31 070
Beleidsprogramma 2007–2011

nr. 53
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2009

Naar aanleiding van de motie van het lid Halsema c.s. van 26 maart 2009 (31 070, nr. 33) over het bevorderen van de toegang van flexwerkers tot bestaande of nieuwe scholingsfaciliteiten om de arbeidsmarktpositie van flexwerkers te versterken, heb ik toegezegd de Kamer te zullen informeren. Hierbij betrek ik tevens de motie van het lid Ortega-Martijn (31 200 XV, nr. 47) over onderzoek naar verbetering van scholingsmogelijkheden van flexwerkers. Ik heb iets meer tijd nodig gehad om te kunnen reageren op de moties, omdat ik nog bezig was de nieuwe scholingsmaatregelen vorm te geven en de bestaande scholingsfaciliteiten te onderzoeken.

Scholing is een belangrijk instrument om de inzetbaarheid van mensen te verbeteren of in ieder geval op peil te houden. Bij werkenden – waaronder flexwerkers – is scholing primair een zaak van werkgevers en werknemers. Zij kunnen in individuele gevallen en/of per sector bepalen wat de scholingsbehoefte is en de scholing daarop aanpassen. Dit neemt niet weg dat óók de overheid hierin een rol heeft. Scholing kan immers bijdragen aan bestendige arbeidsparticipatie in de vorm van blijvende inzetbaarheid en productiviteit van mensen op de arbeidsmarkt. Daarom stimuleert en faciliteert de overheid scholing middels tal van maatregelen, waarbij zij in het kader van de huidige crisis extra (tijdelijke) scholingsmaatregelen heeft getroffen. Voor werknemers die hun baan hebben verloren geldt dat scholing door UWV/gemeenten selectief en vraaggericht op basis van maatwerk kan worden ingezet.

Deze maatregelen van de overheid gelden ook voor flexwerkers. In dit verband is relevant te vermelden dat artikel 7:649 Burgerlijk Wetboek (BW) de werkgever verbiedt onderscheid te maken tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Artikel 7: 649 BW richt zich tot zowel werkgevers als cao-partijen. SZW heeft in dit verband in 2006 een cao-onderzoek laten uitvoeren, waaruit is gebleken dat in cao-bepalingen nauwelijks onderscheid wordt gemaakt. Uit een inventarisatie van de huidige cao-praktijk naar aanleiding van de motie Ortega-Martijn blijkt dat dit beeld nagenoeg ongewijzigd is.

Hieronder zal ik nader ingaan op toegang van flexwerkers tot de bestaande en nieuwe scholingsfaciliteiten. De focus ligt hierbij vooral op overheidsmaatregelen en minder op wat sociale partners doen, overeenkomstig uw verzoek in het kamerdebat van 26 maart 2009.

Bestaande scholingsfaciliteiten

Fiscale scholingsfaciliteiten

Scholing wordt onder andere gestimuleerd via verschillende fiscale faciliteiten. Werkgevers kunnen via de WVA-onderwijs (Wet Vermindering Afdracht loonbelasting en premies volksverzekeringen onderwijs) kortingen op de loonbelasting krijgen wanneer zij hun werknemers een EVC-traject aanbieden, een voormalige werkloze opleiden tot startkwalificatieniveau of stageplaatsen aanbieden. Deze afdrachtvermindering is zowel van toepassing op werknemers met een vaste en tijdelijke dienstbetrekking als op uitzendkrachten.

Daarnaast wordt scholing fiscaal gestimuleerd met een persoonsgebonden aftrek voor scholingsuitgaven, waaronder ook EVC, in de inkomstenbelasting. Hierbij worden geen eisen gesteld aan de arbeidsmarktpositie van de deelnemer. De aftrekmogelijkheid bestaat daardoor niet alleen voor werknemers,maar ook voor bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden. Voorwaarde is wel dat de scholing is gericht op het huidige of toekomstige beroep van de deelnemer.

ESF-middelen

Binnen het huidige ESF (Europees Sociaal Fonds) programma zijn middelen beschikbaar voor subsidiëring van scholing voor laaggekwalificeerde werkenden tot maximaal MBO-4 niveau (actie D). De doelstelling van deze activiteit heeft betrekking op alle werkenden, dus ook flexwerkers. Alleen sectorfondsen kunnen hiertoe subsidie aanvragen. Namens de uitzendbranche heeft de Stichting Opleiding & Ontwikkeling Flexbranche (STOOF) de mogelijkheid deze subsidie voor scholing aan te vragen. Met een recente regelwijziging is het tevens eenvoudiger gemaakt voor sectorfondsen in andere branches om flexwerkers die werkzaam zijn in die branche mee te nemen bij een ESF aanvraag.

Publiek bekostigd onderwijs

Scholing wordt ook via de aanbodzijde financieel aantrekkelijk gemaakt. De door de overheid bekostigde onderwijsinstellingen zijn namelijk niet alleen toegankelijk voor jongeren, maar ook voor volwassenen. De arbeidsmarktpositie van de deelnemer speelt daarbij geen enkele rol.

Ook bij de subsidieregeling leren en werken en de leerwerkloketten wordt geen onderscheid gemaakt tussen flexwerkers en werknemers met een vast contract.

Re-integratie middelen UWV

Voor de flexwerkers die hun baan hebben verloren geldt dat zij – net als werknemers met een vast contract die werkloos zijn geraakt – een beroep kunnen doen op re-integratiemiddelen. Scholing kan door UWV worden ingezet met als doel: de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Inzet van scholing gebeurt selectief en vraaggericht op basis van maatwerk. Bij de inzet van scholing past UWV het scholingsprotocol toe. Omdat kortdurende scholing het meest effectief is gebleken zet UWV in principe kortdurende scholing in.

Gemeentelijke middelen

Het participatiebudget biedt de gemeenten voor een brede doelgroep de mogelijkheid om voorzieningen, waaronder ook scholing aan te bieden. Voor zover het gaat om deze doelgroep personen van 18 jaar en ouder, bestaat er geen enkele beperking voor gemeenten om het participatiebudget in te zetten voor flexwerkers, waaronder ook voor scholing ter versterking van hun arbeidsmarktpositie. Gemeenten kunnen vanaf 1 januari het participatiebudget ook bij dreigend ontslag inzetten. De gemeente kan derhalve in een vroeg stadium voorzieningen bieden en bijvoorbeeld ook van werk naar werk trajecten met scholing ondersteunen. Het gaat bij re-integratie en participatie om maatwerk. Per individueel geval zal door de gemeente worden bezien wat nodig is om de betrokkene weer aan de slag te krijgen of te houden.

Nieuwe scholingsfaciliteiten

Omscholingssubsidie

In het kader van de crisis heb ik tijdelijk twee extra scholingsfaciliteiten geïntroduceerd. Er is een omscholingssubsidie voor werkgevers die een werknemer in dienst nemen die elders met ontslag wordt bedreigd. Hiermee wil het kabinet bevorderen dat werknemers die hun baan verliezen snel weer aan de slag kunnen bij een nieuwe werkgever. Tot de doelgroepen van de regeling behoren werknemers die bij een andere werkgever met ontslag werden bedreigd, een tijdelijk contract hadden dat binnen vier maanden zou eindigen, een uitzendovereenkomst hadden of een oproepcontract hadden. Hiermee komt deze tegemoet aan de motie Halsema.

EVC

Bij werkgevers die genoodzaakt zijn om mensen te ontslaan, biedt de overheid de mogelijkheid om de kosten van het EVC-traject (of ervaringsprofiel) te cofinancieren voor met ontslag bedreigde werknemers die geen startkwalificatie bezitten. Doel van de maatregel is om werkgevers te stimuleren om hun vertrekkende werknemers met een EVC-traject te ondersteunen in de overstap naar ander werk. De doelgroepen van de maatregel zijn hetzelfde als bij de omscholingssubsidie.

Verbeteren positie flexwerkers en sociale partners

Sinds 2003 kunnen uitzendkrachten gebruik maken van het opleidings- en ontwikkelingsfonds voor de flexbranche (STOOF). STOOF heeft diverse middelen tot haar beschikking die haar doelstellingen en de opleidingsdoelstellingen van flexorganisaties ondersteunen. Vertegenwoordigers van STOOF en ABU (werkgeversorganisatie in de uitzendbranche) hebben aangegeven hun inspanningen de komende jaren verder te willen versterken, waardoor de positie van de flexwerker versterkt wordt.

Verder heeft de Stichting van de Arbeid in het Sociaal Akkoord van 25 maart aangegeven de positie van flexwerkers te willen verbeteren om te voorkomen dat de gevolgen van de crisis onevenredig neerslaan bij de zwakkere groepen op de arbeidsmarkt. Dit willen de sociale partners doen door in cao’s extra afspraken te maken over scholing voor flexwerkers, en over het niet langer vastleggen van een concurrentiebeding voor deze groep. Sociale partners hebben aangegeven, dat zij binnen enkele weken komen met een concrete invulling van bovengenoemde afspraak in het Sociaal Akkoord. Uiteraard blijf ik hierover in gesprek met sociale partners en houd ik een vinger aan de pols.

Conclusie

Scholing van werkenden – waaronder flexwerkers – is primair een zaak van werkgevers en werknemers. De overheid stimuleert en faciliteert scholing met tal van maatregelen en maakt daarbij geen onderscheid tussen flexwerkers en werknemers met een vast contract. Daar bovenop heb ik nieuwe maatregelen getroffen om de scholingsinspanningen in het kader van de huidige crisis nog een extra impuls te geven, zoals een omscholingssubsidie en EVC. Deze overheidsmaatregelen gelden ook voor flexwerkers. Voor de flexwerkers die hun baan hebben verloren, geldt dat de re-integratiemiddelen soelaas bieden. Gelet op bestaande en nieuwe scholingfaciliteiten alsook de afspraken van sociale partners in het Sociaal Akkoord, kan worden geconcludeerd dat flexwerkers volledig toegang hebben tot de overheidsfaciliteiten voor scholing, terwijl sociale partners toegang tot hun eigen faciliteiten tot prioriteit hebben gemaakt.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven