31 066 Belastingdienst

Nr. 713 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 oktober 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 3 september 2020 over het afschrift Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken en Verzamelbesluit Toeslagen (Kamerstuk 31 066, nr. 696).

De vragen en opmerkingen zijn op 13 oktober 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 13 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De griffier van de commissie, Weeber

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF)-zaken. De leden hebben nog enkele vragen.

Het voorliggende besluit bevat beleidsregels voor de verstrekking van een compensatie aan de ouders vanwege de institutionele vooringenomen handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen. De Kamer heeft al verschillende keren gesproken over de voorgestelde compensatie. Een spoedige compensatie is nodig om een eerste stap te zetten in het herwinnen van het vertrouwen van de ouders. Voor de leden van de VVD-fractie is het belangrijk dat het voorliggende besluit en de eerder aangenomen wet leidt tot een spoedige compensatie van de getroffen ouders. Kan de Staatssecretaris een actuele planning overleggen?

De leden constateren dat in het voorliggende besluit geen mogelijkheid is opgenomen om over te gaan tot het uitkeren van een deel van de compensatie waar betreffende ouder(s) recht op hebben. De leden van de VVD-fractie hebben hier eerder voor gepleit. Met het toekennen van een deel van de compensatie en het daarbij behorende voorschot kan ouders meer «lucht» geven in de penibele situatie waarin ouders kunnen verkeren, ouders die bijvoorbeeld de rekeningen niet kunnen betalen. Kan de Staatssecretaris toelichten of het toekennen en uitbetalen van een deel van de compensatie tot de mogelijkheden behoort? Zo nee, waarom is dit in het voorliggende besluit niet geregeld? Welke stappen moeten gezet worden om dit alsnog mogelijk te maken? Welk tijdsbestek is nodig om dit te regelen?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Verzamelbesluit Toeslagen. In eerder debatten is de wens tot het proportioneel vaststellen en het matigen van terugvordering van toeslagen uitgebreid aan de orde gesteld. De leden steunen het Verzamelbesluit waarin dit nu ook vastgelegd is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

Met interesse hebben de leden van de PVV-fractie kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van 3 september 2020 aangaande het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken en het Verzamelbesluit Toeslagen. Naar aanleiding van deze brief hebben de leden van de PVV-fractie enkele vragen.

Kan de Staatssecretaris de Kamer een geactualiseerd overzicht doen toekomen van (het geschatte aantal) personen dat in aanmerking komt voor enige compensatie, personen die inmiddels enige vorm van (aanvullende) compensatie, vergoeding of schadeloosstelling hebben ontvangen alsmede de daarmee gemoeide kosten? Zou de Staatssecretaris hier eveneens het aantal personen in willen opnemen dat evident niet voor (enige) compensatie in aanmerking komt?

Zowel onder 2.2.1 Waarschijnlijk vergelijkbaar met CAF 11 als onder 2.2.2 Mogelijk vergelijkbaar met CAF 11 wordt gesteld dat voor enkele CAF-onderzoeken de problematiek breder is dan enkel de kinderopvangtoeslag en tevens uitstrekt tot de huurtoeslag, zorgtoeslag en/of het kindgebonden budget. Kan de Staatssecretaris de Kamer nader informeren omtrent de stand van zaken aangaande het verrichte dan wel nog lopende onderzoek naar mogelijke vergelijkbare problematiek bij de overige toeslagen en het kindgebonden budget? Kan de Staatssecretaris hierbij tevens aangeven of er veel overlap zit tussen de gedupeerden inzake de Kinderopvangtoeslag en gedupeerden bij de overige toeslagen en gedupeerden bij het kindgebonden budget dan wel dat het over geheel separate groepen van gedupeerden gaat?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het vernieuwde besluit compensatieregeling CAF-11 en vergelijkbare CAF-zaken en het aangepaste Verzamelbesluit Toeslagen.

In het besluit over de compensatieregeling is opgenomen dat vergelijkbare CAF-zaken beoordeeld worden op een institutioneel vooringenomen handelwijze aan de hand van de vijf door de Adviescommissie beschreven criteria. Het besluit geeft aan dat beoordeeld wordt of deze criteria «in samenhang voorkomen in een onderzoek». Omschreven wordt dat het aantal criteria waaraan voldaan wordt niet doorslaggevend is. De leden van de CDA-fractie merken op dat dit niet erg concreet is. Op welke wijze wordt getoetst of de criteria «in samenhang» voorkomen? En hoe kan een ouder zich dan verweren tegen het oordeel dat de criteria niet «in samenhang» voorkomen in het onderzoek? Als de Belastingdienst/Toeslagen en de commissie van onafhankelijke deskundigen van oordeel zijn dat er in het onderzoek niet institutioneel vooringenomen is gehandeld, krijgen de ouders hiervan een mededeling? De leden van de CDA-fractie vragen welke informatie er is opgenomen in die mededeling over de reden van afwijzing.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten op welke wijze ouders die in een CAF-zaak zitten, inzage kunnen krijgen in het CAF-dossier dat aan de commissie van wijzen is voorgelegd, conform de aangenomen van het lid Omtzigt over recht op een afschrift van het dossier voor ouders in CAF-zaken1. Dit is natuurlijk van groot belang wanneer de vergelijkbaarheid is afgewezen. Is het kabinet bereid om ouders in de CAF-zaken die niet als vergelijkbaar met CAF 11 gezien worden, die inzage op korte termijn te regelen en daarvoor dit besluit aan te passen?

Bij de zaken die mogelijk vergelijkbaar zijn met CAF 11 wordt in het besluit vermeld dat de ouders, wanneer de Belastingdienst/Toeslagen dan wel de commissie van onafhankelijke deskundigen van oordeel is dat er in het onderzoek sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, een brief krijgen dat zij mogelijk voor compensatie in aanmerking komen. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom zij «mogelijk» in aanmerking komen. Waar hangt dit dan van af?

De leden van de CDA-fractie waarderen het dat het besluit ruimte laat voor andere onderzoeken dan de onderzoeken die zijn aangemerkt als mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar met CAF 11. Er moeten dan signalen zijn dat er in deze onderzoeken institutioneel vooringenomen is gehandeld. Zijn er tot op heden dergelijke signalen bij de Belastingdienst, behalve bij de casus Baybegim, die ook al genoemd werd door de onderzoekscommissie?

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet hoe een ouder of een groep ouders die vinden dat hun zaak beoordeeld moet worden op institutionele vooringenomenheid, het dossier van hun CAF-zaak daarop kan laten beoordelen.

In het algemeen overleg van 23 juni 2020 stelde de Staatssecretaris: «De eerste maatregel is dat we de CAF-zaken die door de commissie van wijzen zijn beoordeeld, opnieuw door haar laten beoordelen, maar dan natuurlijk op basis van de juiste informatie, en dat we die informatie ook vooraf laten toetsen. Ik wil ook gezegd hebben dat de commissie van wijzen in haar werkwijze geen fouten heeft gemaakt, maar dat het dus zuiver gaat over de informatie die is gestuurd door de Toeslagenorganisatie. Ik wil ook kijken of mogelijk ook andere CAF-dossiers opnieuw moeten worden beoordeeld.»

Voorts merkte zij op: «Op een van de punten die de heer Omtzigt nog meldde is mijn reactie – dat heb ik ook in de brief aangegeven – dat ik natuurlijk ga kijken of dit betekent dat niet alleen maar de dossiers door de commissie van wijzen opnieuw moeten worden bekeken op basis van de informatie die nu boven water moet komen, maar dat we ook breder naar de andere CAF-zaken willen kijken».

Hoe gaat het kabinet hier uitvoering aan geven? In het besluit ligt het initiatief bij de Belastingdienst, maar aangezien die aantoonbaar onjuiste en onvolledige informatie aanleverde aan de commissie van wijzen in de zaak-Anker, lijkt het toch gepast om alle CAF-zaken aan de commissie van wijzen voor te leggen. Graag een uitgebreide reactie.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze een ouder «een aanvraag voor compensatie» kan indienen. Klopt het dat hieraan ook voldaan is als de ouder naar het Serviceteam Gedupeerden belt?

Als een ouder na verzoeken om informatie of het maken van een afspraak niets van zich heeft laten horen, niet op ingeplande afspraken is verschenen en ook nooit bezwaar gemaakt heeft tegen de betreffende beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen heeft de ouder op grond van artikel 2.4 van het besluit geen recht op compensatie. De leden van de CDA-fractie vragen te bevestigen dat van deze situatie nooit sprake kan zijn als de ouder wel stukken heeft aangeleverd (bij de balie of per post), maar deze door de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Zij vragen tevens te bevestigen dat van deze situatie geen sprake kan zijn wanneer de ouder een bezwaarschrift ten onrechte op aanraden van de Belastingdienst heeft ingetrokken of een vooroverleg op aanraden van de Belastingdienst ten onrechte gestaakt heeft. Deze leden brengen daarbij in herinnering dat het deze ouders niet bepaald makkelijk is gemaakt om in bezwaar te komen tegen de beschikking en dat het vaak al heel lang duurde voordat na de stopzetting de beschikking überhaupt werd verstuurd.

De leden van de CDA-fractie zouden graag het afwegingskader ontvangen van de commissie van onafhankelijk deskundigen, waar individuele ouders naartoe kunnen stappen. Op basis waarvan gaan zij beoordelen of een ouder vooringenomen behandeld is? Dit luistert natuurlijk zeer nauw, daarom zien deze leden graag een uitgebreide handleiding daarvoor.

De leden van de CDA-fractie merken hierbij nog op dat er een groot verschil is tussen ouders die nooit gereageerd hebben op verzoeken om stukken en ouders die nooit bezwaar gemaakt hebben, met name omdat er een vrij lange periode kan zitten tussen de stopzetting en de officiële beschikking daarvan. De laatste groep ouders kan een heel traject met de Belastingdienst hebben doorgelopen en uit vertrouwen in de Belastingdienst hebben afgezien van bezwaar. Dat neemt niet weg dat deze ouders wel recht hadden op kinderopvangtoeslag en dat zij institutioneel vooringenomen zijn behandeld (want dat is immers eerder in het proces al beoordeeld door de Belastingdienst/Toeslagen). Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze het criterium van de ernstige onregelmatigheden in dit soort gevallen wordt beoordeeld? Welke informatie krijgt een ouder in de brief met het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen vaststelt dat de ouder geen recht heeft op compensatie op grond van ernstige onregelmatigheden?

De leden van de CDA-fractie vinden het zeer fatsoenlijk dat aan het besluit is toegevoegd dat de Belastingdienst/Toeslagen 4 procent rente vergoedt over de compensatie voor de correctiebesluiten en de herziening of hardheidstegemoetkoming. De compensatie maakt vanaf de vooraankondiging reeds deel uit van box 3. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris hoeveel tijd er zit tussen de vooraankondiging en de uitbetaling. Hoe worden ouders die aan het einde van het jaar gecompenseerd worden geïnformeerd over de verplichting om de compensatie die zij nog niet op hun bankrekening hebben al wel op te nemen in de belastingaangifte over dat jaar?

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van onderdeel 2.2 van het Verzamelbesluit wat het verschil is tussen toekenningsbeschikkingen en terugvorderingsbeschikkingen. Waarom zou artikel 21a Awir jo artikel 5a UR Awir niet zien op terugvorderingsbeschikkingen, terwijl deze beide artikelen, die overigens geen keuze bevatten voor de Belastingdienst, maar dwingend van aard zijn, spreken over een «herziene tegemoetkoming»?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de goedkeuring met betrekking tot de tijdige betaling aan de kinderopvang niet iets te beperkt is. Deze leden wijzen dan op de bepaling dat financiële problemen van de ouder niet als bijzondere omstandigheden kwalificeren. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of dit in sommige gevallen maatwerk in de weg kan staan. Deze leden denken dan aan een situatie dat een ouder wegens zeer ernstige financiële problemen, zoals een dreigende huisuitzetting, de huur betaald heeft met een betaling van kinderopvangtoeslag. Een latere betaling van de kinderopvang telt dan op grond van het besluit niet meer mee als tijdige betaling voor het recht op kinderopvangtoeslag. Zij verzoeken de Staatssecretaris hierop te reageren.

Bij de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade willen de leden van de CDA-fractie graag vernemen van de regering of rekening gehouden wordt met de volgende zaken:

  • De enorme terugvorderingen hebben geleid tot betalingsproblemen bij de Belastingdienst (blauw) die boetes en dwangbevelen heeft opgelegd. Worden die ook vergoed?

  • De enorme terugvorderingen hebben geleid tot betalingsproblemen andere schuldeisers, die incassokosten in rekening gebracht hebben.

  • De stress heeft geleid tot ziekte en inkomensverlies.

  • De kinderen hebben psychische schade opgelopen door stress en ruzie van ouders, die wanhopig waren door geldproblemen.

  • De ouders konden medische behandelingen niet ondergaan omdat zij het eigen risico niet konden betalen en hebben daardoor permanente gezondheidsschade opgelopen.

  • De ouders konden de zorgverzekering niet betalen en moesten de hogere bestuurlijke premie jarenlang betalen.

  • De ouders konden de huur niet betalen en zijn het huis uitgezet.

  • De ouders konden gas of water niet betalen en dat is afgesloten.

Kan de Staatssecretaris een reactie per voorbeeld geven met een zeer uitgebreide uitleg welke kosten betaald gaan worden?

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie het kabinet op welke wijze ervoor zorggedragen wordt dat ouders die door de Belastingdienst in de problemen gestort zijn, nu ook echt uit de problemen komen. Ofwel, als ouders door de stapeling van problemen diep in de problemen zitten, dat zij dan ook echt uit de problemen zijn. Hoe gaat het kabinet daar zorg voor dragen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief bij de beleidsbesluiten Toeslagen. Deze leden benadrukken het belang van stappen om met maximaal tempo compensatie aan ouders te verstrekken, zoals de groep ouders die in juli 2020 compensatie uitbetaald hebben gekregen. Deze leden benadrukken, naast het belang van uitwerking van de compensatie in wet- en regelgeving, het belang van de menselijke maat in de praktijk: juridische fijnslijperij, met het risico dat ouders daarin verdwalen en daar de dupe van worden, zou voorkomen moeten worden.

De leden van de D66-fractie vragen hoe ouders worden meegenomen in de opbouw van de compensatie, mede naar aanleiding van het feit dat de compensatie uit verschillende onderdelen kan bestaan en ook nog verminderd kan worden. Welke rol spelen persoonlijke zaakbehandelaars bij deze procedure en de communicatie over compensatie? Krijgen ouders een mondelinge toelichting, voordat de termijn verstrijkt waarbinnen ouders hun zienswijze kunnen geven op de vooraankondiging van compensatie?

De leden van de D66-fractie vragen welke handvatten of ondersteuning ouders ontvangen als zij informatie willen verschaffen waaruit «met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht aannemelijk wordt dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen». Deze leden benadrukken dat het belangrijk is dat ouders in de praktijk voldoende worden ondersteund, zodat zij niet verdwalen in juridische begrippen.

De leden van de D66-fractie vragen in welke mate neerwaartse en opwaartse correctiebeschikkingen worden verwacht. Hoe kunnen neerwaartse correctiebeschikkingen zoveel mogelijk worden voorkomen?

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting waarom een compensatiebedrag al direct na de vooraankverondiging onderdeel uitmaakt van de bezittingen van een ouder voor het bepalen van het inkomen uit sparen en beleggen. Deze leden begrijpen dat een vooraankondiging betekent dat het geld niet direct, maar zo snel mogelijk, op de rekening van ouders staat. Klopt dit?

De leden van de D66-fractie lezen in het Verzamelbesluit dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij of zij daartoe wel in de gelegenheid was. Deze leden vragen of het kabinet deelt dat de Belastingdienst door middel van zulke verzoeken ook voldoende duidelijk moet maken om welke eventuele formele tekortkomingen het gaat. Deze leden vragen of het kabinet deelt dat het voor de mate waarin ouders in gelegenheid zijn om aan zulke formaliteiten te voldoen uitmaakt in hoeverre zij op de hoogte worden gebracht van welke specifieke informatie ontbreekt.

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet om de Kamer snel en zorgvuldig te informeren over de wijze waarop er in de praktijk met het proportioneel terugvorderen wordt omgegaan. Deze leden vragen om de Kamer te informeren als de opsomming waarin wel/niet sprake is van bijzondere omstandigheden wordt aangepast.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de besluiten en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

Het Besluit Compensatieregeling heeft naar de mening van de leden van de SP-fractie nog steeds, net als het advies van de Commissie-Donner, als uitgangspunt dat de Belastingdienst voor de gedupeerde ouders bepaalt of zij benadeeld zijn, of zij institutioneel vooringenomen behandeld zijn en of en voor welk bedrag zij gecompenseerd gaan worden. Deze leden vragen waarom zij ervan uit moeten kunnen gaan dat de Belastingdienst in staat is om deze compensatieregeling dusdanig uit te voeren dat alle ouders die benadeeld zijn ook terecht gecompenseerd worden als deze mate van juridisering, met allerlei bijbehorende adviesclubs, plaatsvindt. Zij brengen het kabinet in herinnering dat in de talrijke debatten en in vele moties door de Kamer is gesteld hoe ouders moeten worden gecompenseerd: ruimhartig en zonder langdurige juridische trajecten. Deze leden vragen het kabinet daarom opnieuw hoe zij ervoor gaat zorgen dat zodra de eerste ouders na vele maanden wachten echt behandeld gaan worden, de hersteloperatie daadwerkelijk gaat beginnen en ouders niet opnieuw institutioneel vooringenomen of op anderszins onrechtmatige wijze behandeld gaan worden.

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hoe de uitvoeringskosten van de compensatieregeling zich tot op heden verhouden tot de te verwachten uit te keren bedragen aan compensatie en welk deel van de uitvoeringslasten bestaat uit de duurbetaalde externe consultants van onder andere Deloitte en de Boston Consultancy Group. Deze leden vragen het kabinet hoeveel van deze duurbetaalde consultants grotere bedragen gaan ontvangen dan de gemiddelde compensatie die gedupeerde ouders gaan krijgen en vragen haar waarom zorgvuldigheid in dit geval zo ongelooflijk duur moet zijn. Zij vragen het kabinet waarom het toch altijd weer mogelijk blijkt om beleid om burgers ernstig te benadelen, getuige de CAF-zaken en andere onterechte fraudegevallen, er doorheen te jagen terwijl compensatie voor ouders weer maanden, zo niet jaren op zich laat wachten. Zij vragen het kabinet de al dan niet geanonimiseerde verslagen te ontvangen van de ambtelijke overleggen die ten grondslag liggen aan deze besluiten, zoals ook ontvangen over de besluitvorming door de ambtelijke top van de Belastingdienst en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarin laatstgenoemde besloot dat volledige terugvordering van alle toeslagen gerechtvaardigd was, ongeacht de enorme financiële gevolgen.

II Reactie van de Staatssecretaris

Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, PVV, het CDA, D66 en de SP. De beantwoording is opgedeeld in de volgende categorieën:

  • Algemene vragen hersteloperatie

  • Compensatiebesluit

  • Verzamelbesluit

  • Commissie Werkelijke Schade

Daarbinnen wordt zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende antwoorden tezamen zijn beantwoord.

Algemene vragen herstelorganisatie

De leden van de fracties van de VVD en de PVV vragen naar een actuele planning. De leden van de fractie van de PVV vragen daarbij specifiek naar een overzicht van (het geschatte aantal) personen dat in aanmerking komt voor enige compensatie, personen die inmiddels enige vorm van (aanvullende) compensatie, vergoeding of schadeloosstelling hebben ontvangen en personen die evident niet voor (enige) compensatie in aanmerking komen. De leden van de fractie van de PVV en de SP vragen tevens om in te gaan op de kosten. De leden van de fractie van de SP vragen daarbij hoe de uitvoeringskosten van de compensatieregeling zich tot op heden verhouden tot de te verwachten uit te keren bedragen aan compensatie en welk deel van de uitvoeringslasten bestaat uit de externe consultants van onder andere Deloitte en de Boston Consultancy Group.

In de derde Voorgangsrapportage Kinderopvangtoeslag (hierna: VGR), die op 29 september jl. met uw Kamer is gedeeld, is de meest recente planning opgenomen. Op de website van Toeslagen wordt wekelijks een update gegeven van de actuele stand van zaken. In de VGR is aangegeven dat ouders die in acute problemen verkeren als eerste worden geholpen. Alleen bij de ouders in CAF 11 is geconstateerd dat 22 van hen «evident geen recht» op compensatie hadden. Bij de beoordeling van de daaropvolgende 108 ouders was daarvan geen sprake. Zoals in de derde VGR is aangegeven zijn de exacte budgettaire gevolgen van de gewijzigde planning van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) op dit moment nog niet duidelijk. De planning wordt in de komende periode doorlopend getoetst en verfijnd, onder meer aan de hand van de daadwerkelijke realisatie. De budgettaire gevolgen hiervan zullen voor 2021 bij Voorjaarsnota 2021 worden verwerkt. Wel is op basis van de nieuwe planning duidelijk dat de op dit moment begrote programmamiddelen in 2020 voor een zeer beperkt deel kunnen worden uitgekeerd. Dit zal budgettair verwerkt worden bij Najaarsnota 2020. De medewerkers binnen UHT hebben als doel het zo goed mogelijk helpen van gedupeerde ouders. De inzet en motivatie om ouders te helpen en compensatie uit te keren ziet het kabinet los van de inzet van externe consultants en de kosten die daarbij gemaakt worden. De inzet van deze consultants is noodzakelijk bij het in korte tijd opzetten van een nieuwe organisatie. Zij brengen expertise in die niet in voldoende mate beschikbaar is binnen de Belastingdienst. Dergelijke kosten lopen voor een belangrijk deel vooruit op het hersteltraject van de gedupeerde ouders en de compensatiebedragen die aan hen worden uitbetaald. Uitvoeringskosten gaan overigens nooit ten koste van de compensatie en tegemoetkoming aan ouders. Zij ontvangen te allen tijde de bedragen waar zij conform de regelingen recht op hebben ter herstel van het hen aangedane leed.

De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze een ouder «een aanvraag voor compensatie» kan indienen en of hieraan is voldaan als de ouder naar het Serviceteam Gedupeerden Kinderopvangtoeslag belt. Dit is inderdaad het geval.

De leden van de fractie van het CDA vragen tevens op welke wijze ervoor wordt zorggedragen dat ouders die door de Belastingdienst in de problemen zijn gekomen, nu ook echt worden geholpen.

Binnen de herstelorganisatie is een groot besef dat voor een deel van de ouders meer hulp nodig is dan alleen financieel herstel in de vorm van een compensatie of een tegemoetkoming. Daarom brengt UHT samen met de ouder eerst in kaart wat zijn/haar (acute) hulpvraag is. Bij een financiële noodsituatie wordt gekeken naar de mogelijkheden van een eerste betaling of de noodvoorziening. De persoonlijk zaakbehandelaar bespreekt met de ouder en met collega’s binnen UHT welke instantie of instanties nodig zijn om gerelateerde problemen van deze ouder te verhelpen. UHT zorgt ervoor dat contact met andere instanties gelegd wordt en waar mogelijk opvolging met voldoende urgentie plaatsvindt. De intensieve samenwerking met de gemeenten is hierbij een goed voorbeeld. Gedupeerde ouders hebben namelijk soms hulp en ondersteuning nodig die de Belastingdienst niet kan bieden. Bijvoorbeeld op het gebied van werk, huisvesting, gezondheid of schuldhulpverlening. Gemeenten kunnen deze hulp vanuit hun expertise op deze terreinen wel bieden. Samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een aanpak ontwikkeld waarin gedupeerde ouders indien gewenst in contact met hun gemeente worden gebracht. Een ambtenaar (bijvoorbeeld een wijkcoach of casemanager) van de gemeente zorgt vervolgens dat de ouders de ondersteuning krijgen die nodig is in hun situatie. Daarmee spannen ook de gemeenten zich in om ouders echt uit de problemen te helpen. Via de VGR wordt uw Kamer over deze samenwerking op de hoogte gehouden.

De leden van de fractie van de SP vragen hoe zij ervan uit kunnen gaan dat de Belastingdienst in staat is om de hersteloperatie dusdanig uit te voeren dat alle ouders die benadeeld zijn ook terecht gecompenseerd worden. Zij geven daarbij aan dat in debatten en moties is gesteld dat ouders ruimhartig en zonder langdurige juridische trajecten moeten worden gecompenseerd en vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat ouders niet opnieuw institutioneel vooringenomen of op anderszins onrechtmatige wijze behandeld gaan worden. In de derde VGR is aangegeven hoe UHT en de onafhankelijke commissies die adviseren bij het hersteltraject de ouders zo goed mogelijk willen helpen. De uitgangspunten die met uw Kamer zijn afgesproken zijn onder andere dat de behandeling ruimhartig zal zijn en dat de behandeling zoveel mogelijk integraal zal plaatsvinden, zodat ouders in één keer geholpen zijn. Het verhaal van de ouder is daarbij het vertrekpunt voor beoordeling en toekenning. Wanneer dit verhaal aannemelijk is, doet UHT uitsluitend een lichte toets (geen volledige reconstructie) op de aannemelijkheid. Het hersteltraject wordt samen met de ouders doorlopen, op basis van hun verhaal en voorkeuren, om hen waar nodig écht te helpen om hun leven weer op te kunnen pakken. Tegelijk willen we de ouders ook zo snel mogelijk helpen, en dit op een zorgvuldige manier doen. Helaas bijten deze uitgangspunten elkaar gedeeltelijk: goede dienstverlening en zorgvuldige beoordeling kost tijd. Bij het uitwerken van de aanpak en de daaruit volgende planning wordt constant naar een zo goed mogelijk evenwicht gezocht. De ouders die de hulp het hardst nodig hebben, worden als eerste geholpen, zo nodig met een eerste betaling of noodvoorziening. Binnen UHT zijn ook de aanbevelingen uit de doorlichting van BCG ter harte genomen. De acties die zijn ingezet op de terreinen van personeel, processen, IT/IV, besturing en cultuur bieden waarborgen om ervoor te zorgen dat ouders adequaat en rechtmatig worden behandeld. Via de VGR wordt uw Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang van de hersteloperatie.

De leden van de fractie van de SP vragen om al dan niet geanonimiseerde verslagen te ontvangen van de ambtelijke overleggen die ten grondslag liggen aan het compensatie- en het verzamelbesluit. Deze besluiten zijn op verschillende momenten ambtelijk besproken, onder andere in het Strategisch Crisisteam Toeslagen (SCT). Zoals eerder met uw Kamer gedeeld,2 zijn van de overleggen van het SCT geen verslagen beschikbaar maar alleen actie- en besluitenlijsten. In deze stukken is opgenomen dat het SCT op 20 augustus jl. heeft ingestemd met het compensatiebesluit en het verzamelbesluit zoals die op 3 september jl. naar uw Kamer zijn verzonden en op 7 september in de Staatscourant zijn gepubliceerd. De besluiten zijn voorbereid in (laag-)ambtelijke overleggen. Voor zover er van deze overleggen vastgestelde verslagen zijn, vormen zij onderdeel van het intern beraad en bevatten zij de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaren. Het is staand kabinetsbeleid dat stukken die zien op intern beraad geen onderdeel worden gemaakt van het debat met de Kamer. Overigens deel ik de uitkomst van besluiten die in het SCT zijn genomen ook in de VGR met uw Kamer, waarmee ik u periodiek op de hoogte houd van de voortgang, implementaties en wijzigingen in de uitvoering van de hersteloperatie.

Compensatiebesluit

De leden van de fractie van de VVD vragen een toelichting of het toekennen en uitbetalen van een deel van de compensatie tot de mogelijkheden behoort en wat er eventueel geregeld moet worden om dit mogelijk te maken. In de derde VGR van 29 september jl. is uitgewerkt dat het voor ouders in acute noodsituaties mogelijk is om een eerste betaling te doen als onderdeel van de compensatie of tegemoetkoming. Hiervoor hoeft het compensatiebesluit niet te worden aangepast. Het bedrag dat de ouder als eerste betaling ontvangt, hoeft hij onder geen beding ooit terug te betalen.

Verder vragen de leden van de fractie van de VVD om nadere informatie omtrent de stand van zaken aangaande het verrichte dan wel nog lopende onderzoek naar mogelijke vergelijkbare problematiek bij de huurtoeslag, zorgtoeslag en/of het kindgebonden budget, omdat uit enkele CAF-onderzoeken is gebleken dat deze problematiek breder is. Zij vragen hierbij tevens aan te geven of er veel overlap zit tussen de gedupeerden in deze groepen. Zoals ook in de derde VGR is verwoord, wordt momenteel de reikwijdte van de compensatieregeling onderzocht, met de vraag of deze ook zou moeten zien op de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget. Hierbij speelt de vraag in hoeverre de casuïstiek rond de CAF-zaken en institutionele vooringenomenheid vergelijkbaar is bij de andere toeslagen. Er zijn burgers die zich rechtstreeks bij UHT of via het Zwartboek van de SP hebben gemeld als gedupeerde van andere toeslagen dan de kinderopvangtoeslag. Vanwege het nog lopende onderzoek kan nog geen uitsluitsel worden geboden over de vraag hoe groot de overlap tussen de gedupeerden is. In de VGR van december wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek.

De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze wordt getoetst of de vijf door de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (hierna: AUT) beschreven criteria voor de institutioneel vooringenomen handelwijze «in samenhang» voorkomen. Zij vragen tevens hoe een ouder zich kan verweren tegen het oordeel dat de criteria niet «in samenhang» voorkomen in het onderzoek. In het eindrapport van de AUT is opgenomen dat de vijf criteria van institutionele vooringenomenheid «in samenhang» moeten worden bezien. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor het oordeel dat een ouder vooringenomen is behandeld niet is vereist dat aan alle criteria is voldaan. Zo kan een zachte stop in combinatie met een brede uitvraag voldoende zijn voor het oordeel dat sprake is van institutionele vooringenomenheid. UHT beoordeelt de casus van de ouder ruimhartig en weegt het verhaal van de ouder hierin mee. Bij een voorgenomen negatief standpunt van UHT adviseert de Commissie van wijzen hierover. Het besluit over de institutionele vooringenomenheid, en daarmee de toepassing van de compensatieregeling, wordt neergelegd in een beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaat.

De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen of de ouders een mededeling krijgen als de Belastingdienst/Toeslagen en de commissie van onafhankelijke deskundigen van oordeel zijn dat er in het onderzoek niet institutioneel vooringenomen is gehandeld. Zij vragen tevens welke informatie er is opgenomen in die mededeling of brief over de reden van afwijzing en op welke manier ouders worden meegenomen in de opbouw van de compensatie. De leden van de fractie van D66 vragen daarbij ook welke rol persoonlijke zaakbehandelaars spelen bij deze procedure en de communicatie over compensatie. Zij vragen tevens of ouders een mondelinge toelichting krijgen, voordat de termijn verstrijkt waarbinnen ouders hun zienswijze kunnen geven op de vooraankondiging van compensatie. De leden van de fractie van het CDA willen graag weten op welke wijze ouders die in een CAF-zaak zitten, inzage kunnen krijgen in het CAF-dossier dat aan de commissie van wijzen is voorgelegd, conform de aangenomen motie van het lid Omtzigt over recht op een afschrift van het dossier voor ouders in CAF-zaken. Zij vragen ook om die inzage op korte termijn te regelen en daarvoor het compensatiebesluit aan te passen. Gedurende het hersteltraject is er veelvuldig contact tussen de persoonlijk zaakbehandelaar en de ouder. Alle CAF-zaken die volgens de AUT mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar met CAF 11 werden geacht, zijn inmiddels als vergelijkbaar beoordeeld. Dit betekent dat alle betrokken ouders in principe in aanmerking komen voor de compensatieregeling, tenzij in hun individuele situatie sprake is van «evident geen recht» of «ernstige onregelmatigheden». Zij hebben hierover al een brief ontvangen, of ontvangen deze op korte termijn. Voor de ouders die niet bij deze CAF-zaken zijn betrokken en zichzelf wel hebben gemeld, toetst UHT institutionele vooringenomenheid in principe op individueel niveau. Als zich echter meerdere ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld of als UHT bij de beoordeling van één ouder of van een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-)onderzoeken groepsgewijs worden beoordeeld. Dit is ook gebeurd tijdens de herbeoordeling van CAF Tonga en zal ook plaatsvinden bij een aantal pré CAF-zaken. In de planning voor de beoordeling of de ouder voor compensatie in aanmerking komt, houdt UHT rekening met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. De persoonlijk zaakbehandelaar neemt contact op met de ouder om zijn verhaal te horen. Wanneer bij de ouder geen sprake is van «evident geen recht» krijgt de ouder zowel per brief als mondeling via de persoonlijk zaakbehandelaar een uitleg over de opbouw en berekening van de compensatie. Na ontvangst van de brief (de vooraankondiging) heeft de ouder dan zes weken de tijd om zijn zienswijze te geven. De persoonlijk zaakbehandelaar helpt de ouder hierbij waar mogelijk.

