Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 31115 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 31115 nr. 3 |
In de memorie van toelichting bij het ingetrokken voorstel van wet tot wijziging van het kiesstelsel voor de Tweede Kamer1 werd gesteld dat het wenselijk zou zijn om de Kieswet op een aantal punten aan te passen aan de praktijk. Destijds is ervoor gekozen om de discussie over de wijziging van het kiesstelsel niet te belasten met wijzigingen in de Kieswet die hiervan los stonden. Dit betekende dat een aantal technische aanpassingen waarover de Kiesraad reeds advies had uitgebracht is blijven liggen. Dit wetsvoorstel strekt ertoe deze uitvoeringstechnische aanpassingen alsnog in de Kieswet door te voeren. Het betreft hier vooral zaken die door de Kiesraad worden genoemd in zijn adviezen van 30 augustus 2002 naar aanleiding van de verkiezingen in dat jaar2, van 16 mei 2003 over de artikelen V 1 en W 2 van de Kieswet3 en van 27 oktober 2005 naar aanleiding van het referendum over de Europese Grondwet4. Daarnaast is een aantal zaken meegenomen die naar voren kwamen in de evaluatie van de verkiezingen van 2002 en 2003, de vragen die rezen naar aanleiding van het ontslag van staatssecretaris Bijlhout kort na haar aantreden, een aantal zaken die door de gemeente Den Haag zijn aangegeven rondom de kiezers in het buitenland en twee uitspraken van de Raad van State over artikel K 45 en artikel X 5 6. Ten slotte past het wetsvoorstel de Kieswet aan aan de tweede en derde tranche Algemene wet bestuursrecht.
Op dit moment is de Commissie Inrichting Verkiezingsproces onder leiding van de heer Korthals Altes bezig met het opstellen van aanbevelingen voor een nieuwe inrichting van het verkiezingsproces. Overwogen is om met de indiening van dit wetsvoorstel te wachten tot deze commissie zijn werkzaamheden heeft beëindigd. Omdat dit wetsvoorstel echter slechts technische wijzigingen bevat die beogen om problemen op te lossen bij de uitvoering van de Kieswet is de regering van mening dat het wenselijk is dit wetsvoorstel in procedure te brengen. Voor zover de technische wijzigingen voortkomend uit voornoemde evaluatie, de door de Kiesraad uitgebrachte adviezen of door de Raad van State gedane uitspraken echter raakvlak hebben met de huidige werkzaamheden van de Commissie Inrichting Verkiezingsproces, zijn deze onderwerpen in onderhavig voorstel buiten beschouwing gelaten om interferentie te voorkomen.
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Dit artikel is aangepast naar aanleiding van het advies van de Kiesraad van 30 augustus 2002. In dit advies adviseert de Kiesraad in de Kieswet expliciet neer te leggen op welk moment een Nederlander buiten Nederland moet wonen om zich te kunnen laten registreren. Het artikel is overeenkomstig het advies aangepast. Daarnaast is op verzoek van de gemeente Den Haag ook een aanpassing opgenomen. In de praktijk sturen veel kiezers hun verzoek tot registratie rechtstreeks naar de gemeente Den Haag. Volgens de huidige wettekst moet dit verzoek echter via het hoofd van de consulaire post naar de gemeente Den Haag gestuurd worden. Dit betekent dat rechtstreekse verzoeken door de gemeente naar de consulaire post gestuurd moeten worden, die ze dan vervolgens moet terugsturen. Om dit te voorkomen wordt bepaald dat verzoeken ook rechtstreeks bij burgemeester en wethouders van Den Haag kunnen worden ingediend. Dit is niet bezwaarlijk aangezien de gemeente zelfstandig kan toetsen of aan de vereisten voor registratie wordt voldaan. Uitzondering hierop vormen Nederlanders die in Nederlandse openbare dienst in de Nederlandse Antillen of Aruba werkzaam zijn. Of hiervan sprake is kan niet zelfstandig door de gemeente Den Haag worden getoetst, waardoor het noodzakelijk blijft dat het verzoek wordt ingediend bij Onze Minister onder wiens ministerie de werkzaamheden van de betrokken functionaris ressorteren.
Ten slotte wordt opgemerkt dat de Kiesraad in zijn advies van 30 augustus 2002 heeft geadviseerd om de modellen die betrekking hebben op het verzoek tot registratie van kiezers in het buitenland, aan te vullen met een eigen verklaring van de verzoeker waarin deze stelt naar verwachting op de dag van de kandidaatstelling werkelijk woonplaats buiten Nederland te zullen hebben. Afhankelijk van de aanbevelingen van de Commissie Inrichting Verkiezingsproces, zal bezien worden in hoeverre het overnemen van deze door de Kiesraad gedane suggestie alsnog overwogen moet worden.
Het tweede lid van artikel D 5 is niet meer nodig aangezien artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dit al regelt.
Deze wijzigingen zorgen ervoor dat het duidelijk is dat een verzoek door het betreffende orgaan ontvangen moet zijn binnen de in die artikelen gestelde termijnen. Dit voorkomt discussie over de vraag wanneer een verzoek is ingediend.
Aangezien het Rijk geen rechtspersoon is, kan deze ook geen waarborgsommen in ontvangst nemen. Om die reden moet hier gesproken worden van de Staat.
Dit artikel is aangepast naar aanleiding van het advies van de Kiesraad van 30 augustus 2002. Er bestaat een verschil in formulering van het tweede en het zevende lid van de artikelen G 1, G 2 en G 3. Dit verschil wordt met de wijziging opgeheven.
Dit artikel is aangepast naar aanleiding van het advies van de Kiesraad van 30 augustus 2002. Met deze wijziging wordt beoogd om het ook mogelijk te maken de waarborgsom voor de inlevering van een kandidatenlijst terug te betalen in die gevallen waarin wel een kandidatenlijst is ingeleverd, maar deze vervolgens door het hoofdstembureau ongeldig wordt verklaard. Op deze wijze wordt het verschil dat bestaat met de situatie waarin geen lijst wordt ingeleverd opgeheven.
In de praktijk blijkt er onduidelijkheid te bestaan over de mogelijkheid om tijdens de verzuimperiode nog ondersteuningsverklaringen af te leggen en de waarborgsom te betalen. De Kiesraad adviseert daarom in zijn advies van 30 augustus 2002 om hierover expliciet een bepaling in de Kieswet op te nemen. Gelet op het aantal vragen dat hierover via gemeenten binnenkomt, wordt de regeling overeenkomstig het advies van de Kiesraad aangepast.
H, J, K, L, T, U, X, FF, II en MM
In de Algemene wet bestuursrecht zijn de hoofdregels over de bekendmaking van besluiten opgenomen. Met de voorgestelde wijzigingen wordt expliciet van deze hoofdregels afgeweken. De hoofdregel uit de Algemene wet bestuursrecht is immers dat de bekendmaking geschiedt door kennisgeving van het besluit in een blad. In de Kieswet wordt op een aantal punten echter bepaald dat het besluit bekend wordt gemaakt door mededeling hiervan op een zitting. Omdat het voor kiesrechtelijke aangelegenheden wenselijk is dat besluiten die op een zitting bekendgemaakt worden op die manier ook in werking kunnen treden, wordt op dit punt afgeweken van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is van belang in verband met de korte termijnen waarmee in het kiesrecht wordt gewerkt. Indien de besluiten pas in werking zouden kunnen treden als zij gepubliceerd zijn, hetgeen mutatis mutandis geldt bij een ter zitting genomen besluit dat vervolgens schriftelijk wordt vastgelegd in een proces verbaal, vormt de tijd die de bezwaar- en beroepsfase in beslag neemt een drempel voor een tijdige afronding van het verkiezingsproces. Voornoemde wijziging heeft tot gevolg dat ook de vernietiging van de verzegelde pakketten (artikel N 12) en de processen-verbaal (artikel O 5) eerst kan plaatsvinden nadat de uitslag van de verkiezingen is bekendgemaakt en niet reeds na het vaststellen ervan. In dit kader wordt ten slotte opgemerkt dat een groot aantal onderwerpen ten aanzien waarvan wijzigingen worden voorgesteld, reeds op basis van artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht van beroep zijn uitgezonderd. Voor zover hiervan geen sprake is en bezwaar en beroep wel mogelijk zijn, is afwijking van de hoofdregel uit de Algemene wet bestuursrecht in de onderhavige gevallen om voornoemde reden gerechtvaardigd.
In verband met een spoedige publicatie van de kandidatenlijsten in de Staatscourant is het wenselijk dat het centraal stembureau zo spoedig mogelijk de beschikking krijgt over de door het hoofdstembureau vastgestelde kandidatenlijsten.
Het artikel wordt aangepast naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2002 (nr. 200300398/1) waarin de Afdeling stelde dat van verstrekken pas sprake is indien de kiezer daadwerkelijk de beschikking over de kiezerspas heeft gekregen. Dit zou betekenen dat de gemeente Den Haag voortaan alle kiezerspassen aangetekend zou moeten verzenden om er zeker van te zijn dat de pas is verstrekt. Aangezien dit uit kostenoogpunt zeer ongewenst is, wordt de wet aangepast. De gemeente Den Haag reikt in de nieuwe situatie de pas uit aan de kiezer, of verzendt deze.
In zijn advies van 30 augustus 2002 wijst de Kiesraad op het feit dat bij de Wet dualisering gemeentebestuur het beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak tegen de beslissing van provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad tot toelating van leden van provinciale staten en de gemeenteraad is geschrapt. Hij wijst erop dat artikel V 11 niet hiermee in overeenstemming is gebracht, omdat het nog spreekt van het «onherroepelijk» worden van de toelating. Het wetsvoorstel past dit aan. Eveneens wordt het woord «onherroepelijk» geschrapt in de artikelen M 8, N 12, N 13, O 4, O 5, P 23, P 25, V 2, W 2 en X 2, aangezien «onherroepelijk» ook in die artikelen betrekking heeft op het onherroepelijk worden van de toelating van leden.
P, S, onder 1, EE, onder 1 en GG
De term bekendmaken wordt in de Algemene wet bestuursrecht gereserveerd voor besluiten. In de genoemde artikelen is geen sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor gebruikmaking van de termen «mededelen» of «publiceren» de voorkeur geniet.
Q, R, S, onder 2 en 3, T, onder 1 en 2, V, W, Y, AA, BB, CC, DD, EE, onder 2.
In zijn advies van 27 oktober 2005 geeft de Kiesraad aan dat het wenselijk is dat voortaan het aantal blanco stemmen en het aantal ongeldige stemmen apart geregistreerd worden. Nu is het zo dat blanco stemmen niet geteld worden, maar als ongeldige stemmen worden aangemerkt. Het totale aantal ongeldige stemmen wordt ook niet officieel vastgesteld. Bij het referendum, maar ook bij eerdere verkiezingen is gebleken dat bij veel kiezers hierover onduidelijkheid en onbegrip bestaat. Vaak is een blanco stem een heel bewuste keuze van de kiezer om geen keuze te maken. Als diezelfde kiezer dan achteraf hoort dat zijn stem slechts als ongeldig is aangemerkt, strookt dit niet met zijn bedoeling. Om die reden is in het voorstel ook een regeling over blanco stemmen opgenomen.
In deze regeling wordt bepaald wanneer een stem als blanco moet worden aangemerkt en wanneer als ongeldig. Hierbij is het wenselijk als dit onderscheid in de praktijk heel helder is. Dit om te voorkomen dat in de stembureaus onenigheid ontstaat over de aard van de stem. Daarom is ervoor gekozen om als blanco stem te definiëren een stembiljet waarop helemaal niets is aangegeven door de kiezer. In de praktijk betekent dit dat de kiezer het stembiljet overhandigd krijgt en dit zonder er iets op te schrijven in de stembus deponeert. Schrijft de kiezer wel iets op het stembiljet, maar maakt hij geen ondubbelzinnige keuze, dan is de stem ongeldig. Overigens moet worden opgemerkt dat dit onderscheid alleen bestaat bij het stemmen met stembiljetten. Bij het stemmen met een stemmachine of een stemcomputer is het niet mogelijk om een ongeldige stem uit te brengen. De regeling in het Kiesbesluit in artikel N 4, waarin de blanco stem en ongeldige stem weliswaar onderscheidenlijk worden genoemd maar de blanco stem op een stemmachine of stemcomputer nu nog als ongeldige stem wordt aangemerkt, zal aangepast worden indien dit voorstel tot wet wordt verheven. In het verlengde hiervan wordt opgemerkt dat onderhavig wetsvoorstel niet voorziet in een regeling die het uitbrengen van een blanco stem op een stemmachine of stemcomputer mogelijk maakt. De reden daarvoor is dat de systematiek van de Kieswet slechts uitgaat van het stemmen per stembiljet. Het opnemen in de Kieswet van de mogelijkheid om een blanco stem uit te brengen op een stemmachine of een stemcomputer zou daarop een onwenselijke inbreuk vormen. In dit kader wordt opgemerkt dat dit aspect bij de integrale herziening van het verkiezingsproces tevens punt van aandacht zal zijn, zoals ook recentelijk door de Commissie Besluitvorming Stemmachines is bepleit. Ten slotte wordt er op gewezen dat het feitelijk wel mogelijk is om op een stemmachine of een stemcomputer een blanco stem uit te brengen. Op grond van de Regeling voorwaarden en goedkeuring stemmachines 1997 dienen stemmachines en stemcomputers immers voorzien te zijn van de mogelijkheid om een dergelijke stem uit te brengen.
In zijn advies van 30 augustus 2002 geeft de Kiesraad aan dat de tekst van artikel P 18a in feite niet correct is. Op een overleden kandidaat kunnen wel stemmen worden uitgebracht, maar hij kan niet gekozen worden. De term «gekozen» moet daarom uit het artikel geschrapt worden. Tevens is de plaats van het artikel niet juist. Het is beter dat dit artikel na artikel P 19 wordt opgenomen, omdat daarmee duidelijk wordt dat overleden kandidaten ook bij de rangschikking van kandidaten voor tussentijdse vacatures buiten beschouwing blijven.
Op 16 mei 2003 heeft de Kiesraad een spontaan advies uitgebracht over de artikelen V 1 en W 2. Naar het oordeel van de Kiesraad is bij recente wijziging van het eerste lid van artikel V 1 ten onrechte komen te vervallen dat de persoonlijke uitreiking van de benoemingsbrieven aan de benoemden plaatsvindt «tegen gedagtekend ontvangstbewijs». Aangezien het hier om het lidmaatschap van vertegenwoordigde organen gaat, is het naar het oordeel van de Kiesraad van groot belang dat achteraf aangetoond kan worden dat een benoemde ook daadwerkelijk van zijn benoeming in kennis is gesteld. De regering onderschrijft deze mening.
Voorts dient het naar het oordeel van de Kiesraad mogelijk te blijven dat de benoemingsbrieven per aangetekende post verzonden worden aan de nieuwbenoemde leden. Verwacht mag overigens worden dat in de praktijk na verkiezingen de persoonlijke uitreiking ook als hoofdregel gehanteerd zal worden en dat benoemden niet zullen afwachten totdat de aangetekende brief in de bus valt. Benoemden zullen het van belang achten om ook daadwerkelijk bij de eerste samenkomst van het vertegenwoordigend orgaan aanwezig te zijn en daar beëdigd te worden.
Hoewel dit in artikel V 1, eerste lid, van de Kieswet niet expliciet is bepaald, meent de Kiesraad dat uit de huidige formulering van dit artikellid logischerwijs volgt dat de voorzitter van de Tweede of Eerste Kamer de benoemingsbrieven die hem door de Kiesraad zijn overhandigd binnen de gestelde tweedagen-termijn overhandigt aan de benoemden. De Kiesraad adviseert, om misverstanden te voorkomen, in artikel V 1, eerste lid, uitdrukkelijk te bepalen dat de voorzitter van de Tweede of Eerste Kamer de benoemingsbrieven binnen de gestelde termijn uitreikt of per post verzendt.
Op 16 mei 2003 heeft de Kiesraad een spontaan advies uitgebracht over de artikelen V 1 en W 2. Artikel W 2 van de Kieswet bepaalt limitatief welke kandidaten buiten rekening gelaten dienen te worden bij een tussentijdse vacaturevervulling. De Kiesraad acht het gewenst in dit artikel een voorziening te treffen voor de situatie dat er ten aanzien van één lijst op hetzelfde moment of bijna hetzelfde moment twee of meer vacatures ontstaan, bijvoorbeeld doordat enkele Kamerleden van één lijst tegelijk toetreden tot het kabinet of enkele staten- of raadsleden van dezelfde lijst tegelijkertijd gedeputeerde of wethouder worden.
Indien het lidmaatschap van enkele leden van dezelfde lijst (bijna) tegelijkertijd eindigt en in de opengevallen plaatsen moet worden voorzien, zullen deze leden ter voorkoming dat zij niet in een plaats die tegelijkertijd openvalt worden benoemd, een verklaring moeten afleggen dat zij niet voor benoeming in aanmerking wensen te komen. Artikel W 2 voorziet namelijk thans niet in een grond om deze kandidaten buiten beschouwing te laten. Naar aanleiding van het advies van de Kiesraad is besloten om de regeling dusdanig aan te passen dat deze kandidaten voortaan wel buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
In 2002 ontstond er onduidelijkheid over de regeling van ontslag en opvolging van Kamerleden in de Kieswet. Aanleiding was de benoeming van mevrouw Bijlhout als staatssecretaris en haar ontslag kort hierop volgend. De vraag rees of zij reeds haar Kamerlidmaatschap verloren had.
Op grond van artikel 57, tweede lid, van de Grondwet kan een lid van de Staten-Generaal niet tevens staatssecretaris zijn. Op grond van artikel X 1, eerste lid, van de Kieswet houdt een lid van een vertegenwoordigend orgaan op lid te zijn, zodra onherroepelijk is komen vast te staan dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking heeft. Op grond van het tweede lid van artikel X 1 geeft de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan hiervan vervolgens kennis aan de voorzitter van het centraal stembureau.
Artikel X 3 van de Kieswet bevat de procedure die vereist is om tot het oordeel te komen dat de onverenigbaarheid onherroepelijk vast staat. Hoofdregel is, dat het betrokken lid dat in die situatie komt te verkeren, zelf ontslag indient. Doet hij dat niet, dan zendt de voorzitter van de Kamer het lid een schriftelijke waarschuwing. Desgewenst kan het Kamerlid de kwestie uiterlijk op de achtste dag na de waarschuwing aan het oordeel van de Kamer onderwerpen. Het lidmaatschap eindigt daarom niet van rechtswege, maar na een procedure van hoor en wederhoor.
Ten aanzien van benoemde bewindspersonen is het echter praktijk geworden dat de voorzitter van de Tweede Kamer constateert dat hun Kamerlidmaatschap van rechtswege eindigt. Hier volgt dus geen hoor en wederhoor en is ook geen handelen van het betrokken lid vereist.
Om de onduidelijkheid die hiermee ontstaan is weg te nemen wordt in artikel X 3 opgenomen dat een benoeming in een ambt als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de Grondwet leidt tot een van rechtswege eindiging van het Kamerlidmaatschap. Voor overige onverenigbare betrekkingen, genoemd in de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, blijft de procedure van hoor en wederhoor van toepassing.
Deze artikelen zijn nog niet aangepast aan de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur. Analoog aan de bepaling voor de Tweede Kamer wordt voorgesteld dat het de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan is die constateert of een lid een vereiste voor het lidmaatschap verloren heeft en of er reden is voor het vervallen verklaren van een lidmaatschap.
Uit de uitspraak van de Raad van State van 1 oktober 2003 over artikel X 5 blijkt dat de Raad van mening is dat tegen de waarschuwing van het college, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, op grond van artikel X 9 juncto artikel D 9 beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak openstaat. In de uitspraak heeft de Afdeling zich op het standpunt gesteld dat de in artikel X 5, derde lid, bedoelde voorziening op de raad niet als administratief beroep in de zin van artikel 1:5, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Dit zou dus betekenen dat een persoon die gewaarschuwd wordt op grond van het tweede lid van artikel X 5 direct in beroep zou kunnen gaan tegen deze waarschuwing. Hij hoeft deze waarschuwing dan niet eerst aan het oordeel van de raad voor te leggen, zoals is geregeld in het derde lid. De regering is met de Kiesraad van mening dat dit een onwenselijke situatie is. Een persoon die de waarschuwing wil aanvechten moet volgens de regering dit doen door deze binnen acht dagen aan de raad ter beoordeling voor te leggen. Doet hij dit niet, dan dient ook geen beroep bij de rechter open te staan, aangezien het dan langer dan wenselijk onduidelijk is of een persoon zich neerlegt bij het oordeel van de voorzitter van de raad.
Alleen tegen het besluit van de raad dat de persoon zijn lidmaatschap moet verliezen omdat een van de gevallen, genoemd in artikel X 1, eerste lid, op hem van betrekking is, zou dus beroep bij de Afdeling moeten openstaan. Om die reden wordt voorgesteld om artikel X 9 dusdanig aan te passen dat uit dit artikel blijkt dat alleen tegen een besluit als bedoeld in het derde lid van artikel X 5 beroep openstaat. De waarschuwing uit het tweede lid wordt daarmee van beroep uitgesloten.
Het bovenstaande geldt mutatis mutandis voor het verlies van het lidmaatschap van provinciale staten, geregeld in artikel X 4 en de vervallenverklaring van het lidmaatschap van provinciale staten en de gemeenteraad op grond van artikel X 7 en X 8.
De Kieswet kent veel bepalingen die uitgaan van termijnen die worden bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis. Bijvoorbeeld artikel K 10 dat spreekt over een verzoek dat uiterlijk op de vijfde dag voor de stemming kan worden gedaan, of artikel G 1 dat spreekt over verzoeken die worden ontvangen na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling. Door het verschuiven van de dag van de verkiezingen kan het gebeuren dat deze «terugtel» termijnen eindigen in een weekend of op een feestdag. Dit blijkt in de praktijk veel vragen op te roepen bij gemeenten, die niet zeker weten of zij in die situatie verzoeken, ontvangen op de eerstvolgende werkdag, nog mogen toelaten. De regeling die nu wordt voorgesteld houdt in dat indien de termijn voor verzoeken door middel van terugrekening eindigt in het weekend of op een feestdag, verzoeken die op de eerstvolgende werkdag zijn ontvangen als tijdig ontvangen moeten worden aangemerkt.
In het vijfde lid van artikel U 2 van de Kieswet is bepaald dat het centraal stembureau de stemwaarden vaststelt en bekendmaakt. Deze vaststelling is een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat als dit niet is uitgesloten. Omdat niet wenselijk is dat iemand bezwaar en beroep zou kunnen instellen tegen dit geheel gebonden besluit, wordt bezwaar en beroep hiertegen uitgesloten.
Het wetsvoorstel van de leden Van der Ham en Duyvendak tot wijziging van de Kieswet houdende verkorting van de termijn tussen stemming en eerste samenkomst van de Tweede Kamer brengt een wijziging aan in de artikelen P 20, U 16 en V 1, die ook door dit wetsvoorstel gewijzigd worden. Dit samenloopartikel regelt wat er moet gebeuren indien beide wetsvoorstellen tot wet worden verheven.
Omdat het onwenselijk is dat een wijziging van de Kieswet zeer kort voor verkiezingen in werking zou treden en omdat enkele van de voorgestelde wijzigingen nadere uitwerking behoeven in het Kiesbesluit, is gekozen voor inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Advies van de Kiesraad van 30 augustus 2002 over diverse onderwerpen, kenmerk KR02/U82843, te vinden op www.kiesraad.nl.
Advies van de Kiesraad van 16 mei 2003 over de artikelen V 1 en W 2, kenmerk KR2003/U62760, te vinden op www.kiesraad.nl.
Advies van de Kiesraad van 27 oktober 2005 naar aanleiding van het referendum over de Europese Grondwet, kenmerk 2005–0000270147, te vinden op www.kiesraad.nl.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2002, nr. 200300398/1.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 oktober 2003, nr. 20034870/1.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31115-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.