31 111
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek IJsland inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door de Republiek IJsland bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden; Reijkjavik, 30 mei 2007 (Trb. 2007, 105)

B
nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 16 november 2007. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 16 december 2007.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 30 mei 2007 te Reykjavik totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek IJsland inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door de Republiek IJsland bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden (Trb. 2007, 105 en 203).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Op 28 juni 2001 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en de Republiek IJsland een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door de Republiek IJsland naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd.

Door de IJslandse autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn met de Republiek IJsland nota’s gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten.

Aan de IJslandse verbindingsofficieren worden dezelfde voorrechten en immuniteiten toegekend die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren van de lidstaten van Europol. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met de lidstaten van Europol sluit (zie laatstelijk het betreffende verdrag met Malta, Trb. 2004, 312).

Verdrag

De bepalingen met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten voor de IJslandse verbindingsofficieren en hun familieleden zijn vastgelegd in de bijlage bij de nota’s.

Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.

In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door de Republiek IJsland gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101; hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl immuniteit voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat de Republiek IJsland en de IJslandse verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag gelden.

De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.

De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren bij Europol innemen.

Artikel 8 regelt de melding door de Republiek IJsland aan de Nederlandse autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.

Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.

Het verdrag wordt vanaf de datum van totstandkoming voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht omdat de IJslandse verbindingsofficier bij Europol sedert februari 2007 in Den Haag is geplaatst en de vereiste juridische basis voor de privileges en immuniteiten die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie anders zou ontbreken.

Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven