31 085
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde onroerende zaken

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoud

IALGEMEEN2
   
1Inleiding2
   
2Contouren van de BRI3
2.1Aanleiding voor de BRI3
2.2Regeling bij wet en de basisregistratiehouder voor de BRI (uitgangspunten 1 en 2)3
2.3Inhoud en bereik van de BRI (uitgangspunt 3)4
2.3.1Inhoud4
2.3.2Proces5
2.3.3Bereik6
2.4Positie van de BRI binnen het stelsel (uitgangspunt 4)7
2.5Aansprakelijkheid (uitgangspunt 5)8
2.6Kwaliteitsborging (uitgangspunt 6)8
2.7Verplicht gebruik en toegankelijkheid (uitgangspunten 7 en 8)9
2.8Afspraken en procedures tussen basisregistratiehouder en afnemers (uitgangspunten 9, 10 en 11)9
2.9Exploitatie- en realisatiekosten van de BRI en verdeling daarvan (uitgangspunt 12)9
2.9.1Structureel9
2.9.2Incidenteel10
2.9.3Verdeling10
2.10Heldere communicatie met de burger en goede rechtsbescherming (extra uitgangspunt)11
3Contouren van de BR WOZ12
3.1Aanleiding voor de BR WOZ12
3.2Regeling bij wet, zeggenschap en aansprakelijkheid (uitgangspunten 1, 2 en 5)13
3.3Inhoud en bereik van de BR WOZ (uitgangspunt 3)13
3.3.1Inhoud13
3.3.2Bereik14
3.3.3Mogelijk breder gebruik15
3.4Positie binnen het stelsel (uitgangspunt 4)15
3.5Kwaliteitsborging, afspraken met afnemers en toegankelijkheid (uitgangspunten 6, 8, 9 en 11)16
3.6Verplicht gebruik (uitgangspunt 7)16
3.7Terugmeldplicht (uitgangspunt 10)17
3.8Realisatie- en exploitatiekosten van de BR WOZ en verdeling daarvan (uitgangspunt 12)17
   
4Administratieve lasten BRI en BR WOZ17
4.1Burgers17
4.2Bedrijfsleven18
   
5Implementatietraject18
   
IIARTIKELSGEWIJS19

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Basisregistraties fungeren voor de overheid als unieke bron van essentiële, zogenoemde authentieke gegevens. In het bestuurlijke verkeer met burgers is de overheid verplicht deze gegevens te gebruiken opdat de burger gegevens die bekend zijn bij de overheid niet telkens opnieuw hoeft te verstrekken. Het stelsel van samenhangende basisregistraties leidt op den duur tot verbetering van de dienstverlening door de overheid tegen lagere uitvoeringskosten, tot vermindering van de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven alsmede tot verbetering van de handhaving. Omdat gebruikers twijfel aan de juistheid van een authentiek gegeven moeten melden, neemt de kwaliteit van de basisregistraties en daarmee de gegevenshuishouding van de overheid toe.

Binnen het programma Stroomlijning Basisgegevens – dat een belangrijke impuls heeft gegeven aan het beter op orde brengen van de gegevenshuishouding van de overheid – zijn twaalf uitgangspunten voor het opzetten van een basisregistratie geformuleerd1. Ze zijn ruwweg te verdelen in 3 onderdelen die betrekking hebben op de basisregistratie en de basisregistratiehouder, de relatie tussen de basisregistratiehouder en de afnemers en de financiële gevolgen van de invoering van een basisregistratie.

Met betrekking tot de basisregistratie en de basisregistratiehouder gelden de volgende uitgangspunten:

1. De basisregistratie is bij wet geregeld.

2. De zeggenschap over de basisregistratie berust bij een bestuursorgaan en er is een minister verantwoordelijk voor het realiseren respectievelijk functioneren van de desbetreffende basisregistratie.

3. Er is duidelijkheid over inhoud en bereik van de registratie.

4. De positie van de specifieke basisregistratie binnen het stelsel van basisregistraties is duidelijk gemaakt en de relaties met de basisregistraties zijn beschreven.

5. Er is duidelijkheid over aansprakelijkheid.

6. Er is een stringent regime van kwaliteitsborging.

Waar het gaat om de relatie tussen de basisregistratiehouder en de afnemers zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

7. De authentieke gegevens in de basisregistratie worden verplicht gebruikt door de hele overheid.

8. Er zijn duidelijke procedures voor de toegankelijkheid van de basisregistratie.

9. Er zijn sluitende afspraken en procedures tussen basisregistratiehouder en afnemers.

10. De afnemers hebben een terugmeldplicht.

11. Er is vastgelegd dat en hoe afnemers van gegevens op een niet vrijblijvende wijze worden betrokken bij de besluitvorming betreffende de basisregistratie.

Tot slot geldt als uitgangspunt voor de financiële gevolgen van de invoering van een basisregistratie:

12. De exploitatie en realisatie geschieden tegen redelijke kosten, er is eenduidigheid over de verdeling daarvan.

Langs de lijn van deze uitgangspunten zijn inmiddels wetsvoorstellen voor zes basisregistraties bij het parlement ingediend en sommige al aanvaard (Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA), Nieuw Handelsregister (NHR), Basisregistraties Kadaster en Topografie en Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG)). In aanvulling hierop regelt dit wetsvoorstel de instelling van twee nieuwe basisregistraties, namelijk de basisregistratie inkomen (BRI) en de basisregistratie waarde onroerende zaken (BR WOZ). Beide basisregistraties zijn mogelijk omdat met de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) het waardebegrip respectievelijk het inkomensbegrip zijn geharmoniseerd. Ik streef ernaar om deze basisregistraties beide per 2009 operationeel te laten zijn1.

Hierna worden aan de hand van de twaalf uitgangspunten de contouren van de BRI en de BR WOZ uiteengezet, waarbij voor de BRI een uitgangspunt is toegevoegd, namelijk een heldere communicatie met de burger en een goede rechtsbescherming. Voor de BR WOZ is een dergelijke aanvulling niet nodig omdat de Wet WOZ voorziet in bekendmaking van de waarde van een onroerende zaak bij voor bezwaar vatbare beschikking aan de betrokkenen.

Het wetsvoorstel is ter advisering voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), Actal, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Waarderingskamer. Bovendien is het wetsvoorstel voorgelegd aan de huidige afnemers van de WOZ-waarde en het verzamelinkomen (zie de paragrafen 2.3.3 en 3.3.2). In de desbetreffende hoofdstukken wordt zonodig op de uitgebrachte adviezen ingegaan.

2. Contouren van de BRI

2.1 Aanleiding voor de BRI

De introductie van de BRI past in de ontwikkelingen die de afgelopen tijd binnen het domein van de inkomensgerelateerde regelgeving hebben plaatsgevonden. Met de Awir is het inkomensbegrip voor bestaande en toekomstige inkomensafhankelijke regelingen geharmoniseerd. Het fiscale verzamelinkomen is daarbij als uitgangspunt genomen. Als het verzamelinkomen niet wordt bepaald omdat de burger niet in de heffing van de inkomstenbelasting wordt betrokken, geldt het fiscale jaarloon als relevant inkomen. Door de invoering per 2006 van de op werknemersniveau gespecificeerde loonaangifte kan de Belastingdienst zelf dit jaarloon bepalen. Daarnaast bestaat het voornemen2 om voor de heffing van de inkomstenbelasting over te gaan tot het voorinvullen van gegevens op de aangifte wat op termijn ertoe kan leiden dat het verzamelinkomen op een vroeg moment te bepalen is.

Deze ontwikkelingen gezamenlijk bieden een goed vertrekpunt om tot introductie van de BRI te komen. Bij de vormgeving zoals neergelegd in dit wetsvoorstel is ervan uitgegaan dat het fiscale jaarloon in de aangifte inkomstenbelasting door de Belastingdienst wordt ingevuld. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie Verburg c.s.3 In deze motie vraagt de Tweede Kamer om ervoor te zorgen dat gegevens die door de werkgever worden verstrekt niet nogmaals door de werknemer hoeven te worden verstrekt.

2.2 Regeling bij wet en de basisregistratiehouder voor de BRI (uitgangspunten 1 en 2)

In dit wetsvoorstel zijn de in hoofdstuk 1 genoemde uitgangspunten voor zover nodig uitgewerkt in wettelijke bepalingen. Voor de BRI zijn deze bepalingen opgenomen in een bestaande wet, namelijk de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Hiervoor is gekozen omdat als richtlijn is gehanteerd: zoveel mogelijk aansluiten bij wat er al is en terughoudend zijn met aanvullende regels. Het verzamelinkomen of het fiscale jaarloon – het authentieke gegeven – wordt verkregen uit het bestaande heffingsproces van de inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting. Door de bepalingen over de BRI in de Awr op te nemen is helder dat de bepaling van het authentieke inkomensgegeven zoveel mogelijk aansluit bij de bestaande fiscale processen en procedures. Zo is daarmee zonder aanvullende regelgeving bijvoorbeeld geborgd dat het regime van de rechtsbescherming voor het gegeven de fiscale rechtsgang betreft. Ook is door opname van de BRI in de Awr het voor de BRI benodigde begrippenkader, bijvoorbeeld de inspecteur, automatisch van toepassing.

De functionaris van de Belastingdienst die belast is met de heffing van de inkomstenbelasting c.q. loonbelasting, wordt ook degene die belast wordt met de uitvoering van de BRI. De inspecteur wordt dus de basisregistratiehouder. Een speciale rol is weggelegd voor Belastingdienst/Centrale Administratie (B/CA) als centrale beheerder. Dit onderdeel van de Belastingdienst is verantwoordelijk voor de centrale massale verstrekking van het inkomensgegeven. Via B/CA krijgen afnemers het inkomensgegeven verstrekt en een terugmelding van een afnemer komt ook bij B/CA binnen. B/CA draagt er vervolgens zorg voor dat binnen de Belastingdienst de juiste inspecteur de terugmelding in behandeling neemt. Het resultaat van het onderzoek naar aanleiding van een terugmelding wordt eveneens via B/CA aan de afnemer op verzoek gemeld. De huidige verstrekking van inkomensgegevens door de Belastingdienst voor de massale processen gebeurt op dit moment ook door B/CA.

Van belang is nog op te merken dat de BRI een zogenoemde gesloten basisregistratie is, in die zin dat de privacygevoelige authentieke inkomensgegevens niet openbaar worden gemaakt. Dit maakt dat – ondanks de beoogde terughoudendheid met nieuwe regels – in dit wetsvoorstel ook aanvullende waarborgen zijn opgenomen voor een zorgvuldig gebruik van het authentieke inkomensgegeven. Het betreft zowel nadere regels ten aanzien van degene die bevoegd is het authentieke inkomensgegeven te krijgen als regels over de doeleinden waarvoor het verstrekte gegeven gebruikt mag worden. Het CBP onderkent het belang van de in het wetsvoorstel beoogde doelstelling. Tevens is het CBP van oordeel dat het wetsvoorstel – zowel ten aanzien van de BRI als de BR WOZ – met betrekking tot het verplichte gebruik van de gegevens door de overheid een afgewogen stelsel van «checks en balances» kent. In het wetsvoorstel is volgens het CBP voldoende aandacht voor het privacygevoelige karakter van de gegevens, de informatievoorziening aan burgers en is een bijzonder regime van autorisaties en beveiligingseisen van kracht. Vanuit het gezichtspunt van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens geeft het wetsvoorstel het CBP geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen.

2.3 Inhoud en bereik van de BRI (uitgangspunt 3)

2.3.1 Inhoud

Er wordt in de BRI per persoon één inkomensgegeven als authentiek aangemerkt. Als er over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld is het verzamelinkomen uit de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) het authentieke inkomensgegeven. Als er geen aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, wordt het op basis van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) bepaalde fiscale jaarloon aangemerkt als authentiek inkomensgegeven. Hiervoor is gekozen omdat steeds meer inkomensafhankelijke regelingen dit – in het kader van de Awir geharmoniseerde – gegeven als uitgangspunt nemen voor de vaststelling van rechten en verplichtingen (zie hierna onder Bereik paragraaf 2.3.3).

De BRI is een dynamische gegevensverzameling. Het door de inspecteur laatst bepaalde verzamelinkomen of fiscale jaarloon geldt als authentiek inkomensgegeven. Dit betekent dat latere wijzigingen van het verzamelinkomen of het jaarloon automatisch leiden tot wijziging van het inkomensgegeven in de BRI. Gedacht kan worden aan wijzigingen als gevolg van aanvullingen op de aangifte door de burger, navordering (verzamelinkomen), correctieberichten (jaarloon) en bezwaar (beide inkomensgegevens). Hierdoor zullen de gegevens in de BRI op elk moment zo volledig en actueel mogelijk zijn.

In de BRI zal van bijna 13 miljoen mensen het verzamelinkomen of fiscaal jaarloon zijn opgenomen. Daarnaast zal de BRI authentieke gegevens uit andere basisregistraties bevatten. Welke dat zijn wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald. In ieder geval zal het gaan om het burgerservicenummer (BSN).

2.3.2 Proces

De vulling van de BRI vindt plaats vanuit de bestaande processen van de heffing van inkomstenbelasting en loonbelasting. Op deze wijze wordt bereikt dat de vulling van de basisregistratie op natuurlijke wijze plaatsvindt in aansluiting op reguliere werkzaamheden van de Belastingdienst.

Het verzamelinkomen kan in eerste instantie bepaald worden aan de hand van de door de burger gedane aangifte inkomstenbelasting. Dit vormt feitelijk het startpunt van de vulling van de basisregistratie. Hiervoor is gekozen omdat één van de grootste afnemers, de Belastingdienst/Toeslagen, bij de definitieve toekenning van de verschillende toeslagen, uitgaat1 van het verzamelinkomen zoals dat uit de aangiftegegevens blijkt. Vervolgens zal, als de aangifte uitmondt in een (voorlopige) aanslag, het verzamelinkomen – net als nu – op het aanslagbiljet bekend gemaakt worden. Dat gebeurt thans bij 9,5 miljoen belastingplichtigen. Dit aldus bekend gemaakte verzamelinkomen kan afwijken van het eerder bepaalde verzamelinkomen (bijvoorbeeld als gevolg van een correctie door de inspecteur bij het vaststellen van de definitieve aanslag). In de loop van de tijd kan het verzamelinkomen wijzigen als gevolg van het heffings- en toezichtproces en bijvoorbeeld de terugmeldingen van afnemers. Met deze wijzigingen zal de kwaliteit van het gegeven verder toenemen. Dit zal zeker het geval zijn als de definitieve aanslagregeling heeft plaatsgevonden, omdat dan een risicoweging al dan niet gecombineerd met een inhoudelijke beoordeling door de inspecteur heeft plaatsgevonden van de aangiftegegevens en het daaruit voortvloeiende verzamelinkomen.

Als de burger niet in de heffing van de inkomstenbelasting wordt betrokken (dit betreft bijna 3,5 miljoen mensen) wordt het fiscale jaarloon van betrokkene in de BRI opgenomen. Het vertrekpunt voor het jaarloon is anders dan voor het verzamelinkomen. De gegevens over het fiscale loon worden via de veelal maandelijkse loonaangifte van de werkgever of uitkeringsinstantie verkregen door de Belastingdienst. Na afloop van het belastingjaar wordt aan de hand van die gegevens uit de Polisadministratie, eventueel aangevuld met een aan de werknemer opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting, het authentieke jaarloon bepaald. Het is van belang dat een burger die betrokken is bij een inkomensafhankelijke regeling, weet welk inkomensgegeven voor hem geldt. Dit pleit voor een afzonderlijk bericht van de Belastingdienst aan de werknemer over zijn jaarloon. Een flink deel van de genoemde groep van 3,5 miljoen personen – naar schatting ruim 1 miljoen personen – maakt echter geen gebruik van een inkomensafhankelijke regeling. Deze mensen zouden dan een bericht over het jaarloon krijgen zonder dat daarvoor de noodzaak bestaat. Aangezien het de bedoeling is de burger niet onnodig lastig te vallen met berichten van de overheid is dit geen wenselijke uitkomst. Voor de andere groep – circa 2 miljoen personen – geldt juist dat zij snel na een dergelijk bericht een eindafrekening van de Belastingdienst/Toeslagen voor de zorg-, huur- of kinderopvangtoeslag2 zullen ontvangen, waarin ook het inkomen wordt vermeld. Dan heeft een afzonderlijk voorafgaand bericht geen meerwaarde. Daarom is er voor gekozen het fiscale jaarloon niet via een afzonderlijk bericht aan de werknemer bekend te maken, maar dit te doen via de besluiten van de afnemers van de BRI. Voor het bijbehorende regime van rechtsbescherming wordt verwezen naar paragraaf 2.10.

Tot slot wordt opgemerkt dat de introductie van de BRI in combinatie met het voorinvullen van de loongegevens op de aangifte inkomstenbelasting het op termijn mogelijk maken dat de verplichting voor de werkgever tot het verstrekken van de jaaropgaaf aan zijn werknemer kan vervallen. Deze verplichting is indertijd in het leven geroepen in verband met de inkomstenbelastingplicht van werknemers. Omdat enerzijds de relevante gegevens op de aangifte inkomstenbelasting door de Belastingdienst zullen worden vooringevuld en anderzijds de jaaropgaaf ook niet meer nodig zal zijn voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen zal de grond voor de verplichting komen te vervallen. Het is op dat moment niet langer nodig om de verstrekking van de jaaropgaaf als fiscale verplichting in stand te laten. In dit wetsvoorstel is het laten vervallen van de verplichting opgenomen.

Inwerkingtreding van deze bepaling zal echter op een nader te bepalen datum bij koninklijk besluit plaatsvinden. Hiervoor is gekozen omdat eerst in de praktijk bekeken zal worden hoe de technische ontwikkelingen verlopen die nodig zijn voor het voorinvullen. Na een overgangsperiode waarin de jaaropgaaf en het voorinvullen naast elkaar zullen bestaan, kan de verplichting daadwerkelijk vervallen.

Het op termijn laten vervallen van de verplichting laat onverlet dat werkgevers en werknemers in onderling overleg kunnen afspreken dat de verstrekking wordt gecontinueerd, dan wel dat in de informatiebehoefte van de werknemer zal worden voorzien door middel van een cumulatieve salarisstrook. Mocht de burger desondanks zijn jaarloon nog voor andere doeleinden nodig hebben, dan zal de Belastingdienst dit op verzoek aan hem verstrekken. Met het vervallen van de jaaropgaaf wordt voor werkgevers een administratieve lastenverlichting bereikt (zie hoofdstuk 4).

2.3.3 Bereik

Binnen de overheid werkt thans al een flink aantal instellingen met inkomensgegevens die van de Belastingdienst worden ontvangen in het kader van de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen. Genoemd kunnen worden de Informatie Beheer Groep (IB Groep) (Wet studiefinanciering 2000, Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten), het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK BZ) (Algemene wet Bijzondere Ziektekosten, Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering), de Raad voor de Rechtsbijstand (Wet op de rechtsbijstand), het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte), het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek), Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen), Belastingdienst/Toeslagen (Awir), en de gemeentelijke sociale diensten (Wet werk en bijstand).

In onderstaand schema is voor enkele belangrijke afnemers aangegeven voor welke besluiten het inkomensgegeven geldt en welk peiljaar wordt gehanteerd.

AfnemerBesluitenPeiljaar
Belastingdienst/ Toeslagen* huurtoeslagt-1
 * kinderopvangtoeslag 
 * zorgtoeslag  
 * kindertoeslag (per 2008)  
IB Groep* aanvullende beurs studiefinancieringt-2
 * vaststellen inkomen studerenden  
 * draagkracht terugbetalen/ kwijtschelden rentedragende lening  
 * tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten  
Raden voor de rechtsbijstand* eigen bijdrage rechtsbijstandt-2
CAK BZ* eigen bijdrage intramurale zorgt-2
 * eigen bijdrage extramurale zorg  
 * uitkering op grond Wet maatschappelijke ondersteuning 

De omvang van de afnemingen per afnemer varieert doordat de doelgroep die gebruik maakt van de regeling van de afnemer niet constant is. De verwachting is wel dat het aantal afnemers en afnemingen in de toekomst verder zal toenemen vanwege het feit dat meer inkomensafhankelijke regelingen aansluiten bij het inkomensbegrip van de Awir. De invoering van de BRI, waardoor sprake is van een dynamisch inkomensgegeven met bijbehorende terugmeldplicht voor alle afnemers, zal tevens kunnen leiden tot een verdere toename van het aantal afnemingen. Daarnaast is het CBS een grote afnemer van inkomensgegevens ten behoeve statistische doeleinden.

Voor de afnemers ontstaat met de BRI de mogelijkheid het eigen proces meer efficiënt en effectief in te vullen. Voor zover thans nog een aparte uitvraag van het inkomensgegeven bij de burger plaatsvindt, blijft deze voortaan in beginsel achterwege. Tevens zijn de desbetreffende overheidsinstellingen in staat om meer en sneller gebruik te maken van bijgewerkte inkomensgegevens voor het eigen proces. Hierbij is van belang dat, zoals uit het voorgaande schema blijkt, een flink aantal afnemers het peiljaar t-2 hanteert, hetgeen betekent dat zij bij het nemen van hun besluiten inkomensgegevens gebruiken op het moment dat het proces van vaststelling van het inkomensgegeven bij de Belastingdienst nagenoeg geheel is afgerond. Het resultaat hiervan is een hogere kwaliteit en effectiviteit. Daarmee kan de uitvoering, de dienstverlening en handhaving op een nog hoger peil worden gebracht.

2.4 Positie van de BRI binnen het stelsel (uitgangspunt 4)

Met de invoering van de BRI wordt de Belastingdienst dé leverancier van authentieke inkomensgegevens binnen het stelsel van basisregistraties.

Binnen het stelsel van basisregistraties verschaft de BRI informatie over het inkomen van een natuurlijke persoon in een specifiek kalenderjaar. De inkomensgegevens in de BRI zijn gekoppeld aan personen: dit zal vooral gebeuren met behulp van het BSN.

Ten aanzien van personen aan wie geen aanslag IB wordt opgelegd wordt het belastbare loon als authentiek gegeven in de BRI opgenomen. Dit betreft het fiscale jaarloon, dat afkomstig is uit het fiscale deel van de Polisadministratie. Beoogd wordt dat een ander deel van de Polisadministratie wordt doorontwikkeld tot een Basisregistratie voor actuele Lonen, Arbeids- en Uitkeringsverhoudingen (BLAU). In de BLAU zal naar verwachting het actuele SV-loon als authentiek gegeven opgenomen worden. Actal adviseert de mogelijkheden te onderzoeken om de BRI en de Polisadministratie (BLAU) te integreren en de litigieuze loonbegrippen te harmoniseren. Zoals hiervoor beschreven zullen de BRI en de BLAU complementair zijn. Het ligt in de rede een eventuele integratie van de BRI en de BLAU te onderzoeken nadat de loonbegrippen verder zijn geharmoniseerd. Harmonisatie van deze begrippen valt echter buiten het bestek van dit wetsvoorstel.

De BRI en de BR WOZ zijn in die zin aan elkaar gerelateerd dat authentieke waardegegevens uit de BR WOZ worden gebruikt bij de bepaling van het authentieke verzamelinkomen.

2.5 Aansprakelijkheid (uitgangspunt 5)

Voor de aansprakelijkheid in geval van onjuiste gegevensverwerking zijn de bestaande algemene aansprakelijkheidregels, zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek en, omdat het gaat om persoonsgegevens, de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing. Dit betekent dat de overheid aansprakelijk is voor de schade die ontstaat uit onrechtmatig handelen. De invoering van de BRI geeft geen aanleiding deze aansprakelijkheidsregels uit te breiden of te beperken. Wel bevat dit wetsvoorstel bepalingen die relevant zijn voor het antwoord op de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen. Hierbij kan worden gedacht aan de bepalingen waarin het doel van de BRI wordt omschreven en waarin nadere regels over het gebruik van authentieke inkomensgegevens zijn opgenomen. Deze regels bepalen mede de grenzen voor het rechtmatig en dus ook voor het onrechtmatig handelen door de overheid als het gaat om de gegevens uit de BRI.

2.6 Kwaliteitsborging (uitgangspunt 6)

De verantwoordelijkheid voor het realiseren en functioneren van de BRI ligt bij de minister van Financiën. Onder deze verantwoordelijkheid valt mede het proces van kwaliteitsborging voor het authentieke inkomensgegeven. Er is voor gekozen om deze te laten aansluiten op de toezichtactiviteiten voor de heffing van de inkomstenbelasting en loonbelasting.

De bestaande toezichtactiviteiten voor de heffing van de inkomstenbelasting en loonbelasting zijn er al op ingericht om tot een zo goed mogelijk beeld van het inkomen van de belastingplichtige te komen. Door voor de BRI aan te sluiten bij deze processen en procedures wordt bereikt dat de kwaliteitsverhogende maatregelen voor het proces van de heffing van inkomstenbelasting en loonbelasting rechtstreeks doorwerken naar de kwaliteit van de gegevens in de BRI.

De BRI bevat enkele specifieke maatregelen die een bijdrage leveren aan het optimaliseren van de kwaliteit van de inkomensgegevens. Hierbij moet met name gedacht worden aan de terugmeldplicht voor afnemers en het in onderzoek nemen van signalen van eventuele onjuiste gegevens, maar ook aan de extra maatregelen voor de rechtsbescherming (zie paragraaf 2.10). Ten opzichte van de huidige situatie zal het inkomensgegeven kwalitatief nog iets beter worden. Voor de BRI zijn daarom naar het huidige inzicht geen andere aanvullende wettelijke kwaliteitsborgende maatregelen noodzakelijk.

De verantwoording over de werkzaamheden van de Belastingdienst in het kader van de BRI vindt – evenals de verantwoording over de andere uitvoeringstaken van de Belastingdienst – plaats door middel van het beheersverslag van de Belastingdienst en begrotingsverantwoording van hoofdstuk IXB (Financiën). De accountantscontrole op de in het beheersverslag Belastingdienst opgenomen (financiële) verantwoording wordt uitgevoerd door de Auditdienst Financiën (AdF). Ook voor de accountantscontrole van de BRI geldt het single audit-principe. Dat houdt in dat door andere accountantsdiensten geen werkzaamheden verricht worden om vast te stellen dat de AdF zijn controlewerkzaamheden ten aanzien van de BRI goed heeft verricht. De werkzaamheden van de AdF worden al jaarlijks door de Algemene Rekenkamer beoordeeld in het kader van het Rechtmatigheidsonderzoek Financiële Verantwoording. Daarnaast wordt het functioneren van het stelsel van kwaliteitsborgende maatregelen binnen de AdF ook al periodiek onderzocht door het Interdepartementale Overleg van Departementale Auditdiensten.

2.7 Verplicht gebruik en toegankelijkheid (uitgangspunten 7 en 8)

Het uitgangspunt is dat de authentieke gegevens in basisregistraties verplicht worden gebruikt door de hele overheid. Voor de BRI is op dit uitgangspunt uit privacyoverwegingen een verfijning aangebracht. De BRI is gezien de privacygevoeligheid van het inkomensgegeven en de geheimhoudingsplicht die er op grond van artikel 67 van de Awr op rust een gesloten registratie. Daarom is de BRI alleen toegankelijk voor daartoe bevoegde bestuursorganen. Concreet betekent dit dat er een wettelijk voorschrift moet zijn waaruit de bevoegdheid tot gebruik door dat bestuursorgaan blijkt. Dit heeft tot gevolg dat alleen op verzoek het authentieke inkomensgegeven wordt verstrekt en dat er autorisatieprocedures gelden. Ook is expliciet geregeld dat het authentieke inkomensgegeven niet verder mag worden bekendgemaakt dan strikt nodig is, zo is doorlevering van het gegeven niet toegestaan.

Tenslotte kan over de voorziening voor beveiliging van de gegevens in de BRI worden opgemerkt dat thans al binnen de Belastingdienst voorschriften gelden voor de beveiliging van gegevens die bij de heffing van inkomstenbelasting en loonbelasting worden gebruikt. Voor de vereiste beveiliging van de gegevens in de BRI zal hierbij worden aangesloten.

2.8 Afspraken en procedures tussen basisregistratiehouder en afnemers (uitgangspunten 9, 10 en 11)

Zoals hiervoor vermeld is er al een flink aantal afnemers van inkomensgegevens. De bedoeling is om met hen zowel bilateraal als gezamenlijk de relaties te verstevigen wat betreft de afspraken over levering van inkomensgegevens. Dit laatste houdt verband met de mogelijkheden om generieke voorzieningen te treffen voor gegevensuitwisseling. Algemene onderwerpen rondom de wijze van gegevenslevering worden door de Belastingdienst regulier in een afnemersoverleg met de afnemers besproken; tevens kunnen in dat overleg dan nadere afspraken worden gemaakt.

In het wetsvoorstel worden de meest essentiële aspecten en procedures tussen inspecteur en afnemer vastgelegd, zoals de terugmeldplicht voor afnemers. Er bestaat bij de afnemers draagvlak voor de verplichting om het authentieke inkomensgegeven te vermelden op hun besluiten en eventuele bezwaarschriften of verzoeken tot vermindering van het gegeven door te sturen.

2.9 Exploitatie- en realisatiekosten van de BRI en verdeling daarvan (uitgangspunt 12)

2.9.1 Structureel

De werkzaamheden die verband houden met de invoering van de BRI zijn voornamelijk ingebed in de bestaande processen van de Belastingdienst voor de heffing van de inkomstenbelasting en loonbelasting. De maatregelen in dit wetsvoorstel leiden tot accentverschuivingen binnen deze bestaande werkzaamheden.

De accentverschuivingen treden in de eerste plaats op binnen het proces van de aanslagregeling van de inkomstenbelasting. Zo komt het authentieke verzamelinkomen op een vroeg moment beschikbaar voor de afnemer en kan dit gegeven dus snel met de burger worden gecommuniceerd. Via het eenvoudige instrument van een aanvulling op de aangifte kan de burger ook zelf snel over zijn inkomensgegeven met de inspecteur communiceren en kunnen eventuele geschillen eerder worden opgelost. Dit geheel komt de kwaliteit van het inkomensgegeven ten goede en zal leiden tot een lichte afname van het aantal procedures na het vaststellen van de aanslag. Daarnaast zal de rechtsbescherming ten aanzien van het authentieke inkomensgegeven leiden tot een lichte stijging van het aantal gevallen van bezwaar en beroep. Deze stijging wordt echter gecompenseerd door de eerdergenoemde afname van het aantal procedures.

In de tweede plaats treden er accentverschuivingen op in de werkzaamheden voor de gegevensuitwisseling met de afnemers. De gegevensuitwisseling wordt meer dan nu het geval is centraal bij de B/CA vormgegeven. Tegelijkertijd zullen de contacten met afnemers worden geïntensiveerd en zullen (hernieuwde) afspraken worden gemaakt over de wijze van aanlevering en terugmelding. Dit wordt gecompenseerd doordat de gegevensuitwisseling meer efficiënt is in te richten.

Per saldo zullen de wijzigingen in de werkzaamheden van de Belastingdienst tezamen niet leiden tot een noemenswaardig effect op de uitvoeringskosten van de Belastingdienst.

2.9.2 Incidenteel

De aanpassingen in de gegevenshuishouding en de geautomatiseerde ondersteunende systemen van de Belastingdienst die voor de invoering van de BRI nodig zijn, leiden tot eenmalige aanpassingskosten van € 6 miljoen. Daarnaast zullen voor de communicatie richting burger over de invoering van de BRI en het directe gebruik van het inkomensgegeven door overheidsinstellingen incidentele kosten worden gemaakt ter grootte van € 2 miljoen. Ten slotte zullen in de eerste jaren na invoering tijdelijk extra kosten gemaakt moeten worden die samenhangen met de invoering en ingroei van de BRI. Het betreft hier met name het afhandelen van individuele vragen en het afdoen van terugmeldingen door afnemers en verzoeken om herziening van het inkomen door burgers zelf. De hiermee gemoeide kosten bedragen € 2 miljoen. Tezamen bedragen de incidentele kosten die met de invoering van de BRI zijn gemoeid € 10 miljoen, waarvan € 2 miljoen in 2007, € 5 miljoen in 2008, € 2 miljoen in 2009 en € 1 miljoen in 2010.

2.9.3 Verdeling

De levering van inkomensgegevens aan andere overheidsinstellingen door de Belastingdienst vindt thans plaats zonder dat er kosten aan de afnemers in rekening worden gebracht. Dit houdt mede verband met het feit dat het hier gaat om gegevens die worden verkregen in het kader van de belastingheffing. De belastingheffing vindt primair plaats ter algemene financiering van de uitvoering van de taken van de overheid, zodat een kostenverrekening binnen de overheid niet aan de orde is. De introductie van de BRI brengt hierin geen wezenlijke verandering; voor de BRI wordt immers aangesloten op de processen voor heffing van inkomstenbelasting en loonbelasting. Daarnaast wordt het authentieke gegeven in de BRI voor de overheid als geheel gegenereerd en bijgehouden. Binnen het stelsel van basisregistraties bestaat daarom de algemene notie dat de verstrekking van authentieke gegevens zonder verrekening van kosten moet plaatsvinden, juist omdat deze gegevens meervoudig binnen de overheid worden gebruikt.

De levering van inkomensgegevens uit de BRI aan afnemers vindt derhalve plaats zonder dat daarvoor kosten in rekening worden gebracht. De financiering van de werkzaamheden voor de BRI zelf geschiedt via de reguliere budgetfinanciering van de uitvoeringskosten van de Belastingdienst als onderdeel van het Ministerie van Financiën.

2.10 Heldere communicatie met de burger en goede rechtsbescherming (extra uitgangspunt)

De inkomensgegevens uit de BRI zullen door andere overheden verplicht worden gebruikt. Aangezien het gebruikte inkomensgegeven van invloed is op het besluit van de afnemer is het van belang dat de burger bekend is met het inkomensgegeven. Dit vereist dat met de burger wordt gecommuniceerd over zijn inkomensgegeven en over het gebruik ervan. Ook is het van belang dat de burger weet hoe hij moet handelen als hij een verandering in het inkomensgegeven wil of het niet eens is met het inkomensgegeven dat voor hem geldt. De burger moet dan ook gewezen worden op de mogelijkheden om de hoogte van het inkomensgegeven te betwisten. Dit wetsvoorstel bevat bepalingen die een goede communicatie bevorderen. Daarnaast is het beleid van de Belastingdienst er op gericht om zo helder mogelijk, dus in begrijpelijke taal met burgers te communiceren over hun verplichtingen en rechten.

Het systeem van rechtsbescherming moet voor de burger eenvoudig en transparant zijn. Aangezien de bepaling van het authentieke inkomensgegeven volgens de regels van de inkomstenbelasting en de loonbelasting plaatsvindt, leidt de betwisting van het inkomensgegeven tot een fiscale procedure. Omdat het karakter van de inkomstenbelasting (= een aanslagbelasting) anders is dan het karakter van de loonbelasting (= een aangiftebelasting) en de rechtsbescherming voor deze twee belastingen verschilt, verschilt ook de rechtsbescherming voor het verzamelinkomen van de rechtsbescherming voor het loongegeven.

De rechtsbescherming rond de bepaling van het verzamelinkomen sluit aan bij de rechtsbescherming zoals die geldt voor de inkomstenbelastingschuld. Voor het verzamelinkomen betekent dit concreet dat een burger totdat de definitieve aanslag is opgelegd het authentieke verzamelinkomen kan wijzigen door middel van aanvullingen op de aangifte. De inspecteur zal over het algemeen een dergelijke aanvulling zonder nader onderzoek verwerken, zolang hij nog niet een definitieve aanslag heeft opgelegd. Ook kan de burger bezwaar maken tegen een voorlopige aanslag en tegen het op de voorlopige aanslag vermelde verzamelinkomen. Vervolgens is het verzamelinkomen zoals vermeld bij de definitieve aanslag en navorderingsaanslag een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze kan op dezelfde wijze worden betwist als de bijbehorende aanslag. Overigens kan door de burger ook worden verzocht om ambtshalve vermindering van het authentieke verzamelinkomen. Bij toepassing van het verzamelinkomen door een afnemer kan de burger het toegepaste verzamelinkomen betwisten, waarbij het moment van toepassing van het gegeven uitmaakt of sprake is van bezwaar of verzoek om ambtshalve vermindering.

Voor het belastbare loon biedt het huidige systeem van fiscale rechtsbescherming de burger slechts beperkte mogelijkheden het loongegeven te betwisten. De mogelijkheden voor een werknemer om bezwaar te maken tegen de ingehouden loonbelasting liggen nagenoeg geheel in het lopende kalenderjaar. Dit hangt mede samen met de systematiek van de loonbelasting, waarin voor de inhouding en afdracht wordt aangesloten bij het actuele loon dat hij geniet. In de huidige praktijk komt een dergelijk bezwaar dan ook slechts incidenteel voor. Omdat het authentieke loongegeven eerst opkomt na afloop van het kalenderjaar heeft de burger echter geen goede mogelijkheid het authentieke jaarloon te betwisten. In verband hiermee wordt de mogelijkheid van bezwaar opengesteld tegen het fiscale jaarloon zoals dit door een afnemer wordt toegepast en zichtbaar wordt in het besluit van de afnemer. De afnemer is verplicht het bezwaarschrift (of in voorkomende gevallen: verzoekschrift) door te sturen naar de inspecteur die het verder behandelt. Evenals bij het verzamelinkomen kan een burger verzoeken om ambtshalve vermindering van het authentieke loongegeven.

Vanwege het grotere belang van de burger bij een goede bepaling van het inkomen wordt – zowel voor het verzamelinkomen als voor het jaarloon – voorgesteld dat de afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering zal plaatsvinden bij voor bezwaar vatbare beschikking. Hierdoor kan een burger de afwijzing van zijn verzoek aan de rechter voorleggen. Bij de ambtshalve verminderingsregeling in de heffingsfeer is dit thans niet mogelijk.

De burger heeft de vrijheid zelf te bepalen bij welke toepassing of bekendmaking hij zijn bezwaren uit tegen het inkomen. Wel kan slechts eenmaal bezwaar worden gemaakt tegen eenzelfde inkomensgegeven. Of de uitkomst van een procedure van invloed is op eerder genomen besluiten van afnemers is afhankelijk van de sectorale regelgeving van de afnemers, met andere woorden of die regelgeving voorziet in een mogelijkheid van herziening van genomen besluiten.

3. Contouren van de BR WOZ

3.1 Aanleiding voor de BR WOZ

Met een ruime steun van de Tweede Kamer1 zijn met de Wet wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken)2 de eerste stappen gezet naar een breder gebruik van de WOZ-waarde. De jaarlijkse waardering, die is opgenomen in die wet en per 1 januari 2007 is geëffectueerd3, draagt bij aan een actuele en een breed toepasbare WOZ-waarde.

Geheel in lijn met dit streven past een herijking van de toepassing van de WOZ-waarde binnen de overheid in relatie tot het stelsel van basisregistraties. De Waarderingskamer, het toezichthoudende orgaan op de waardebepaling en de waardevaststelling van onroerende zaken, heeft bij brief van 11 mei 2005 het verzoek gedaan om de gemeentelijke WOZ-registratie aan te wijzen als basisregistratie in het stelsel van basisregistraties. Het programmabureau Stroomlijning Basisgegevens (SBG), onderdeel van de e-overheid4, heeft vervolgens een studie laten uitvoeren om duidelijk te krijgen wat de positie is van de WOZ-registratie (en zijn gegevens) binnen het stelsel van basisregistraties en de onderlinge samenhang met de andere basisregistraties. De resultaten van deze studie waren positief. De studie is bij brief van 15 september 2006 aangeboden aan de Tweede Kamer5, waarbij is aangegeven dat wordt gestreefd naar inwerkingtreding van een wetsvoorstel tot invoering van een BR WOZ per 2009. Ook in de vierde voortgangsrapportage6 aan de Tweede Kamer is de BR WOZ aangekondigd.

Het doorontwikkelen van een deel van de WOZ-registratie naar een basisregistratie sluit aan bij het streven om de WOZ-waarden voor meer doeleinden te kunnen benutten. Verbreding van de toepassing van de WOZ-waarden binnen de overheid moet immers niet gaan betekenen dat burgers en bedrijven vaker gevraagd wordt om hun WOZ-beschikking te overleggen.

Het wetsvoorstel is formeel ter advisering voorgelegd aan de Waarderingskamer en de VNG en met hen afgestemd.

Hierna wordt de huidige Wet WOZ aan de uitgangspunten voor basisregistraties, zoals die in de inleiding zijn opgenomen, getoetst en zonodig aangevuld.

3.2 Regeling bij wet, zeggenschap en aansprakelijkheid (uitgangspunten 1, 2 en 5)

De huidige WOZ-registratie voldoet reeds voor een groot deel aan de uitgangspunten voor basisregistraties. De registratie is in de Wet WOZ geregeld, met enkele aanpassingen van de Wet WOZ wordt een deel van deze registratie doorontwikkeld naar een basisregistratie. Zo wordt in dit wetsvoorstel de BR WOZ geregeld, het WOZ-waardegegeven als authentiek gegeven in de BR WOZ aangemerkt en de terugmeldplicht geregeld in geval bestuursorganen fouten constateren. Daarbij is gekozen voor opname van de bepalingen met betrekking tot de BR WOZ in hoofdstuk VI over het gegevensbeheer.

De zeggenschap over een basisregistratie moet berusten bij een bestuursorgaan. Elk college van burgemeester en wethouders (college) is basisregistratiehouder van de in zijn gemeente gehouden BR WOZ. De gemeenten voeren de registratie uit en zijn hiervoor ook verantwoordelijk, waarbij de Waarderingskamer toeziet op de uitvoering door de gemeenten. De minister van Financiën fungeert als verantwoordelijke bewindspersoon voor de BR WOZ.

Onder verwijzing naar paragraaf 2.5. wordt opgemerkt dat ook voor de BR WOZ kan worden volstaan met de algemene aansprakelijkheidsregels.

3.3 Inhoud en bereik van de BR WOZ (uitgangspunt 3)

3.3.1. Inhoud

Algemeen

De vastgestelde WOZ-waarde wordt in de Wet WOZ als «eigen» authentiek gegeven aangewezen en opgenomen in de BR WOZ. Daarnaast worden in de BR WOZ alleen authentieke gegevens uit andere basisregistraties opgenomen. Welke authentieke gegevens «uit andere bron» dit zijn is afhankelijk van de behoefte van de afnemers. Deze gegevens zullen bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Thans wordt bij de huidige afnemers geïnventariseerd aan welke gegevens zij behoefte hebben per 2009. De gegevensset die de huidige (belastingheffende) afnemers ontvangen is momenteel vastgelegd in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken1. Voor zover afnemers behoefte hebben aan niet-authentieke gegevens (bijvoorbeeld postcode), kunnen die zonodig ook verstrekt worden uit de WOZ-registratie op basis van hetzelfde besluit.

De gegevens worden nu nog geleverd door middel van bestandsverkeer. Iedere belastingheffende afnemer krijgt hetzelfde pakket omdat binnen het bestandsverkeer splitsingen in de te verstrekken gegevens lastig te maken zijn. Het is de bedoeling dat de gemeenten op termijn door middel van elektronisch berichtenverkeer – in plaats van door toezending van bestanden – hun afnemers informatie met betrekking tot de Wet WOZ gaan verstrekken. Berichtenverkeer – al dan niet met behulp van een landelijke voorziening – maakt het mogelijk onderscheid te maken in de te verstrekken gegevens aan de verschillende afnemers. Hiermee zal het dan ook technisch mogelijk worden uitvoering te geven aan het advies van de toenmalige Registratiekamer, dat afnemers alleen die gegevens ontvangen die strikt noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van hun taak2. Het berichtenverkeer en een landelijke voorziening zijn onderwerp van onderzoek bij de Waarderingskamer. Indien dit onderzoek aanleiding geeft tot wijzigingen dan zal het wetsvoorstel worden aangepast aan de nieuwe inzichten.

Waardegegeven

Ten aanzien van authentieke gegevens geldt een verplicht gebruik en een terugmeldplicht bij gerede twijfel aan de juistheid van het gegeven. Bij de beoordeling welk gegeven, dat thans ten behoeve van de uitvoering van de Wet WOZ wordt bijgehouden, als authentiek aangemerkt moet worden, geldt vooral als criterium dat er voor dat gegeven veel afnemers en veel afnemingen zijn. Gebleken is dat voor de huidige afnemers (de gemeenten, de waterschappen en de rijksbelastingdienst) de volgens hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak hét gegeven is dat van belang is voor hun belastingheffing. Als «eigen» authentiek gegeven in de BR WOZ wordt derhalve «de op voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgestelde waarde van een onroerende zaak» aangemerkt. In deze definitie ligt besloten dat om tot de waarde te komen het WOZ-object, die ene onroerende zaak, moet worden afgebakend. Van een zelfstandige vraag binnen de overheid naar de afbakening op grond van de Wet WOZ van een onroerende zaak (een WOZ-object) is niet gebleken. Daarom is er in tegenstelling tot het voorgestelde in de haalbaarheidsstudie niet voor gekozen om de WOZ-objectafbakening ook als authentiek gegeven aan te merken. Evenmin is er op dit moment voor gekozen om het WOZ-objectnummer als authentiek gegeven aan te merken. Aan de afnemers is gevraagd of zij het WOZ-objectnummer nodig hebben. Dat is het geval, echter het is (nog) niet de sleutel tot de achterliggende identificerende gegevens. Indien uit het onderzoek van de Waarderingskamer naar het elektronische berichtenverkeer – al dan niet met behulp van een landelijke voorziening – blijkt dat het objectnummer als uniek koppelings/identificatienummer1 zou kunnen gaan fungeren en dat de afnemers dit ook onderschrijven, kan de positie van het WOZ-objectnummer heroverwogen worden.

3.3.2 Bereik

De definitie van afnemers in de Wet WOZ luidt nu dat afnemers overheden zijn die gebruik maken van de ingevolge de wet vastgestelde waarden ten behoeve van de heffing van belastingen. In het streven naar een breder gebruik van de WOZ-waarde en de ontwikkeling tot een basisregistratie waarin gegevens opgenomen zijn waar alle overheden verplicht gebruik van moeten maken, wordt voorgesteld deze definitie te wijzigen in «bestuursorganen die op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd zijn tot gebruik van een waardegegeven». Er mag dus niet zonder meer aan bestuursorganen worden verstrekt, er moet een bevoegdheid voor het gebruik zijn ontleend aan een wettelijk voorschrift. Onder een wettelijk voorschrift vallen niet alleen een wet, een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling maar ook bijvoorbeeld de verschillende verordeningen op provinciaal of gemeentelijk niveau.

De huidige afnemers van de WOZ-waarde nemen de WOZ-waarde af ten behoeve van de heffing van belastingen, het betreft:

– de gemeenten, deze gebruiken de waarde zelf als heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen en andere heffingen (op grond van de Gemeentewet);

– de Belastingdienst, deze gebruikt de waarde voor de berekening van het eigenwoningforfait en de vermogensrendementsheffing (op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001);

– de waterschappen, deze gebruiken de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd (op grond van de Waterschapswet).

Daarnaast ontvangt het CBS – op grond van de Financiële-verhoudingswet – alle WOZ-waarden en berekent hiermee onder meer de bijdragen uit het gemeentefonds aan de gemeenten.

Breder gebruik van de WOZ-waarde heeft perspectief. Zo is in de Wet werken aan winst2 geregeld dat bij de berekening van de belastbare winst uit onderneming de afschrijving op gebouwen beperkt wordt tot (een percentage van) de WOZ-waarde. Ook wordt gedacht aan gebruik voor andere belastingen, zoals successierechten, en aan toepassing in de niet-fiscale sfeer, zoals het dienen als onderbouwing van huurprijzen, planschadebeoordeling en onteigening. In weer andere gevallen is gebruik van de WOZ-waarde mogelijk bij het verlenen van een tegemoetkoming door een gemeente waarbij rekening wordt gehouden met de WOZ-waarde van de woning. Met al deze ontwikkelingen en mogelijkheden ligt de invoering van een BR WOZ voor de hand. Daarbij wordt opgemerkt dat het breder gebruik vooralsnog uitsluitend gericht is op een gebruik binnen de overheid. De voorgestelde definitie van afnemer maakt dat de WOZ-waarde ook gebruikt kan worden voor ander gebruik binnen de overheid dan ten behoeve van de heffing van belastingen.

3.3.3. Mogelijk breder gebruik

Bij brief van 15 december 20063 heeft de minister van Financiën de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de Werkgroep verbetervoorstellen WOZ1. Een aantal van de voorstellen is inmiddels gerealiseerd, enkele ook nog niet omdat zij – onder meer – afhankelijk zijn van een actuele WOZ-waarde. Met de introductie van de jaarlijkse waardering per 1 januari 2007 en de verkorting van de periode tussen de waardepeildatum en het kalenderjaar waarvoor de WOZ-waarde wordt vastgesteld van twee naar één jaar per 1 januari 2008 wordt de WOZ-waarde actueler, waardoor een breder gebruik van de WOZ-waarde mogelijk is.

Verdergaand gebruik lijkt dus mogelijk indien de jaarlijkse WOZ-waarde haar waarde heeft bewezen als actueel en betrouwbaar gegeven. De indruk bestaat dat de WOZ-waarde ook als maatschappelijke factor steeds meer betekenis krijgt. De WOZ-waarde zou mogelijk andere taxaties kunnen vervangen of vormt daar in ieder geval een concrete aanvulling op. De conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen op het terrein van het breder gebruik nog steeds gaande zijn en nieuwe toepassingen zich in de komende jaren zullen kunnen aandienen.

Uit het onderzoek van de eerdergenoemde werkgroep blijkt dat banken verschillende mogelijkheden zien voor toepassing van de WOZ-waarde, te denken valt aan gebruik ter bepaling van de maximaal te verlenen hypotheek, gebruik in het kader van de periodieke validatie van onderpandswaarde waartoe zij verplicht zijn en bij voorkoming van taxatiefraude. Voor banken is het van belang dat de onroerende zaak, dat als onderpand voor de hypotheek dient, juist op waarde is geschat. Een bank, noch een potentiële koper kan nu op grond van de huidige Wet WOZ het waardegegeven van een onroerende zaak opvragen. Het overleggen van de WOZ-beschikking gebeurt dan op particulier initiatief, want op grond van de huidige wetgeving is het niet mogelijk de waardegegevens openbaar te maken.

Verschillende fracties uit de Tweede Kamer hebben naar aanleiding van de brief van 15 december 2006 gevraagd waarom de WOZ-waarde zo beperkt openbaar is. Er zijn immers al verschillende mogelijkheden om via het Kadaster enig zicht te krijgen in de waarde van onroerende zaken. Toegezegd is dat de komende tijd bezien zal worden of en zo ja in welke mate en op welke termijn WOZ-waarden openbaar kunnen worden2. Een mogelijke wijziging van de Wet WOZ op dat punt zal worden afgestemd met het CBP. Het resultaat van dit onderzoek kan gevolgen hebben voor het karakter van de BR WOZ. Dat zou van een gesloten naar een (gedeeltelijk) openbare basisregistratie kunnen gaan en zich dan niet langer beperken tot gebruik door bestuursorganen. Dit vergt echter wijzigingen van de Wet WOZ, die nog voorgelegd zullen worden ter advisering aan het CBP.

3.4 Positie binnen het stelsel (uitgangspunt 4)

Bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van de Wet WOZ zullen gegevens uit andere basisregistraties worden gebruikt. Zo is de afbakening van het WOZ-object gerelateerd aan de afbakening van de onroerende zaak in de basisregistratie Kadaster (BRK) en aan het pand en het verblijfsobject in de BAG. Het WOZ-object wordt aangeduid met een adres uit de BAG. De belanghebbende/eigenaar – degene ten aanzien van wie de WOZ-beschikking wordt genomen – wordt afgeleid uit de geregistreerde zakelijke rechten in de BRK. De belanghebbende/gebruiker wordt afgeleid uit de natuurlijke personen die volgens de GBA ter plaatse wonen of de niet-natuurlijke personen die daar volgens het NHR gevestigd zijn. Met behulp van authentieke gegevens uit andere basisregistraties worden dus de noodzakelijke koppelingen gelegd, die de onderlinge samenhang van het stelsel van basisregistraties versterken.

In de BR WOZ worden, naast het authentieke waardegegeven, alleen andere authentieke gegevens – dus uit andere basisregistraties – opgenomen, als daar bij de afnemers behoefte aan is.

3.5 Kwaliteitsborging, afspraken met afnemers en toegankelijkheid (uitgangspunten 6, 8, 9, 11)

De kwaliteitsborging is geregeld door het toezicht van de Waarderingskamer. In diverse besluiten en regelingen op basis van de Wet WOZ zijn instructies neergelegd voor de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling van onroerende zaken, zijn vakbekwaamheidseisen vastgesteld waaraan degenen die de waardebepaling uitvoeren, moeten voldoen en zijn regels gesteld met betrekking tot het te registreren en te verstrekken gegevenspakket, de periodiciteit en de wijze van verstrekking. De huidige afnemers zijn vertegenwoordigd in de Waarderingskamer en zijn betrokken bij de besluitvorming rond de Wet WOZ en dus ook de BR WOZ.

Er zijn procedures met betrekking tot de toegankelijkheid van de WOZ-registratie op basis van de Wet WOZ, bijvoorbeeld in het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet WOZ. Omdat de BR WOZ een gesloten registratie is, zijn de gegevens nu en na de totstandkoming van de BR WOZ alleen toegankelijk voor daartoe bevoegde bestuursorganen. Dit betekent dat er een wettelijk voorschrift moet zijn waaruit de bevoegdheid tot gebruik door dat bestuursorgaan blijkt.

3.6 Verplicht gebruik (uitgangspunt 7)

De WOZ-waarde wordt gebruikt door gemeenten, het Rijk en de waterschappen waarbij nu reeds sprake is van verplicht gebruik. Ten aanzien van dat verplichte gebruik wordt, in navolging van de huidige situatie, in de BR WOZ het huidige regime gecontinueerd voor afnemers die de authentieke waardegegevens gebruiken ten behoeve van de heffing van belastingen.

Zo is voor de huidige afnemers die de waardegegevens gebruiken ten behoeve van de heffing van belastingen altijd sprake van verplicht gebruik van het authentieke waardegegeven, ook als er twijfel is over de juistheid van het gegeven, bijvoorbeeld omdat er bezwaar is gemaakt tegen de WOZ-waarde. Deze belastingheffende afnemers moeten bovendien bij een herziening van de authentieke WOZ-waarde, in principe terugkomen op de aanslag indien dat consequenties heeft voor een juiste belastingheffing. Dit is het gevolg van het bepaalde in artikel 18a van de Awr. Artikel 18a Awr bewerkstelligt dat een herziening van de WOZ-waarde van een onroerende zaak zijn doorwerking vindt in de belastingheffing die op deze WOZ-waarde is gebaseerd. Juist omdat dat het geval is kan er altijd, ook als een gegeven «in onderzoek» is, sprake zijn van verplicht gebruik. Voor deze afnemers wordt dus geen enkele uitzondering gemaakt op het verplichte gebruik van het waardegegeven.

Voor de afnemers die buiten het kader van de belastingheffing het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift gebruiken, is er één uitzondering op het verplichte gebruik, namelijk als het gegeven «in onderzoek» is. Aan hen zal bovendien slechts een wijziging van het waardegegeven doorgegeven worden indien een wettelijk voorschrift voorziet in een herziening van hun besluit en zij derhalve verzocht hebben om over wijzigingen geïnformeerd te worden.

3.7 Terugmeldplicht (uitgangspunt 10)

Het is van belang dat melding wordt gedaan van onjuistheden in de WOZ-waarde indien een afnemer die constateert. Niet alleen van geconstateerde onjuistheden in de WOZ-waarde, maar ook in de meegeleverde authentieke gegevens uit andere basisregistraties moet melding worden gedaan aan het college waarvan de afnemer de gegevens heeft ontvangen. In de huidige praktijk worden geconstateerde tekortkomingen door de afnemers gemeld aan gemeenten, in dit wetsvoorstel is de terugmelding als verplichting opgenomen. Terugmeldingen kunnen leiden tot een hogere kwaliteit van het waardegegeven op de beschikking van het volgende jaar en dat zal tot gevolg hebben dat er minder bezwaarschriften zullen worden ingediend.

Het college geeft meldingen over gegevens uit andere basisregistraties door aan de basisregistratiehouder van die andere basisregistratie.

3.8 Realisatie- en exploitatiekosten van de BR WOZ en verdeling daarvan (uitgangspunt 12)

Ten aanzien van de financiën kan worden geconstateerd dat er reeds een heldere systematiek is voor de bekostiging van de exploitatie en de gegevensverstrekking. De kosten worden verdeeld over de drie belangrijkste gebruikers (gemeenten, Rijk en waterschappen) volgens een bepaalde verdeelsleutel. Het totale bedrag is daarbij gemaximeerd om een efficiencyprikkel in te bouwen.

Naar huidig inzicht zal de BR WOZ niet tot extra kosten leiden. Dit komt omdat de BR WOZ nagenoeg geen verandering brengt in het werkproces bij de gemeenten. Ook de Waarderingskamer is van mening dat de werkzaamheden van gemeenten die leiden tot de bijhouding van de BR WOZ in hoofdzaak werkzaamheden betreffen die de gemeenten ook nu al verrichten. De VNG zal door middel van een aantal pilots nagaan of de voorlopige conclusie dat er geen realisatie- en exploitatiekosten zijn, juist is.

4. Administratieve lasten BRI en BR WOZ

4.1 Burgers

De invoering van de BRI en de BR WOZ leidt in de sfeer van de inkomstenbelasting op termijn tot een lichte afname van de administratieve lasten voor burgers naast de al verwachte vermindering van de administratieve lasten als gevolg van het voorinvullen van gegevens (zie ook paragraaf 2.1). Zoals in de paragrafen 2.6 en 3.7 beschreven, zal de systematiek van terugmelding door afnemers bij twijfel over de juistheid van een inkomensgegeven of WOZ-waarde de kwaliteit van het inkomensgegeven en de WOZ-waarde ten goede komen. Hierdoor zal een burger minder tijd nodig hebben voor de eigen controle van de aangifte inkomstenbelasting en zijn er iets minder bezwaren tegen de aanslag inkomstenbelasting en de WOZ-beschikking te verwachten. Verwachting is dat hierdoor zowel het verwachte structurele effect van het voorinvullen van gegevens eerder wordt bereikt alsook een aanvullende vermindering van de administratieve lasten voor de burger ontstaat van circa 350 000 uur per jaar.

Ook met betrekking tot de effecten voor inkomensafhankelijke regelingen is een lichte besparing van de administratieve lasten bij de burger te verwachten. In een enkel geval vindt nu nog aparte uitvraag van het inkomensgegeven bij de burger plaats, waar dit na invoering van de BRI niet meer zal plaatsvinden omdat er een inkomensgegeven uit de BRI gebruikt zal worden. Uitvraag zal alleen nog plaatsvinden voor zover er van een burger geen authentiek inkomensgegeven beschikbaar is.

Afgezien van deze vermindering van administratieve lasten zal de winst voor de burger vooral gelegen zijn in het feit dat met de totstandkoming van de BRI overheidsinstellingen sneller gebruik kunnen maken van kwalitatief betere inkomensgegevens en daardoor aan de burger eerder duidelijkheid kunnen verschaffen over hun financiële aanvraag. Daarmee kan de uitvoering, de dienstverlening en handhaving op een nog hoger peil worden gebracht. Als in de toekomst meer inkomensafhankelijke regelingen zullen aansluiten bij de BRI, wordt het positieve effect voor de burger navenant groter. Het precieze effect hangt echter af van de mate waarin er voordelen kunnen worden behaald met het gebruik van de BRI-gegevens in de processen van de afnemers. De effecten voor de burger zullen daarom naar verwachting in beeld kunnen worden gebracht bij de aanpassing van wetgeving van andere inkomensafhankelijke regelingen. Deze aanpassingswetgeving zal in een afzonderlijk wetsvoorstel worden opgenomen.

4.2 Bedrijfsleven

Met het laten vervallen van de jaaropgaaf kan voor de werkgevers een administratieve lastenverlichting worden gerealiseerd van € 18,3 miljoen per jaar. Deze lastenverlichting zal voornamelijk ontstaan als gevolg van het wegvallen van de kosten die samenhangen met het genereren van de informatie uit de salarisadministratie en het printen en verzenden van de jaaropgaaf. Het is denkbaar dat individuele werkgevers en hun werknemers in onderling overleg besluiten een dergelijke opgaaf (in welke vorm dan ook) toch in stand te laten. In de beleving van de werkgevers kan de lastenverlichting dan minder zijn. Dit laat onverlet dat de lasten die samenhangen met door de overheid opgelegde verplichtingen verminderen met genoemd bedrag.

5. Implementatietraject

Hoewel de BRI voortbouwt op het proces van de inkomstenbelasting en loonbelasting zullen er – onder andere in de organisatie en technische wijze van gegevensuitwisseling – veranderingen noodzakelijk zijn. De Belastingdienst werkt daarom al in 2007 en 2008 aan de voorbereiding op de veranderingen die noodzakelijk zijn voor een succesvolle invoering van de BRI per 2009. Streven is daarbij dat de bestaande afnemers vanaf 2009 van meet af aan kunnen aansluiten op de BRI. Daartoe is uiteraard van belang dat in een zo vroeg mogelijke fase wordt bezien hoe tot aansluiting op de BRI kan worden overgegaan. Afhankelijk van de omvang van aanpassing en de invoeringstermijn bij de afnemer zal dit immers meer of minder tijd in beslag nemen.

Ten aanzien van de BR WOZ kan opgemerkt worden dat de aanpassingen grotendeels meegenomen zullen worden met de aanpassingen die als gevolg van het invoeren van de andere basisregistraties nodig zijn. Het Ministerie van BZK heeft zogenoemde i-teams ingesteld ter ondersteuning van de gemeenten bij de invoering van de basisregistraties. De Waarderingskamer zal de implementatie van de BR WOZ bij gemeenten begeleiden.

II. ARTIKELSGEWIJS

Algemeen

De invoering van de BRI en de BR WOZ leidt tot aanpassingen van fiscale regelgeving. Het betreft met name wijzigingen van de Awr en de Wet WOZ. Daarnaast gaat het in de Wet LB om het vervallen van de jaaropgaaf. De wijzigingen in de Awir en de Wet IB 2001 houden verband met de introductie van de authentieke inkomensgegevens.

De aanpassingen van de wetgeving in andere sectoren zullen in een apart wetsvoorstel worden geregeld.

Artikel I (Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Algemeen

Er is voor gekozen om de regels voor de BRI op te nemen in de Awr. Doorslaggevend hierbij is dat de uitvoering van de BRI een taak betreft die zeer nauw verweven is met de bestaande processen en procedures van de heffing van de inkomstenbelasting en loonbelasting. Zo worden de authentieke inkomensgegevens bepaald aan de hand van de formele en materiële regels die gelden voor de heffing van de inkomstenbelasting en loonbelasting. Voor de materiële regels vloeit dit voort uit de omschrijving van de authentieke inkomensgegevens. Het authentieke verzamelinkomen is het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet IB 2001, het belastbare loon is het loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet LB, met uitzondering van de eindheffingsbestanddelen. Voor de formele regels gaat het om de bepalingen uit de Awr. Grote delen van de Awr zijn van toepassing op de bepaling van het authentieke inkomensgegeven. Gedacht kan worden aan de mogelijkheden om het gegeven te wijzigen (door overeenkomstige toepassing van de bepalingen die gelden voor de navordering en naheffing), de rechtsbescherming (bezwaar en beroep) en de informatieverplichtingen. De BRI wordt gepositioneerd bij de inspecteur, die ook al verantwoordelijk is voor de heffing van inkomstenbelasting en loonbelasting.

Omwille van de overzichtelijkheid en omdat de voor de BRI gedefinieerde begrippen alleen voor de BRI gelden zijn de regels voor de BRI geplaatst in één hoofdstuk.

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De reikwijdte van artikel 1 wordt uitgebreid omdat de regels voor de BRI zijn opgenomen in de Awr. De uitvoering van de BRI valt niet onder het begrip «heffing van rijksbelastingen». Om zeker te stellen dat de bepalingen van de Awr ook van toepassing zijn op de uitvoering van de BRI is het eerste lid uitgebreid met «de uitvoering van de BRI».

Bij de wijziging van artikel 1, eerste lid, is uitgegaan van de tekst zoals die komt te luiden na invoering van de Aanpassingswet Algemene Douanewet1.

Artikel I, onderdeel B (nieuwe artikelen in hoofdstuk IVA over BRI)

Artikel 21

Artikel 21 bevat definities van enkele begrippen die van belang zijn voor de BRI. De definities zijn niet opgenomen in artikel 1, omdat zij uitsluitend betrekking hebben op het hoofdstuk over de BRI.

basisregistratie

Het begrip basisregistratie is in het stelsel van basisregistraties de gangbare term die gebruikt wordt om gegevensverzamelingen aan te duiden waarin authentieke gegevens voorkomen. In navolging van het wetsvoorstel NHR2 wordt in dit wetsvoorstel het begrip basisregistratie gedefinieerd. Niet relevant is dat bij sommige basisregistraties wordt gesproken over basisadministratie (GBA) en bij andere over basisregister (NHR). Dit zijn allemaal basisregistraties volgens de hier opgenomen definitie.

authentiek gegeven

Met authentiek gegeven wordt bedoeld een gegeven dat in een basisregistratie is opgenomen en bij wettelijk voorschrift als authentiek is aangemerkt. Met deze definitie wordt aangesloten bij de definitie in het wetsvoorstel Wet basisregistraties kadaster en topografie3. Voor authentieke gegevens gelden speciale regels, zoals het verplichte gebruik en de verplichting tot terugmelding. Deze regels gelden niet voor andere, niet-authentieke, gegevens. In artikel 21a wordt het inkomensgegeven (zie hierna) als authentiek gegeven aangemerkt.

verzamelinkomen

Met verzamelinkomen wordt bedoeld het verzamelinkomen zoals omschreven in artikel 2.18 van de Wet IB 2001. Dit betekent dat de hoogte van het authentieke verzamelinkomen wordt bepaald door de materiële bepalingen uit de Wet IB 2001.

belastbare loon

Met belastbaar loon wordt bedoeld het belastbare loon als omschreven in artikel 9 van de Wet LB, met uitzondering van de eindheffingsbestanddelen. Deze bestanddelen behoren wel tot het loon van de werknemer, maar worden in de loonaangifte niet aan de individuele werknemer toegerekend. De verwijzing naar artikel 9 van de Wet LB betekent dat de hoogte van het authentieke loongegeven wordt bepaald door de materiële bepalingen uit de Wet LB. Indien een betrokkene meerdere dienstbetrekkingen heeft, wordt voor de bepaling van het authentieke loongegeven het belastbare loon van deze dienstbetrekkingen gesaldeerd. Het gaat dus om het totale jaarloon van betrokkene.

inkomensgegeven

Er wordt per persoon één inkomensgegeven als authentiek aangemerkt. Als er over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, is het verzamelinkomen uit de Wet IB 2001 het authentieke inkomensgegeven. Als er geen aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, wordt het belastbare loon uit de Wet LB aangemerkt als authentiek inkomensgegeven. Hiervoor is gekozen omdat steeds meer inkomensafhankelijke regelingen dit – in het kader van de Awir geharmoniseerde – gegeven als uitgangspunt nemen voor de vaststelling van rechten en verplichtingen. Het inkomensgegeven in de BRI is dynamisch. Het is niet een statisch gegeven – het verzamelinkomen zoals dat is opgenomen in de aanslag inkomstenbelasting of het fiscale jaarloon zoals dat blijkt uit de jaaropgave(n) – maar een gegeven dat kan wijzigen. Hierdoor zit van een betrokkene over een bepaald kalenderjaar steeds het door de inspecteur laatst bepaalde verzamelinkomen of fiscale jaarloon in de BRI. Het authentieke inkomensgegeven is daarmee zo actueel en volledig mogelijk. Voor het loon zal dit ten opzichte van de huidige situatie een verbetering zijn in die gevallen waarin de werkgever, na constatering van onjuistheden in het jaarloon, geen herziene jaaropgaaf verstrekt.

Op nieuwe inkomensafhankelijke regelingen in de zin van de Awir is het geharmoniseerde inkomensbegrip automatisch van toepassing. Opgemerkt wordt dat daar waar nog – zij het in steeds minder gevallen1 – een gecorrigeerd verzamelinkomen of belastbare loon wordt gebruikt het verzamelinkomen of belastbare loon als basis en daarmee als authentiek inkomensgegeven geldt. Dit is bijvoorbeeld het geval als het verzamelinkomen wordt aangevuld met andere inkomenselementen (bijvoorbeeld met het niet in Nederland belastbare inkomen).

Indien aanvankelijk van een betrokkene het belastbare loon als authentiek inkomensgegeven is bepaald, maar nadien toch een aanslag inkomstenbelasting wordt opgelegd, vervangt het authentieke verzamelinkomen het eerder bepaalde authentieke loongegeven. Op elk moment kan er dus per persoon per kalenderjaar maar één authentiek inkomensgegeven zijn.

Er is voor de term «bepalen» en niet voor «vaststellen» gekozen om daarmee tot uitdrukking te brengen dat voor het opnemen van het authentiek gegeven in de BRI het niet noodzakelijk is dat de inspecteur het gegeven altijd inhoudelijk beoordeelt. De inspecteur kan het authentieke inkomensgegeven reeds bepalen en in de BRI opnemen – zonder inhoudelijke toets – aan de hand van een ingediende aangifte inkomstenbelasting of aan de hand van de door een werkgever ingediende loonaangiften. Het bepalen door de inspecteur kwalificeert wel als besluitvorming, waardoor het gegeven zodra het bekend wordt gemaakt is aan te merken als een beschikking.

Hoewel het denkbaar is dat het verzamelinkomen in het proces van de voorlopige aanslagregeling reeds opkomt in het lopende belastingjaar, wordt het gegeven pas authentiek na afloop van het kalenderjaar. Zolang het kalenderjaar waarop de authentieke gegevens betrekking hebben niet is afgesloten hebben de gegevens een te voorlopig karakter om als authentiek te kunnen worden bestempeld. Dit is ook in lijn met de Awir waar wordt uitgegaan van het toetsingsinkomen dat pas na afloop van het berekeningsjaar bekend is. Een verzamelinkomen dat in het proces van de voorlopige aanslagregeling opkomt in het lopende belastingjaar wordt niet na afloop van dat kalenderjaar authentiek. Het eerste moment waarop een verzamelinkomen authentiek kan worden, is de aangifte inkomstenbelasting.

Er is voor gekozen het verzamelinkomen of het belastbare loon authentiek te laten zijn vanaf het moment waarop deze – na afloop van het desbetreffende belastingjaar – in het proces van de Belastingdienst opkomt. De keuze om het inkomensgegeven op een vroeg moment als authentiek aan te merken hangt samen met de het feit dat de Belastingdienst/Toeslagen, één van de grootste afnemers, bij de definitieve toekenning van de verschillende toeslagen uitgaat1 van het verzamelinkomen zoals dat uit de aangiftegegevens blijkt. Door de keuze van een vroeg moment van authentiek worden, wordt Belastingdienst/Toeslagen afnemer en gaat gebruik maken van de authentieke inkomensgegevens uit de BRI.

Het eerste moment waarop het authentieke verzamelinkomen kan opkomen is bij de ingevulde aangifte inkomstenbelasting. Het authentieke belastbare loon komt voor het eerst op als de fiscale loongegevens door middel van een zogenaamde query uit het fiscale deel van de Polisadministratie worden geselecteerd, eventueel aangevuld met aan de werknemer opgelegde naheffingsaanslagen.

Er zal geen kwaliteitsdrempel zijn die bepalend is voor het al dan niet authentiek zijn: als het gegeven beschikbaar is, is het authentiek. De kwaliteit van het loongegeven zal op het moment van authentiek zijn al hoog zijn vanwege de kwaliteit die de Polisadministratie biedt. De kwaliteit van het authentieke verzamelinkomen zal doorgaans ook al redelijk hoog zijn, omdat het overgrote deel van aangiften inkomstenbelasting bij het vaststellen van de aanslag geen aanleiding geeft tot correcties. Naarmate de tijd vordert zal, als gevolg van het heffings- en toezichtproces, eventuele bezwaren en terugmeldingen van afnemers, de kwaliteit van het authentieke gegeven verder toenemen. Het is dus mogelijk dat het authentieke inkomensgegeven in de loop van de tijd wijzigt, bijvoorbeeld als gevolg van een bezwaarprocedure. In dat geval is het laatst bepaalde inkomensgegeven het gegeven dat in de BRI zit, dus in het voorbeeld van de bezwaarprocedure het bij uitspraak op bezwaar bepaalde inkomensgegeven.

Het wettelijke voorschrift van de afnemer, waarin het bevoegd gebruik van het inkomensgegeven is opgenomen, bepaalt op welk moment de afnemer het authentieke inkomensgegeven krijgt en daarmee ook welk kwaliteitsniveau hij geleverd krijgt. Zo gebruikt de Belastingdienst/Toeslagen het gegeven in een vroeg stadium, waarbij latere wijzigingen van het gegeven worden gevolgd.

afnemer

De BRI is gezien de privacygevoeligheid van het authentieke inkomensgegeven en de geheimhoudingsplicht die er op grond van artikel 67 op rust een gesloten registratie en alleen beschikbaar voor daartoe bevoegde bestuursorganen.

In verband hiermee is het begrip «afnemer» gedefinieerd als: een bestuursorgaan dat op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is tot gebruik van een inkomensgegeven. Het gebruik en de verstrekking van het privacygevoelige inkomensgegeven vergt een wettelijke basis omdat in dat geval tenminste bij de totstandkoming van de wettelijke regeling de vooren nadelen en mogelijke risico’s voor de privacy onder ogen zijn gezien. Bij de besluitvorming over de toepassing van het authentieke inkomensgegeven zijn de verschillende belangen dan afgewogen.

De meeste afnemers zullen het authentieke inkomensgegeven gebruiken voor de uitvoering van een inkomensafhankelijke regeling. Het CBS is daarentegen een afnemer die de gegevens voor statistische doeleinden gebruikt.

betrokkene

Met het begrip «betrokkene» wordt de burger aangeduid op wie het authentieke inkomensgegeven betrekking heeft. Zie in dit verband ook de definitie van inkomensgegeven.

terugmelding

Met het begrip «terugmelding» wordt de verplichting aangeduid voor de afnemer om ingeval van twijfel over de juistheid van het authentieke gegeven deze twijfel onder opgaaf van redenen te melden aan de inspecteur.

Artikel 21a

Dit artikel bevat de wettelijke grondslag en de aanduiding van de BRI. In het eerste lid is daartoe opgenomen dat er een basisregistratie inkomen is waarin inkomensgegevens zijn opgenomen. Deze gegevens zullen van zogenaamde temporele en meta-kenmerken (gegevens over gegevens) worden voorzien. De meta-kenmerken betreffen aanduidingen die nadere informatie bevatten over het authentieke inkomensgegeven, zoals of sprake is van een verzamelinkomen of belastbaar loon, of het gegeven gebaseerd is op de aangifte of op de aanslag en of er een bezwaar- of beroepsprocedure ter zake van het gegeven loopt. De temporele kenmerken geven relevante datumaanduidingen aan, zoals de datum waarop een eventueel bezwaar of beroep is ingesteld. De gehanteerde terminologie (temporele en meta-kenmerken) is ontleend aan het wetsvoorstel Wet basisregistraties kadaster en topografie. Zoals bij artikel 21e nog besproken wordt, kan deze informatie voor een afnemer van belang zijn. In het eerste lid is tevens het inkomensgegeven dat gedefinieerd is in artikel 21, onderdeel e, als authentiek aangemerkt. Dit is nodig omdat een gegeven alleen dan authentiek kan zijn als het in een wettelijk voorschrift als zodanig is aangemerkt.

Het tweede lid bepaalt dat in de BRI ook authentieke gegevens uit andere basisregistraties zijn opgenomen. In combinatie met artikel 21e, derde lid, kunnen deze gegevens worden meegeleverd met de authentieke inkomensgegevens. Het zal naar verwachting vooral gaan om het BSN van betrokkene dat ingevolge artikel 3a van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens als authentiek gegeven is aangemerkt1. Dit persoonsnummer is immers juist bedoeld om persoonsgebonden gegevens, zoals in casu het inkomensgegeven, eenduidig te identificeren. Voor het meeleveren van overige authentieke gegevens uit andere basisregistraties is de verwachting dat hiervan niet of nauwelijks gebruik zal worden gemaakt, omdat de afnemers veelal een eigen aansluiting zullen hebben op andere voor hen relevante basisregistraties. Het valt echter niet uit te sluiten dat er bevoegde afnemers zullen zijn die (voorlopig) naast het BSN nog een enkel ander persoonsidentificerend authentiek gegeven uit een andere basisregistratie nodig hebben om mismatches te voorkomen. Daarbij komt dat er nog verschillende basisregistraties in ontwikkeling zijn. In lijn met het advies van Actal zal het overnemen van authentieke gegevens uit andere basisregistraties tot een minimum worden beperkt. Gezien vorenstaande worden de authentieke gegevens uit andere basisregistraties die in de BRI worden opgenomen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.

Artikel 21b

Eén van de uitgangspunten bij het stelsel van basisregistraties is het principe van eenmalige gegevensverstrekking. Dit betekent dat burgers geen gegevens meer hoeven te verstrekken die al binnen de overheid beschikbaar zijn. Met de in het eerste lid van dit artikel omschreven doelstelling wordt de basis gelegd voor dit uitgangspunt voor de inkomensgegevens. Het eerste lid omschrijft als doel van de BRI om daartoe bevoegde bestuursorganen te voorzien van het verzamelinkomen of, als dat ontbreekt, het belastbare jaarloon. De BRI is een registratie waarin persoonsgegevens worden verwerkt en waarop de Wbp van toepassing is. Daarmee is een omschrijving van het doel relevant. De BRI is een gesloten registratie, gezien de privacygevoelige gegevens, waarop de geheimhoudingsplicht van artikel 67 rust.

In het tweede lid wordt de inspecteur aangewezen als basisregistratiehouder. Het authentieke inkomensgegeven is nauw verweven met en wordt gegenereerd in de fiscale heffingsprocessen. Ook de wijzigingen van het gegeven vinden plaats binnen de fiscale processen. Het ligt dan ook in de rede dat de inspecteur het authentieke inkomensgegeven (nader) bepaalt en eventuele onderzoeken verricht naar de juistheid van het gegeven. Binnen de Belastingdienst zal Belastingdienst/Centrale Administratie als centraal punt worden aangewezen dat de verstrekking van de authentieke inkomensgegevens verzorgt en aanspreekpunt is voor de afnemers bijvoorbeeld voor terugmeldingen.

In het derde en vierde lid staan de taken beschreven die de inspecteur heeft in zijn hoedanigheid van basisregistratiehouder. Het derde lid regelt dat de inspecteur de taak heeft zorg te dragen voor de juistheid, volledigheid en actualiteit van de authentieke inkomensgegevens. Deze zorgplicht brengt ook met zich dat onderzoek moet worden gedaan naar de juistheid van het gegeven bijvoorbeeld naar aanleiding van een terugmelding. Ook moeten wijzigingen van het authentieke inkomensgegeven als gevolg van bijvoorbeeld een onherroepelijk vaststaande rechterlijke uitspraak worden doorgevoerd in de BRI.

Voor zover in de BRI ook een authentiek gegeven uit een andere basisregistratie is opgenomen, moet de inspecteur er voor zorgdragen dat de weergave van dat gegeven op het moment dat het wordt meegeleverd overeenkomt met de weergave van dat gegeven in die andere basisregistratie. Deze zorgplicht is geregeld in het vierde lid.

Artikel 21c

Vanwege de nauwe verwevenheid van de authentieke inkomensgegevens met de fiscale processen is er voor gekozen deze authentieke gegevens zoveel mogelijk in te bedden in de fiscale heffingsprocessen van de inkomstenbelasting en loonbelasting. In artikel 21c is geregeld dat het authentieke verzamelinkomen en het authentieke jaarloon bepaald worden met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden bij de heffing van inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting. Onder «heffing» wordt verstaan het vaststellen van de juiste belastingschuld. De hoogte van het authentieke verzamelinkomen en belastbare loon wordt bepaald door artikel 2.18 van de Wet IB 2001 respectievelijk artikel 9 van de Wet LB. De toepasselijkheid van de materiële regels uit de inkomstenbelasting en loonbelasting volgt uit de omschrijving van het authentiek gegeven in artikel 21, onderdeel e, in combinatie met de onderdelen c en d.

Met de term «bij de heffing» wordt gedoeld op de formalisering van de belastingschuld. Artikel 21c regelt in het eerste lid dat de formele regels die van toepassing zijn op het heffingsproces van de inkomstenbelasting, dat wil dus zeggen bij de vaststelling van de inkomstenbelastingschuld, overeenkomstig toegepast worden bij het bepalen van het authentieke verzamelinkomen. De overeenkomstige toepassing bestrijkt het proces vanaf het opkomen van het verzamelinkomen uit de aangifte inkomstenbelasting, het nader bepalen van het verzamelinkomen bij de aanvullingen op de aangifte, de voorlopige aanslag, de definitieve aanslag en de navorderingsaanslag, tot en met de verminderingen via de bezwaarfase. Het verzamelinkomen doorloopt hiermee dezelfde fasen als de inkomstenbelastingschuld. Ook betekent dit dat het verzamelinkomen zoals dit voor de burger kenbaar wordt op het aanslagbiljet een voor bezwaar vatbare beschikking is. Hierdoor geldt het gesloten stelsel van rechtsbescherming van de Awr ook voor het authentieke verzamelinkomen. Voor zover de inspecteur onderzoek wil doen naar de hoogte van het authentieke inkomensgegeven zijn de inlichtingenverplichtingen van artikel 47 en volgende van overeenkomstige toepassing.

Hetgeen hier is opgemerkt met betrekking tot het van overeenkomstige toepassing zijn van de regels die gelden bij de heffing van de inkomstenbelasting voor het bepalen van het verzamelinkomen geldt mutatis mutandis ook voor het van overeenkomstige toepassing zijn van de regels die gelden bij de heffing van de loonbelasting voor het bepalen van het authentieke loongegeven.

Zonder nadere regeling zou ook de mogelijkheid van de ambtshalve vermindering (op basis van artikel 65) van toepassing zijn op het authentieke inkomensgegeven. Er is echter voor gekozen in artikel 21k een zelfstandige regeling op te nemen voor het ambtshalve verminderen van het authentieke inkomensgegeven. In verband hiermee is in het derde lid opgenomen dat bij de bepaling van het inkomensgegeven artikel 65 buiten toepassing blijft. Voor een verdere motivering wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 21k.

Het vierde lid bepaalt dat de inspecteur in alle gevallen waarin aan belastingplichtigen beschikkingen met betrekking tot de verschuldigde inkomstenbelasting of loonbelasting worden verstuurd in de beschikking het bijbehorende authentieke inkomensgegeven expliciet vermeldt. Gedacht moet worden aan de (navorderings)aanslag inkomstenbelasting, de uitspraak op een bezwaar, de beschikking ambtshalve vermindering en de aan de werknemer opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting. In de meeste gevallen vindt deze mededeling thans ook al plaats. Deze mededelingsplicht voor de inspecteur hangt samen met het toegenomen belang van het authentieke inkomensgegeven. De vermelding van het authentieke inkomensgegeven is een beschikking en heeft – behalve in geval van een ambtshalve vermindering – voor wat betreft de rechtsbescherming dezelfde status als de beschikking met betrekking tot de inkomstenbelasting en loonbelasting waarmee het bekend wordt gemaakt. Concreet betekent dit dat de vermelding van het authentieke inkomensgegeven op een (navorderings)aanslag inkomstenbelasting en naheffingsaanslag loonbelasting voor bezwaar vatbaar is, en de vermelding op een uitspraak op bezwaar voor beroep vatbaar.

Artikel 21d

De basisregistratiehouder heeft straks een bij ministeriële regeling te bepalen termijn om een eerste check te doen naar de juistheid van een gegeven naar aanleiding van een terugmelding of bij overigens gerede twijfel alvorens het gegeven in onderzoek wordt geplaatst. Voorafgaande aan het in onderzoek plaatsen vindt dus een quick scan plaats. Is er terecht twijfel aan de juistheid van het gegeven dan dient een gegeven in onderzoek te worden geplaatst. Het is niet de bedoeling om de juistheid van het gegeven zelf te onderzoeken in deze fase. De mate van onjuistheid of onbetrouwbaarheid wordt onderzocht nadat de quick scan heeft plaatsgevonden en het gegeven in onderzoek is geplaatst. Het doel van een korte onderzoekstermijn naar de juistheid van de gerede twijfel is louter het voorkomen van onnodig plaatsen van de aantekening «in onderzoek». De quick scan hoeft niet gedaan te worden voor een «in onderzoek» plaatsing naar aanleiding van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift of indien een verzoek om ambtshalve vermindering is ingediend.

Als een authentiek inkomensgegeven «in onderzoek» is, is er geen verplicht gebruik voor de afnemers van dat gegeven. Het staat de afnemer op dat moment in beginsel vrij om te wachten tot het onderzoek is afgerond, of om het besluit te baseren op een ander gegeven.

In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven wanneer de inspecteur als basisregistratiehouder bij een authentiek inkomensgegeven de aantekening «in onderzoek» plaatst. De aantekening «in onderzoek» wordt aangebracht als er ten aanzien van een authentiek inkomensgegeven een bezwaar- of beroepschrift is ingediend, een verzoek om vermindering is gedaan, een terugmelding is gedaan, dan wel om andere redenen bij de inspecteur gerede twijfel bestaat over de juistheid van het gegeven. In die gevallen is er onzekerheid over het authentieke inkomensgegeven. Daarom is het voor de afnemers van belang dat zij daarvan kennis kunnen nemen via genoemde aantekening.

Het eerste lid, onderdeel d, is opgenomen omdat ook overigens gerede twijfel kan ontstaan over de juistheid van het gegeven. Zo zal bijvoorbeeld de aantekening worden geplaatst als de inspecteur bij de vaststelling van de aanslag een voornemen tot correctie aan de betrokkene kenbaar maakt. Het valt echter niet uit te sluiten dat er gevallen zijn waarin het onwenselijk is dat de aantekening geplaatst wordt en dat bekend kan worden dat een gegeven in onderzoek is. Als in de praktijk blijkt dat zich dergelijke situaties voordoen kan bij ministeriële regeling worden geregeld dat in die gevallen de aantekening «in onderzoek» niet geplaatst wordt. Vooralsnog wordt daarbij gedacht aan uitzonderingssituaties die ook in artikel 43 van de Wbp en artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur vermeld staan.

Nadat de aantekening «in onderzoek» is geplaatst zal de inspecteur, afgezien van het geval dat er beroep is ingesteld, de juistheid van het authentieke inkomensgegeven nader onderzoeken. Het is de bedoeling bij dit onderzoek de burger zo min mogelijk te bevragen. De inspecteur zal dan ook zoveel mogelijk onderzoek doen bij de bron, bij degene die informatie ter bepaling van het authentieke inkomensgegeven heeft aangedragen. De inspecteur zal, indien er in het kader van een bezwaar- of beroepschrift dan wel een verzoek om ambtshalve vermindering met betrokkene verschil van mening is over de hoogte van de loongegevens zoals die afkomstig zijn uit de loonaangifte, de benodigde informatie voor zover mogelijk inwinnen bij de werkgever en niet bij de betrokkene. Dit houdt verband met de keuze om de loonaangifte van de werkgever als bron voor de loongegevens te gebruiken.

Nadat de aantekening «in onderzoek» is geplaatst zal afgewacht moeten worden tot de beslissing op bezwaar of de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden, respectievelijk beslist is op het verzoek om ambtshalve vermindering, of het onderzoek naar aanleiding van de terugmelding of de gerede twijfel bij de inspecteur is afgerond. Op basis van de uitkomsten van voornoemde beslissingen en het onderzoek kan het authentieke inkomensgegeven worden gewijzigd. De inspecteur zal dan het gegeven in de BRI aanpassen. Dit vloeit voort uit de zorgplicht die de inspecteur heeft om ervoor te zorgen dat het laatst bepaalde authentieke inkomensgegeven in de BRI is opgenomen. Hierbij zal de aantekening «in onderzoek» worden verwijderd door de inspecteur.

Ingeval van bezwaar en beroep wordt – indien de uitspraak daartoe strekt – het authentieke inkomensgegeven gewijzigd zodra de uitspraak is gedaan. Het gegeven staat daarmee echter nog niet definitief vast. De betrokkene kan immers nog in beroep of hoger beroep gaan. Om te voorkomen dat er een veelvuldige wisseling ontstaat van aanbrengen en verwijderen van de aantekening, wordt de aantekening «in onderzoek» ingeval van een bezwaar- of beroepsprocedure pas verwijderd nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden. Wel zal, als de uitspraak op bezwaar- of beroep leidt tot een wijziging van het authentieke inkomensgegeven, de inspecteur in zijn hoedanigheid van basisregistratiehouder die wijziging aanbrengen in de BRI.

Als het gegeven gewijzigd is, wordt deze wijziging doorgegeven aan de afnemers die het oorspronkelijke gegeven verstrekt hebben gekregen. De verstrekking van een gewijzigd gegeven is mogelijk op basis van artikel 21e, eerste lid. Het verstrekken van gewijzigde gegevens gebeurt alleen op verzoek van een afnemer omdat de inspecteur niet weet welke afnemers het gewijzigde gegeven nodig hebben. Het is immers afhankelijk van de sectorale regelgeving van de afnemers of een wijziging van een authentiek inkomensgegeven tot een herzien besluit van de afnemer leidt of niet. Indien een afnemer zijn eerder genomen besluit aanpast wordt de burger van het gewijzigde authentieke inkomensgegeven in kennis gesteld door het gewijzigde besluit. Als een burger een bezwaarprocedure heeft ingesteld wordt hij van de beslissing van de inspecteur om het authentieke gegeven al dan niet te wijzigen op de hoogte gebracht in de uitspraak op zijn bezwaarschrift. Hetzelfde geldt bij een ingediend verzoek om ambtshalve vermindering.

Artikel 21e

Eén van de uitgangspunten bij basisregistraties is dat eenzelfde gegeven slechts eenmaal aan de overheid hoeft te worden verstrekt. Om dit doel voor het inkomensgegeven te bereiken is het noodzakelijk dat de bevoegde bestuursorganen die inkomensgegevens uit de BRI verstrekt krijgen en niet uitvragen bij de burger. Het eerste lid regelt deze verstrekking van het authentieke inkomensgegeven.

Authentieke inkomensgegevens worden alleen verstrekt op verzoek. Hiermee wordt voorkomen dat de gegevens breder verstrekt worden dan nodig of toegestaan is. Door middel van de aanvraagprocedure kan – binnen de grenzen van de BRI – bovendien ingespeeld worden op de informatiebehoefte van de afnemer. Gedacht kan worden aan de behoefte aan temporele en meta-kenmerken en de behoefte aan de levering van gewijzigde gegevens (zie ook het vierde lid). In deze behoefte kan bijvoorbeeld worden voorzien door middel van abonnementen op bepaalde gegevens. Een en ander zal in afspraken met afnemers worden vastgelegd.

Het verplichte gebruik geldt niet als het gegeven «in onderzoek» is. Het is van belang dat een afnemer kennis neemt van die statusinformatie. In het tweede lid is bepaald dat de aantekening «in onderzoek» bij het gegeven altijd wordt meegeleverd. Bovendien kan het van belang zijn dat een afnemer weet in welke fase het onderzoek zich bevindt, zoals de bezwaar- of beroepfase. Het eerste lid van artikel 21a regelt in dit verband dat bij de authentieke inkomensgegevens zogenaamde temporele en meta-kenmerken horen. Deze temporele en meta-gegevens worden meegeleverd met het authentieke inkomensgegeven. Met de afnemers zal worden overlegd welke temporele en meta-gegevens nodig zijn.

De BRI zal ook authentieke gegevens uit andere basisregistraties bevatten. Het derde lid maakt het mogelijk dat deze gegevens worden meegeleverd.

Het vierde lid bepaalt dat de inspecteur nadat de aantekening «in onderzoek» is verwijderd op verzoek de afnemers die het gegeven verstrekt hebben gekregen informeert dat de aantekening verwijderd is en of het gegeven gewijzigd is. Indien het gegeven gewijzigd is zal het gewijzigde gegeven verstrekt kunnen worden op basis van het eerste lid. Met deze informatie kan een afnemer die zijn besluitvorming heeft opgeschort omdat het gegeven in onderzoek was zijn besluitvorming afronden. Ook kan een afnemer die reeds een besluit genomen heeft zijn besluit heroverwegen, voor zover zijn regelgeving hierin voorziet.

Artikel 21f

In het eerste lid van dit artikel is de doelbinding geregeld. Er is bepaald dat het authentieke inkomensgegeven alleen mag worden gebruikt bij de uitoefening van de – op grond van een wettelijk voorschrift verleende – bevoegdheid tot gebruik van het authentieke inkomensgegeven.

In het tweede lid van dit artikel is voorzien in een verbod voor de afnemer het authentieke inkomensgegeven verder bekend te maken dan noodzakelijk voor de uitoefening van de bevoegdheid waarvoor het gegeven is verstrekt. Hoe ver de bekendmaking mag gaan zal af te leiden zijn uit het wettelijk voorschrift op grond waarvan de afnemer bevoegd is het authentieke inkomensgegeven te krijgen. Het tweede lid is noodzakelijk en gerechtvaardigd gezien de bijzondere rechten en verplichtingen die horen bij de BRI.

Zo is het voor de kwaliteit van de BRI van belang dat iedere gebruiker van het authentieke inkomensgegeven de afnemersverplichtingen, zoals de terugmeldplicht bij gerede twijfel, nakomt. Andere afnemersverplichtingen, zoals het vermelden van het authentieke inkomensgegeven op het besluit van de afnemer en het doorzenden van een bezwaarschrift dat ziet op dat gegeven, zijn van belang om de burger zijn rechtsbescherming te geven en om transparant te zijn in de toepassing van zijn gegeven. Omdat een gebruiker die het authentieke inkomensgegeven krijgt doorgeleverd formeel geen afnemer is van de BRI gelden de verplichtingen voor hem niet, hetgeen niet de bedoeling is. Daarom is doorleveren niet toegestaan.

Tevens is één van de uitgangspunten van het programma Stroomlijning Basisgegevens dat een bij wet aangewezen basisregistratie voor de overheid de enige en unieke bron is van bepaalde gegevens. Het ligt dan in de rede dat afnemers de informatie bij de bron – de inspecteur – opvragen. Denkbaar is dat een gegeven ten tijde van doorlevering is gewijzigd. Met het doorleververbod worden betere garanties geboden dat de afnemers de beschikking krijgen over juiste, volledige en actuele authentieke inkomensgegevens. Ook dit is van groot belang voor de burgers.

Daarnaast moet de inspecteur aan afnemers die een authentiek inkomensgegeven gebruikt hebben desgevraagd wijzigingen met betrekking tot dat gegeven kunnen doorgeven. Bovendien moet de inspecteur aan burgers desgevraagd kunnen meedelen aan wie hun authentieke inkomensgegevens verstrekt zijn. Hiervoor is het nodig dat de Belastingdienst weet aan welke afnemer het gegeven is geleverd. Tevens is het niet de bedoeling dat een bestuursorgaan inkomensgegevens bij een (andere) afnemer haalt in plaats van bij de BRI omdat dit voor hem gemakkelijker of goedkoper is, dan wel voor hem minder verplichtingen meebrengt.

Tenslotte wordt met het doorleververbod voorkomen dat informatie weglekt. Een gebruiker die niet kwalificeert als afnemer omdat er geen wettelijk voorschrift is op grond waarvan hij bevoegd is tot het gebruik van een authentiek inkomensgegeven zou alsnog over de privacygevoelige inkomensgegevens kunnen beschikken als een ander bestuursorgaan aan hem de gegevens bekendmaakt.

Kortom het verbod tot doorlevering is er om zeker te stellen dat authentieke inkomensgegevens alleen door daartoe bevoegde bestuursorganen worden gebruikt en dat de bijzondere verplichtingen en bijzondere rechten in het kader van de BRI door de afnemers worden nagekomen respectievelijk door de burgers kunnen worden uitgeoefend.

Er is voor gekozen het authentieke inkomensgegeven telkens bekend te maken aan betrokkene als het wordt gebruikt door een afnemer bij het nemen van een besluit. Dit is geregeld in het derde lid. Hiermee wordt bereikt dat het authentieke inkomensgegeven aan de burger bekend wordt gemaakt op het moment dat hij een concreet financieel belang heeft, namelijk het besluit van een afnemer in het kader van een inkomensafhankelijke regeling. In de besluiten van de afnemers die het inkomensgegeven gebruiken wordt dit gegeven immers doorgaans gebruikt als grondslag voor een berekening van een toeslag, subsidie of bijdrage. Teneinde de burger de mogelijkheid te geven de berekening te kunnen verifiëren, is het noodzakelijk dat hij weet welk gegeven van hem gebruikt is. Het zorgvuldigheidsvereiste, zoals neergelegd in de artikelen 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), brengt mee dat een afnemer een genomen besluit deugdelijk motiveert. Het derde lid concretiseert deze verplichting. De afnemer wordt verplicht het gegeven zoals gebruikt te vermelden en te verenigen in één geschrift met zijn besluit.

In de praktijk betekent dit dat aan circa 7 miljoen burgers van wie het authentieke inkomensgegeven in de BRI is opgenomen het gegeven al binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar bekend wordt gemaakt via een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Van deze groep betreft het circa 2 miljoen personen voor wie enkel het belastbare loon als inkomen geldt; voor de andere groep van 5 miljoen personen gaat het om het verzamelinkomen.

Op deze plaats wordt er reeds op gewezen dat de rechtsbescherming die de burger geboden wordt in verband met het authentieke loongegeven aanknoopt bij de toepassing van het gegeven door een afnemer (zie artikel 21j). Ook in verband met deze rechtsbescherming is het van belang dat de afnemer het gebruikte gegeven vermeldt.

Artikel 21g

Het verplichte gebruik door bestuursorganen van authentieke gegevens die in basisadministraties zijn opgenomen is een belangrijk uitgangspunt bij het stelsel van basisregistraties. Dit uitgangspunt moet voorkomen dat burgers gegevens moeten leveren die al binnen de overheid aanwezig zijn. Artikel 21g regelt dat voor zover op grond van een wettelijk voorschrift afnemers het authentieke inkomensgegeven gebruiken zij verplicht zijn dit gegeven te putten uit de BRI. Toepassing van een ander wettelijk voorschrift, een begunstigende beleidsregel of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur kan tot gevolg hebben dat de bevoegdheid, bedoeld in artikel 21g, eerste lid, niet wordt uitgeoefend. In zoverre vindt artikel 21g, eerste lid, geen toepassing en is er geen sprake van verplicht gebruik.

Omdat afnemers ervan mogen uitgaan dat de kwaliteit van de authentieke gegevens in de BRI voldoende gewaarborgd is, kunnen zij zonder nader onderzoek uitgaan van deze gegevens. Het verplichte gebruik houdt in dat het gegeven gebruikt moet worden zoals dat in de BRI opgenomen is ten tijde van het gebruik, veelal op het moment van het nemen van het besluit. Dit betekent dat de afnemer zich ervan moet vergewissen dat het gegeven dat hij gebruikt actueel is. Eén van de kenmerken van een authentiek gegeven is dat afnemers zonder nader onderzoek van de juistheid van dit gegeven mogen uitgaan. Het wordt niet juist geacht afnemers te verplichten een gegeven te gebruiken dat in onderzoek is. Aan de correctheid van dit gegeven wordt immers getwijfeld. Op het verplichte gebruik bestaat dan ook een uitzondering, die is opgenomen in het tweede lid.

Indien een afnemer gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek inkomensgegeven meldt hij dit aan de inspecteur. In de periode tussen het moment van terugmelding en het moment waarop de inspecteur de aantekening «in onderzoek» plaatst, kan de afnemer die de terugmelding heeft gedaan er voor kiezen te wachten tot de inspecteur een quick scan heeft uitgevoerd. Kan hij daarop niet wachten dan is hij niet ontheven van het verplichte gebruik. Niet elke terugmelding hoeft te leiden tot het plaatsen van «in onderzoek» van een inkomensgegeven. Alleen in de gevallen waarin na een quick scan door de inspecteur wordt geoordeeld dat het gegeven onjuist lijkt, kan worden afgezien van het verplichte gebruik van het inkomensgegeven.

Zodra de inspecteur het gegeven markeert als «in onderzoek» geldt voor de afnemers het verplichte gebruik voor zo’n gegeven niet. Een authentiek inkomensgegeven zal ook in onderzoek worden geplaatst als er een bezwaarof beroepschrift is ingediend door betrokkene of door hem een verzoek is gedaan tot ambtshalve vermindering van het authentieke inkomensgegeven.

In haar advies wijst Actal er op dat door de uitzonderingen op het verplichte gebruik en de daarmee samenhangende uitvraag bij burgers extra lasten kunnen ontstaan dan wel administratieve lasten minder dalen. Mede vanuit dit oogpunt is er voor gekozen de uitzonderingen op het verplichte gebruik tot een minimum te beperken. In tegenstelling tot andere basisregistraties zijn er dan ook geen andere uitzonderingsgronden opgenomen.

Artikel 21h

Basisregistraties spelen een belangrijke rol bij de verbetering van de gegevenshuishouding van de overheid. In verband met het brede en verplichte gebruik van de gegevens wordt gestreefd naar een goede kwaliteit. Het terugmelden van mogelijke fouten is een belangrijke maatregel om de kwaliteit van de basisregistraties te verhogen. Door het proces van terugmelden kunnen gesignaleerde fouten worden hersteld, waardoor vervolgens afnemers het juiste gegeven gebruiken. Als kwaliteitsborgende maatregel geldt voor afnemers van authentieke gegevens uit basisregistraties daarom een wettelijke terugmeldplicht. In dit artikel wordt de terugmeldplicht voor de authentieke gegevens uit de BRI geregeld.

De terugmeldplicht geldt voor alle authentieke gegevens die een afnemer uit de BRI verstrekt heeft gekregen. Dit betekent dat de terugmeldplicht zowel betrekking heeft op het verzamelinkomen of belastbare loon als op een authentiek gegeven uit een andere basisregistratie dat wordt meegeleverd. Een terugmelding die betrekking heeft op een authentiek gegeven uit een andere basisregistratie zendt de inspecteur onverwijld door aan de beheerder van die andere basisregistratie. Dit is geregeld in het tweede lid.

De terugmeldplicht ontstaat op het moment dat een afnemer gerede twijfel heeft over de juistheid van een gegeven. Het begrip «gerede twijfel» is niet nader omschreven. Het zal van de situatie afhangen wanneer sprake is van gerede twijfel. Van gerede twijfel zal in ieder geval sprake zijn als het voor een afnemer aannemelijk is dat een gegeven onjuist is. De twijfel aan de juistheid van een gegeven kan op verschillende manieren ontstaan. De twijfel kan voortkomen uit eigen wetenschap van de afnemer, maar ook naar aanleiding van een signaal van de burger. De afnemer die de terugmelding doet, dient de gerede twijfel gemotiveerd te benoemen. De inspecteur kan de melding alleen dan goed en voortvarend in behandeling nemen als hij weet waarop de twijfel van de afnemer is gebaseerd. De afnemer die de terugmelding doet, hoeft echter niet zelf een onderzoek in te stellen.

Terugmelding is een nieuw mechanisme waarmee ervaring zal moeten worden opgedaan. Het is denkbaar dat in de praktijk zal blijken dat terugmelding in een aantal gevallen geen zin heeft of niet nodig is. In het derde lid is daarom opgenomen dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen een terugmelding achterwege kan blijven. Ook kan behoefte blijken aan regels over de wijze waarop de terugmelding moet worden gedaan. Tot slot is het de bedoeling om in de ministeriële regeling een uiterste termijn voor afhandeling van het onderzoek naar aanleiding van de terugmelding op te nemen. Het is de bedoeling dat deze termijn aansluit bij de maximale behandeltermijn voor de fiscale bezwaar- en verzoekschriften.

Artikel 21i

Eén van de doelstellingen van het stelsel van basisregistraties is dat de overheid dezelfde gegevens van de burger niet meerdere keren opvraagt. Indien de overheid gegevens heeft geregistreerd van een burger moet zij niet opnieuw bij een andere gelegenheid om diezelfde gegevens vragen. Om de burger hiertegen te beschermen, bepaalt dit artikel dat de burger aan een afnemer zijn authentieke inkomensgegeven in beginsel niet hoeft te verstrekken. Dit laat onverlet dat het de burger natuurlijk wel vrijstaat om het gegeven te verstrekken.

Artikel 21i is het complement van artikel 21g, eerste lid: in het geval dat een afnemer verplicht is het inkomensgegeven uit de BRI te halen, is een burger niet verplicht het te verstrekken. In de gevallen waarin sprake is van een uitzondering op het verplichte gebruik, op grond van artikel 21g, tweede lid, kan de burger geen beroep doen op de «eenmalige gegevensverstrekking».

Artikel 21j

Dit artikel regelt enkele aspecten van de rechtsbescherming voor het authentieke gegeven. Dit is nodig, omdat de bestaande fiscale rechtsbescherming – die door de toepassing van artikel 21c overeenkomstig wordt toegepast op het authentieke inkomensgegeven – op enkele onderdelen ontoereikend is. In het eerste lid van artikel 21j wordt een rechtsingang gecreëerd voor het authentieke loongegeven op het moment van toepassing door een afnemer. Voor het verzamelinkomen is een dergelijke bepaling niet nodig, omdat door de toepassing van artikel 21c, eerste lid, het authentieke verzamelinkomen zoals bekend gemaakt op de (navorderings-)aanslag inkomstenbelasting reeds een voor bezwaar vatbare beschikking is. Hierdoor heeft betrokkene een rechtsingang om het verzamelinkomen te betwisten.

Het tweede en derde lid regelen, voor zowel het authentieke verzamelinkomen als het authentieke loongegeven, dat een betrokkene zijn bezwaren tegen het besluit van de afnemer en tegen het door de afnemer toegepaste gegeven in één geschrift kan vervatten.

eerste lid

Ten aanzien van het authentieke loongegeven is ervoor gekozen een rechtsingang te creëren op het moment dat de burger een concreet financieel belang heeft, namelijk het moment waarop het loongegeven wordt toegepast door een afnemer. Op dat moment is rechtsbescherming ook nodig, omdat de burger nog niet eerder een rechtsingang heeft gehad. In de voorgestelde systematiek wordt het authentieke loongegeven niet afzonderlijk door de inspecteur bekend gemaakt door middel van een afzonderlijke voor bezwaar vatbare beschikking. Weliswaar kan de werknemer maandelijks bezwaar maken tegen de ingehouden loonbelasting, maar hij heeft geen bezwaarmogelijkheid tegen het fiscale jaarloon dat hij in een kalenderjaar genoten heeft. Het eerste lid regelt dat het authentieke loongegeven, zoals dat door de afnemer gebruikt is en door hem bekend gemaakt moet worden bij zijn besluit, met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur wordt gelijkgesteld. Deze gelijkstelling is noodzakelijk, omdat binnen het gesloten stelsel van de Awr bezwaar alleen mogelijk is tegen een aanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. De formulering van het eerste lid brengt mee dat de bekendmaking door de afnemer de bezwaartermijn doet aanvangen. De gelijkstelling geldt echter alleen in het geval de afnemer het gegeven bekendmaakt met zijn oorspronkelijke besluit en niet indien de afnemer het loongegeven bekendmaakt met een uitspraak op bezwaar.

tweede en derde lid

Het is denkbaar dat de burger uitsluitend bezwaar heeft tegen het door de afnemer gebruikte authentieke inkomensgegeven, maar ook dat de burger bezwaar heeft tegen zowel het authentieke inkomensgegeven als tegen andere elementen die van invloed zijn geweest op het besluit van de afnemer. Het tweede en derde lid maken het mogelijk dat de burger, ongeacht of het bezwaar uitsluitend gericht is tegen het toegepaste authentieke inkomensgegeven dan wel ook anderszins gericht tegen het besluit van de afnemer, kan volstaan met het inzenden van één bezwaarschrift. Het gemak voor de burger staat hierbij voorop. Deze bepalingen zijn opgenomen omdat het niet mogelijk is in één geschrift bezwaar te maken tegen twee besluiten van verschillende bestuursorganen.

Het tweede lid regelt de situatie waarin de burger één geschrift indient bij de afnemer. Dit geschrift kan een bezwaarschrift zijn, maar ook een verzoekschrift tot wijziging. Dit geschrift wordt, indien het (mede) gericht is tegen het authentieke inkomensgegeven, (ook) aangemerkt als een bezwaar- of verzoekschrift tegen dat authentieke inkomensgegeven. De afnemer moet het geschrift, voor zover gericht tegen het authentieke inkomensgegeven, doorzenden naar de inspecteur, die het vervolgens behandelt volgens de fiscale procesregels. De Awb kent al een doorzendplicht (artikel 6:15 Awb), een aparte doorzendverplichting is derhalve niet nodig. Tegen beide uitspraken is vervolgens beroep mogelijk, waarbij het beroep betreffende het authentieke inkomensgegeven de fiscale rechtsgang volgt.

Het derde lid regelt de situatie dat het geschrift is ingediend bij de inspecteur, en (ook) gericht is tegen het besluit van de afnemer.

overig

Ten slotte wordt nog het volgende opgemerkt. De burger kan slechts eenmaal tegen eenzelfde authentiek inkomensgegeven bezwaar maken. Uit de vaste rechtspraak van de Hoge Raad1 kan worden afgeleid dat maar eenmaal bezwaar kan worden gemaakt tegen één en hetzelfde besluit. Zodra de inspecteur uitspraak heeft gedaan op het bezwaar, kan de belanghebbende zijn grieven verder slechts door middel van beroep doen gelden. In dit verband moet onder «hetzelfde besluit» worden verstaan: een authentiek gegeven zoals dat op enig moment bepaald en bekend gemaakt is. Eerst na wijziging van dit bepaalde gegeven kan sprake zijn van een nieuw besluit.

Buiten de bezwaartermijn kan een burger een verzoek om ambtshalve vermindering van het authentieke inkomensgegeven indienen. Een dergelijk verzoek is mogelijk na afloop van de bezwaartermijn, maar ook voor aanvang van de bezwaartermijn, bijvoorbeeld naar aanleiding van de kennisgeving op de in ontwikkeling zijnde persoonlijke internetpagina van betrokkene.

Artikel 21k

Bij de heffing van inkomstenbelasting en loonbelasting is het mogelijk dat de inspecteur – op basis van artikel 65 – een onjuiste aanslag ambtshalve vermindert. De inspecteur kan deze vermindering uit eigen beweging of op verzoek doen. Tegen de ambtshalve beslissing staat geen rechtsmiddel open. Deze regeling wordt voor het authentieke inkomensgegeven niet toereikend geacht (zie ook artikel 21c, derde lid). Het belang van het authentieke inkomensgegeven reikt, vanwege het verplichte gebruik door andere overheidsinstellingen, verder dan één specifieke toepassing. Het is daarom wenselijk dat er – anders dan bij artikel 65 – bezwaar en beroep mogelijk is bij de fiscale rechter bij (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van het authentieke inkomensgegeven. Er is daarom voor gekozen in artikel 21k een speciale regeling op te nemen voor het ambtshalve verminderen van een authentiek inkomensgegeven. Het eerste lid regelt dat de inspecteur een authentiek inkomensgegeven ambtshalve kan verminderen (dit kan de inspecteur doen op verzoek van betrokkene maar ook uit eigen beweging).

Het tweede lid regelt dat de inspecteur een (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek om een ambtshalve vermindering van het authentieke inkomensgegeven doet bij voor bezwaar vatbare beschikking. De burger heeft zodoende de mogelijkheid om een dergelijke afwijzing toch aan de rechter voor te leggen. De mogelijkheid om een verzoek om ambtshalve vermindering te doen, bestaat zowel na afloop van als voorafgaand aan de bezwaartermijn. Hiermee voorziet de regeling ook in een rechtsingang indien in de toekomst het authentieke inkomensgegeven voor de burger ter inzage staat op zijn persoonlijke internetpagina.

Voor de uitvoering van artikel 21k zullen regels worden gesteld. Het derde lid voorziet in een ministeriële regeling waarin deze uitvoeringsvoorschriften zullen worden opgenomen. Te denken valt aan de termijn waarbinnen een ambtshalve vermindering kan plaatsvinden. Op deze wijze wordt duidelijkheid gegeven over de wijze waarop artikel 21k zal worden uitgevoerd.

De hierboven beschreven uitbreiding van de rechtsbescherming geldt uitsluitend voor de authentieke inkomensgegevens en niet voor aanslagen loon- en inkomstenbelasting. Afhankelijk van het individuele geval kan een rechterlijke uitspraak ertoe leiden dat het authentieke inkomensgegeven wordt aangepast zonder dat dit tot wijziging van een aanslag leidt.

De mogelijkheid van bezwaar en beroep, in combinatie met de regeling van artikel 21c, biedt de Awr de burger een evenwichtig systeem van rechtsbescherming waarmee hij de hoogte van het authentieke inkomensgegeven kan betwisten. Dit systeem van rechtsbescherming geldt als een bijzondere procedure voor de verbetering en aanvulling van het authentieke inkomensgegeven. In zoverre vindt artikel 36 van de Wbp dan ook geen toepassing. Het correctierecht van artikel 36 van de Wbp kan dus alleen in uitzonderingsgevallen in beeld komen, bijvoorbeeld in het geval dat de weergave van het authentieke inkomensgegeven in de BRI niet overeenstemt met het in de onherroepelijk vaststaande uitspraak van de rechter opgenomen inkomensgegeven.

Artikel I, onderdeel C (artikel 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De wijziging van artikel 68 betreft een technische wijziging die verband houdt met het vervallen van de verplichting voor de werkgever om aan de werknemer een jaaropgaaf te verstrekken (zie artikel 28 van de Wet LB).

Artikel II (Wet waardering onroerende zaken)

Artikel II, onderdeel A (artikel 1 Wet waardering onroerende zaken)

De instelling van een BR WOZ brengt een breder gebruik van de WOZ-waarde met zich. Elk bestuursorgaan dat op grond van een wettelijk voorschrift de waarde van een onroerende zaak zoals die op grond van deze wet wordt vastgesteld gebruikt, dient dat waardegegeven uit de BR WOZ te putten en niet bij de burger te vragen. Dat betekent dat de reikwijdte van deze wet aangepast wordt: immers niet langer is de bepaling en de vaststelling van de waarde van in Nederland gelegen onroerende zaken uitsluitend bedoeld ten behoeve van de heffing van belastingen door het Rijk, de gemeenten en de waterschappen. Ook is de verstrekking van de WOZ-waarde opgenomen. Artikel 1, eerste lid, is in die zin aangepast.

Het tweede lid is niet gewijzigd. De uitvoering van deze wet is opgedragen aan het college, behoudens voor zover een speciale ambtenaar hiermee is belast. De uitvoering van de BR WOZ is daarmee impliciet opgedragen aan het college. De BR WOZ is territoriaal gedecentraliseerd. Op deze wijze kan efficiënt gebruik worden gemaakt van de bij de gemeenten aanwezige kennis en informatie. Het college is belast met alle verstrekkingen aan afnemers.

Het derde lid van artikel 1 is vervallen. In het derde lid was de bepaling opgenomen dat bij wet de toepasselijkheid van de WOZ-waarde voor belastingen van het Rijk, de gemeenten en de waterschappen wordt geregeld. In de specifieke heffingswetten en -verordeningen is inderdaad aangegeven in welke gevallen de WOZ-waarde wordt toegepast. Daarnaast wordt echter gestreefd naar een breder gebruik van de WOZ-waarde en wordt een wettelijk voorschrift geacht voldoende te zijn voor de verstrekking van de WOZ-waarde aan een bestuursorgaan. Reden om het derde lid van artikel 1 te laten vervallen, te meer daar artikel 104 van de Grondwet regelt dat belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet en dat belastingen van lokale overheden gedelegeerd kunnen worden aan een lagere dan de formele wetgever.

Artikel II, onderdeel B (artikel 2 Wet waardering onroerende zaken)

In artikel 2 zijn enkele definities toegevoegd die van belang zijn voor de BR WOZ. Toegevoegd zijn de volgende begrippen: authentiek gegeven, waardegegeven, basisregistratie, belastingen, college en terugmelding. Bovendien is het afnemersbegrip gewijzigd en aangepast aan een breder gebruik van het WOZ-waardegegeven dan alleen voor de belastingheffing. Afnemers worden gedefinieerd als bestuursorganen die op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd zijn het gegeven te gebruiken. Bestuursorganen kunnen dus niet zonder meer het waardegegeven gebruiken, er moet sprake zijn van een wettelijk voorschrift waaruit de bevoegdheid blijkt tot gebruik van de WOZ-waarde, gezien de privacygevoeligheid daarvan.

Met authentiek gegeven wordt bedoeld een gegeven dat in een basisregistratie is opgenomen en bij wettelijk voorschrift als authentiek is aangemerkt. Als authentieke gegevens worden aangemerkt gegevens die door een groot aantal bestuursorganen worden gebruikt en die voldoende betrouwbaar worden geacht om, verplicht en zonder nader onderzoek, door bestuursorganen te worden gebruikt. Het onderscheid authentiek en niet-authentiek is van belang omdat voor authentieke gegevens speciale regels gelden, zoals het verplichte gebruik en de verplichting tot terugmelding.

Het waardegegeven, dat in artikel 37a als authentiek wordt aangemerkt, is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgestelde waarde van een onroerende zaak. Het begrip wordt geïntroduceerd ter onderscheiding van gegevens die op grond van een ander wettelijk voorschrift als authentiek zijn aangemerkt. Gebruik van het authentieke waardegegeven is in beginsel verplicht voor afnemers.

Het begrip basisregistratie is in het stelsel van basisregistraties de gangbare term die gebruikt wordt om een gegevensverzameling aan te duiden waarin authentieke gegevens voorkomen. De omschrijving voor de heffing van welke belastingen de bepaling en de vaststelling van de waarde van de in Nederland gelegen onroerende zaken op grond van deze wet geldt, ging verloren met de wijziging – met het oog op uitbreiding van de reikwijdte van de wet – van artikel 1. Aangezien belangrijke afnemers van de authentieke waardegegevens deze gegevens gebruiken ten behoeve van de heffing van belastingen, is het begrip belastingen hier opgenomen om duidelijk te maken dat daar waar in de wet belastingen genoemd worden niet alleen sprake is van de belastingen door het Rijk, maar ook van de gemeentelijke belastingen en de waterschapsbelastingen. Waar in de wettekst college staat wordt college van burgemeester en wethouders bedoeld. Met het begrip terugmelding wordt de verplichting aangeduid voor de afnemer om ingeval van gerede twijfel over de juistheid van het authentieke waardegegeven deze gerede twijfel te melden aan het college.

Artikel II, onderdeel C (artikel 4 Wet waardering onroerende zaken)

Dit artikel ziet op de taken van de Waarderingskamer: het toezicht houden op de waardebepaling en de waardevaststelling van onroerende zaken en op de overige in de wet geregelde onderwerpen. Gezien het belang van de BR WOZ wordt het onderwerp apart benoemd als één van de belangrijke onderwerpen waarop de Waarderingskamer toezicht houdt. Tevens zal de Waarderingskamer het implementatieproces van de BR WOZ bij de gemeenten begeleiden. Overigens zij opgemerkt dat artikel 10 ook kan zien op aangelegenheden ter zake van de BR WOZ.

Artikel II, onderdelen D, E, G, I en J (artikelen 10, 15, 21, 30 en 32 Wet waardering onroerende zaken)

Betreft wijzigingen in verband met het vervangen van college van burgemeester en wethouders door college.

Artikel II, onderdeel F (artikel 18 Wet waardering onroerende zaken)

Deze wijziging hangt samen met het vervallen van artikel 1, derde lid, en de opname van de definitie van het begrip «belastingen» in artikel 2.

Artikel II, onderdeel H (artikel 29 Wet waardering onroerende zaken)

Het tweede lid van artikel 29 wordt in die zin gewijzigd dat de verplichting tot het doen van mededeling aan de afnemers door de gemeenteambtenaar is geschrapt. Het tweede lid ziet nu alleen nog op de mededeling aan de belanghebbenden. Voorgesteld wordt dat alle mededelingen aan de afnemers worden gedaan door het college, dat immers ook belast wordt met verstrekkingen uit de BR WOZ. Het voorgestelde derde lid voorziet in het doen van de in het kader van artikel 29 bedoelde mededeling aan de afnemers.

Artikel II, onderdeel K (nieuwe artikelen 37a tot en met 37g in hoofdstuk VI gegevensbeheer)

Artikel 37a

Artikel 37a bevat de wettelijke grondslag en de aanduiding van de BR WOZ. Hiermee wordt aangesloten bij de eis dat een basisregistratie bij wet geregeld is. In het eerste lid wordt het waardegegeven (afkomstig uit de WOZ-beschikking als brondocument) als authentiek gegeven aangemerkt in de Wet WOZ. Gezien de verbondenheid van het authentieke waardegegeven met authentieke subject- en objectgegevens opgenomen in andere basisregistraties en ervan uitgaande dat afnemers behoefte hebben aan die gegevens, is expliciet geregeld dat authentieke gegevens uit andere basisregistraties worden opgenomen in de BR WOZ. Aanwijzing van op te nemen authentieke gegevens uit andere basisregistraties vindt ingevolge het tweede lid plaats bij algemene maatregel van bestuur.

De vaststelling van de WOZ-waarde geschiedt jaarlijks in het jaar waarvoor de WOZ-beschikking geldt, waarbij de waardepeildatum (per 1 januari 2008) een jaar vóór de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak ligt. Sedert de jaarlijkse waardering per 1 januari 2007 worden tussentijdse wijzigingen van de waarde in het kalenderjaar zelf niet meer meegenomen. Dit betekent dat net als nu bijvoorbeeld een verbouwing in het jaar waarvoor de beschikking geldt, niet tot een nieuwe waarde van het WOZ-object leidt. Pas in het jaar volgend op het jaar van verbouwing volgt een nieuwe WOZ-beschikking met de nieuwe waarde. Echter, wijzigingen tussen waardepeildatum en begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde geldt, worden wel meegenomen. Er wordt immers gekeken naar de staat van het WOZ-object bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde geldt.

In het derde lid is het doel opgenomen van deze basisregistratie. Eén van de uitgangspunten bij het stelsel van basisregistraties is het principe van eenmalige gegevensverstrekking. Met de in dit artikel omschreven doelstelling wordt dit uitgangspunt geconcretiseerd voor de authentieke waardegegevens van in Nederland gelegen onroerende zaken. Doel van de BR WOZ is daartoe bevoegde bestuursorganen te voorzien van deze waardegegevens. In de definitie van het afnemersbegrip is bepaald dat er sprake moet zijn van een wettelijk voorschrift waaruit de bevoegdheid tot gebruik van de waardegegevens voor de afnemer blijkt. De BR WOZ is zodoende een gesloten registratie.

Artikel 37b

Dit artikel regelt dat bestuursorganen die een waardegegeven nodig hebben deze vanuit de BR WOZ kunnen krijgen. Verstrekking vindt uitsluitend plaats aan afnemers. Afnemers kunnen naast het waardegegeven ook behoefte hebben inzicht te krijgen in bijbehorende temporele en meta-kenmerken.

Het is van belang dat een afnemer op de hoogte is van de aantekening dat het gegeven «in onderzoek» is, hetgeen wordt geregeld in het tweede lid. Afnemers die het waardegegeven nodig hebben ten behoeve van de heffing van belastingen, worden ingevolge het derde lid ook geïnformeerd of de aantekening dat het gegeven «in onderzoek» is, is verwijderd en – ingevolge het eerste lid – wat het nieuwe waardegegeven is.

Indien de afnemer die het waardegegeven niet gebruikt ten behoeve van de heffing van belastingen heeft aangegeven op de hoogte te willen worden gesteld van verwijdering van de aantekening «in onderzoek» of een wijziging van het waardegegeven, dan wordt hem dat ingevolge het vierde lid meegedeeld.

In het vijfde lid is geregeld dat de in de BR WOZ opgenomen authentieke gegevens uit andere basisregistraties kunnen worden meegeleverd met de waardegegevens. Ten aanzien van die afnemers die het waardegegeven niet gebruiken ten behoeve van de heffing van belastingen zal het naar verwachting vooral gaan om het BSN van betrokkene dat ingevolge artikel 3a van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens als authentiek gegeven is aangemerkt, dan wel het nummer dat ingevolge het NHR aan niet-natuurlijke personen wordt toegekend. Deze nummers kunnen objectgegevens, zoals in casu het waardegegeven, desgewenst koppelen aan een subject (natuurlijke persoon/niet natuurlijke persoon) dat de WOZ-beschikking heeft gekregen. Het valt echter niet uit te sluiten dat er bevoegde (niet-belastingheffende) afnemers zullen zijn die naast deze nummers nog een ander identificerend authentiek gegeven uit een andere basisregistratie meegeleverd willen hebben. In lijn met het advies van Actal zal het meeleveren van authentieke gegevens uit andere basisregistraties dus tot een minimum worden beperkt aan de niet-belastingheffende afnemers. De authentieke gegevens uit andere basisregistraties die in de BR WOZ worden opgenomen zullen bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Op basis van artikel 39 Wet WOZ worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het te registreren en te verstrekken gegevenspakket, de periodiciteit en de wijze van verstrekking. Ten aanzien van de huidige afnemers die de WOZ-waarde gebruiken ten behoeve van de heffing van belastingen is thans al een gegevensset opgenomen in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 39 van de wet. Daarbij gaat het ook om niet-authentieke gegevens.

Het zesde lid regelt dat indien met de waardegegevens uit de BR WOZ authentieke gegevens uit andere basisregistraties worden meegeleverd, de weergave van deze authentieke gegevens overeen dient te stemmen met de gegevens zoals zij in die andere basisregistratie zijn opgenomen. Daarmee heeft het college op het moment van meeleveren een verantwoordelijkheid ten aanzien van de zorg voor de actualiteit van de weergave van die gegevens als opgenomen in die andere basisregistratie.

Artikel 37c

In het voorgestelde artikel 37c wordt geregeld dat een afnemer de waardegegevens uitsluitend gebruikt bij de uitoefening van een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van dat gegeven. Dit moet voorkomen dat een bestuursorgaan de van de BR WOZ afgenomen waardegegevens gaat gebruiken voor andere doelen dan omschreven in het wettelijke voorschrift. De WOZ-waarde is een privacygevoelig gegeven dat alleen door daartoe bevoegde bestuursorganen mag worden gebruikt.

Bovendien mag de afnemer de verkregen waardegegevens niet doorleveren aan anderen. Hiermee wordt voorkomen dat de zogenoemde afnemersverplichtingen niet nagekomen worden. Dit zijn de verplichtingen die gelden voor de afnemer die put uit een basisregistratie. Te denken valt aan de verplichting om bij gerede twijfel over de juistheid van het waardegegeven een terugmelding te doen. Een gebruiker die het gegeven doorgeleverd zou krijgen van een afnemer heeft zelf formeel geen relatie met de basisregistratie en is dus formeel geen afnemer van deze basisregistratie waardoor de verplichtingen omzeild zouden kunnen worden door deze gebruiker. Het is in het belang van de basisregistratie (kwaliteit) en de burger (transparantie) dat iedere gebruiker deze verplichtingen heeft en nakomt. Afnemers van de BR WOZ krijgen met een waardegegeven de benodigde statusinformatie meegeleverd, bijvoorbeeld of een gegeven in onderzoek is. Een gebruiker van doorgeleverde waardegegevens ontvangt de statusinformatie en gewijzigde gegevens niet en onjuiste gegevens kunnen zo een eigen leven gaan leiden. De bepaling in het tweede lid moet dus voorkomen dat er authentieke waardegegevens weglekken. Bovendien verliest de burger het overzicht over wie er bekend is met het waardegegeven van zijn onroerende zaak. De burger die dat wil moet kunnen weten wie de afnemer is of kan zijn.

Artikel 37d

Het voorgestelde artikel 37d regelt het verplichte gebruik van de waardegegevens die in de BR WOZ zijn opgenomen. Verplicht gebruik van authentieke gegevens in basisregistraties door de overheid is een belangrijk uitgangspunt van het stelsel van basisregistraties. Voor zover op grond van een wettelijk voorschrift bestuursorganen het waardegegeven gebruiken zijn zij verplicht dit gegeven te putten uit de BR WOZ (zie ook 3.3.2 Bereik). Voorkomen moet worden dat de burger lastig gevallen wordt met vragen naar gegevens die bekend zijn binnen de overheid. De kwaliteit van de gegevens in de BR WOZ is dermate hoog dat de afnemers zonder nader onderzoek deze gegevens kunnen toepassen. Een bestuursorgaan dat het waardegegeven toepast, voldoet aan het zorgvuldigheidsbeginsel, dat is neergelegd in artikel 3:2 Awb.

In het tweede lid is een uitzondering op het verplichte gebruik opgenomen voor die afnemers die de waardegegevens niet gebruiken voor de heffing van belastingen. Voor deze afnemers is geen sprake van verplicht gebruik indien achter het waardegegeven de aantekening «in onderzoek» is geplaatst. Die aantekening kan zijn geplaatst naar aanleiding van een melding van het bestuursorgaan zelf, dan wel van een ander bestuursorgaan. In de periode tussen het moment van terugmelding en het moment waarop de inspecteur de aantekening «in onderzoek» plaatst, kan de afnemer die de terugmelding heeft gedaan er voor kiezen te wachten tot het college een quick scan heeft uitgevoerd. Kan hij daarop niet wachten dan is hij niet ontheven van het verplichte gebruik. Niet elke terugmelding hoeft te leiden tot het plaatsen van «in onderzoek» van een waardegegeven. Alleen in de gevallen waarin na een quick scan door het college wordt geoordeeld dat het gegeven onjuist lijkt, kan worden afgezien van het verplichte gebruik van het waardegegeven.

Voor de huidige afnemers die gebruik maken van waardegegevens ten behoeve van de heffing van belastingen is altijd sprake van verplicht gebruik ook als een gegeven «in onderzoek» staat. Deze afnemers behoren tot de oorspronkelijke gebruikers van de WOZ-waarden, zij hebben in het verleden gekozen voor een uniforme regeling die haar weerslag heeft gekregen in artikel 18a van de Awr. Artikel 18a Awr bewerkstelligt dat een herziening van de WOZ-waarde van een onroerende zaak haar doorwerking vindt in de belastingheffing die op deze WOZ-waarde is gebaseerd. Ze zijn derhalve lijdelijk met betrekking tot het waardegegeven. Dit impliceert dat in beginsel ook elke herziening van de vastgestelde WOZ-waarde, hetzij neerwaarts bij uitspraak op bezwaar of ingevolge een rechterlijke beslissing, dan wel in de vorm van een ambtshalve vermindering, hetzij opwaarts op basis van artikel 27 van de Wet WOZ, indien dat consequenties heeft voor een juiste belastingheffing, leidt tot overeenkomstige wijziging van de belastingaanslagen waaraan de oorspronkelijke WOZ-beschikking ten grondslag heeft gelegen1. Juist omdat dat het geval is, kan er altijd, ook als een gegeven «in onderzoek» is, sprake zijn van verplicht gebruik. Aan de afnemers buiten het kader van de belastingheffing die het waardegegeven gebruiken, zal uitsluitend op verzoek een wijziging van het waardegegeven doorgegeven worden conform artikel 37b, vierde lid. Deze afnemer moet daartoe wel bevoegd zijn.

Artikel 37e

Een bestuursorgaan mag een burger of bedrijf niet om authentieke gegevens verzoeken die reeds binnen een basisregistratie aanwezig zijn. Doet het dat wel dan hoeft de burger of het bedrijf op grond van het voorgestelde artikel 37e het waardegegeven niet te verstrekken. In de gevallen waarin sprake is van een uitzondering op het verplichte gebruik, op grond van artikel 37d, tweede lid, kan de burger geen beroep doen op de eenmalige gegevensverstrekking als de afnemer het waardegegeven niet gebruikt ten behoeve van de heffing van belastingen. Daarmee is artikel 37e het complement van artikel 37d, eerste lid. Het kan ook in het belang van burger of bedrijf zijn dat de niet belastingheffende afnemer niet wacht met het nemen van een besluit tot bijvoorbeeld de aantekening «in onderzoek» is weggehaald.

Ten aanzien van de afnemers die verzoeken om het waardegegeven ten behoeve van de heffing van belastingen, mag een burger of een bedrijf altijd weigeren het waardegegeven te verstrekken, deze afnemers zijn immers verplicht tot gebruik van de waardegegevens zoals opgenomen in de BR WOZ, ongeacht of er een aantekening bij staat dat het gegeven «in onderzoek» is.

Het gaat om een afnemer die een burger of een bedrijf om het waardegegeven vraagt. Het artikel laat dus onverlet dat een burger of een bedrijf inlichtingen moet verstrekken aan het college of aan de gemeenteambtenaar belast met de uitvoering van de Wet WOZ op grond van artikel 30 van deze wet.

Artikel 37f

Eén van de kenmerken van een basisregistratie is het streven naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van de daarin opgenomen authentieke gegevens. Het is dus van groot belang dat melding wordt gedaan van een mogelijk onjuist waardegegeven bij het college van de gemeente waarvan men de waardegegevens heeft verkregen. De kwaliteit van de basisregistratie kan hiermee toenemen. Dit artikel regelt de plicht tot terugmelding van mogelijke fouten in de waardegegevens die een afnemer uit de BR WOZ verstrekt heeft gekregen. In het eerste lid staat dat de afnemer die de terugmelding doet zijn gerede twijfel over de juistheid van de gegevens onder opgaaf van redenen moet doen. De terugmeldplicht ziet niet alleen op het waardegegeven, maar ook op de authentieke gegevens uit andere basisregistraties die zijn meegeleverd. In dat geval, zo regelt het tweede lid, geeft het college die melding door aan de beheerder van die andere basisregistratie.

In het derde lid van het voorgestelde artikel 37f is opgenomen dat een aantal praktische onderwerpen bij ministeriële regeling geregeld kan worden. Zo kan bij ministeriële regeling de uiterste termijn voor afhandeling van het onderzoek naar aanleiding van een terugmelding geregeld worden. De bedoeling is aan te sluiten bij de beslistermijn voor bezwaarschriften op het gebied van de Wet WOZ en de gemeentelijke belastingen.

Artikel 37g

De basisregistratiehouder heeft straks een bij ministeriële regeling te bepalen termijn om een eerste check te doen naar de juistheid van een gegeven alvorens het waardegegeven in onderzoek wordt geplaatst. Voorafgaande aan het in onderzoek plaatsen vindt dus een quick scan plaats. Is er terecht twijfel aan de juistheid van het gegeven dan dient een gegeven in onderzoek te worden geplaatst. Het is niet de bedoeling om de juistheid van het waardegegeven zelf te onderzoeken in deze fase. De mate van onjuistheid of onbetrouwbaarheid wordt onderzocht nadat de quick scan heeft plaatsgevonden en het gegeven in onderzoek is geplaatst. Het doel van een korte onderzoekstermijn naar de juistheid van de gerede twijfel is louter het voorkomen van onnodig plaatsen van de aantekening «in onderzoek». De quick scan hoeft niet gedaan te worden voor een «in onderzoek» plaatsing naar aanleiding van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift of indien een verzoek om ambtshalve vermindering is ingediend.

In het eerste lid van het voorgestelde artikel 37g staat in welke gevallen het college de aantekening «in onderzoek» plaatst bij een waardegegeven: indien een terugmelding is gedaan, een bezwaar- of beroepschrift is ingediend, een verzoek om ambtshalve vermindering is gedaan of er anderszins gerede twijfel is over de juistheid van het waardegegeven. Afnemers moeten in staat zijn om te zien of een bepaald gegeven onderzocht wordt. Immers ten aanzien van gegevens die «in onderzoek» zijn, geldt voor sommige afnemers geen verplicht gebruik (zie de toelichting op artikel 37d). Voor wat betreft de ambtshalve vermindering kan opgemerkt worden dat de mogelijkheid tot ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde op grond van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ beperkt is. Gemeenten hebben aangegeven dat zij behoefte hebben aan een ruimer regime ten aanzien van de ambtshalve vermindering. Vooruitlopend op het voornemen tot verruiming van het bovengenoemd Uitvoeringsbesluit is in algemene zin een verzoek om ambtshalve vermindering opgenomen als één van de situaties waarin het college de aantekening «in onderzoek» plaatst.

Het tweede lid geeft aan wanneer de aantekening «in onderzoek» verwijderd wordt bij een waardegegeven. Zodra zekerheid verkregen is over de juistheid van een waardegegeven gaat die aantekening eraf en indien het onderzoek, de terugmelding, een bezwaar- of beroepsprocedure of een verzoek om ambtshalve vermindering leidt tot wijziging van het waardegegeven wordt deze wijziging door het college aangebracht in de BR WOZ. Dit is inherent aan de taak die het college heeft om ervoor te zorgen dat de juiste, volledige en actuele WOZ-waarde in de BR WOZ is opgenomen. Deze zorgplicht valt onder de algemene zorgplicht van artikel 38.

Artikel III (Wet op de loonbelasting 1964)

Artikel III, onderdelen A, B, C en D (artikelen 26b, 28, 28c en 29 Wet op de loonbelasting 1964)

Artikel 28, onderdeel d, van de Wet LB regelt de verplichting voor de werkgever aan de werknemer de zogenaamde jaaropgaaf te verstrekken. Deze verplichting is indertijd in het leven geroepen in verband met het invullen door de werknemer van zijn aangifte inkomstenbelasting. De jaaropgaaf bevat een aantal gegevens die voor de heffing van de inkomstenbelasting van belang kunnen zijn. Deze gegevens worden door de werkgever in het kader van de maandelijkse loonaangiften ook aan de Belastingdienst verstrekt.

Voor zover de werknemer aangifteplichtige is voor de inkomstenbelasting gaat de Belastingdienst op termijn deze gegevens voorinvullen op de aangifte. Door dit voorinvullen hoeft een werknemer deze gegevens niet meer zelf in te vullen en heeft hij voor dit doel de jaaropgaaf niet meer nodig.

Indien de werknemer de door de Belastingdienst vooringevulde loongegevens zou willen controleren kan hij dit doen aan de hand van de salarisstrookjes van het desbetreffende jaar. Dit vergt het nodige rekenwerk, net als nu als de burger de jaaropgaaf controleert. In zoverre verandert er feitelijk voor de burger niets.

Ook kan de jaaropgaaf voor de burger als hulpmiddel dienen bij de beoordeling of hij verplicht is om te vragen om een uitnodiging tot het doen van een aangifte inkomstenbelasting, dan wel of hij in aanmerking komt voor een teruggave. Dit betreft echter een zeer beperkte groep. Ook voor deze groep geldt dat de burger aan de hand van de salarisstrookjes de beoordeling kan doen.

De BRI zal voorzien in de behoefte aan het authentieke loongegeven bij inkomensafhankelijke regelingen. Ook hier zal de jaaropgaaf voor de burger niet meer nodig zijn.

Daarnaast komt het voor dat een overheidsinstelling op basis van een wettelijk voorschrift aan de burger de jaaropgaaf vraagt. Gedacht kan worden aan de Stichting Waarborgfonds eigenwoning, in het kader van de nationale hypotheekgarantie. Als de jaaropgaaf is vervallen moet het desbetreffende bestuursorgaan het fiscale loon bij de Belastingdienst opvragen, waardoor de burger deze niet meer hoeft aan te leveren. De formele regelgeving waarin op dit moment bepaald is dat de jaaropgaaf moet worden verstrekt zal worden aangepast, in die zin dat de desbetreffende overheidsinstelling het gegeven vraagt aan de Belastingdienst. De verantwoordelijke ministeries zullen er op gewezen worden dat de desbetreffende regelgeving dient te worden aangepast.

Voor zover een burger zijn jaaropgaaf nog in relatie met niet-overheidsinstellingen wil gebruiken (bijvoorbeeld bij een hypothecaire lening) blijft de mogelijkheid bestaan om aan de inspecteur een verklaring omtrent het jaarloon te vragen. Ook kan de burger, door gebruik te maken van zijn reeds bestaande inzagerecht, inzage krijgen in zijn loongegeven.

Uit het voorgaande volgt dat het op termijn niet langer nodig zal zijn om de verstrekking van de jaaropgaaf als fiscale verplichting in stand te laten. Daarom is in dit wetsvoorstel het laten vervallen van de verplichting opgenomen. Inwerkingtreding van deze bepaling zal plaatsvinden bij koninklijk besluit en afhankelijk zijn van hoe de technische ontwikkelingen verlopen die nodig zijn voor het voorinvullen.

Ten slotte wordt opgemerkt dat het fiscale jaarloon zoals opgenomen in de BRI het laatst bepaalde jaarloon is. Hierin zijn bijvoorbeeld ook de nagekomen correcties op de loonaangifte verwerkt. Voor zover deze gegevens niet in de verstrekte jaaropgaaf zijn opgenomen en de werkgever geen herziene jaaropgaaf verstrekt, kan de burger hier nadeel van ondervinden. In dat geval zal het fiscale jaarloon uit de BRI actueler, juister en daardoor iets beter zijn dan het gegeven in de jaaropgaaf.

De wijzigingen van de artikelen 26b, 28c en 29 zijn technische doorwerkingen die verband houden met het vervallen van artikel 28, onderdeel d en de verlettering van de onderdelen e en f.

Artikel IV (Wet inkomstenbelasting 2001)

Artikel IV, onderdelen A en B (artikel 9.4 en 9.5 Wet inkomstenbelasting 2001)

De wijziging in artikel 9.4, vijfde lid, en het vervallen van artikel 9.5 hangen samen met het feit dat het authentieke verzamelinkomen na invoering van de BRI in de in die artikelen geregelde gevallen een voor bezwaar vatbare beschikking is. Het authentieke verzamelinkomen wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van de regels van de Awr die ook gelden bij de heffing van de inkomstenbelasting. Dit betekent onder andere dat het verzamelinkomen gewijzigd kan worden met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor het navorderen van inkomstenbelasting. Dit is geregeld in artikel 21c, eerste lid, van de Awr. Hierdoor is het niet meer nodig om in de Wet IB 2001 separaat te regelen dat in bepaalde gevallen het verzamelinkomen wordt vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking en evenmin dat het verzamelinkomen nadien herzien kan worden.

Artikel V (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Artikel V, onderdeel A (artikel 2 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Met de wijziging van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, is de omschrijving van het belastbare loon in de Awir gelijk getrokken met de omschrijving van het belastbare loon in artikel 21, onderdeel d, van de Awr.

Het vervallen van onderdeel c houdt verband met het vervallen van de jaaropgaaf in artikel 28, onderdeel d, van de Wet LB. Als gevolg hiervan worden de onderdelen d tot en met q verletterd tot c tot en met p.

De wijziging van onderdeel o (nieuw) houdt verband met het vervallen van de beschikking verzamelinkomen in artikel 9.4, vijfde lid, van de Wet IB 2001 en het in plaats daarvan opnemen van de definitie van het in de Awr als authentiek aangemerkte inkomensgegeven.

Artikel V, onderdeel B (artikel 8 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

De inkomensafhankelijke regelingen die onder de Awir vallen gebruiken thans als toetsingsinkomen, kort gezegd, het verzamelinkomen zoals dat in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen of het belastbare loon zoals dat uit de jaaropgave(n) blijkt. Zoals uit het algemeen deel, paragraaf 2.3.1., volgt gaat voor de Awir het authentieke inkomensgegeven uit de BRI gelden. In verband hiermee is de omschrijving van het toetsingsinkomen in artikel 8, eerste lid, aangepast.

Omdat het toetsingsinkomen uitgaat van het laatst bepaalde authentieke inkomensgegeven kan het huidige artikel 8, tweede lid, vervallen. Het huidige derde tot en met zevende lid is vernummerd tot tweede tot en met zesde lid.

Artikel V, onderdeel C (artikel 20 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

De wijziging van artikel 20 is een technische wijziging en houdt verband met enerzijds de introductie van het begrip inkomensgegeven in artikel 8, eerste lid, en anderzijds met het vervallen van de jaaropgaaf in artikel 28, onderdeel d, van de Wet LB.

Artikel V, onderdeel D (artikel 40 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

De wijziging in artikel 40, zesde lid, is een technische wijziging en houdt verband met het vervallen van de beschikking verzamelinkomen in artikel 9.4 van de Wet IB 2001 en hiermee samenhangend het vervallen van artikel 9.5 van de Wet IB 2001. In overeenstemming met de terminologie in artikel 21c Awr wordt in het zesde lid gesproken over «bepaling». Opgemerkt wordt dat door de toepassing van artikel 21c van de Awr de eerste bepaling en de herziening van het authentieke verzamelinkomen beschikkingen zijn. De woorden «ten behoeve van deze beschikking» slaan daardoor terug op zowel onderdeel a als onderdeel b.

Artikel VI (Inwerkingtreding)

De beoogde datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 januari 2009. Voor verschillende onderdelen van het wetsvoorstel is inwerkingtreding afhankelijk van technische mogelijkheden, bijvoorbeeld op het gebied van het voorinvullen van de loongegevens op de aangifte inkomstenbelasting en het aansluiten op de BRI en de BR WOZ van afnemers. Ten aanzien van het vervallen van de jaaropgaaf zal eerst bekeken worden hoe het voorinvullen in de praktijk verloopt. Na een overgangsperiode waarin de jaaropgaaf en het voorinvullen naast elkaar zullen bestaan kan de verplichting daadwerkelijk vervallen. In verband hiermee is een flexibele inwerkingtredingsbepaling opgenomen.

De artikelen van de BRI zullen voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot inkomensgegevens over het kalenderjaar voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 21a. Dit betekent dat de BRI niet gevuld zal worden met inkomensgegevens over oudere jaren.

Een vergelijkbare bepaling is opgenomen voor het waardegegeven.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Kamerstukken II 2002/03, 26 387, nr. 18, blz. 12–15.

XNoot
1

Kamerstukken II 2004/05, 29 362, nrs. 34 en 37; 2005/06, 29 362, nrs. 66 en 106. Kamerstukken II 2005/06, 30 550 VII, nr. 6. Kamerstukken II 2006/07, 29 362, nr. 111, bijlage.

XNoot
2

Dit voornemen is onder andere kenbaar gemaakt in een brief van 27 juli 2005 van de toenmalige staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/05, 29 362, nr. 43), terwijl het voorinvullen ook deel uit maakt van de voorstellen «Modernisering van de overheid» en «Kabinetsplan aanpak administratieve lasten» (Kamerstukken II 2005/06, 29 362 en 29 515).

XNoot
3

Kamerstukken II 2004/05, 29 764 en 29 765, nr. 25.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 30 577, nr. 8.

XNoot
2

Aan genoemde toeslagen zal naar verwachting per 1 januari 2008 de kindertoeslag worden toegevoegd (Kamerstukken II 2006/07, 30 912, nr. 2).

XNoot
1

Handelingen II, 2004/05, blz. 781–791.

XNoot
2

Stb. 2004, 656.

XNoot
3

Stb. 2006, 43.

XNoot
4

Voorheen het overkoepelende programma Andere Overheid.

XNoot
5

Kamerstukken II 2005/06, 29 362, nr. 106.

XNoot
6

Kamerstukken II 2006/07, 29 362, nr. 111, bijlage.

XNoot
1

Stb. 1995, 67, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 december 2006 (Stb. 687).

XNoot
2

De rechtsvoorganger van het College bescherming persoonsgegevens in zijn advies van 27 november 1998, 98.V.850.1.

XNoot
1

Met dit nummer kan dan een match worden gemaakt met objectidentificerende gegevens uit andere basisregistraties, bijvoorbeeld het adres uit de BAG.

XNoot
2

Stb. 2006, 631.

XNoot
3

Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 IXB, nr. 14.

XNoot
1

VNG, Waarderingskamer, Unie van Waterschappen en het rijk zijn vertegenwoordigd in deze werkgroep.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2006/07, 30 800, IXB, nr. 30.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 30 979, nr. 2.

XNoot
2

Kamerstukken II 2005/06, 30 656, nr. 2.

XNoot
3

Kamerstukken II 2005/06, 30 544, nr. 2.

XNoot
1

Zie bijvoorbeeld de Wet studiefinanciering 2000 met ingang van 1 januari 2008 (Stb. 2005, 343 j° 691).

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 30 577, nr. 8.

XNoot
1

Stb. 2007, 77.

XNoot
1

Zie bijvoorbeeld HR 28 november 1979, BNB 1980/18.

XNoot
1

Kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 3, blz. 35–36.

Naar boven