Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 31109 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 31109 nr. 1 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juli 2007
Sinds 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) van kracht. In maart 2007 is de in artikel 45 van de Wet BIBOB voorgeschreven evaluatie gereedgekomen, waarbij de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk zijn onderzocht. Bijgaand treft u het rapport «Evaluatie Wet BIBOB. Eenmeting» aan1.
In deze brief worden de meest relevante punten die in het evaluatierapport naar voren zijn gekomen besproken. Hierbij zijn de aanbevelingen van de begeleidingscommissie BIBOB, de Commissie Dijkstal, meegenomen.
In het licht van de doelstelling van het kabinet om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten is naast de evaluatie ook gekeken naar de administratieve lasten die de Wet BIBOB met zich meebrengt.
Tijdens het evaluatieonderzoek stonden twee vragen centraal:
1. In welke mate proberen bestuursorganen door middel van de Wet BIBOB ongewilde facilitering van criminele activiteiten te voorkomen bij het verlenen van vergunningen, subsidies en het gunnen van overheidsopdrachten bij aanbestedingen en,
2. Wat zijn de positieve en negatieve ervaringen van bestuursorganen met de implementatie van de Wet BIBOB en met de adviezen van het Landelijke Bureau BIBOB.
Uit de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de Wet BIBOB voor een deel van de bestuursorganen voorziet in de behoefte aan een bestuursrechtelijk instrument om criminelen te weren en (ongewenste) facilitering van criminelen te voorkomen. Met name bestuursorganen die ervaring hebben opgedaan met de Wet BIBOB geven aan dat het instrument meerwaarde heeft. Het gebruik van de Wet BIBOB is – na een langzame start – de afgelopen jaren gestegen en zal, gezien de verwachtingen van bestuursorganen en het Landelijke Bureau BIBOB, de komende jaren blijven stijgen. Voornamelijk kleinere gemeenten blijven achter bij het gebruik van de Wet BIBOB, deels vanwege onvoldoende capaciteit en expertise om de Wet BIBOB goed te kunnen toepassen.
De Wet BIBOB wordt met name gebruikt door gemeenten. Uit de evaluatie blijkt dat 56% van de gemeenten een BIBOB-beleidslijn heeft. De wet wordt tot nu toe vooral toegepast op de horeca- en prostitutiebranche, speelautomatenhallen en coffeeshops. Daarbij kunnen gemeenten de Wet BIBOB direct zelf toepassen en in geval van twijfel een advies bij het Landelijke Bureau BIBOB aanvragen. Tot 1 april 2007 zijn door het Landelijke Bureau BIBOB 311 adviezen verstrekt en gebleken is dat in 80% van de gevallen er ook daadwerkelijk gevaar voor vermenging van de boven- en onderwereld bestaat1. In bijna alle gevallen heeft het bestuursorgaan conform het door het Landelijke Bureau BIBOB uitgebrachte advies beschikt. Tot slot komt uit de evaluatie de preventieve werking van de Wet BIBOB naar voren: bestuursorganen geven in totaal bijna 200 gevallen aan waarin de aanvrager zich heeft teruggetrokken uit een procedure nadat bleek dat BIBOB zou worden toegepast.
Gelet op het voorgaande heeft de Wet BIBOB naar ons oordeel haar effectiviteit bewezen.
Na een korte uitleg over de Wet BIBOB worden in deze brief de belangrijkste conclusies uit het evaluatierapport weergegeven. Daarna wordt ingegaan op de uitbreiding van de reikwijdte en het gebruik van de Wet BIBOB. Vervolgens komen de regionale samenwerking en de tipfunctie aan bod en worden de mogelijkheden om de administratieve lasten ten gevolge van de Wet BIBOB te verminderen besproken. Tot slot wordt ingegaan op de kwaliteit van de BIBOB-adviezen, het Landelijke Bureau BIBOB en de rol van de begeleidingscommissie.
Met de Wet BIBOB wordt nagestreefd dat bestuursorganen:
1. zich meer bewust worden van de noodzaak van een bestuurlijke aanpak van criminaliteit bij vergunningen, subsidies en aanbestedingen;
2. ongewenste facilitering van criminele activiteiten bij het verlenen van vergunningen, subsidies en het gunnen van overheidsopdrachten bij aanbestedingen voorkomen, om hiermee de integriteit van de overheid te waarborgen;
3. een bijdrage leveren aan het voorkomen/terugdringen van criminele activiteiten in bepaalde sectoren.
Op grond van de Wet BIBOB kan een bestuursorgaan besluiten een beschikking te weigeren dan wel in te trekken, indien er ernstig gevaar bestaat dat deze mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, of geldelijk voordeel uit strafbare feiten te benutten. Het bestuursorgaan kan besluiten zich te wenden tot het Landelijke Bureau BIBOB met het verzoek een advies uit te brengen over de mate van gevaar van misbruik van vergunningen, subsidies of aanbestedingen. Het bestuursorgaan heeft in deze een discretionaire bevoegdheid en is derhalve zelf verantwoordelijk voor de beslissing, die met inachtneming van het BIBOB-advies wordt genomen.
Een adviesaanvraag bij het Landelijke Bureau BIBOB komt pas aan de orde als het bestuursorgaan geen ander middel kan inzetten en op basis van zijn eigen onderzoek de vergunning, subsidie of aanbesteding niet kan weigeren, maar wel een vermoeden heeft dat afgifte van een vergunning of de toekenning van een subsidie of een aanbesteding leidt tot het faciliteren van criminele activiteiten. Indien het BIBOB-advies daartoe aanleiding geeft, kan het bestuursorgaan een aangevraagde beschikking weigeren of daar nadere voorwaarden aan verbinden, dan wel een afgegeven beschikking intrekken.
De Wet BIBOB is van toepassing op vergunningen (goederen- en personenvervoer over de weg, horeca, bordelen, coffeeshops, milieu, opiumverloven, woningcorporaties en de bouw), subsidies (hiervoor geldt geen limitatieve opsomming) en aanbestedingen (milieu, informatie- en communicatietechnologie en bouw).
Conclusies op basis van het evaluatierapport
De belangrijkste conclusies van het evaluatieonderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
1. Het gebruik van de Wet BIBOB is aanvankelijk langzaam op gang gekomen en loopt achter bij de eerdere verwachtingen van de wetgever. Er is inmiddels een stijgende lijn te zien in het gebruik van de Wet BIBOB en gezien de verwachtingen van de bestuursorganen en het Landelijke Bureau BIBOB zal deze stijgende lijn zich voortzetten.
2. De aandacht voor integriteit bij het openbaar bestuur is toegenomen. De wet is bekend bij functionarissen en bestuurders en de inhoud van de wet is duidelijk. Veel bestuursorganen geven aan dat het bestuurlijk draagvlak aanwezig is, overigens met een verschillende prioriteit bij vergunningverlening, subsidieverlening en aanbestedingen.
3. Bestuursorganen lijken zich goed bewust van de zorgvuldigheid waarmee de wet moet worden toegepast. Ze lijken er voor te kiezen om eerst ervaring met de wet op te doen op het terrein van vergunningen. Hier zien ze meer risico’s voor criminele facilitering dan bij aanbestedingen en subsidies. Ook wordt toepassing bij aanbestedingen en subsidies als ingewikkelder en beperkter ervaren dan bij vergunningen.
4. Bestuursorganen die ervaring hebben met de Wet BIBOB vinden dat de wet, naast de bestaande instrumenten, zeker een meerwaarde heeft. Veel bestuursorganen beschouwen de wet zowel als een instrument om de integriteit te waarborgen als om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken.
Het is een goede ontwikkeling dat bestuursorganen zich meer bewust worden van de beide invalshoeken van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit.
Uitbreiding reikwijdte van de Wet BIBOB
Met betrekking tot een uitbreiding van de reikwijdte van de Wet BIBOB heeft 76% van de bestuursorganen aangegeven uitbreiding op dit moment niet wenselijk te vinden. 24% van alle bestuursorganen en 36% van alle bestuursorganen met een beleidslijn is wel voor uitbreiding van de reikwijdte van de wet, waarbij uitzendbureaus, belwinkels en de zogenaamde headshops het meest worden genoemd.
Met name de grote steden hebben aangegeven behoefte te hebben aan uitbreiding. Deze steden zijn het meest gevorderd met het invoeren van de Wet BIBOB en zijn tevens de steden die te maken hebben met de meest diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. In verschillende gremia hebben de grote steden aangegeven dat zij tegen de grenzen van de toepassing van het BIBOB-instrument aanlopen en het BIBOB-instrumentarium binnen andere dan in het Besluit BIBOB genoemde sectoren zouden willen inzetten. Zo is dit onder andere naar voren gekomen tijdens het Algemeen Overleg op 26 april jl. over het rapport «Malafide activiteiten in de vastgoedsector».
Gezien de vraag van de grote steden zal bekeken worden of de Wet BIBOB van toepassing dient te worden verklaard op nieuwe branches. Uitbreiding is slechts dan aan de orde, wanneer wordt aangetoond dat de aard en omvang van de criminaliteit in de desbetreffende sector daartoe aanleiding geeft. Bovendien dient de potentiële werking van de Wet BIBOB, het tegengaan van de verwevenheid tussen onder- en bovenwereld, voor de betreffende branche te zijn aangetoond.
Randvoorwaarden die hierbij in ieder geval moeten worden gesteld zijn:
1. De uitbreiding past binnen het doel van de wet; het beschermen van de integriteit van de overheid.
2. De uitbreiding is proportioneel; de aard en omvang van de criminaliteit in een branche is dermate ernstig dat het inzetten van een zwaar instrument als BIBOB evenredig is.
3. De uitbreiding is subsidiair; er zijn geen minder zware bestuurlijke instrumenten die kunnen worden ingezet om facilitering van criminele activiteiten door de overheid te voorkomen.
4. Het instrument kan gekoppeld worden aan een bevoegdheid van het bestuursorgaan, zoals beschikkingen inzake vergunning- of subsidieverlening.
Tevens dient te worden gelet op de eventuele verschuivingeffecten die kunnen optreden als een bepaalde branche onder de Wet BIBOB wordt gebracht.
In het onderzoek naar een mogelijke uitbreiding van de toepasbaarheid van de Wet BIBOB zullen ook de in voorbereiding zijnde wijziging van de Wet op de kansspelen en, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Justitie uit de Tweede Kamer van 26 april jl., de aanbevelingen en gesignaleerde knelpunten uit het rapport «Malafide activiteiten in de vastgoedsector»1 worden meegenomen. Over de uitkomsten van het voorgenoemde onderzoek zullen wij u eind 2007 informeren.
Zoals aangegeven wordt de Wet BIBOB nog nauwelijks toegepast bij subsidieaanvragen. Een enkele gemeente heeft wel aangegeven dat zij eraan toe is om de Wet BIBOB op subsidieaanvragen toe te passen en bezig is met het opstellen van een beleidslijn. Of een subsidie onder de Wet BIBOB valt, zal in de desbetreffende subsidieregeling moeten worden aangegeven. Deze verantwoordelijkheid ligt derhalve bij het bestuursorgaan.
Indien het een subsidieregeling betreft die niet bij wet of algemene maatregel van bestuur als zodanig is aangewezen, is de goedkeuring van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie vereist om de Wet BIBOB op de betreffende subsidie te kunnen toepassen. Eind 2007 zal bezien worden of de huidige goedkeuringsprocedure gehandhaafd moet worden of dat kan worden volstaan met het opstellen van criteria waaraan bestuursorganen moeten voldoen. Verder zal bij de subsidieprocedure een minimumbedrag worden opgenomen. Bij subsidies onder dit bedrag kan de Wet BIBOB niet van toepassing worden verklaard.
Tot nu toe wordt de Wet BIBOB nauwelijks ingezet bij aanbestedingen. Slechts 1 gemeente heeft hiervan gebruik gemaakt en 10% van de bestuursorganen denkt hiervan gebruik te gaan maken.
Wij zullen met de Minister van Economische Zaken de Wet BIBOB en het wetsvoorstel Aanbestedingswet2, waarin een integriteittoets is opgenomen, in onderlinge samenhang bezien.
Het gebruik van de Wet BIBOB is langzaam op gang gekomen. De belangrijkste verklaringen voor het achterblijven van het door de wetgever verwachte aantal adviezen zijn de complexiteit van de Wet BIBOB, de perceptie van sommige gemeenten dat binnen de gemeentegrenzen geen georganiseerde criminaliteit voorkomt, het facultatieve karakter van de wet en de preventieve werking van de wet.
Het aantal adviezen afgegeven door het Landelijke Bureau BIBOB, te weten 193 in de eerste drie jaar, blijft ook ver achter bij de schattingen vooraf van 500 adviezen per jaar.
Er is wel sprake van een stijgende lijn in het aantal afgegeven adviezen door het Landelijke Bureau BIBOB. In 2003 zijn er slechts 2 adviezen verstrekt. In de jaren 2004 en 2005 waren dit respectievelijk 50 en 72 adviezen. In 2006 zijn tot 1 augustus 2006, het moment van de evaluatie, 69 adviezen door het Landelijke Bureau BIBOB afgegeven. De bestuursorganen hebben tijdens de evaluatie aangegeven dat zij verwachten dat de stijgende lijn in de toename van het gebruik zich zal voortzetten. Het Landelijke Bureau BIBOB verwacht op basis van het aantal adviesaanvragen eind 2006 en begin 2007, voor dit jaar meer dan 200 adviesaanvragen1. Tevens valt, vanwege het feit dat versterking van de preventieve en bestuurlijke aanpak van (georganiseerde en financieel-economische) criminaliteit een belangrijk onderdeel vormt van de uitwerking van Pijler V van het Coalitieakkoord, de komende jaren een verdere stijging van de toepassing van het BIBOB-instrument te verwachten.
Volgens het evaluatierapport heeft meer dan de helft van de gemeenten en provincies een beleidslijn geformuleerd met betrekking tot het gebruik van de Wet BIBOB. Voor de rijksoverheid is een rijksbrede beleidslijn integriteit opgesteld die geldt voor alle ministeries. Ministeries die regelmatig met grote aanbestedingstrajecten te maken hebben – zoals het ministerie van Verkeer en Waterstaat – hebben hier actief invulling aan gegeven.
Bij gemeenten geldt dat zij met name beleid hebben ontwikkeld voor de branches waarvoor een vergunningenstelsel is ingevoerd, te weten met betrekking tot horeca, seksinrichtingen, speelautomatenhallen en coffeeshops. De provincies richten zich binnen het BIBOB-beleid op milieu en aanbestedingen en de rijksoverheid meer op aanbestedingen.
Ondanks het feit dat de toepassing van de Wet BIBOB facultatief is zijn wij van mening dat het aantal bestuursorganen dat een beleidslijn heeft opgesteld in het kader van de Wet BIBOB te laag is. Er is daarom aanleiding om nut en noodzaak van het instrument, met inbegrip van de mogelijke effecten van de regeldruk voor bedrijven, breder en actiever onder de aandacht te brengen van het (lokale) bestuur. Op 12 september 2007 zal in samenwerking met de minister van Financiën en de gemeente Maastricht daartoe een conferentie worden georganiseerd over de bestuurlijke aanpak van (georganiseerde) criminaliteit, waar de toepassing van de Wet BIBOB een thema’s zal zijn. In overleg met VNG en IPO zal de komende periode ook gekeken worden naar andere mogelijkheden om gerichte toepassing van het instrument te bevorderen.
In het evaluatieonderzoek is de preventieve werking van de Wet BIBOB aan de orde gekomen. Er zijn bijna 200 gemeenten die hebben aangegeven, dat zij te maken hebben gehad met aanvragers van een vergunning die zich tijdens de procedure hebben teruggetrokken. Ook uit de quick scan uitgevoerd onder gemeenten2 in het najaar van 2005 is gebleken dat de Wet BIBOB een ontmoedigende werking heeft op de georganiseerde criminaliteit.
Regionale samenwerking door gemeenten
Uit de evaluatie komt verder naar voren dat iets meer dan de helft van de gemeenten regionaal samenwerkt op het gebied van BIBOB of van plan is dit te doen. Het merendeel van die gemeenten werkt samen of wil samenwerken op het niveau van de uitvoering, waarbij het gaat om de uitwisseling van kennis en deskundigheid over de toepassing van de wet. Maar er bestaat ook een duidelijke behoefte aan samenwerking op casusniveau.
Naar aanleiding van de evaluatie-uitkomsten heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met regionale projectleiders BIBOB van de verschillende samenwerkingsverbanden. Regionale samenwerking wordt door de betreffende gemeenten als zeer positief ervaren. Met name voor kleinere gemeenten, waar vaak sprake is van beperkte personele capaciteit en deskundigheid op het gebied van de Wet BIBOB, kan deze regionale samenwerking vruchten afwerpen.
Gezien het belang van regionale samenwerking en de voordelen die dit biedt voor de kleinere gemeenten, zal regionale samenwerking in het kader van de Wet BIBOB verder worden gestimuleerd. Daardoor zal het risico van een «waterbedeffect», waarbij criminelen hun activiteiten verplaatsen naar die gemeenten die geen gebruik maken van het BIBOB-instrumentarium, worden verminderd. Het Landelijke Bureau BIBOB zal een ondersteunende rol spelen bij de bevordering van regionale samenwerking. Verder zal zowel het gebruik van de Wet BIBOB als de regionale samenwerking opnieuw onder de aandacht van alle colleges van burgemeester en wethouders worden gebracht. Hetzelfde geldt voor de modellen van samenwerking zoals beschreven binnen het project veilige gemeenten1. Voor deze activiteiten zal het Landelijke Bureau BIBOB afstemming zoeken met de VNG.
Tijdens de bijeenkomst met de regionale projectleiders BIBOB werd tevens de behoefte uitgesproken om een landelijk register te kunnen raadplegen, waarin is opgenomen of iemand een negatieve beschikking heeft ontvangen naar aanleiding van een BIBOB-onderzoek. Daarnaast is gepleit voor een landelijk dan wel regionaal register met daarin opgenomen de aanvragers van vergunningen en subsidies die zich hebben teruggetrokken uit de procedure, nadat zij vernomen hebben dat zij onderworpen (kunnen) worden aan een procedure in het kader van de Wet BIBOB. De gegevens in deze registers kunnen volgens de gemeenten een indicatie zijn voor het starten van een BIBOB-onderzoek.
In overleg met het College bescherming persoonsgegevens zal in het najaar worden bezien of en zo ja onder welke voorwaarden deze registers gestalte kunnen krijgen.
Op grond van artikel 26 van de Wet BIBOB is de officier van Justitie bevoegd om een bestuursorgaan of aanbestedende dienst te wijzen op de wenselijkheid een BIBOB-advies aan te vragen, de zogenaamde tipfunctie. Hiertoe kan worden overgegaan als de officier beschikt over gegevens die erop duiden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds gepleegd zijn of, naar redelijkerwijs op grond van feiten en omstandigheden kan worden vermoed nog gepleegd zullen gaan worden. Met betrokkenen wordt dan bedoeld de subsidie-aanvrager of -ontvanger, de vergunningaanvrager of -ontvanger, de gegadigde voor een aanbesteding of de partij aan wie een aanbesteding is gegund.
De tipfunctie komt tot nu toe moeilijk van de grond. De belangrijkste oorzaak die in het evaluatierapport is aangegeven voor het uitblijven van een goed lopende tipfunctie is dat het openbaar ministerie zich nog beraadt over de wijze waarop een goede invulling gegeven kan worden aan de tipfunctie. In samenwerking met het Landelijke Bureau BIBOB zullen wij nog in 2007 een bijeenkomst met het openbaar ministerie organiseren om de invulling van de tipfunctie nader vorm te geven.
In de praktijk is de zogenaamde geactiveerde tipfunctie ontstaan, waarbij gemeenten de mogelijkheid hebben om het openbaar ministerie te vragen haar te tippen over de aanvrager van bijvoorbeeld een vergunning. Het bestuursorgaan stuurt hiervoor informatie naar de BIBOB-officier met het verzoek te beoordelen of in dat bepaalde geval een tip kan worden gegeven. De gemeenten Amsterdam en Rotterdam hebben inmiddels ervaring opgedaan met deze werkwijze, die door zowel het openbaar ministerie als de betrokken bestuursorganen als positief ervaren wordt.
De commissie Dijkstal heeft gepleit voor een meer actieve inzet van het openbaar ministerie op dit vlak en heeft aangedrongen op een richtlijn van het College van procureurs-generaal. Naast de invulling van de tipfunctie zou in deze richtlijn kunnen worden ingegaan op de verhouding tussen de bestuurlijke mogelijkheden en de strafrechtelijke belangen en tevens op de verantwoordelijkheid van de zaaksofficieren in relatie tot de BIBOB-officier. Een richtlijn zou eveneens kunnen bijdragen aan meer uniformiteit in het gebruik van deze bevoegdheid. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een dergelijke richtlijn uitsluitend betrekking zou moeten hebben op het tippen zelf en niet op het verstrekken van justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dat laatste is immers in een afzondelijke aanwijzing van het College van procureurs-generaal geregeld.
Met het College van procureurs-generaal is afgesproken eerst de uitkomsten van een pilot in twee arrondissementen af te wachten. Hierbij worden gemeentelijke bestanden vergeleken met bestanden van politie en OM, waarbij de regie bij het OM ligt. De pilot is specifiek gericht op het verbeteren van de tipfunctie door het OM door middel van het gericht ontsluiten van informatie uit de verschillende systemen. De resultaten van de pilot zijn begin 2008 bekend, waarna zal worden bezien of een richtlijn noodzakelijk is.
Administratieve lasten voor het bedrijfsleven
Het kabinet heeft als één van de speerpunten de vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 25% procent benoemd. Dit percentage geldt derhalve ook voor de Wet BIBOB. Met het oog daarop heeft een nulmeting van de Wet BIBOB plaatsgevonden. Uit deze nulmeting is gebleken dat de Wet BIBOB bij de huidige reikwijdte op peildatum 31 december 2005 per jaar ruim € 14 miljoen aan administratieve lasten voor het bedrijfsleven veroorzaakt.
Naast de evaluatie van de wet is gekeken naar mogelijkheden om de administratieve lasten die individuele ondernemers ervaren te verminderen. In het geval van de Wet BIBOB bestaat er een spanningsveld tussen de wens om integriteitrisico’s oftewel ongewenste facilitering van criminele activiteiten door de overheid zoveel mogelijk te beperken en de wens om het bedrijfsleven zo min mogelijk te belasten.
Aangezien de werking van de Wet BIBOB staat of valt met de informatiepositie van het bestuursorgaan dat een zorgvuldige beslissing dient te nemen inzake vergunning, subsidie of aanbesteding, brengt deze wet onvermijdelijk administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich mee. In de praktijk blijkt dat het voor een goede integriteitbeoordeling van belang is dat bestuursorganen kunnen bepalen welke nadere vragen zij, binnen de kaders van de Wet BIBOB, aan een aanvrager willen stellen.
Uit de evaluatie komt verder naar voren dat aanvragers veel van de gevraagde informatie reeds voorhanden dienen te hebben en dat de lasten met name toenemen op het moment dat een aanvrager bepaalde gegevens in eerste instantie niet kan of wil overhandigen.
Om de administratieve lasten bij het bedrijfsleven zoveel mogelijk te reduceren zonder de effectiviteit van het BIBOB-instrument te schaden, is met name gekeken naar mogelijkheden om de BIBOB-procedure te stroomlijnen. De volgende acties worden ondernomen.
– Ten eerste zal eind 2007 verbeterde informatie beschikbaar worden gesteld aan ondernemers, waarin is aangegeven wat de Wet BIBOB vraagt van ondernemers en de achtergrond van deze vraag. Benadrukt zal worden dat de Wet BIBOB bijdraagt aan het verminderen van criminele invloeden in de desbetreffende branche en derhalve een eerlijke concurrentiepositie bevordert.
– Ten tweede zal het Landelijke Bureau BIBOB een verbeterde modelvragenlijst beschikbaar stellen, te beginnen voor de horecabranche. Deze vragenlijst is beproefd in de praktijk, waardoor vragen waarvan de meerwaarde voor de integriteitbeoordeling niet is gebleken, niet meer worden gesteld. Bovendien wordt deze modelvragenlijst betrokken bij het opzetten van gecoördineerde (digitale) vergunningaanvraag zoals die voor de horeca wordt ontwikkeld. Voor deze vragenlijst is afstemming gezocht met de VNG.
– Tot slot zal het principe van eenmalige verstrekking van gegevens dat deze kabinetsperiode tot uitvoering moet komen, ook voor de Wet BIBOB gevolgen hebben. De nader vorm te geven basisregistraties dienen straks door de bestuursorganen zelf te worden bevraagd, waardoor ondernemers gegevens die reeds voor handen zijn via deze basisregistraties, niet nogmaals behoeven te worden geleverd. Uitgaande van de huidige reikwijdte van de Wet BIBOB zal dat vanaf 2010 tot een vermindering van administratieve lasten voor ondernemers kunnen leiden van ongeveer € 2,5 miljoen per jaar (dat is ruim 16% reductie ten opzichte van de nulmeting).
Uiteraard zal bij toenemend gebruik van de Wet BIBOB en bij eventuele uitbreiding van de Wet BIBOB ook de omvang van de lastendruk voor bedrijven toenemen. Indien uitbreiding van de reikwijdte van de Wet BIBOB aan de orde is, dan bekijken wij op welke wijze zoveel mogelijk rekening gehouden kan worden met de administratieve lasten die dit voor het bedrijfsleven met zich meebrengt.
Wij zullen nieuwe mogelijkheden om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven verder te beperken ook toepassen op de uitvoering van de Wet BIBOB.
Kwaliteit BIBOB-advies en het Landelijke Bureau BIBOB
Uit het evaluatieonderzoek is gebleken dat bestuursorganen tevreden zijn over zowel de vorm als de inhoud van de voorlichting en het voorlichtingsmateriaal van het Landelijke Bureau BIBOB. Ook oordelen bestuursorganen positief over het overgrote deel van de adviezen en zijn zij van mening dat de adviezen van goede kwaliteit zijn. Er is dan ook vertrouwen in zowel de inhoud als de kwaliteit van het advies en in het merendeel van de gevallen beslist het bestuursorgaan conform het advies.
De wettelijke termijn van acht weken voor het afgeven van een advies door het Landelijke Bureau BIBOB wordt echter in veel gevallen overschreden. Dit leidt tot ontevredenheid bij bestuursorganen en bedrijven. Het overschrijden van de termijnen wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door het groeiende aantal adviesaanvragen en de daarop achterlopende capaciteit van het Bureau. Om de huidige doorlooptijden van de adviezen te verkorten zal het landelijke Bureau BIBOB, naast het vergroten van de personele capaciteit, eind 2007 zijn werkproces extern laten evalueren. Onderzocht zal worden op welke onderdelen dit proces kan worden aangepast. Ook zal het Bureau in de komende tijd zijn afspraken met informatieleveranciers, zoals de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel, intensiveren.
Gemeenten hebben aangegeven behoefte te hebben aan verkorte adviezen van het Landelijke Bureau BIBOB. Het komt wel voor dat, nadat het advies is afgegeven maar vóór de besluitvormingsprocedure van het bestuursorgaan, er functiewisselingen plaatsvinden binnen de organisatie van de aanvrager. Deze nieuwe omstandigheden zijn niet in het advies meegenomen, maar kunnen wel van invloed zijn op de besluitvorming. Een gerichte vraag van het bestuursorgaan aan het Landelijke Bureau BIBOB zou dan kunnen leiden tot een verkort advies dat alleen betrekking heeft op nieuwe omstandigheden.
Bij een verkort advies kan ook gedacht worden aan een marginale toetsing bij de start van de BIBOB-adviesprocedure bij het Landelijke Bureau BIBOB. Op basis van de uitkomsten van deze toets kan het bestuursorgaan vervolgens bepalen of dit advies volstaat, of dat het alsnog een uitgebreid advies bij het Landelijke Bureau BIBOB wil aanvragen. In het najaar van 2007 zal worden onderzocht welke mogelijkheden de Wet BIBOB biedt om te komen tot dergelijke verkorte adviezen.
Het Landelijke Bureau BIBOB heeft de afgelopen jaren veel gedaan aan het onder de aandacht brengen van de Wet BIBOB bij bestuursorganen door middel van voorlichting. In de komende periode zal het Landelijke Bureau BIBOB zich ook gaan richten op het stimuleren van regionale samenwerking en het uitwisseling van best practices tussen gemeenten.
De rol van de begeleidingscommissie BIBOB
De begeleidingscommissie BIBOB, bestaande uit belanghebbenden bij de uitvoering van de Wet BIBOB, heeft ingevolge artikel 25 van de Wet BIBOB tot taak om geregeld overleg te voeren met de directeur van het Landelijke Bureau BIBOB over de wijze waarop het Bureau zijn taak verricht. De bijdrage van de begeleidingscommissie is zeer waardevol geweest en het Landelijke Bureau BIBOB heeft deze bijdrage als positief ervaren.
De commissie is van mening dat zij haar taak heeft vervuld voor wat de begeleiding van de implementatie van de Wet BIBOB betreft en ziet voor zichzelf thans een andere rol weggelegd. In overeenstemming met het voorstel van de begeleidingscommissie BIBOB zal zij in de toekomst in een andere samenstelling worden ingezet als klankbordgroep, zodat de aanwezige deskundigheid behouden blijft.
Bij 75% van het door het Landelijke Bureau BIBOB verstrekte aantal adviezen is aangegeven dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar voor facilitering van criminele activiteiten en bij 5% van de verstrekte adviezen is aangegeven dat er sprake is van enige mate van gevaar.
Malafide activiteiten in de vastgoedsector, een exploratief onderzoek naar aard, actoren en aanpak, WODC, Ministerie van Justitie en Advies- en Onderzoeksgroep Beke/Erasmus Universiteit Rotterdam, 2007.
In de periode augustus tot en met december 2006 zijn door het Landelijke Bureau BIBOB 68 adviezen afgegeven en in de periode januari tot en met april 2007 werden er 50 adviezen verstrekt. Tevens zijn er op 1 mei 2007 61 aanvragen in behandeling bij het Landelijke Bureau BIBOB.
BIBOB in beweging; Resultaten quick scan Wet BIBOB. Aangeboden aan de Tweede Kamer 21 december 2005 – bijlage bij TK 2005–2006, 30 300 VI, nr. 105.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31109-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.