31 085
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde onroerende zaken

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 januari 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 21d, eerste lid, onderdeel d, komt de zinsnede «, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald» te vervallen.

b. Aan het slot van artikel 21h, derde lid, onderdeel a, wordt na «blijven» toegevoegd:, omdat de terugmelding niet van belang is voor het bijhouden van de basisregistratie.

c. Artikel 21k komt te luiden:

Artikel 21k

1. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen wordt een onjuist inkomensgegeven door de inspecteur ambtshalve verminderd.

2. Voor zover aan de toepassing van het eerste lid een verzoek van betrokkene ten grondslag ligt dat geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking.

2.

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel A wordt na «in Nederland gelegen onroerende zaken» toegevoegd: ten behoeve van afnemers.

b. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da. In artikel 11, eerste lid, wordt «colleges van burgemeester en wethouders» vervangen door: colleges.

c. In onderdeel K wordt aan het slot van artikel 37f, derde lid, onderdeel a, na «blijven» toegevoegd:, omdat de terugmelding niet van belang is voor het bijhouden van de basisregistratie.

d. Na onderdeel K wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

L. In artikel 38 wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door: college.

3.

Aan artikel V, onderdeel B, wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Het achtste tot en met elfde lid vervallen.

4.

In artikel VI, onderdeel b, wordt «voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel« vervangen door: waarin dat artikel in werking treedt.

Toelichting

I. ALGEMEEN

Hoofdmoot van deze nota van wijziging is uitvoering te geven aan de motie-Jurgens (Kamerstukken I 2006/07, 26 200 VI, nr. 65, D) die in mei 2007 in de Eerste Kamer is aangenomen. Deze motie heeft tot strekking dat bij lagere regelgeving niet mag worden afgeweken van hogere regelgeving. Wat betreft onderhavig wetsvoorstel betekent dit dat de artikelen 21d, 21h en 21k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 37f van de Wet waardering onroerende zaken zijn aangepast in lijn met de motie.

Verder is artikel 1 van de Wet waardering onroerende zaken verduidelijkt wat betreft de reikwijdte van deze wet. Ook zijn de artikelen 11 en 38 van de Wet waardering onroerende zaken terminologisch in overeenstemming gebracht met de wijziging van artikel 2 van de Wet waardering onroerende zaken. Tot slot komt de tijdelijke regeling van rechtsbescherming inzake het fiscale jaarloon in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen te vervallen.

II. ONDERDEELSGEWIJS

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel B (artikel 21d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Met deze wijziging wordt uitvoering gegeven aan de motie-Jurgens. In het onderdeel d is de mogelijkheid om bij ministeriële regeling af te wijken van de wet komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel B en artikel II, onderdeel K (artikel 21h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 37f van de Wet waardering onroerende zaken)

Het terugmelden van mogelijke fouten is een belangrijke maatregel om de kwaliteit van de basisregistraties te verhogen. Het is denkbaar dat in de praktijk zal blijken dat terugmelding in een bepaald geval geen zin heeft, bijvoorbeeld omdat het authentieke gegeven definitief vaststaat, niet meer kan worden gewijzigd en ook geen ander redelijk belang met de terugmelding is gediend. Het kan daarbij zowel gaan om het authentieke inkomens- of waardegegeven, als om een meegeleverd authentiek gegeven uit andere basisregistraties. In een ministeriële regeling zullen zonodig de gevallen worden aangewezen waarin terugmelding niet hoeft, omdat die terugmelding niet van belang is voor het bijhouden van de basisregistraties. In lijn met de motie-Jurgens is dit aspect meer expliciet in de wet opgenomen.

Artikel I, onderdeel B (artikel 21k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Om tegemoet te komen aan de hiervoor genoemde motie-Jurgens is het derde lid geschrapt en is in het eerste lid een meer ingeperkte mogelijkheid opgenomen om onjuiste inkomensgegevens te verminderen. Het tweede lid is redactioneel verbeterd.

Onderdeel 2

Artikel II, onderdeel A (artikel 1 van de Wet waardering onroerende zaken)

In de voorgestelde wettekst was geen beperking aangebracht op de reden van de waardebepaling (of de vaststelling of de verstrekking). Dit, gecombineerd met de algemene wijze waarop de artikelen in hoofdstuk III van de Wet WOZ zijn geformuleerd, maakt dat in theorie iedere waardebepaling in Nederland aan de Wet WOZ onderworpen zou zijn. Ook als deze bijvoorbeeld door een makelaar voor een particulier plaatsvindt. Om de ongewenste ruime interpretatie ongedaan te maken, wordt de tekst van artikel 1, eerste lid, aangevuld. Met de keuze voor «afnemers» is ondervangen dat publiekrechtelijke rechtspersonen die privaatrechtelijk handelen ook niet gebonden zijn. Dit kan van belang zijn als bijvoorbeeld een gemeente een pand zou verkopen aan een derde en daarvoor de waarde bepaalt of laat bepalen.

Artikel II, onderdelen Da en L (artikelen 11 en 38 van de Wet waardering onroerende zaken)

Het betreft wijzigingen in verband met het vervangen van college van burgemeester en wethouders door college.

Onderdeel 3

Artikel V, onderdeel B (artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Ingevolge artikel XVI van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2008 wordt artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen uitgebreid met vier leden (achtste tot en met elfde lid). In die leden is een regeling opgenomen die aan betrokkenen meer rechtsbescherming biedt bij de bepaling van toeslagen die zijn gebaseerd op het fiscale jaarloon. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel OFM 2008 is aangegeven dat deze regeling een tijdelijk karakter heeft en zal worden vervangen door een structurele regeling zoals voorgesteld in onderhavig wetsvoorstel (artikel 21j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Bij de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel kan de «tijdelijke» regeling in artikel 8, achtste tot en met elfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen dus komen te vervallen.

Onderdeel 4

Artikel VI, onderdeel b (inwerkingtredingsbepaling)

Aangegeven is in de memorie van toelichting dat de beoogde inwerkingtreding van de BR WOZ 1 januari 2009 is. Bij nader inzien heeft het de voorkeur dat voor alle bestaande afnemers het eerste beoogde verplichte gebruiksjaar 2009 is. Dit betekent dat de voorschriften in het kader van de BR WOZ voor het eerst toepassing vinden op de WOZ-waarden die gelden voor het kalenderjaar 2009. Concreet betekent dit dat de gemeenten en waterschappen in 2009 het authentieke waardegegeven gebruiken, en de Belastingdienst in 2010 (voor het belastingjaar 2009). Met onderhavige wijziging wordt dit bewerkstelligd. Dit betekent eveneens dat de eerste vulling van de BR WOZ geschiedt met waardegegevens over 2009 en niet 2008 of eerder.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Naar boven