31 115
Wijziging van de Kieswet en enkele andere wetten houdende enkele technische aanpassingen

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 april 2008

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de reacties van de leden van de CDA en SP fracties die, blijkens hun inbreng, eveneens met belangstelling hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen. Niettemin hebben beide fracties nog enkele vragen. In deze nota zal ik daarop ingaan.

De leden van de CDA-fractie zien de voordelen van de mogelijkheid van een directe registratie bij de gemeente Den Haag in plaats van bij een consulaat, maar zij vragen zich af of het college van B&W van de gemeente Den Haag wel in staat is te beoordelen of kiezers kiesgerechtigd zijn. Daarop kan ik als volgt reageren. Het is ook nu al zo dat het de gemeente Den Haag is, die verantwoordelijk is voor de controle van de kiesgerechtigheid. Die controle vindt plaats aan de hand van een kopie van het paspoort, een Nederlandse identiteitskaart of ander bewijs van Nederlanderschap afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken of een ambassade of consulaat. Het consulaat speelt in de huidige situatie ook geen rol bij deze controle, maar stuurt de ontvangen gegevens slechts door.

De leden van de CDA-fractie vragen zich voorts af wat de reden is om af te wijken van de standaardpraktijk van bekendmaking via publicatie in de Staatscourant: wat zijn de voordelen van bekendmaking op de zitting? Ik wens allereerst te benadrukken dat de bekendmaking in de praktijk ook nu al op de (openbare) zitting plaatsvindt. In dit kader kunnen de voorgestelde wijzigingen dan ook in belangrijke mate gezien worden als een verheldering van de Kieswet en het vastleggen van een reeds bestaande praktijk. Voor wat betreft de zitting waarin wordt besloten over de geldigheid van de kiezerslijsten (artikel I 4) is van belang dat slechts gedurende vier dagen beroep op de rechter openstaat, zodat bekendmaking op de openbare zitting hier des te meer aangewezen is. De beroepstermijn begint immers te lopen bij bekendmaking.

In het verlengde daarvan wijzen de aan het woord zijnde leden op de naar hun idee bestaande discrepantie tussen dit wetsvoorstel en het onlangs naar de Kamer gestuurde wetsvoorstel elektronische bekendmaking (Kamerstukken II 2006/07, 31 084). Het bevreemdt de leden in het bijzonder dat dit wetsvoorstel voorziet in het bekendmaken van een aantal beslissingen op de zitting, waarmee een uitzondering lijkt te worden gemaakt op de hoofdregel van het wetsvoorstel elektronische bekendmaking dat uitgaat van elektronische publicatie. Op dit punt kan ik de leden geruststellen. Het wetsvoorstel elektronische bekendmaking ziet op de bekendmaking van vanwege de rijksoverheid vastgestelde algemeen verbindende voorschriften en andere besluiten van algemene strekking onderscheidenlijk van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De besluiten waarover gesproken wordt in onderhavig wetsvoorstel hebben daar echter geen betrekking op. Van het onder druk staan van uniformiteit is naar mijn mening dan ook geen sprake. De zitting die openbaar is, acht ik mede in het licht van de korte termijnen waarmee gewerkt moet worden in het kiesrecht dan ook een acceptabele wijze van bekendmaking.

De leden van de CDA-fractie hebben ook enkele vragen over het voornemen van de regering om in de wet vast te leggen dat kiezerspassen niet aangetekend verstuurd hoeven te worden. Zij vragen zich af hoe hoog de kosten van het aangetekend versturen van kiezerspassen zijn en of deze kosten niet opwegen tegen de zekerheid die met een aangetekende verzending kan worden bereikt. Het verkiezingsproces dient in hun ogen zo foutloos mogelijk te verlopen. In het verlengde daarvan vragen de leden van de SP-fractie aan te geven, waarom de regering het standpunt van de Raad van State niet deelt met betrekking tot het uitreiken van een kiezerspas aan kiezers in het buitenland.

De vragen van beide fracties zal ik gezamenlijk beantwoorden. Het aangetekend verzenden van kiezerspassen biedt anders dan deze leden veronderstellen geen absolute garantie dat deze de betrokkene (tijdig) bereiken. Zo is het versturen van aangetekende post niet naar alle landen mogelijk. Daarnaast biedt het versturen per aangetekende post ook geen garantie dat het stuk aankomt. Aangetekende verzending heeft ten slotte als nadeel dat de ontvanger aanwezig moet zijn om het poststuk in ontvangst te kunnen nemen. Dit kan tot een aanzienlijke vertraging in de daadwerkelijke bezorging leiden. De kosten die met aangetekend versturen gemoeid zijn, zijn bovendien substantieel: binnen Europa € 7,61 (in de laagste gewichtscategorie) en buiten Europa € 7,93. Voor een handtekening retour moet dit bedrag nog verhoogd worden met € 1,15. Hoewel betoogd kan worden dat er maar een klein aantal kiezerspassen naar kiezers in het buitenland worden verzonden, zou een consequente redenering met zich meebrengen dat wanneer gekozen wordt voor het aangetekend verzenden van kiezerspassen aan kiesgerechtigden in het buitenland, dit eveneens dient te gelden voor kiesgerechtigden in Nederland die een kiezerspas aanvragen en voor (brief)stembewijzen aan kiezers in het buitenland. Daar ben ik echter geen voorstander van, omdat daarmee de kosten voor het houden van verkiezingen buitenproportioneel hoog worden. Aangezien exacte en actuele gegevens op dit punt niet beschikbaar zijn, neem ik de wel bekende gegevens uit 2002 daarvoor tot uitgangspunt. In 2002 deden 13 000 kiesgerechtigden het verzoek te stemmen in een stembureau naar keuze. Het aangetekend versturen met ontvangstbevestiging van een dergelijk aantal kiezerspassen komt neer op een bedrag van bijna 100 000 euro waarbij is uitgegaan van het binnenlandse tarief. Dat bedrag wordt hoger naarmate meer kiezers zich in het buitenland bevinden. Als het gaat om het aangetekend versturen van alle stembescheiden aan kiezers in het buitenland, gaat het om het versturen van circa 30 000 stembescheiden1. Dat komt neer op een bedrag van iets minder dan 3 miljoen euro. Naar mijn oordeel drukken dergelijke kosten een onevenredig zware last op de kosten voor het houden van verkiezingen en staan niet in verhouding tot de daarmee te verkrijgen zekerheid dat de stukken daadwerkelijk tijdig aankomen. Daarom blijf ik vasthouden aan het uitgangspunt zoals neergelegd in de voorgestelde wijziging.

De leden van de CDA-fractie melden dat zij met meer dan gewone belangstelling kennisgenomen hebben van het voorstel om het aantal blanco stemmen en het aantal ongeldige stemmen separaat te registreren. Zij stemmen in met dit voorstel maar vragen zich af of ongeldige stemmen altijd duidelijk te onderscheiden zijn van blanco stemmen indien gebruik wordt gemaakt van potlood en papier. Zij doen de suggestie om een ondubbelzinnig criterium te hanteren, te weten dat er niets maar dan ook helemaal niets op een stembiljet mag zijn geschreven. De definitie van een blanco stem zoals deze in het wetsvoorstel is opgenomen, komt naar mijn oordeel overeen met de suggestie van de CDA-fractie. Er is voor een iets andere formulering gekozen omdat expliciet is aangegeven dat een blanco stem een stem is waarop niet geheel of gedeeltelijk het stipje in het stemvak is roodgemaakt. Daarnaast mag de kiezer ook anderszins niet schrijven of aantekeningen maken op het stembiljet. Alhoewel het laatste zinsdeel van de definitie op zich zou hebben volstaan voor het definiëren van de blanco stem, is het eerste deel van de definitie echter zinvol omdat dit deel duidelijk aangeeft dat de kiezer geen keuze heeft gemaakt.

Samenvattend wordt het volgende voorgesteld. Een blanco stem mag geen enkele aantekening bevatten om als blanco stem te kunnen worden aangemerkt.

Een ongeldige stem is een stem die is uitgebracht op een stembiljet:

a. waarop geen keuze is gemaakt maar waarop een of meer aantekeningen voorkomen;

b. waarop wel een keuze is gemaakt maar tevens een aantekening is aangebracht die tot identificatie van de kiezer kan leiden.

Voorts is een stem ongeldig die is uitgebracht op een ander stembiljet dan bij of krachtens de Kieswet mag worden gebruikt.

De leden van de SP-fractie vragen zich in het verlengde hiervan af of de regering bereid is om, indien zij besluit over te gaan tot de wijze van stemmen zoals voorgesteld door de Adviescommissie Inrichting Verkiezingsproces, bij deze nieuwe wijze van stemmen ook het uitbrengen van een blanco stem mogelijk te maken. Het kabinetsstandpunt over het rapport van de Adviescommissie is eind november aan de Kamer gezonden. Het kabinet heeft daarin aangekondigd dat het in principe voornemens is de wijze van stemmen zoals door de commissie voorgesteld, over te nemen. Er zijn geen redenen om te veronderstellen dat het uitbrengen van een blanco stem bij de nieuwe wijze van stemmen niet mogelijk zal zijn.

De regering neemt met vreugde kennis van de instemmende reactie van de leden van de CDA-fractie met betrekking tot het voorstel om de benoemingsbrieven ook per aangetekende post te versturen. Er zijn echter geen gegevens bekend waaruit blijkt om hoeveel gekozen volksvertegenwoordigers het gaat. Zelfs indien dergelijke gegevens bekend zouden zijn, dan kan daaruit geen algemene tendens worden gedistilleerd omdat die aantallen naar het zich laat aanzien sterk verschillen per verkiezing en het tijdstip waarop die gehouden wordt. De leden vragen verder naar de ratio achter het vastleggen van een termijn. Ik acht het vastleggen daarvan, in lijn met het advies van de Kiesraad, noodzakelijk. De uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen wordt over het algemeen bekendgemaakt op een maandag. Bij de provinciale staten- en gemeenteraadsverkiezingen is dat op vrijdag. De eerste samenkomst van de Tweede Kamer respectievelijk provinciale staten en gemeenteraad vindt plaats op de donderdag daarop volgend. Tussen de bekendmaking en de eerste samenkomst dient het geloofsbrievenonderzoek plaats te vinden. Daarvoor is aanvaarding van de benoeming noodzakelijk. Op dat moment dienen de gekozen volksvertegenwoordigers op de hoogte te zijn van hun benoeming. Om onregelmatigheden te voorkomen, acht ik het wettelijk verankeren van een termijn dan ook wenselijk.

De leden van de CDA-fractie hebben enkele aanvullende vragen over de wijziging van de regeling met betrekking tot de beëindiging van het Kamerlidmaatschap. Zij vragen zich af of de nieuwe regeling betekent dat het lidmaatschap van rechtswege vervalt en dat hoor en wederhoor in deze situatie wordt geschrapt. Zij vragen zich met name af of dit zich wel verhoudt tot het principe van parlementaire onafhankelijkheid. Ook vragen zij zich af of de regeling beperkt blijft tot leden die tot het kabinet toetreden of ook betrekking heeft op de andere incompatibiliteiten van artikel 57, tweede lid Grondwet. Bovendien vragen zij zich af op welk moment de van rechtswege beëindiging ingaat: op het moment van tekening en publicatie van het desbetreffende koninklijk besluit? Ten slotte vragen zij of het geen aanbeveling verdient de voorzitter van de Eerste dan wel Tweede Kamer van dit besluit in kennis te stellen. De fractieleden stellen een alternatieve regeling voor waarbij de benoeming tot minister of staatsecretaris pas wordt geëffectueerd als de betrokkene het Kamerlidmaatschap heeft beëindigd. Om met dit laatste punt te beginnen. De alternatieve regeling die de CDA-fractie voorstelt zou betekenen dat er gedurende enige tijd onduidelijkheid zou kunnen bestaan over de vraag of een persoon lid is van het kabinet dan wel lid van de Kamer blijft. Dit is staatsrechtelijk onwenselijk. De benoeming tot bewindspersoon kan uit de aard van de functie niet op een nader door de persoon zelf te bepalen moment ingaan. Er is bovendien, zoals de fractieleden zelf suggereren een duidelijk moment waarop de van rechtswege beëindiging ingaat namelijk het moment waarop het koninklijk besluit dat de benoeming regelt van kracht wordt. Op grond van de algemene regels voor het bekend maken van besluiten geldt voor benoemingsbesluiten dat deze van kracht worden op het moment dat ze bekend worden gemaakt aan de belanghebbende, in casu de benoemde. Bij de benoeming tot minister of staatssecretaris pleegt dit te gebeuren door persoonlijke overhandiging op het moment dat het kabinet, respectievelijk de bewindspersoon individueel, wordt beëdigd. Dat in dit geval geen hoor en wederhoor wordt toegepast, is naar het oordeel van de regering niet in strijd met het principe van de parlementaire onafhankelijkheid. Er is hier namelijk sprake van een situatie waarbij ondubbelzinnig vast staat dat de persoon deze functie heeft aanvaard. De suggestie van de CDA-leden om de voorzitter van de Eerste of Tweede Kamer van dit besluit in kennis te stellen, is reeds geregeld in de zin dat de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer momenteel al een afschrift ontvangen van de desbetreffende koninklijk besluiten. Overigens heeft de voorgestelde regeling niet slechts betrekking op de benoeming tot minister of staatssecretaris maar op alle in artikel 57, tweede lid Grondwet genoemde functies. Er is in al deze situaties sprake van een van rechtswege intreden van het einde van het lidmaatschap. Voor de benoemingen tot lid van de Raad van State, lid van de Algemene Rekenkamer en de procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad is het momenteel nog niet gebruikelijk dat de Kamervoorzitters hiervan afschrift ontvangen. Ik zal er daarom zorg voor dragen dat in de toekomst de Kamervoorzitters, voor zover relevant, hiervan afschrift ontvangen. Voor zover het de benoeming van de (substituut) ombudsman betreft, geldt dat deze benoeming door de Tweede Kamer zelf gebeurt zodat het in dit geval niet nodig is de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer hierover apart in te lichten. Wel zal de voorzitter van de Tweede Kamer in het voorkomende geval de voorzitter van de Eerste Kamer dienen in te lichten.

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de CDA-fractie en nadere bestudering van het wetsvoorstel ben ik tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is de verhouding tussen artikel X 1 en artikel X 3 duidelijker vast te leggen en om beter tot uitdrukking te laten komen dat het nieuwe eerste lid van artikel X 3 een andere procedure behelst dan de procedure zoals omschreven in het tweede en derde lid. Daarom heb ik besloten tot het opstellen van een nota van wijziging met een toelichting daarop, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs. De nota van wijziging zal tegelijkertijd met deze nota naar aanleiding van het verslag aan uw Kamer wordt gezonden.

De leden van de SP-fractie houden een pleidooi voor het door de raad toepassen van hoor- en wederhoor bij de eenzijdige beëindiging van een benoeming in een vertegenwoordigend orgaan. Ik sluit mij bij dat standpunt volledig aan. Ik wijs de leden er echter op dat de regeling daarin ook voorziet. Op grond van artikel X 5, derde lid, van de Kieswet kan de waarschuwing van burgemeester en wethouders aan het oordeel van de raad worden onderworpen, op welk moment deze hoor- en wederhoor zal toepassen. Alleen tegen het daarop volgende oordeel van de raad is beroep mogelijk. Het wetsvoorstel regelt alleen dat tegen de waarschuwing zelf geen beroep openstaat, juist om ervoor te zorgen dat eerst de hoor- en wederhoor in de raad zal plaatsvinden. De voorgestelde wijziging acht ik dus niet in strijd met de op dit punt levende wens van voornoemde leden.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie wat er gebeurt, indien er sprake is van een vermoeden van fraude bij het vaststellen van stemwaarden door het centraal stembureau. Alhoewel ik mij de zorg van voornoemde leden kan voorstellen, acht ik de kans daarop in de praktijk klein. Het vaststellen van de stemwaarden betreft een geheel gebonden besluit en de stemwaarden worden ruim voor de dag van stemming door het centraal stembureau bekendgemaakt door middel van publicatie in de Staatscourant. Omdat met de CBS-gegevens controleerbaar is hoe de stemwaarde is berekend en dit eenvoudig kan worden nagerekend, acht ik de kans op fraude verwaarloosbaar. Er is een kans dat er abusievelijk een rekenfout wordt gemaakt. Ik houd er rekening mee dat een dergelijke vergissing zal worden opgemerkt en hersteld. In de praktijk zal dit ertoe leiden dat het centraal stembureau de stemwaarden opnieuw vaststelt en de gecorrigeerde stemwaarden bekendmaakt door publicatie in de Staatscourant.

Tenslotte wordt voorgesteld bij de hierboven genoemde nota van wijziging artikel III van het wetsvoorstel te schrappen in verband met de intrekking van het voorstel van wet van de leden Van der Ham en Duyvendak tot wijziging van de Kieswet houdende verkorting van de termijn tussen stemming en eerste samenkomst van de Tweede Kamer (brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 11 februari 2008, Kamerstukken II 2007/08, 30 396, nr. 4). Voor de toelichting hierop moge ik verwijzen naar de toelichting bij de nota van wijziging.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Op basis van het aantal kiezers in het buitenland dat deelnam aan de Tweede Kamerverkiezingen van november 2006.

Naar boven