31 086
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn markten voor financiële instrumenten (Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten)

nr. 18
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 juni 2008

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 21 mei 2008 overleg gevoerd met minister Bos van Financiën over:

– het nationaal regime MiFID (31 086, nr. 16);

– de brief over de uitkomsten van het harmonisatieoverleg over beloningsen kostentransparantie (31 086, nr. 17).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Het verheugt mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA) dat nu de afrondende bespreking over het nationaal regime voor de 8500 tussenpersonen kan plaatsvinden en er een voorstel ligt waar haar fractie zich grotendeels in kan vinden.

Ook uit de consultatie is nog enige onduidelijkheid gebleken over de reikwijdte van het nationaal regime, met name waar het gaat om de vraag wat nu precies een beleggingsadvies is. De minister zou daar nog met een richtsnoer voor komen. Voor de CDA-fractie is het van belang dat het in ieder geval de markt en met name de consument helder moet zijn. Er moet daarover ook goed met de markt worden gecommuniceerd. Hoe wordt die communicatie gedacht?

Voor de CDA-fractie heeft in het kader van het nationaal regime altijd de bescherming van de consument vooropgestaan. Daar hoort natuurlijk een deskundig advies bij en daar horen weer goede opleidingseisen bij. Daaraan mogen geen concessies worden gedaan. Het nationaal regime is voornamelijk van toepassing op tussenpersonen en die hebben met name op dit gebied nog wel een wereld te veroveren. Het is daarom een goede zaak dat is gekozen voor een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met het DSI-niveau. Het is ook een goede reden om op dit punt af te wijken van de MiFID, de vervolgvraag is dan wel wat er gebeurt met de deskundigheidseisen voor de advisering die buiten het nationaal regime valt en dus binnen de MiFID. De minister heeft een regeling in voorbereiding en het lijkt erop dat daarmee alsnog een «nationale kop» binnen de MiFID zal worden geformaliseerd. Hoe zullen deze opleidingseisen zich overigens verhouden met andere Europese landen?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel herhaalt dat er naar de mening van de CDA-fractie een cliëntenovereenkomst moet komen die moet aansluiten bij de praktijk van de markt en die heel helder maar ook eenvoudig moet zijn. De minister is hierover nog in overleg met de sector, maar wat de CDA-fractie betreft, moeten daarin zowel de rechten en plichten staan, de taken en verantwoordelijkheden, als de beloningen voor de bemiddelaars.

De drie bestaande transparantierichtlijnen zouden worden omgevormd tot een richtlijn. Het daarover in de brief gestelde komt heel positief over. Het huidige ondoorzichtige woud waarin de consument allang de weg kwijt is, zou inderdaad per 1 januari 2009 moeten zijn vervangen door een duidelijke transparantierichtlijn.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel is voor een nominale beloningstransparantie, dus een bedrag in plaats van een percentage, vindt dat de informatie vooraf moet worden verstrekt, wil af van het zogenaamde «maatmenssysteem» – in principe moet iedere individuele klant weten wat hij kwijt is – en wil ook af van het bonussysteem. In de brief wordt gesproken over «nee, tenzij». Dat tenzij is niet helder, dus zou het in principe nee moeten zijn. Voorts is zij van mening dat alle hypothecaire producten onder de transparantierichtlijn zouden moeten vallen, complex of niet complex.

Als het gaat om het level playing field wordt onderscheid gemaakt in de productsoort en de verkoopkanalen. Bij de productsoort wordt een uitzondering gemaakt, namelijk als de prijs niet exact kan worden bepaald. Kan dit niet gebruikt worden als escapemogelijkheid?

Bij het rechtstreekse kanaal zouden distributie- en verkoopkosten in het rentepercentage zijn verwerkt. Hiermee wordt naar de mening van mevrouw Blanksma-van den Heuvel weer onduidelijkheid gecreëerd voor de consument. Als er sprake is van distributie- en/of verkoopkosten, moeten die worden vermeld en moet worden vermeld dat ze zijn verwerkt in het rentepercentage.

Het nationaal regime zou uiteindelijk een verlichting van de regelgeving van de MiFID voor die 8500 tussenpersonen moeten opleveren. Volgens de berekening zijn de administratieve lasten toch nog 7,8 mln. incidenteel en 2,2 mln. structureel. Dat levert volgens de CDA-fractie geen enkele positieve bijdrage aan het streven om de regeldruk uiteindelijk met 25% te verminderen. Zij verzoekt de minister dan ook om op zeer korte termijn met de sector te overleggen om minimaal compensatie te zoeken voor de extra administratieve lasten die dit met zich brengt. De tussenpersonen hebben de wens kenbaar gemaakt om toegang tot de BKR te krijgen, omdat vaak pas na uitwerking van het financieringsvoorstel blijkt dat er sprake is van een registratie, zodat al het werk voor niets is gedaan. Ook zou wellicht iets kunnen worden gedaan aan de sterk stijgende kosten die het AFM in rekening gaat brengen. Mevrouw Blanksma-van den Heuvel heeft zich laten vertellen dat een klein kantoor met vier personeelsleden werd belast voor €960, terwijl dat €1580 gaat worden.

Mevrouw Vos (PvdA) vindt het een goede zaak dat met al deze maatregelen financiële consumenten kunnen zien dat hun belangen serieus worden genomen, hetgeen een heel belangrijke stap kan zijn in het herstel van vertrouwen in de financiële sector en de financiële adviseurs. Haar fractie is ook erg blij met de brief over de beloningen- en kostentransparantie, maar vindt ook dat de consument duidelijk moet worden gemaakt dat advies nooit gratis is of is geweest, maar dat het wel uitmaakt of financiële adviseurs direct door de consument worden betaald via een uurtarief of door de aanbieders via allerlei bonussen en provisies. Zij hoopt wel dat er geleidelijk aan een eind komt aan dat provisiesysteem en dat het normaal wordt dat een adviseur wordt betaald per uur, maar de huidige voorstellen zijn in ieder geval een goede stap in die richting.

Mevrouw Vos is van mening dat voor alle producten transparantie moet gelden, dus ook voor de relatief simpele, om te voorkomen dat adviseurs eerder producten zullen adviseren waarvoor geen transparantie is voorgeschreven. Zij is het er niet mee eens dat dit zou kunnen leiden tot overregulering, zoals in de brief staat. Waarom zou een versimpeling van de regelgeving leiden tot extra werk? Heeft de minister overigens al een standpunt over de reikwijdte van al die financiële producten waarvoor transparantie is voorgeschreven?

Ook mevrouw Vos gaat ervan uit dat de cliëntenovereenkomst er gewoon komt.

Is het niet beter om de bonusprovisie helemaal af te schaffen om onduidelijkheid en/of ontwijkgedrag te voorkomen? Wanneer zou er overigens wel sprake mogen zijn van een bonusprovisie?

Dat er transparantie komt over de kosten van rechtstreekse aanbieders van financiële producten juicht zij toe. Worden die kosten dan percentueel uitgedrukt omdat ze zijn verwerkt in het rentepercentage of nominaal?

Als er wordt gestreefd naar een totaal gelijk speelveld, komt er dan ook transparantie over de kosten of de provisies die banken krijgen op het financiële product sparen? Als mevrouw Vos 3,5% krijgt op een spaarproduct, is dat immers vast niet het percentage dat de bank kreeg toen het geld werd uitgeleend aan iemand anders.

Zij is grosso modo tevreden over hetgeen de minister als nationaal regime voorstelt en is ervan overtuigd dat de betrokken partijen daar prima mee uit de voeten kunnen en dat de bescherming van de financiële consument daarmee zal worden verbeterd. Afgewacht moet worden hoe de kwaliteit van deze sector zich gaat ontwikkelen. Er is tot nu toe al veel wetgeving over uitgestort met de beste bedoelingen en om heel goede redenen. In de loop van de tijd zullen wellicht nog wel omissies of verbetermogelijkheden naar voren komen.

Zij vraagt de minister de Kamer op de hoogte te houden van de invulling van de permanente educatie, de ontwikkeling van de kwaliteit van de sector en van de administratieve lasten en toezichtkosten. Verwacht de minister niet dat die kosten in de loop van de tijd vanzelf gaan dalen als de nieuwe regels zijn ingevoerd en de AFM en partijen eenmaal routine hebben gekregen met de uitvoering van al die nieuwe regels?

Volgens de heer Weekers (VVD) heeft de minister goed geluisterd naar het commentaar van de Kamer. Het nationaal regime heeft wat langer op zich laten wachten dan hij hoopte, maar goed werk heeft nu eenmaal tijd nodig. Ook had hij gehoopt dat dit een afrondend overleg had kunnen zijn, maar dat is het voor hem nog niet helemaal, omdat hij toch nog enkele punten van zorg heeft waarover hij toezeggingen van de minister wil hebben.

Dat betreft onder andere de forse administratieve lasten. Die zijn ten dele veroorzaakt door de Europese richtlijn en daar kan dus niets aan worden gedaan. Daarnaast zijn er hier en daar nog wat kopjes bovenop die Europese regelgeving gelegd in het kader van consumentenbescherming. Het baart hem grote zorgen dat de administratieve lasten zo worden opgeschroefd. Ook hij vreest dat alleen al de kosten van het toezicht voor tussenpersonen behoorlijk zullen gaan stijgen met 40% tot 60%. Een belangrijk deel zal weliswaar incidenteel zijn, maar er zal straks ongetwijfeld een stortvloed aan klachten komen over de rekeningen van de AFM. Hoe verhoudt zich dat tot het algemene beleid van dit kabinet van lastenverlichting? Is de minister bereid om met de AFM hierover te overleggen en om de financiële sector met een plan van aanpak aan te geven welke lastenverlichtingen er in het verschiet liggen? Dat lijkt hem ook noodzakelijk om een draagvlak bij financiële dienstverleners en tussenpersonen te verkrijgen voor de nieuwe regelgeving.

De heer Weekers ondersteunt de suggestie om te bezien wat de voor- en nadelen zijn als tussenpersonen toegang wordt verschaft tot de BKR.

Centraal in deze discussie staat de kwaliteit en onafhankelijkheid van het advies van de tussenpersoon. In het verleden zijn er op dat punt toch behoorlijk wat brokken gemaakt. Kostentransparantie is daarom erg belangrijk, maar ook de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de tussenpersonen moet goed geregeld zijn. Voor die kwaliteit is permanente educatie van belang. Zou de minister erop willen aandringen dat met name het CDFD erop toeziet dat de lat bij die permanente educatie hoog wordt gelegd, in elk geval voor de eerste slag?

Wat gaat de minister verder doen met de dienstverlenings- of cliëntenovereenkomst? Gaat hij nog aandringen op het Britse model?

Waar het gaat om de beloningstransparantie is de heer Weekers van mening dat de minister samen met de sector al behoorlijk wat stappen heeft gezet. Het is belangrijk dat er straks niet drie totaal verschillende regimes ontstaan waar de consument niet meer uit komt, maar dat er een helder systeem komt.

Hij acht het noodzakelijk dat straks ook de echte kosten inzichtelijk worden in plaats van zo’n rare maatmenssystematiek waar niemand wat aan heeft en dat er straks ook geen sprake meer is van versluierde bonussen en het marktverstorend werkt.

Uit de brief heeft de heer Weekers begrepen dat bepaalde onderdelen nog onderwerp zijn van overleg. Op een gegeven moment zullen er heldere keuzes moeten worden gemaakt en mogen belangrijke zaken niet blijven hangen. Waarom hoeven bepaalde beloningen niet transparant te zijn, waarom zijn bepaalde eenvoudige hypotheken uitgezonderd? Zit daar geen perverse prikkel in om met name dat soort producten aan te prijzen? Als een consument rechtstreeks bij een producent koopt, is hijzelf verantwoordelijk voor het pallet aan keuzes, maar gaat hij naar een tussenpersoon, legt hij zijn lot als het ware in diens handen en moet hij erop kunnen vertrouwen dat die niet door perverse prikkels in een bepaalde richting wordt gedreven.

Bepaalde beloningsstructuren en omzetafhankelijke bonussen vallen onder de nee-tenzijbepaling en worden bijvoorbeeld toegestaan als er een link wordt gelegd met kwaliteitsbevorderende maatregelen. Dit doet de heer Weekers denken aan medisch specialisten die wel eens cursussen krijgen aangeboden door de farmaceutische industrie in bijzonder exotische oorden. Als een bepaalde maatschappij tussenpersonen zegt dat als ze heel veel van zijn producten afnemen, ze gratis permanente educatie krijgen, hoe zit het dan met de onafhankelijkheid? Is de minister bereid die nee-tenzijbepaling te heroverwegen?

Het motto van dit kabinet is samen werken, samen leven. Als de heer Weekers kijkt naar de uitwerking van de beloningsstructuren en de prikkels die in dat systeem zitten, vindt hij het wel opvallend dat hierover met de marktpartijen is gesproken, maar niet met bijvoorbeeld de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis.

De regulering met de MiFID, de Wft, de Wfd is volgens de heer Weekers op goede gronden in het leven geroepen, waarbij hij bijvoorbeeld denkt aan de woekerpolissen. Het is erg belangrijk dat wordt voorkomen dat consumenten knollen voor citroenen worden verkocht. De vraag is of er steeds verder uitdijende regelgeving moet komen en of vanuit Den Haag moet blijven worden voorgeschreven hoe financiële bijsluiters en de kleine lettertjes eruit moeten zien. Is de minister bereid om over een jaar te bezien of de koppen op de Europese regelgeving nog wel nodig zijn of om anders een discussie in Europa te entameren over de vraag of oneerlijke handelspraktijken ook niet op een andere manier zouden kunnen worden aangepakt met beduidend minder administratieve lasten en een keiharde aanpak van ondernemers die mensen proberen knollen voor citroenen te verkopen?

De heer Irrgang (SP) vindt de voorstellen van de minister een belangrijke verbetering; er komen strengere deskundigheidsvereisten, er komt versneld provisietransparantie – het gaat om transparantie van de daadwerkelijke beloningen en niet van theoretische – en er komt vooraf transparantie over de beloningen. Voor de provisiejagers in de sector is dit misschien niet prettig, maar voor de consument des te belangrijker. De consument heeft recht op goed advies, maar uit het AFM-onderzoek bleek dat daar in een groot aantal gevallen toch wel iets mis mee was; een kwart van de adviezen was niet goed.

Naar aanleiding van de brief over de uitkomsten van het harmonisatieoverleg vraagt de heer Irrgang zich wel af waarom bonusprovisies niet worden uitgebannen, terwijl de minister in het vorige overleg heeft toegezegd dat die in het nationaal regime niet meer aan de orde zijn. Bovendien kan hij niet helemaal meer overzien of de toelichting op het nationaal regime na deze brief nog wel actueel is. Op bladzijde 11 wordt bijvoorbeeld nog gesproken over «transparantie veelal in gestandaardiseerde vorm». Moet hij overigens die brief nu zo begrijpen dat ook de precontractuele informatie, informatie die men vooraf krijgt, ook informatie over de daadwerkelijke beloning inhoudt?

Naast de beloning van de adviseur gaat het bij beleggingshypotheken ook om de totale kosten. Welke deel van de inleg wordt daadwerkelijk belegd op basis waarvan de consument kan beoordelen of het geen woekerpolis is? Dat wordt consumenten nu verteld op basis van de modellen van De Ruiter, op basis van zelfregulering, maar hoe zit dat in het nationaal regime?

Aan het slot van de brief wijst de minister nog op twee punten waarover hij met de sector in overleg wil treden, zoals de uitbreiding van de regels naar minder complexe hypotheekvormen die overigens voor consumenten nog zeer ingewikkeld kunnen zijn. De heer Irrgang vindt het voor de hand liggen dat het nationaal regime ook voor dit soort vormen geldt, met name gelet op de doelstelling om niet verschillende regimes naast elkaar te hebben. Het andere punt is uitbreiding van de verplichting tot een cliëntenovereenkomst naar ook andere hypotheekproducten, inclusief vermelding van de beloning van de tussenpersoon. Ook dat vindt hij logisch gelet op het streven om geen verschillende regimes te hebben.

Ten slotte werpt hij de vraag op of wat er nu ligt wel voldoende zal blijken te zijn om ervoor te zorgen dat de adviezen van tussenpersonen goed zijn en of de beloningsstructuur daarmee op orde is. Hoe zal het toezicht worden verbeterd? Gaat het AFM bijvoorbeeld echt mistery shoppen?

Antwoord van de minister

Aangezien het een complexe sector is waarin grote bedragen omgaan en sprake is van aanzienlijke belangen van consumenten is volgens de minister zorgvuldigheid geboden als het gaat om regelgeving. Uit het oogpunt van die zorgvuldigheid is veelvuldig overlegd. De sector heeft er constructief aan meegewerkt en dat geeft hem goede hoop dat per 1 januari 2009 een situatie is ontstaan waarin de consument stukken beter weet waar hij aan toe is als hij adviezen krijgt van tussenpersonen over complexe financiële producten. Met de voorstellen en zijn laatste brief is zijns inziens een behoorlijke stap gezet in de richting die de Kamer hem met name het afgelopen jaar heeft meegegeven: probeer die provisiestelsels zoveel mogelijk op elkaar te laten lijken, zorg dat de consument weet waar hij toe is en probeer zoveel mogelijk van de perverse prikkels eruit te halen. Het verheugt hem dat de Kamer nu over het algemeen ermee kan instemmen.

Inderdaad is het nog niet klaar. In zijn brief heeft hij onder andere de reikwijdte van het een en ander aangeroerd en cliëntenovereenkomsten genoemd. Daarbij komen inderdaad nog de administratieve lasten en de bonusprovisies.

Gevraagd is of de voorstellen ook niet zouden moeten gelden voor minder complexe producten. De reden dat die beslissing nog niet genomen is, is dat daar in het veld nog geen consensus over is bereikt en hijzelf ook nog wel enkele vraagpunten heeft. Terecht is het argument van de administratieve lasten naar voren gebracht. Als de reikwijdte van de voorstellen wordt vergroot, dan worden de verplichtingen die uit de huidige voorstellen al voortvloeien uitgebreid en dat betekent hoe dan ook een toename van de administratieve lasten. Dat is niet bij voorbaat een reden om het niet te doen, maar dat moet dan wel worden afgewogen ten opzichte van wat daarmee wordt gewonnen. Daarom wil hij ook nog eens met de sector bespreken wat provisietransparantie bijvoorbeeld zou gaan betekenen voor de niet complexe producten. Zal daarvoor dan een lagere provisie worden gevraagd, zal daardoor de vraag naar die niet complexe producten dan gaan toenemen? Zo ja, waarom is de sector daar dan zo enthousiast over of spelen daarbij andere argumenten ook nog een rol? De minister hoopt in ieder geval dat de Kamer uit zijn brief zal hebben opgemaakt dat de suggestie om de reikwijdte uit te breiden met de nodige sympathie volop wordt bezien, maar dat hij op dit moment nog niet in staat is om alles wat daaraan vastzit te overzien. Hij zou daarvoor graag wat meer tijd willen nemen, op zijn hoogst enkele maanden.

Niemand is tegen de cliëntenovereenkomsten, maar specifiek is het daarbij de vraag of ook de provisie daarin een plek moet hebben. Als een cliënt een adviesrelatie aangaat met een tussenpersoon, kan met zo’n overeenkomst worden vastgelegd op welke manier zij tegenover elkaar staan, maar het moment waarop men weet welk product aangedragen gaat worden en dus ook welke provisie aan de orde is, komt later in het proces. Die overeenkomst wordt in het begin van de relatie gesloten en is dus niet per se het beste vehikel om vast te leggen wat er op het gebied van provisie en provisietransparantie aan de orde is. De minister hoopt in zijn brief duidelijk te hebben aangegeven dat hij ook dit punt nader wil bezien en niet uitsluit dat er iets meer kan worden gedaan dan nu wordt voorgesteld.

Voorts wil hij de kwestie van de bonusprovisies nog nader bezien. Die nee-tenzijformulering komt uit de MiFID zelf en kan dus niet worden geschrapt. Omdat hem duidelijk is gebleken dat er in de Kamer geen behoefte bestaat aan dat tenzij, wil hij samen met de AFM bezien of er tot een invulling voor de praktijk kan worden gekomen die voor alle partijen helder is en toch zo klein mogelijk wordt gehouden. Ook voor dat overleg zal enige tijd nodig zijn.

Ten slotte wil hij bezien of er iets te doen is aan de administratieve lasten, maar omdat aan alle aspecten die nog nader moeten worden bezien meer of minder administratieve lasten zijn verbonden, zegt hij toe de Kamer over enkele maanden over de uitkomsten te berichten. Desgevraagd zegt hij tevens toe hierover overleg te voeren met consumentenorganisaties. Dat is tot op heden niet gebeurd, omdat het tot nu toe gevoerde overleg ook meer technisch van aard is geweest.

In de richting van mevrouw Vos zegt de minister dat de kosten van rechtstreekse aanbieders nominaal worden geduid.

Het is de minister gebleken dat het ongelooflijk moeilijk is om een hogere transparantie te krijgen in de distributie- en verkoopkosten, omdat het eigenlijk niet tot individuele producten te herleiden is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan algemene marketinginspanningen van een bedrijf en andere kosten die niet specifiek voor een product worden gemaakt. Daarom is er ook ten tijde van de adviesmatch voor een kostenverklaring gekozen, waarmee de kosten wel helder worden maar niet individueel toegerekend worden.

Wat de kosten voor de sector betreft, wijst de minister erop dat de kosten voor het nationaal regime in vergelijking met die voor het MiFID een kostenbesparing betekent. Bovendien hangt een deel van de kosten rechtstreeks samen met Europese regelgeving. Mede op initiatief van Nederland wordt de huidige richtlijn nagelopen op overbodige lasten, het zogenaamde better regulation initiative, waarbij Nederland ook voorstellen voor lastenverlichting inbrengt. De zorg over de lasten wordt ook door het Holland Financial Center regelmatig onder de aandacht van het kabinet gebracht. In het werkprogramma voor de komende jaren zijn enkele momenten ingelast waarop de bestaande regelvoorraad wordt doorgelopen op overbodige regulering.

De kosten van het doorlopend toezicht hangen volgens de minister af van prioriteiten van de AFM en middelen die daarvoor worden vrijgemaakt. De AFM heeft bijvoorbeeld in 2007 besloten om prioriteit te geven aan tussenpersonen, waaruit onder andere dat hypothekenrapport is voortgekomen. In percentage uitgedrukt erkent de minister dat de verhoging best fors is geweest, maar in absolute zin valt dat wel mee. Een tussenpersoon die is aangesloten bij de Stichting Financiële Dienstverlening met 1 fte krijgt te maken met een stijging van €600 naar €875, een tussenpersoon met 5 fte van €980 naar €1550. De bewindsman wil er niet aan tornen dat de AFM zelf prioriteiten stelt op basis van haar eigen ervaringen en die kunnen dus ook verschuiven. Als de gang van zaken in de financiële sector de komende jaren goed gaat, is het niet uitgesloten dat de AFM zal besluiten om daarop minder intensief toezicht uit te oefenen, waardoor de kosten dus weer kunnen dalen.

Toegang tot BKR-gegevens is volgens de minister terecht omgeven met heel veel waarborgen voor de privacy. Als de groep die daar toegang toe heeft wordt uitgebreid met zo’n 10 000 tussenpersonen, moet de vraag worden gesteld of dat wel proportioneel is in het licht van de privacybelangen. Daar komt bij dat volgens de vigerende wetgeving degene die het product verschaft, ook degene is die op een gegeven moment inzicht mag hebben in de BKR. Dat is dus niet de tussenpersoon. Als er al mogelijkheden worden gezocht voor tussenpersonen, dan zou dat moeten zijn in de relatie tussen tussenpersoon en uiteindelijke aanbieder van het product.

Sinds 1 januari 2006 gelden voor financiële dienstverleners naast diploma-eisen ook doorlopende deskundigheidseisen. Zodra relevante ontwikkelingen of wettelijke voorschriften daartoe aanleiding geven, worden nieuwe toetstermen vastgesteld waaraan diplomahouders moeten voldoen om de waarde van het diploma te behouden. Op basis van het advies van de CDFD zal binnenkort, naar verwachting uiterlijk 1 juli 2008, een ministeriële regeling worden gepubliceerd waarin de PE-toetstermen voor de periode 2008–2009 zijn vastgelegd. Daarin zijn ook de aangescherpte deskundigheidseisen met betrekking tot het nationaal regime meegenomen. Dat geldt buiten de MiFID, bijvoorbeeld voor beleggingsverzekeringen. Binnen de MiFID kunnen de deskundigheidseisen niet verder worden ingevuld dan al is gebeurd.

De minister moet de heer Irrgang toegeven dat de door hem genoemde toelichting op bladzijde 11 inderdaad moet worden aangepast, omdat die niet meer van toepassing is na de laatste provisiebrief.

Nadere gedachtewisseling

De heer Irrgang (SP) verzoekt de minister met klem om toch de toezegging te doen dat het nee, tenzij wordt gewijzigd in nee.

De minister wil nog een aantal aspecten nader onderzoeken en zou daar over enkele maanden op terugkomen. Kan hij daarvoor wellicht een exacte datum noemen, bijvoorbeeld 1 augustus aanstaande?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA) is verheugd dat de minister ook met consumentenorganisatie gaat overleggen en hoopt dat hij daarbij ook terdege rekening houdt met de opvattingen die de Kamer net heeft uitgesproken, zoals uitbreiding van de reikwijdte, de cliëntenovereenkomst, de bonussen en de administratieve lasten.

Wat de toezichtkosten betreft, herhaalt zij haar vraag aan de minister om met de AFM in gesprek te gaan om te zoeken naar mogelijkheden om die kosten te beperken en om in ieder geval de sector helderheid te verschaffen over de opbouw van de kosten.

Bovendien herhaalt zij haar vraag over communicatie met de markt over het nationaal regime.

Waar het gaat om een gelijk speelveld tussen de verschillende verkoopkanalen en productsoorten, wordt letterlijk gesteld dat er een uitzondering op het punt van kostentransparantie wordt gemaakt voor die gevallen waarin de exacte prijs niet kan worden bepaald. Zij vraagt daar een nadere toelichting op, want zij vreest dat dit in heel veel gevallen als escape wordt gebruikt.

Mevrouw Vos (PvdA) heeft er grote bezwaren tegen als er 8500 mensen extra toegang zouden krijgen tot de BKR. De adviseur kan zijn cliënt ook vragen of hij een BKR-registratie heeft of andere betalingsproblemen.

Zij herhaalt dat banken ook financiële producten hebben, zoals sparen en vraagt nogmaals of er ook transparantie komt als het gaat om de rentemarges.

De heer Weekers (VVD) is verheugd over de toezegging van de minister dat hij in zijn beloofde brief uitvoerig zal ingaan op de manier waarop de administratieve lasten zo klein mogelijk kunnen worden. Hij verwacht op dat punt dan ook een plan van aanpak of maatregelen waar de minister aan denkt of gaat uitwerken, zodat de sector echt zicht kan krijgen op concrete verlichtingen tegenover de lastenverzwaring die uit het nationaal regime en de MiFID voortvloeien.

De minister heeft ook toegezegd in die brief te zullen ingaan – zij het in eerste instantie globaal – op de vraag of dit wel de goede weg is of dat een andere benadering, die van het hard bestraffen achteraf, ook een mogelijkheid zou zijn, wellicht op sommige onderdelen. Hij wil niet zeggen dat het dan ook meteen zou moeten worden ingevoerd, want dat zou na al deze maatregelen wel heel erg snel zijn.

Wat de BKR-toets betreft, is hij nog niet geheel overtuigd door het antwoord van de minister, maar kan zelf ook niet goed beoordelen hoe prangend het is. Hij ziet dan ook graag dat de minister hier in zijn brief wat uitvoeriger op ingaat.

Wat de kosten van het toezicht betreft, vreest hij dat er heel veel klachten zullen komen. Hij begrijpt dat de minister niet wil treden in de eigen verantwoordelijkheid van de AFM, maar zou nog wel willen weten of hij het goed begrijpt dat de tarieven van de AFM worden omgeslagen naar bepaalde segmenten, dus dat als een segment vanwege bepaalde marktontwikkelingen volgens de AFM meer toezicht behoeft, alleen maar dat segment ervoor betaalt. Als dat zo is, zouden de goeden weliswaar kunnen zeggen dat zij lijden onder de kwaden, maar uiteindelijk profiteren ook zij ervan als daarmee de markt van hun segment op orde wordt gebracht.

De minister heeft goed begrepen dat hij van de Kamer moet bezien hoe dat tenzij op een goede manier is te implementeren en dat hij anders heel wat heeft uit te leggen.

Hij belooft er alles aan te doen om de brief waarin zal worden ingegaan op bonusprovisies, cliëntenovereenkomst, administratieve lasten en reikwijdte op 1 augustus klaar te hebben, maar als dat niet lukt zal het zeker voor Prinsjesdag zijn. Er is natuurlijk het nodige overleg met de verschillende partijen voor nodig, maar er zal tempo worden gemaakt.

Volgens hem geven banken met het rentepercentage dat zij rekenen volstrekte openheid over de prijs van hun dienstverlening, net als straks tussenpersonen volstrekte openheid geven over de prijs van hun dienstverlening als de provisie transparant is. Voor beide geldt dat zij daarmee geen openheid geven over hun winstmarge. Provisietransparantie betekent immers niet dat zichtbaar is welke kosten tussenpersonen maakt en welke winst hij dus maakt, het betekent alleen maar dat bekend is wat hij in totaal in rekening brengt.

In zijn brief zal ook worden aangegeven waar het kabinet mee bezig is om de administratieve lasten zo gering mogelijk te laten zijn, maar ook wat er op dit gebied in Europa gebeurt en welke mogelijkheden hij ziet om er in de toekomst wellicht nog iets aan te doen. Ook hij vindt het te ver gaan om de aanpak die nu helemaal in de steigers is gezet en zal worden geïmplementeerd al na een paar maanden fundamenteel te gaan heroverwegen en er iets anders voor in de plaats te zetten.

Wat de BKR betreft heeft hij er geen behoefte aan om daar nog op terug te komen, omdat de argumenten die hij daartegen heeft aangedragen volgens hem vrij indringend en in zekere zin ook principieel van aard zijn. Hij ziet in ieder geval geen ruimte om tot andere conclusies te komen.

Hij merkt op dat de kosten van de AFM inderdaad per sector worden omgeslagen en dat hij, voor zover dat zinnig lijkt, ook hierop in zijn brief nader in te gaan. Omdat hij toch regelmatig met de AFM spreekt, kan hij daarbij dan ook ingaan op de vraag hoe de AFM met marktpartijen zal communiceren over de implementatie van het nationaal regime.

Ten slotte wijst hij erop dat er nu eenmaal producten zijn waarbij sprake is van een zekere variatie in bijvoorbeeld de opbrengst van beleggingen. Het is zeker niet bedoeld als een escape, het geeft aan dat niet alle complexe financiële producten eenduidige waardes en prijzen kennen en er soms sprake is van ranges.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Vente


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GroenLinks), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (ChristenUnie), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Roefs (PvdA).

Naar boven