31 081 (R 1830)
Wijziging van het op 27 februari 1995 te Stockholm totstandgekomen Verdrag tot oprichting van het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning; Stockholm, 24 januari 2006

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 juni 2007. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 15 juli 2007.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 24 januari 2006 te Stockholm totstandgekomen wijziging van het op 27 februari 1995 te Stockholm totstandgekomen Verdrag tot oprichting van het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning (Trb. 2007, 24).

Een toelichtende nota bij deze verdragswijziging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 15 juni 2007 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning (IDEA) is gevestigd in Stockholm. Deze internationale organisatie is opgericht bij een op 27 februari 1995 te Stockholm totstandgekomen verdrag (hierna «het Verdrag van 1995»; Trb. 1995, 257 en Trb. 1997, 288). Het Verdrag trad op 14 november 1997 voor het Koninkrijk der Nederlanden in werking. Vanaf die datum is het Koninkrijk lid van het Instituut.

Het Instituut heeft tot doel de wereldwijde bevordering en ondersteuning van duurzame democratie. De activiteiten omvatten de opbouw van netwerken en informatievoorzieningen inzake:

– het verrichten van onderzoek naar verkiezingsprocessen;

– het organiseren van seminars, workshops en trainingen op het gebied van vrije verkiezingen in een pluralistische en democratische context;

– het verzamelen van kennis over regeringen en opposities, politieke partijen, verkiezingscommissies, de onafhankelijke rechterlijke macht, de media en andere aspecten van het verkiezingsproces.

Voor de ontwikkeling van richtlijnen en instrumenten inzake de bevordering en ondersteuning van democratie maakt het Instituut gebruik van zijn vergelijkende analyses en van dialogen met belanghebbenden in democratiserings- en verkiezingsprocessen. Hiertoe worden regelmatig publicaties verzorgd en wordt een uitgebreide website met databanken onderhouden. Daarnaast onderhoudt het Instituut netwerken van deskundigen en werkt het samen met zowel belanghebbenden van de internationale gemeenschap in het algemeen als, op lokale basis, met actoren in Afrika, Azië, Latijns-Amerika en meer recent in de Arabische wereld en de Zuid-Kaukasus.

Het Instituut bestaat thans uit een Raad, een Commissie van Voordracht, een Bestuur, een Secretaris-Generaal en een Secretariaat. Voorts bepaalt het Verdrag van 1995 momenteel dat zowel staten als intergouvernementele organisaties lid van het Instituut kunnen zijn. Internationale niet-gouvernementele organisaties kunnen, onder voorwaarden, geassocieerde leden van het Instituut worden. Deze geassocieerde leden hebben, naast staten en intergouvernementele organisaties, zitting in de Raad.

Medio 2004 besloot de Raad een werkgroep op te richten om de bestuurlijke processen van het Instituut door te lichten. Deze werkgroep diende te komen met voorstellen voor verbetering van de betrokkenheid van de leden bij het Instituut. Hiertoe zou met name gekeken moeten worden naar de bevoegdheden van de Raad en het Bestuur in hun onderlinge relatie. Het Bestuur, waarin, met het oog op inhoudelijke advisering, eminente personen uit de politiek en wetenschap zitting hebben, moest relatief veel tijd besteden aan beheerszaken.

Daarnaast werd het (geassocieerd) lidmaatschap geëvalueerd.

De werkgroep, waarvan Nederland lid was, presenteerde in de loop van 2004 aanbevelingen tot verbeteringen op drie terreinen, namelijk inzake (1) de politieke en financiële verantwoording van het Instituut, (2) de verantwoordelijkheid voor academisch en professioneel advies en (3) het lidmaatschap. Deze aanbevelingen resulteerden in voorstellen tot wijziging van het Verdrag van 1995 als basis voor de bestuurlijke verandering van het Instituut.

Op 24 januari 2006 zijn de wijzigingen voor het Verdrag van 1995 aanvaard tijdens een buitengewone zitting van de Raad. De verdragswijzigingen houden in dat de Raad het algemene besluitvormingsorgaan van het Instituut wordt. Onder meer de beslissingen inzake de vaststelling van de begroting, het programma van het Instituut en de benoeming van de Secretaris-Generaal worden door de Raad genomen.

Het Bestuur wordt vervangen door een Commissie van adviseurs, die wordt samengesteld uit eminente personen uit de wetenschap en politiek (bijvoorbeeld oud-politici). Deze Commissie geeft politiek, professioneel en intellectueel advies en houdt zich niet meer bezig met het beheer van het Instituut.

Uit ervaring bleek, dat intergouvernementele organisaties en internationale niet-gouvernementele organisaties geen deel hadden aan de verantwoordelijkheid voor het beheer en de financiering van het Instituut. De reden hiervoor is dat de organisaties verschillen met betrekking tot onder andere interesses, werkmodaliteiten en prioriteit op het gebied van samenwerking. Bovenal werd besloten meer recht te doen aan het intergouvermentele karakter van het Instituut door het lidmaatschap te beperken tot staten. Daarnaast werd het concept van «geassocieerd lidmaatschap» omgevormd tot «strategisch partnerschap». Zowel intergouvernementele als internationale niet-gouvernementele organisaties kunnen aan dit partnerschap deelnemen, zodat hun deelname aan de activiteiten van het Instituut mogelijk blijft. Overigens beoogt het strategisch partnerschap ook in het bevorderen van de betrekkingen met andere organisaties ter zake.

Het Verdrag van 1995 geeft aan dat wanneer tweederde van de leden de wijzigingen heeft bekrachtigd, de wijzigingen vervolgens voor alle leden in werking treden. Gelet hierop bepaalt artikel 2 van de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag (zie Staatsblad 1997, 389) dat goedkeuring door de Staten-Generaal van de verdragswijzigingen niet vereist is, indien door tweederde van de verdragsstaten – andere dan het Koninkrijk – de bekrachtiging heeft plaatsgevonden. Inmiddels zijn 24 staten partij bij het Verdrag van 1995. Van deze lidstaten hebben tot dusver Australië, Chili, Spanje en Zwitserland de onderhavige wijzigingen bekrachtigd.

Artikelsgewijze toelichting

In Tractatenblad 2007, 24 is de tekst gepubliceerd waarin de verdragswijzigingen zijn verwerkt. De artikelsgewijze toelichting is op basis van deze geconsolideerde tekst geschreven. De nieuwe artikelen I tot en met VII zijn gebaseerd op de oude artikelen met dezelfde nummers. Het oude artikel VIII over de Commissie van Voordracht is geschrapt. Deze Commissie zal verder vormgegeven worden in de Richtlijnen van het Instituut. Voor de nieuwe artikelen VIII tot en met XVII hebben de oude artikelen IX tot en met XVIII als basis gediend.

Artikel I (Oprichting, vestigingsplaats en rechtspositie)

In het eerste lid is de term «internationale organisatie» vervangen door «intergouvernementele organisatie». Door het Instituut als zodanig aan te merken, komt tot uitdrukking dat alleen staten lid kunnen worden. Voorts is in dit artikel de term «Internationaal IDEA» vervangen door «het Instituut», in overeenstemming met de verdere tekst van het Verdrag van 1995.

Artikel II (Doelstellingen en werkzaamheden)

Het derde lid van dit artikel is geschrapt. Dit lid bevatte de voorwaarde dat leden en geassocieerde leden de doelstellingen en werkzaamheden van het Instituut dienden te onderschrijven en dat zij zich dienden te committeren aan het werkprogramma. Deze voorwaarden staan nu in artikel III.

Artikel III (Samenwerkingsverbanden)

Op grond van dit gewijzigde artikel kan het Instituut een samenwerkingsverband aangaan met internationale, intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties. Ingevolge het tweede lid kunnen deze organisaties die de doeleinden van de lidstaten met betrekking tot de opbouw van democratie delen worden uitgenodigd voor een «strategisch partnerschap». De uitvoering van dit partnerschap is uitgewerkt in de Richtlijnen van het Instituut (zie www.IDEA.int).

Artikel IV (Lidmaatschap)

Dit artikel, dat het (geassocieerd) lidmaatschap regelde voor staten en intergouvernementele organisaties en internationale niet-gouvernementele organisaties, is vervangen.

De nieuwe tekst omvat, in het tweede lid, de voorwaarden waaronder staten lid kunnen worden en in het derde lid de mogelijkheid het lidmaatschap van een staat op te schorten als deze niet meer aan deze voorwaarden voldoet.

De bestaande voorwaarde dat staten de doelstellingen en activiteiten van het Instituut moeten onderschrijven, is aangevuld met het vereiste dat zij duidelijk blijk dienen te geven van hun engagement op de terreinen van de rechtsstaat, de mensenrechten en de democratie. Ook moeten zij betrokken zijn bij het bestuur van het Instituut en delen in de financieringsverantwoordelijkheden.

Artikel V (Financiën)

Het eerste lid van dit artikel noemt de bronnen van inkomsten. Naast de bestaande wordt de financiële steun aan programma’s en de fondsen voor projecten genoemd.

De lidstaten zijn niet verplicht financiële steun aan het Instituut te geven. Het tweede lid omvat een aanmoediging het Instituut financieel te steunen. Nederland draagt 1 400 000 Euro bij, verdeeld over de jaren 2006 en 2007.

Ingevolge het derde lid zijn de lidstaten niet aansprakelijk voor schulden, verplichtingen of verbintenissen van het Instituut.

Artikel VI (Organen)

Als organen van het Instituut noemt artikel VI de Raad, de Commissie van adviseurs en het Secretariaat. De Commissie van Voordracht en de Secretaris-Generaal vormen geen organen meer van het Instituut.

Artikel VII (De Raad)

Dit artikel beschrijft de samenstelling en de taken van de Raad. De wijzigingen hebben ten doel de Raad zelfstandiger te laten functioneren en meer taken te geven,waaronder taken die voorheen bij het Bestuur lagen.

Het onderhavige artikel is aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. Ingevolge het eerste lid wordt de Raad samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Het tweede lid bepaalt dat een vijfde van de lidstaten het recht heeft om een buitengewone zitting van de Raad bijeen te roepen.

Op grond van het vierde lid benoemt de Raad, zoals voorheen, de leden van de Commissie van adviseurs (vroeger het Bestuur) en de accountants, en daarnaast de eigen (vice-)voorzitter(s) en de Secretaris-Generaal.

In het vijfde lid en zesde lid worden de taken en de besluitvorming geregeld. De besluitvorming is in essentie niet gewijzigd, met dien verstande dat in de nieuwe situatie besluiten ook op grond van een schriftelijke procedure kunnen worden genomen.

In het zevende lid, (dat het voormalige derde lid vervangt) staat dat de Raad waarnemers mag uitnodigen.

De Raad kan op grond van het nieuwe achtste lid een Stuurgroep in het leven roepen. Deze groep wordt samengesteld uit leden van de Raad, de Commissie van adviseurs en een vertegenwoordiger van het gastland. De Stuurgroep zal zich voornamelijk bezig houden met voorbereiding van de Raadsvergaderingen. De gedachte is dat een degelijke voorbereiding de Raadsvergaderingen ten goede zal komen.

Artikel VIII (De Commissie van adviseurs)

In dit artikel wordt de Commissie van adviseurs beschreven. Deze Commissie, bestaande uit vijftien eminente personen of deskundigen met uiteenlopende achtergronden, zal ingevolge het eerste lid het Instituut bijstaan. De leden van de Commissie vertegenwoordigen geen regering of organisatie.

Het tweede lid bepaalt dat de leden op uitnodiging taken kunnen uitvoeren die de kwaliteit en invloed van het programma kunnen versterken. Zij kunnen tevens het Instituut vertegenwoordigen.

Artikel IX (De Secretaris-Generaal en het Secretariaat)

In het eerste lid is nieuw dat de Secretaris-Generaal verantwoording aflegt aan de Raad. In de oude situatie was dit aan het Bestuur. Het nieuwe tweede lid bevat drie nieuwe duidelijk omschreven taken van de Secretaris-Generaal. Op deze manier worden zijn positie en de bestuurlijke verhouding met de Raad verduidelijkt.

Artikel X (Rechtspositie, voorrechten en immuniteiten)

Dit artikel is geactualiseerd en verbeterd om voor het Instituut en zijn personeel een solide basis met betrekking tot de rechtspositie, voorrechten en immuniteiten te creëren.

Het Instituut en het personeel hebben in Zweden een vergelijkbare status, en genieten vergelijkbare voorrechten en immuniteiten als die in het op 13 februari 1946 te Londen tot stand gekomen Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties (Stb. I 224).

Door het Instituut kunnen afzonderlijke overeenkomsten inzake voorrechten en immuniteiten met andere landen worden gesloten. Dit is van belang omdat het Instituut ook activiteiten ontplooit in andere landen.

Artikelen XI tot en met XVII

Deze artikelen zijn in lijn met de voornoemde wijzigingen aangepast. Zo zijn de verwijzingen naar het Bestuur geschrapt en bevatten deze artikelen geen verwijzing meer naar het geassocieerd lidmaatschap en het lidmaatschap van intergouvernementele organisaties.

Verder zijn aan enkele slotartikelen nieuwe bepalingen toegevoegd. Artikel XII (Depositaris) bevat op verzoek van de lidstaten een derde lid dat uitdrukkelijk vermeldt dat de Secretaris-Generaal de inwerkingtreding van de verdragswijzigingen aan alle lidstaten meedeelt.

In het nieuwe toegevoegde tweede lid van artikel XV (Opzegging) wordt bepaald dat een opzegging door een lidstaat van kracht wordt zes maanden na de notificatie aan de Secretaris-Generaal. Dit geeft het Instituut de mogelijkheid om zich voor te bereiden op de gewijzigde situatie. Het tweede lid van artikel XVI (Inwerkingtreding) verwijst naar de wijziging die op 17 juli 2003 voor alle verdragsstaten in werking is getreden (zie Trb. 2007, 24, blz. 1).

De procedure met betrekking tot het wijzigen van het Verdrag (artikel XIV) is niet veranderd. Ter zake blijft derhalve artikel 2 van de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag gelden.

Koninkrijkspositie

De verdragswijzigingen zullen evenals het Verdrag van 1995 voor het gehele Koninkrijk gelden.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. G. Koenders

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven