
orgaan niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking
vervult, is afhankelijk van het daaromtrent gegeven oordeel van de kamer,
van provinciale staten of van de gemeenteraad. Voor zover het een oordeel
betreft afkomstig van provinciale staten of de gemeenteraad, kan dat oordeel
op grond van artikel X 9 jo D 9 van de Kieswet door belanghebbenden worden
voorgelegd aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Pas
daarna is eventueel sprake van een onherroepelijk oordeel over de kwestie.
Het oordeel van de Tweede of Eerste Kamer is direct onherroepelijk, omdat
daartegen geen beroep bij de bestuursrechter open staat.
B
Voorts wordt voorgesteld artikel III van dit wetsvoorstel te schrappen
in verband met de intrekking van het voorstel van wet van de leden Van der
Ham en Duyvendak tot wijziging van de Kieswet houdende verkorting van de termijn
tussen stemming en eerste samenkomst van de Tweede Kamer, bij brief aan de
voorzitter van de Tweede Kamer van 11 februari 2008 (Kamerstukken II
2007/08, 30 396, nr. 4). Artikel III bevatte een samenloopbepaling die
regelde wat er moest gebeuren indien het wetsvoorstel van de beide
kamerleden en onderhavig wetsvoorstel in werking zouden treden. Na het intrekken
van het wetsvoorstel Van der Ham en Duyvendak is een dergelijke samenloopbepaling
niet meer nodig.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten