31 066 Belastingdienst

Nr. 881 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft mij op 16 oktober jl. gevraagd om een afschrift van het antwoord op de brief die dhr. P.K. (werkzaam bij Frankhuis & Twistvliet) op 28 september jl. aan mij gestuurd heeft betreffende de 10%-regeling uitkeringsgerechtigden. Middels deze brief wil ik voldoen aan dit verzoek.

De 10%-regeling is bedoeld voor burgers die niet het gehele jaar een toeslagpartner of medebewoner hebben. Het kan voorkomen dat het jaarinkomen van de toeslagpartner na vertrek (bijvoorbeeld in het geval van een scheiding) toeneemt. Omdat het jaarinkomen van de ex-partner in het jaar van vertrek nog meetelt voor toetsingsinkomen voor toeslagen van beide toeslagpartners, kan dit voor de achterblijvende partner nadelige gevolgen hebben. Wanneer het inkomen van de ex-partner met meer dan 10% stijgt, kan de achterblijvende partner een beroep doen op deze regeling. Het inkomen van de ex-partner wordt dan niet meegeteld voor zijn toeslagen.

Naar aanleiding van de brief van dhr. P.K. heb ik laten onderzoeken hoe de Belastingdienst/Toeslagen omgaat met de 10%-regeling in het algemeen en in het bijzonder bij toeslaggerechtigden in het kader van de participatiewet (hierna: uitkeringsgerechtigden). Daarnaast heb ik ambtenaren gevraagd contact op te nemen met dhr. P.K. om een beter beeld te krijgen van de problematiek rond de 10%-regeling. Na telefonisch contact heeft dit gesprek dinsdag 13 april jl. plaatsgevonden.

Uit het onderzoek en uit het gesprek met dhr. P.K. is gebleken dat het inderdaad kan voorkomen dat het inkomen van uitkeringsgerechtigden niet altijd (goed) bekend is bij de Belastingdienst/Toeslagen, waardoor deze mensen mogelijk ten onrechte zonder succes een beroep doen op de 10%-regeling. Het gaat hierbij specifiek om uitkeringsgerechtigden van wie de huishoudsamenstelling (samenwonend of alleenstaand) gedurende het jaar wijzigt. Dit is echter niet uitsluitend het gevolg van het feit dat niet alle gemeenten bruto maandstaten opmaken voor uitkeringsgerechtigden. Het blijkt dat de inkomens van uitkeringsgerechtigden niet altijd juist geregistreerd staan in de Polisadministratie. Het bruto maandinkomen dat door gemeenten wordt geregistreerd is soms te hoog, waardoor het inkomen van de aanvrager te hoog ingeschat wordt. Ik heb de Belastingdienst/Toeslagen gevraagd hier aandacht voor te hebben bij het behandelen van verzoeken voor het toepassen van de 10%-regeling.

Een structurele oplossing vraagt echter een bredere blik dan uitsluitend de verwerking van de verzoeken door de Belastingdienst/Toeslagen. Ook de registratie van uitkeringen in de polisadministratie en de wijze waarop omgegaan wordt met forfaitaire bedragen kunnen van invloed zijn. Daarom is besloten om de 10%-regeling als knelpunt mee te nemen in de uitwerking van de motie Lodders Van Weyenberg, waarin knelpunten van het huidige toeslagenstelsel en mogelijke oplossingen hiervoor worden uitgewerkt. Concreet betekent dit dat samen met andere verantwoordelijke uitvoerings- en overheidsdiensten wordt gezocht naar een structurele en uitvoerbare oplossing voor deze doelgroep. Hierbij wordt ook de mogelijkheid onderzocht gemeenten te verplichten bruto maandstaten te verstrekken aan uitkeringsgerechtigden. Met dhr. P.K. is afgesproken dat bij de uitwerking hiervan opnieuw contact met hem zal worden opgenomen door Toeslagen.

Ik hoop op deze wijze aan uw verzoek te hebben voldaan en u voldoende geïnformeerd te hebben.

De Staatssecretaris van Financiën, A.C. van Huffelen

Naar boven