31 085
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde onroerende zaken

nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD1

I. VOORSTEL VAN WET

1. In het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 21d, eerste lid, ontbrak de laatste volzin.

2. In het in artikel 1, onderdeel B, opgenomen artikel 21g, luidde het tweede lid oorspronkelijk:

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. ten aanzien van de afnemer die over het inkomensgegeven een terugmelding heeft gedaan;

b. indien bij het inkomensgegeven de aantekening «in onderzoek» is geplaatst;

c. indien een goede vervulling van de taak van de afnemer door de onverkorte toepassing van het eerste lid wordt belet.

3. In het in artikel II, onderdeel K, opgenomen artikel 37d, luidde het tweede lid oorspronkelijk:

2. Voor een andere toepassing dan voor de heffing van belastingen geldt het eerste lid niet:

a. ten aanzien van de afnemer die over het waardegegeven een terugmelding heeft gedaan;

b. indien bij het waardegegeven de aantekening «in onderzoek» is geplaatst;

c. indien een goede vervulling van de taak van de afnemer door de onverkorte toepassing van het eerste lid wordt belet.

4. In het in artikel II, onderdeel K, opgenomen artikel 37g, eerste lid, ontbrak de laatste volzin.

II. MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1. In paragraaf 2.1. is noot 3 toegevoegd.

2. In paragraaf 2.2. ontbrak oorspronkelijk de volgende zin: Een speciale rol is weggelegd voor Belastingdienst/Centrale Administratie (B/CA) als centrale beheerder. Dit onderdeel van de Belastingdienst is verantwoordelijk voor de centrale massale verstrekking van het inkomensgegeven. Via B/CA krijgen afnemers het inkomensgegeven verstrekt en een terugmelding van een afnemer komt ook bij B/CA binnen. B/CA draagt er vervolgens zorg voor dat binnen de Belastingdienst de juiste inspecteur de terugmelding in behandeling neemt. Het resultaat van het onderzoek naar aanleiding van een terugmelding wordt eveneens via B/CA aan de afnemer op verzoek gemeld. De huidige verstrekking van inkomensgegevens door de Belastingdienst voor de massale processen gebeurt op dit moment ook door B/CA.

3. In paragraaf 2.3.3. ontbrak oorspronkelijk

A. het schema met daarboven de volgende zin: In onderstaand schema is voor enkele belangrijke afnemers aangegeven voor welke besluiten het inkomensgegeven geldt en welk peiljaar wordt gehanteerd.

B. in de laatste alinea de volgende volzin: Hierbij is van belang dat, zoals uit het voorgaande schema blijkt, een flink aantal afnemers het peiljaar t-2 hanteert, hetgeen betekent dat zij bij het nemen van hun besluiten inkomensgegevens gebruiken op het moment dat het proces van vaststelling van het inkomensgegeven bij de Belastingdienst nagenoeg geheel is afgerond.

4. Paragraaf 3.3.3. was in de oorspronkelijke memorie van toelichting niet opgenomen.

2. Artikelsgewijze toelichting

1. In de toelichting op het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 21d, eerste lid, ontbrak de eerste alinea.

2. In de toelichting op het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 21g, luidde oorspronkelijk:

A. de derde alinea: Allereerst geldt de verplichting niet ten aanzien van de afnemer die een terugmelding voor het authentieke inkomensgegeven heeft gedaan. Indien een afnemer gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek inkomensgegeven meldt hij dit aan de inspecteur. In de periode tussen het moment van terugmelding en het moment waarop de inspecteur de aantekening «in onderzoek» plaatst, geldt voor de afnemer die de terugmelding heeft gedaan het verplichte gebruik niet.

B. de vijfde alinea: Tot slot is als uitzondering op het verplichte gebruik van het inkomensgegeven opgenomen de situatie dat onverkorte toepassing van dat verplichte gebruik de afnemer belet in de goede vervulling van zijn taak. De wetgeving van andere basisregistraties kent ook deze uitzonderingsgrond. Vanuit het streven naar harmonisatie van de wetgeving rond het verplichte gebruik is er voor gekozen deze uitzondering ook in de BRI op te nemen. Er zijn op dit moment geen concrete voorbeelden te bedenken waarin deze uitzondering van belang kan zijn bij het gebruik van het inkomensgegeven. Het valt echter niet uit te sluiten dat de uitzonderingssituatie zich kan voordoen. De beantwoording van de vraag of er een bijzondere situatie aanwezig is die belet dat het inkomensgegeven uit de BRI wordt gebruikt, hangt niet af van de door de afnemer zelf gevoelde noodzaak, maar van het geobjectiveerde criterium dat dit voortvloeit uit een goede vervulling door de afnemer van zijn taak. Opgemerkt wordt dat in de wetgeving van andere basisregistraties ook de uitzondering is opgenomen «tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald». Deze uitzondering is reeds geïncorporeerd in het eerste lid en behoeft derhalve niet afzonderlijk in het tweede lid te worden opgenomen.

3. In de toelichting op het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 21i, is de laatste alinea geschrapt. Deze alinea luidde: De uitzonderingen op het verplichte gebruik vormen een inbreuk op het verbod op meervoudige uitvraag. Actal merkt in dit verband in zijn advies op dat uitzonderingen op het principe van het verbod op meervoudige uitvraag mogelijk extra lasten voor de burger doen ontstaan. Actal adviseert daarom na te gaan hoe deze extra last zoveel mogelijk kan worden beperkt. De in de BRI-wetgeving opgenomen uitzonderingen op het verplichte gebruik, en daarmee ook de inbreuk op het verbod tot meervoudige uitvraag, komen overeen met die in wetgeving van andere basisregistraties. Deze harmonisatie brengt met zich dat het niet mogelijk is de administratieve last voor de burger verder te beperken.

4. In de toelichting op het in artikel II, onderdeel K, opgenomen artikel 37d, luidde oorspronkelijk:

A. de tweede alinea, vierde volzin: In de periode tussen het moment van terugmelding en het moment waarop de inspecteur de aantekening «in onderzoek» plaatst, geldt voor de afnemer die de terugmelding heeft gedaan evenmin het verplichte gebruik.

B. de tweede alinea, vijfde volzin: Ook is als uitzondering op het verplichte gebruik van het waardegegeven opgenomen de situatie dat onverkorte toepassing van dat verplichte gebruik de afnemer belet in de goede vervulling van zijn taak. De wetgeving van andere basisregistraties kent ook deze uitzondering. Vanuit het streven naar harmonisatie van de wetgeving rond het verplichte gebruik is er voor gekozen deze uitzondering ook in de BR WOZ op te nemen. Er zijn voor het gebruik van het waardegegeven op dit moment geen concrete voorbeelden te bedenken waarin deze uitzondering van belang kan zijn. Het valt echter niet uit te sluiten dat de uitzonderingssituatie zich kan voordoen. De beantwoording van de vraag of er een bijzondere situatie aanwezig is die belet dat het waardegegeven uit de BR WOZ wordt gebruikt, hangt niet af van de door de afnemer zelf gevoelde noodzaak, maar van het geobjectiveerde criterium dat dit voortvloeit uit een goede vervulling door de afnemer van zijn taak.

5. In de toelichting op het in artikel II, onderdeel K, opgenomen artikel 37g, ontbrak oorspronkelijk de eerste alinea.

6. In de toelichting op het in artikel III opgenomen artikel 28 van de Wet op de loonbelasting stond in de vijfde alinea oorspronkelijk de volgende volzin: De formele regelgeving waarin op dit moment bepaald is dat de jaaropgaaf moet worden verstrekt zal worden aangepast, in die zin dat de desbetreffende overheidsinstelling het gegeven vraagt aan de Belastingdienst. De inkomensgegevens die nodig zijn, zullen van de Belastingdienst moeten komen, waardoor de burger deze niet meer hoeft aan te leveren.


XNoot
1

Wijzigingen van redactionele aard zijn niet opgenomen.

Naar boven