Als UHT vaststelt dat de ouder niet in aanmerking komt voor de compensatieregeling, zal eerst de Commissie van wijzen dit standpunt toetsen. Ouders krijgen altijd bericht als de Commissie van wijzen heeft geoordeeld over hun zaak. Bij een afwijzing op de compensatieregeling krijgt de ouder een motivering van het besluit en inzage in de documenten die hieraan ten grondslag liggen. Deze documenten zien zowel op de fase van het groepsgewijze (CAF-)onderzoek – indien hiervan bij de ouder sprake was – en op de fase van de destijds uitgevoerde beoordeling van de ouder bij Belastingdienst/Toeslagen. Hiervoor hoeft het compensatiebesluit niet te worden aangepast.

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom ouders «mogelijk» in aanmerking komen voor de compensatieregeling en waar dit vanaf hangt. Zij vragen te bevestigen dat een ouder recht heeft op compensatie als de ouder wel stukken heeft aangeleverd (bij de balie of per post), maar deze door de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Zij vragen tevens te bevestigen dat van deze situatie geen sprake kan zijn wanneer de ouder een bezwaarschrift ten onrechte op aanraden van de Belastingdienst heeft ingetrokken of een vooroverleg op aanraden van de Belastingdienst ten onrechte gestaakt heeft. Zij vragen verder hoe het criterium van ernstige onregelmatigheid uitwerkt in de situatie dat ouders nooit gereageerd hebben op verzoeken om stukken of nooit bezwaar gemaakt hebben, met name omdat er een vrij lange periode kan zitten tussen de stopzetting en de officiële beschikking daarvan. De laatste groep ouders kan een heel traject met de Belastingdienst/Toeslagen hebben doorgelopen en uit vertrouwen in de Belastingdienst/Toeslagen hebben afgezien van bezwaar. Tot slot verzoeken zij het afwegingskader te ontvangen van de Commissie van wijzen. Ten aanzien van de tot nu toe beoordeelde CAF-zaken, heeft de beoordeling zich gericht op de groepsgewijze aanpak en de aanwezigheid van de vijf criteria van institutionele vooringenomenheid binnen de groep betrokken ouders. Op individueel niveau kan sprake zijn van een situatie die maakt dat de ouder evident geen recht heeft op compensatie, ondanks dat de ouder onderdeel uitmaakte van de betreffende groep. Het gaat dan om de situatie dat geen sprake was van kinderopvang, er geen kind was, het kind ouder dan 14 jaar was en/of de ouder of partner niet werkte en tevens geen «doelgroeper» was. Daarom wordt dit voorbehoud gemaakt in de communicatie aan de betrokken groep ouders.

In de individuele situatie waarbij sprake zou zijn van «ernstige onregelmatigheden», gaat het met name om de afwezigheid van contact tussen de ouder en de Belastingdienst/Toeslagen. Hierbij staat voorop dat ouders niet de dupe mogen worden van het kwijtraken van stukken, zoals dit ook geldt bij het voortijdig vernietigen van beroepsdossiers. Ook wanneer een ouder op aanraden van Belastingdienst/Toeslagen zijn bezwaarschrift destijds zou hebben ingetrokken en nu daarom uit de systemen zou worden opgemaakt dat de ouder niet heeft gereageerd, zal dit hem niet worden tegengeworpen. Net als breder in de hersteloperatie wordt ook hier de ouder gevraagd naar zijn verhaal en de reden waarom er geen contact met de Belastingdienst/Toeslagen is geweest of waarom dit contact is gestaakt. Als deze reden verklaarbaar en aannemelijk is, wordt de non-response de ouder niet aangerekend. Een verklaarbare reden is onder meer het gebrek aan vertrouwen in de Belastingdienst/Toeslagen of juist het vertrouwen dat de Belastingdienst/Toeslagen het bij het rechte eind had. Wanneer UHT tot de conclusie zou komen, dat sprake is van evident geen recht of een ernstige onregelmatigheid die de ouder wel valt aan te rekenen, dan toetst de Commissie van wijzen het voorgenomen standpunt van UHT. De werkwijze van de Commissie van Wijzen vloeit voort uit haar instellingsbesluit. De wijziging van het besluit naar een ministeriële regeling is op dit moment onderhanden. Na de publicatie van de ministeriële regeling wordt ook de beschrijving van de werkwijze, inclusief haar afwegingskader, definitief vastgesteld door de Commissie.

De leden van de fractie van het CDA vragen of er tot op heden signalen bij de Belastingdienst zijn om andere onderzoeken dan de onderzoeken die zijn aangemerkt als mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar met CAF 11 aan te merken voor een institutionele vooringenomen handelwijze, behalve bij de casus Bebegim, die ook al is genoemd in het eindrapport van de AUT. Zij vragen ook hoe een ouder of een groep ouders die vinden dat hun zaak beoordeeld moet worden op institutionele vooringenomenheid, het dossier van hun CAF-zaak daarop kan laten beoordelen. Tot slot vragen zij hoe vervolg wordt gegeven aan de opmerkingen in het AO van 23 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 686) waarin de Staatssecretaris aangeeft dat mogelijk ook andere CAF-dossiers opnieuw moeten worden beoordeeld en of breder naar de andere CAF-zaken moet worden gekeken. Zij wijzen daarbij op de onjuiste en onvolledige informatielevering aan de Commissie van wijzen in CAF-zaak Anker.

Tijdens de herbeoordeling van de acht CAF-zaken, waaronder CAF-zaak Anker, is gebleken dat alle acht CAF-zaken alsnog vergelijkbaar met CAF-11 zijn. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik uw Kamer naar de derde VGR en de kamerbrief die gelijktijdig met deze nota wordt verstuurd (Kamerstuk 31 066, nrs. 704 en 712). Tijdens de herbeoordeling van de CAF-zaak Tonga zijn binnen UHT aanwijzingen naar voren gekomen dat de institutionele vooringenomenheid ook aanwezig was bij meerdere gerelateerde onderzoeken, die reeds startten voorafgaand aan de CAF-periode. Naast individuele ouders die vóór 2013 waren aangesloten bij de betreffende kinderopvangorganisatie en die in het fraudeteam van Belastingdienst/Toeslagen behandeld zijn en zich reeds bij UHT als gedupeerde hebben gemeld, betreft het de ~300 ouders in tien CAF-zaken die in de derde VGR zijn genoemd. De betrokken ouders ontvangen in oktober een brief dat ook zij in principe in aanmerking komen voor de compensatieregeling, tenzij daar evident geen recht op is. Dit illustreert dat het ook in dit stadium nog mogelijk is dat nieuwe aanwijzingen van een groepsgewijze institutioneel vooringenomen behandeling opkomen. Dit kan zowel binnen UHT zelf tijdens de beoordeling van een ander onderzoek, maar ook doordat ouders via het Serviceteam Gedupeerden Kinderopvang of via hun persoonlijk zaakbehandelaar zelf aangeven vooringenomen te zijn behandeld. UHT toetst institutionele vooringenomenheid in principe eerst op individueel niveau, maar wanneer geconstateerd wordt dat meerdere ouders vanuit dezelfde kinderopvangorganisatie te maken hebben gehad met een (groepsgewijze) beoordeling door Belastingdienst/Toeslagen, kan UHT overgaan tot een groepsgewijze beoordeling. UHT zal de komende periode in ieder geval nog op groepsniveau naar een aantal «pre-CAF» zaken kijken om vast te stellen of hier sprake was van institutionele vooringenomenheid op groepsniveau, omdat zich meerdere ouders hebben gemeld. Dit betreft de zaken die ook in het eindrapport van de AUT en in de derde VGR zijn genoemd. Voorrang wordt gegeven aan de zaken waarbij ouders zijn betrokken die momenteel in acute of zeer schrijnende situaties zitten. Mocht UHT tot een voorgenomen negatief oordeel komen over de groepsgewijze vooringenomenheid, dan wordt de casus ook voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De ouder ontvangt over zijn individuele beoordeling een gemotiveerd besluit en krijgt inzage in de onderliggende documenten, ook – indien van toepassing – ten aanzien van het CAF-dossier. Bij de volgende VGR krijgt uw Kamer een update over de stand van zaken.

Verder vragen de leden van de fractie van het CDA hoeveel tijd er zit tussen de vooraankondiging en de uitbetaling. Zij vragen hoe ouders die aan het einde van het jaar worden gecompenseerd informatie krijgen over de verplichting om de compensatie die zij nog niet op hun bankrekening hebben al wel op te nemen in de belastingaangifte over dat jaar. De leden van de fractie van D66 vragen aanvullend hierop toe te lichten waarom een compensatiebedrag al direct na de vooraankondiging onderdeel uitmaakt van de bezittingen van een ouder voor het bepalen van het inkomen uit sparen en beleggen. Tot de bezittingen in box 3 in de inkomstenbelasting behoren onder meer de rechten die niet op zaken betrekking hebben en de overige vermogensbestanddelen met een waarde in het economische verkeer. Hieronder valt ook een recht op compensatie, mits dit recht voldoende vaststaat en ongeacht of dit al is uitbetaald. In onderdeel 7 van het beleidsbesluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken wordt in lijn hiermee aangegeven dat nadat de ouder de vooraankondiging met betrekking tot het bedrag van de compensatie heeft gekregen, dit bedrag deel uitmaakt van de box 3-bezittingen van die ouder. Het in de vooraankondiging genoemde bedrag aan compensatie wordt zo spoedig mogelijk na het verzenden van de vooraankondiging uitbetaald. In het algemeen zal de uitbetaling plaatsvinden binnen tien dagen nadat de ouder de vooraankondiging heeft ontvangen. In de vooraankondiging is over gevolgen van de compensatie voor de belastingheffing en de toeslagen opgenomen dat de ouder mogelijk meer belasting moet betalen of zijn toeslagen lager worden en dat hij daarom 1 procent extra compensatie krijgt. De gevolgen voor de toeslagen worden aanvullend hierop zo veel mogelijk beperkt door de toepassing van een nieuwe vermogenstoetsuitzondering die het kabinet per 1 januari 2021 wil invoeren. Voor de eventuele (additionele) box 3 heffing die zou kunnen optreden als gevolg van de compensatie, en daaruit voortvloeiende inkomensafhankelijke afbouw van de toeslagen, is voorzien via de extra 1%-compensatie (onderdeel 6 van genoemd beleidsbesluit).

De leden van de fractie van D66 vragen tot slot in welke mate neerwaartse en opwaartse correctiebeschikkingen worden verwacht en hoe neerwaartse correctiebeschikkingen zoveel mogelijk worden voorkomen. Een – in de vooraankondiging en bij beschikking – eenmaal vastgestelde compensatie op basis van de compensatieregeling wordt per saldo niet meer verlaagd (naar beneden bijgesteld). Bijstelling naar boven is wel mogelijk, als er bijvoorbeeld door de ouder nieuwe gegevens worden aangedragen.

Verzamelbesluit

De leden van de fractie van het CDA vragen naar aanleiding van onderdeel 2.2 van het Verzamelbesluit wat het verschil is tussen toekenningsbeschikkingen en terugvorderingsbeschikkingen. Zij vragen waarom artikel 21a Awir jo artikel 5a UR Awir niet zou zien op terugvorderingsbeschikkingen, terwijl deze beide artikelen, spreken over een «herziene tegemoetkoming». De tegemoetkoming is in de terminologie van de Awir de toeslag; de hoogte hiervan wordt – definitief – vastgesteld bij de toekenningsbeschikking (vergelijk de artikelen 1, eerste lid, onderdeel h, en 14 Awir). Het kan zich hierbij voordoen dat de vastgestelde toeslag lager is dan de al uitbetaalde voorschotten. Een alsdan door de toeslaggerechtigde (terug) te betalen bedrag wordt geformaliseerd in een terugvorderingsbeschikking. Tot de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019, was de terugvorderingsbeschikking hierbij de resultante van de definitieve toekenning en de hogere uitbetaalde voorschotten (of van een herzien voorschot en de al uitbetaalde voorschotten).3 In lijn hiermee ziet de mogelijkheid tot herziening van artikel 21a Awir naar zijn tekst alleen op de toegekende toeslag (zoals vastgesteld in de toekenningsbeschikking). Een aanpassing van die toekenning in het voordeel van de belanghebbende leidt vervolgens automatisch tot een daarmee corresponderende aanpassing (verlaging) van de terugvorderingsbeschikking. De genoemde uitspraak van de Raad van State opent nu de mogelijkheid om in een situatie waarin de toeslag op zichzelf op het juiste bedrag is vastgesteld en wordt gehandhaafd, het door de toeslaggerechtigde terug te betalen bedrag toch te matigen vanwege bijzondere omstandigheden. De terugvorderingsbeschikking is in een dergelijke situatie dan niet meer de resultante van de toekenning en de betaalde voorschotten en krijgt in dit opzicht een meer zelfstandige betekenis. Hierdoor kan ook behoefte bestaan aan een zelfstandige herzieningsbevoegdheid van die terugvorderingsbeschikking (dus zonder een aanpassing van toekenningsbeschikking), bijvoorbeeld in de situatie waarin de bijzondere omstandigheden pas naar voren komen op het moment dat de terugvorderingsbeschikking onherroepelijk vaststaat. Omdat de huidige tekst van artikel 21a Awir aansluit bij de toegekende of herziene tegemoetkoming, staat niet vast of deze ook de mogelijkheid geeft tot een herziening van een terugvorderingsbeschikking (die alleen het terug te betalen bedrag vaststelt) zonder aanpassing van de tegemoetkoming zelf. Daarom is in onderdeel 2.2 van het Verzamelbesluit Toeslagen – vooruitlopend op wetgeving – goedgekeurd dat de herzieningsbevoegdheid ook kan worden toegepast bij een terugvorderingsbeschikking. Via het wetsvoorstel Verbetering uitvoerbaarheid toeslagen is beoogd hiervoor artikel 26 Awir te wijzigen.

De leden van de fractie van het CDA vragen verder of de goedkeuring met betrekking tot de tijdige betaling aan de kinderopvang niet iets te beperkt is. Deze leden wijzen dan op de bepaling dat financiële problemen van de ouder niet als bijzondere omstandigheden kwalificeren. Zij vragen de Staatssecretaris of dit in sommige gevallen maatwerk in de weg kan staan. Deze leden denken dan aan een situatie dat een ouder wegens zeer ernstige financiële problemen, zoals een dreigende huisuitzetting, de huur betaald heeft met een betaling van kinderopvangtoeslag. Een latere betaling van de kinderopvang telt dan op grond van het besluit niet meer mee als tijdige betaling voor het recht op kinderopvangtoeslag.

De goedkeuring met betrekking tot de tijdige betaling aan de kinderopvang biedt voorwaarden waaronder een betalingsregeling met de kinderopvangorganisatie ook als tijdige betaling kan worden aangemerkt. De regeling biedt de ruimte om als de ouder niet aan deze voorwaarden voldoet, in bijzondere gevallen maatwerk te bieden. Het enkele gegeven dat de ouder financiële problemen heeft om de kosten van kinderopvang te betalen, is in zijn algemeenheid onvoldoende om als bijzonder geval te kwalificeren. Dit neemt niet weg dat die ouder in omstandigheden kan verkeren die wel als zodanig kwalificeren en die vragen om het toepassen van maatwerk. Belastingdienst/Toeslagen zal met deze omstandigheden ruimhartig omgaan.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe wordt omgegaan met de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij of zij daartoe wel in de gelegenheid was. Deze leden vragen of de Belastingdienst daarbij voldoende duidelijk moet maken om welke eventuele formele tekortkomingen het gaat en in welke mate ouders in gelegenheid zijn om aan zulke formaliteiten te voldoen.

Het uitgangspunt bij de hersteloperatie is dat een ouder niet elke geringe formele tekortkoming wordt tegengeworpen. Deze tekortkomingen worden naar de huidige maatstaven beoordeeld. Verder moet het evident zijn dat een ouder destijds voldoende duidelijk is gemaakt wat van hem of haar werd verwacht. Als dat niet het geval was, dan wordt hem dat nu niet aangerekend.

De leden van de fractie van D66 vragen verder de Kamer snel en zorgvuldig te informeren over de wijze waarop er in de praktijk met het proportioneel terugvorderen wordt omgegaan. Deze leden vragen om de Kamer te informeren als de opsomming waarin wel/niet sprake is van bijzondere omstandigheden wordt aangepast. Deze vragen kunnen bevestigend worden beantwoord. Als (nader) beleid wordt geformuleerd betreffende bijzondere omstandigheden wordt uw Kamer daarover vanzelfsprekend geïnformeerd.

Commissie Werkelijke schade

De leden van de fractie van het CDA vragen een toelichting op welke wijze bij de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade rekening gehouden wordt met de volgende zaken:

  • De enorme terugvorderingen hebben geleid tot betalingsproblemen bij de Belastingdienst (blauw) die boetes en dwangbevelen heeft opgelegd. Worden die ook vergoed?

  • De enorme terugvorderingen hebben geleid tot betalingsproblemen andere schuldeisers, die incassokosten in rekening gebracht hebben.

  • De stress heeft geleid tot ziekte en inkomensverlies.

  • De kinderen hebben psychische schade opgelopen door stress en ruzie van ouders, die wanhopig waren door geldproblemen.

  • De ouders konden medische behandelingen niet ondergaan omdat zij het eigen risico niet konden betalen en hebben daardoor permanente gezondheidsschade opgelopen.

  • De ouders konden de zorgverzekering niet betalen en moesten de hogere bestuurlijke premie jarenlang betalen.

  • De ouders konden de huur niet betalen en zijn het huis uitgezet.

  • De ouders konden gas of water niet betalen en dat is afgesloten.

De Commissie Werkelijke Schade is ingesteld om uitgaande van de persoonlijke situatie van de ouder en de door hem aangedragen schadeposten een advies uit te brengen over het bedrag dat de ouder aanvullend zou kunnen ontvangen. Bovenstaande voorbeelden kunnen onderdeel zijn van de schade die een ouder aangeeft. Het is daarbij aan de Commissie op welke wijze zij in een individuele situatie, gegeven de kaders, rekening houdt met de door de leden genoemde voorbeelden Daarop wil ik nu niet vooruitlopen.

De leden van de fractie van D66 vragen welke handvatten of ondersteuning ouders ontvangen als zij informatie willen verschaffen waaruit «met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht aannemelijk wordt dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen». Deze leden benadrukken dat het belangrijk is dat ouders in de praktijk voldoende worden ondersteund, zodat zij niet verdwalen in juridische begrippen. Op de website van Belastingdienst/Toeslagen wordt momenteel gewerkt aan informatie per commissie waarmee de ouders inzichtelijk krijgen wat de commissies voor hen kunnen betekenen en wat van de ouders wordt verwacht. De Commissie Werkelijke Schade informeert de ouders via de website, maar ook per brief of via de persoonlijk zaakbehandelaar, expliciet over de informatie die nodig is om vast te stellen of met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht aannemelijk wordt dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen. De Commissie ontwikkelt hiervoor een formulier waarop de ouder de schadeposten kan aangeven en waarin ook gevraagd wordt om een onderbouwing van de schade.

In het oudermanifest hebben ouders ook gevraagd of zij bijstand kunnen krijgen bij het compensatietraject om een gelijke partij voor UHT te kunnen zijn. Zoals ook in de derde VGR is verwoord, kan op basis van de compensatieregeling recht bestaan op vergoeding van juridische bijstand tijdens het compensatietraject, bijvoorbeeld omdat de ouder bijstand vraagt om de hoogte van de compensatie vast te stellen of om het verzoek om werkelijke schade te kunnen indienen. De Commissie Werkelijke Schade toetst of deze kosten redelijk zijn in die zin dat het in de gegeven omstandigheden redelijk moet zijn geweest om kosten te maken en dat de kosten naar hun omvang redelijk zijn.


X Noot
1

Kamerstuk 31 066, nr. 671

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3791

X Noot
3

ECLI:NL:RVS:2019:3536.

Naar boven