31 066 Belastingdienst

Nr. 271 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 26 mei 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 13 april 2016 inzake de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 269).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 mei 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

Vraag 1

«Daarom heb ik gekozen voor een meer reguliere ophanging van de Belastingdienst in de departementale structuur».

Kunt u het bovenstaande nader toelichten, met name het «meer reguliere ophanging».

Vraag 2

«Deze ophanging is niet nieuw binnen uitvoeringsorganisaties van het Rijk, maar wel een grote stap voor de Belastingdienst».

Kunt u die uitvoeringsorganisaties geven en de wijze van ophanging?

Antwoord vraag 1 en 2

De Belastingdienst geniet tot op heden een grotere autonomie binnen zijn departement dan de meeste uitvoeringsorganisaties op Rijksniveau. Dat betekent dat de Belastingdienst in hoge mate eigenstandig beslist over grote investeringen en cruciale uitgaven. De «eigenaar» op het moederdepartement, Financiën, heeft daarin van oudsher hooguit een bescheiden rol. Dat geeft de Belastingdienst een grote handelingsvrijheid, maar gaat ten koste van de checks en balances. Met de passage waaraan wordt gerefereerd in de vraagstelling is bedoeld uit te drukken dat de checks en balances op de Belastingdienst worden versterkt. De inbedding op het kerndepartement wordt verstevigd, wat tot uitdrukking komt in een grotere rol en meer betrokkenheid van stafdirecties zoals de directie Financieel-Economische Zaken, de directie Bedrijfsvoering en het Bureau Bestuursondersteuning. De rol van de secretaris-generaal wordt sterker, onder meer door de eigenaarsrol van de secretaris-generaal met betrekking tot de Belastingdienst te versterken. De ophanging wordt hiermee meer in lijn gebracht met die van bijvoorbeeld agentschappen.

Bij de inbedding op het kerndepartement hoort ook dat de mandaten worden verduidelijkt en dat daarin de verhoudingen tussen politieke leiding, de secretaris-generaal, het directoraat-generaal Belastingdienst en de Belastingdienst ondubbelzinnig worden geformuleerd; de uitwerking daarvan is een groeiproces. Verder is in dit kader nog relevant dat de aansturing van de Belastingdienst is gewijzigd van een managementteam naar een (kleinere) Raad van Bestuur. Vanzelfsprekend behoudt de Belastingdienst een zekere autonomie en is en blijft de Belastingdienst verantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering; de betrokkenheid van (andere directies binnen) het kerndepartement is bezien op het totaal aan activiteiten van de Belastingdienst relatief beperkt.

Vraag 3

«Zo is er ondertussen één project geschrapt en zijn er drie uitgesteld.»

Kunt u het bovenstaande nader toelichten: welk project is gestopt en welke projecten zijn uitgesteld?

Antwoord vraag 3

Het project dat is geschrapt betreft het beschikbaar stellen van risico-indicatoren aan medewerkers van de Belastingdienst/Centrale administratie die ingediende aanvullingen op aangiften verwerken. Gebleken is dat de beschikbare risicomodellen zich niet lenen voor toepassing bij deze werksoort.

De uitgestelde drie projecten betreffen het beschikbaar stellen van inningsgegevens aan burgers (via het portaal), aan medewerkers in de heffing en aan medewerkers aan de Belastingtelefoon. Er zijn verschillende manieren om binnen de Belastingdienst inningsgegevens te ontsluiten en vervolgens te verzamelen. De drie projecten beoogden dat op een «klassieke» manier te doen. Omdat op een gegeven moment duidelijk werd dat het datafundament inning vanuit data & analytics breder beschikbaar zou komen, is besloten daarvan gebruik te maken. Dat heeft als voordeel dat op alle plaatsen binnen de Belastingdienst één en hetzelfde gegeven wordt gehanteerd (de betalingspositie volgens het datafundament inning). Zodra de planning van het datafundament het toelaat, wordt alsnog met deze drie projecten gestart, maar dan dus op een «up to date» manier.

Vraag 4

«Er ontstaan nieuwe verhaalsmogelijkheden die geëffectueerd kunnen worden.»

Kunt u eens aangeven hoe er nu juist door het dynamisch monitoren nieuwe verhaalsmogelijkheden zijn ontstaan?

Vraag 22

Kunt u eens aangeven hoe middels dynamisch monitoren dergelijke bestaande schulden minder snel worden afgeschreven?

Vraag 41

In hoeveel van de 5.000 adviezen voor loonvordering en 1.500 adviezen voor beslag op banktegoeden hebben ook daadwerkelijk geleid tot een dergelijke loonvordering dan wel een dergelijk beslag?

Vraag 42

«De eerste resultaten van dynamisch monitoren hebben de verwachtingen overtroffen. Dynamisch monitoren heeft al geresulteerd in ongeveer 5.000 adviezen voor loonvordering en ruim 1.500 adviezen voor beslag op banktegoeden».

Was de informatie naar aanleiding waarvan de loonvorderingen zijn gedaan en de bankbeslagen zijn gelegd vóór Dynamisch monitoren niet beschikbaar voor de invordering van belastingschulden?

Waren die vorderingen anders niet gedaan of die beslagen niet gelegd?

Wilt u toelichten waarom u vindt dat de eerste resultaten de verwachtingen hebben overtroffen?

Zijn die adviezen opgevolgd?

Antwoord vraag 4, 22, 41 en 42

Met nieuwe verhaalsmogelijkheden wordt bedoeld dat (nieuwe) verhaalsmogelijkheden automatisch, direct en continu gevolgd worden. Dit betekent dat zodra er een nieuwe verhaalsmogelijkheid in beeld is, hier ook direct op ingevorderd kan worden door middel van bijvoorbeeld loonbeslag of overheidsvordering. Dit gebeurt nu dus automatisch zonder extra capaciteitsbeslag op alle vorderingen in plaats van incidenteel naar aanleiding van risicoselectie.

Voor invoering van dynamisch monitoren moest handmatig per post worden gecontroleerd of er een nieuwe verhaalsmogelijkheid ontstaan was. Aangezien er theoretisch gezien voor iedere vordering dagelijks een nieuwe verhaalsmogelijkheid zou kunnen ontstaan, was dit een zeer arbeidsintensief proces. Dit zorgt ervoor dat er alleen in incidentele gevallen middels risicoselectie of bijvoorbeeld op basis van onderzoeken door de ontvanger naar grote vorderingen beslag gelegd werd via loon of vermogensbestanddelen bij deze buitenlands belastingplichtigen. Nu krijgen medewerkers een melding vanuit de systemen wanneer een nieuwe verhaalsmogelijkheid ontstaat en kunnen zij aan de slag met een automatisch gegenereerd advies. Juister was daarom geweest om te spreken van nieuwe mogelijkheden om verhaalsmogelijkheden te effectueren.

Voor de invoering van dynamisch monitoren werden posten beoordeeld en oninbaar geleden wanneer er geen verhaalsmogelijkheden verwacht werden. Nu met dynamisch monitoren worden posten minimaal vijf jaar continu gevolgd of er verhaalsmogelijkheden ontstaan. Vorderingen worden hierdoor dus niet meer oninbaar geleden.

Op basis van de incidentele loonbeslagen voor dynamisch monitoren was niet de verwachting dat er in dusdanig grote mate verhaalsmogelijkheden zouden zijn. De 5.000 adviezen voor loonvordering en 1.500 adviezen voor beslag op banktegoeden laten zien dat buitenlands belastingplichtigen vaker vermogen of loon in Nederland hebben dan de verwachting was. Alle adviezen zijn en worden opgeleverd aan medewerkers ten behoeve van de invordering. Medewerkers zijn op dit moment gestart met het beoordelen van deze adviezen en het in gang zetten van de daadwerkelijke beslagleggingen. Met name loonbeslagen zijn vaak langdurige beslagprocedures waarbij doorgaans kleinere bedragen worden ingehouden.

In het voorjaar van 2017 zullen de eerste resultaten van de beslagleggingen pas bekend zijn.

Het is op dit moment nog niet te zeggen hoeveel loonvorderingen tot een daadwerkelijk beslag geleid hebben. Dit komt omdat dynamisch monitoren op buitenlandse vorderingen pas begin 2016 operationeel is geworden, waarna adviezen zijn gegenereerd. Hierbij is wel van belang om te weten dat het met name bij loonbeslag gaat om langlopende reeks van kleine maandelijkse bedragen. Zoals in de zeventiende halfjaarsrapportage is aangegeven, wordt er de komende jaren gewerkt aan inzicht in en analyse van de invorderingsdata. De concrete resultaten van dynamisch monitoren zullen hier ook bij worden meegenomen.

Vraag 5

«Nu we de volgende fase ingaan, is het contract met deze externen opgezegd en besloten het vervolg van de veranderopgave vooral met eigen mensen voort te zetten.»

Is het niet een risico om die externe ondersteuning, dit toch succesvol was, zo onverkort overboord te zetten?

Antwoord vraag 5

De externe ondersteuning in de ontwerpfase betrof voor een belangrijk deel het inbrengen van de methodologie die nodig is om een programma met de omvang van de Investeringsagenda te managen en betrof eveneens het systematisch in kaart brengen en vervolgens organiseren van de zaken die nog moesten worden ingeregeld voor een succesvol verloop van het programma. Daarbij ging het onder andere – naast het binnenbrengen van frisse nieuwe ideeën en een disciplinerende blik van buiten – om het ontwikkelen van een aantal concrete producten, zoals een toekomstbestendig ordeningsmodel (TOM), een definition of success (DoS), nieuwe sturingsmodellen, verantwoordingsprotocollen en effectmetingsmechanismen, een data management framework, het opzetten en inrichten van een aantal projecten en het doorontwikkelen van zaken als data-analyse, data-architectuur (datalaag) en datagestuurde algoritmen. Met behulp van die externe ondersteuning is het gelukt snel de noodzakelijke randvoorwaarden te realiseren, die nodig zijn om de ontwerpfase te kunnen verlaten. De volgende fase zal veel meer dan de ontwerpfase «op eigen kracht» moeten, om te voorkomen dat een te grote afhankelijkheid ontstaat van externe partijen, hetgeen de Belastingdienst kwetsbaar maakt.

Tegelijkertijd realiseer ik mij dat aan het beëindigen van de externe ondersteuning, die inderdaad succesvol was, uiteraard risico’s zijn verbonden. Daarom vind ik het van het grootste belang die risico’s zoveel mogelijk te mitigeren. De oprichting van een projectbureau dat de uitvoering, voortgang en verantwoording rond de Investeringsagenda beter moet bewaken past in dat kader. Ook is een directeur programmamanagement benoemd, een nieuwe functie in de Belastingdienst. Dit alles als uitvloeisel van het voornemen om de veranderopgave in de volgende fase vooral met eigen mensen voort te zetten, waarbij ik overigens niet uitsluit dat het verstandig kan zijn voor specifieke onderdelen externe ondersteuning in te schakelen gericht op de implementatiefase.

Vraag 6

«Naar verwachting komt 98% van alle aangiften dit jaar digitaal binnen.»

Nu komt 2% van de aangiften niet digitaal binnen. Hoeveel extra kosten zijn met die 2% gemoeid?

Antwoord vraag 6

De directe meerkosten van de verwerking en behandeling van de niet-digitale aangiften waaronder het F-biljet bedragen ruim € 800.000. Deze kosten hangen uitsluitend samen met het verwerken van de papieren aangiften (digitalisering en de uitval daarbij) en daarmee samenhangende personeelskosten. Dit betreft uitsluitend de directe kosten die aan de verwerking van papieren aangiften Inkomensheffing zijn toe te rekenen. Daarnaast zijn er indirecte kosten als huisvesting, afschrijving op apparatuur en overige overheadkosten die niet specifiek aan de niet-digitale aangiften zijn toe te rekenen, plus eventuele overige kosten van niet digitale vervolgcommunicatie.

Vraag 7

«Er is binnen de organisatie, op grond van ervaringen uit het verleden, her en der ook twijfel of de noodzakelijke veranderingen daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd.»

Waar is deze twijfel op gebaseerd?

Antwoord vraag 7

De organisatie heeft permanent de wens het toezicht en de dienstverlening te verbeteren, maar wordt ook dagelijks geconfronteerd met beperkingen om die te realiseren. Bij sommige medewerkers overheersen optimisme en dadendrang, bij andere voeden deze beperkingen twijfel en teleurstelling. Het is daardoor goed voorstelbaar dat medewerkers eerst concrete resultaten van de Investeringsagenda willen zien om overtuigd te raken dat met de Investeringsagenda de prestaties van de dienst echt over de hele linie op een hoger plan gebracht kunnen worden.

Vraag 8

«Invordering in het buitenland kent echter ook beperkingen. Met name de noodzakelijke medewerking van buitenlandse counterparts is een belangrijke beperkende factor.»

Kunt u eens aangeven waar en hoe die noodzakelijke medewerking van buitenlandse counterparts is een belangrijke beperkende factor is?

Vraag 25

Opgemerkt wordt dat er maar beperkte invorderingsmogelijkheden zijn voor deze vorderingen, kunt u dit eens nader onderbouwen of toelichten?

Vraag 28

Wat zijn de belangrijkste knelpunten en belemmeringen bij het innen van buitenlandse belastingschulden? En hoe kunnen deze opgelost worden?

Antwoord vraag 8, 25 en 28

De Nederlandse Belastingdienst heeft geen invorderingsbevoegdheid in het buitenland. Bij de invordering van belastingschulden in het buitenland wordt daarom op basis van multilaterale of bilaterale verdragen een beroep gedaan op de capaciteit van de buitenlandse CLO en buitenlandse belastingdienst. Deze capaciteit is beperkt en kan verder onder druk komen als er meerdere landen een beroep op een bepaald land doen. Daarnaast geldt binnen internationale verhoudingen een wederkerigheids beginsel waarbij de Nederlandse Belastingdienst door verzoeken te doen, moet kunnen waarmaken hetzelfde ook voor deze landen te doen. Alle Belastingdiensten, inclusief de Nederlandse Belastingdienst, houden hierbij de balans tussen buitenlandse en binnenlandse invordering en de opbrengsten hiervan in het oog.

De invordering in het buitenland wordt verder beperkt doordat er in de verdragen ondergrenzen zijn opgenomen vanaf waar de invordering wordt gestart. Wanneer er geen verdrag is met een land, wordt de mogelijkheid tot invordering beperkt omdat er geen afdwingbare publiekrechtelijke mogelijkheden zijn en kan de Belastingdienst alleen de privaatrechtelijke weg bewandelen, bijvoorbeeld door buitenlandse incassobureaus in te schakelen (met bijkomende extra uitvoeringskosten).

De bovenstaande belemmeringen zullen nooit geheel opgelost kunnen worden, maar de Belastingdienst zet in op maximale reductie van de openstaande bedragen. Het is bijvoorbeeld ook vanuit bedrijfsmatig oogpunt niet gewenst dat de ondergrenzen in verdragen opgeheven worden. In de toekomst zou betere internationale gegevensuitwisseling (op basis van nieuwe verdragen) wellicht invordering in het buitenland kunnen vergemakkelijken.

Vraag 9

Vanaf wanneer moeten buitenlands belastingplichtigen een door de buitenlandse belastingdienst getekende inkomensverklaring aanleveren?

Antwoord vraag 9

Die verplichting geldt voor buitenlandse belastingplichtigen die als kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen aangemerkt willen worden. Deze verplichting geldt voor het eerst voor de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2015. Een buitenlandse belastingplichtige moet over het jaar 2015 aangifte doen vóór 1 juli 2016. De inkomensverklaring moet bij voorkeur tegelijk worden opgestuurd met de aangifte. Als dat niet lukt, kan de belastingplichtige de aangifte alvast indienen en de inkomensverklaring daarna opsturen. Inmiddels zijn er al duizenden inkomensverklaringen ontvangen die door de buitenlandse belastingdiensten zijn ondertekend.

Vraag 10

Biedt de Invorderingsrichtlijn voldoende handvatten binnen de EU?

Vraag 37

Biedt de Invorderingsrichtlijn voldoende handvatten om te komen tot een effectieve invordering in het buitenland? Of ziet u nog aanleiding tot verbeteringen?

Antwoord vraag 10 en 37

De bestaande EU Invorderingsrichtlijn biedt voldoende juridische handvatten voor een effectieve invordering binnen de EU.

Vraag 11

Werken de CLO’s binnen de EU goed, graag toelichting?

Vraag 34

Kunt u een beeld geven van de mate van effectiviteit van de informatie-uitwisseling tussen de CLO’s van de verschillende landen?

Vraag 36

Kunt u een beeld geven van de mate van effectiviteit van de bijstand bij de invordering in de verschillende EU-landen?

Antwoord vraag 11, 34 en 36

De samenwerking met de CLO’s verloopt goed. Zij beantwoorden de verzoeken om inlichtingen en de verzoeken om bijstand volgens de bilateraal gemaakte afspraken over het uitwisselen van informatie en het verlenen van bijstand bij de invordering. Concreet houdt dat in dat landen bij verhaalsmogelijkheden invorderingsmaatregelen nemen alsof het binnenlandse invordering betreft. In de directe buurlanden is sprake van een hoger aantal vorderingen en dus ook van een intensievere samenwerking. Van de in 2013 en 2014 gedane verzoeken om bijstand aan het buitenland is 80% afgedaan en 20% van deze verzoeken loopt nog.

Bij de dwanginvordering gaat het om een groep belastingplichtigen die vaak beperkte verhaalsmogelijkheden hebben. Van het totaal uitgezette bedrag op basis van deze verzoeken is de geïnde opbrengst onder andere daarom ongeveer 15%. Dit percentage is daarnaast relatief laag omdat een verzoek om bijstand altijd gedaan wordt voor het gehele bedrag van de schuld, terwijl de belastingplichtige vaak maar voor een deel van het bedrag verhaalsmogelijkheden blijken te zijn. Dat een relatief klein deel van de bedragen die in het buitenland in de dwanginvordering terecht komen geïnd wordt, wordt dus niet veroorzaakt door een gebrek aan inspanning van de buitenlandse counterparts.

Vraag 12

«Hoewel het niet reëel is te verwachten dat alle openstaande belastingschulden worden geïnd, is de inzet gericht op verlaging van het openstaande bedrag.»

Vindt u de inzet «gericht op verlaging van het openstaande bedrag» niet van (te) weinig ambitie getuigen?

Antwoord vraag 12

De Belastingdienst heeft ten doel om de openstaande belastingschulden zoveel mogelijk te reduceren, maar belastingvorderingen in het buitenland zullen er altijd zijn. De Belastingdienst heeft de beperkingen bij de invordering geschetst in de halfjaarsrapportage en elders in deze beantwoording.1 Met dynamisch monitoren zal de totale openstaande schuld eerst stijgen. De Belastingdienst schrijft immers geen vorderingen meer af, omdat zij geen verhaalsmogelijkheden ziet. Maar omdat vorderingen met de nieuwe aanpak niet meer oninbaar worden geleden, komt er van deze vorderingen gemiddeld uiteindelijk meer binnen. Hoeveel meer zal de toekomst moeten leren; de Belastingdienst is nog maar sinds begin 2016 begonnen met de toepassing van dynamisch monitoren in het buitenland. Nieuwe mogelijkheden om verhaalsmogelijkheden te effectueren die blijken te werken zullen worden uitgebreid. Daarnaast blijft de Belastingdienst op zoek naar nieuwe inventieve invorderingsmaatregelen. Een voorbeeld daarvan is de genoemde direct approach waarbij bijvoorbeeld naar Canada geëmigreerde belastingplichtigen daar zijn benaderd door de Nederlandse Belastingdienst om hun nog in Nederland openstaande schulden te voldoen. Er is toen telefonisch contact gezocht met deze belastingplichtigen om ze uit te nodigen tot een gesprek. In dit gesprek is onderzocht of er een voor beide partijen acceptabele betalingsregeling in te stellen was en is deze betalingsregeling tot stand gekomen. Een dergelijke integrale aanpak moet tot een verlaging leiden, maar de beperkingen die geschetst zijn kunnen de Belastingdienst en ik niet wegnemen. De verleiding om veel te beloven is groot, maar gezien het voorgaande is meer dan een verlaging niet reëel.

Vraag 13

Klopt het dat meerdere lidstaten de inkomensverklaring van de Nederlandse Belastingdienst niet willen tekenen en alleen hun eigen formulieren gebruiken?

Antwoord vraag 13

De lidstaten zijn vooraf geïnformeerd over de inkomensverklaring die de Belastingdienst van buitenlandse belastingplichtigen nodig heeft om te kunnen toetsen of zij voldoen aan de voorwaarden om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen te worden aangemerkt. Van deze lidstaten zelf zijn geen reacties gekomen dat zij de inkomensverklaring niet willen ondertekenen. Wel heeft de Belastingdienst signalen ontvangen dat er behoefte bestaat om de inkomensverklaring in meer talen te hebben dan de Nederlandse, Engelse, Duitse en Poolse taal. De Belastingdienst zal daarom de inkomensverklaring ook in andere Europese talen ter beschikking gaan stellen.

Vraag 14

Klopt het dat kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen geen aangifte inkomstenbelasting kunnen doen als de belastingdienst in hun woonland de inkomensverklaring van de Nederlandse Belastingdienst niet wil ondertekenen?

Antwoord vraag 14

Zonder inkomensverklaring voldoet de buitenlandse belastingplichtige niet aan de voorwaarden om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt. Zij zullen bij het ontbreken van een inkomensverklaring uiteindelijk als normale buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. Er is vooralsnog geen aanleiding om te veronderstellen dat het woonland de inkomensverklaring niet wil ondertekenen.2 De ervaringen van Duitsland met dergelijke verklaringen («Bescheinigung EU/EWR») wijzen bovendien op het tegendeel. Met de landen van waaruit de Belastingdienst de meeste inkomensverklaringen verwacht, bestaat een uitstekende werkrelatie.

Vraag 15

Op pagina 31 van de 12e halfjaarsrapportage Belastingdienst wordt er door de Staatssecretaris aangegeven dat er in 2013 en 2014 circa 200 tot 250 nieuwe deurwaarders worden geworven. Is dit reeds gebeurd?

Antwoord vraag 15

Er is uiteindelijk voor gekozen deze medewerkers niet te werven maar in te zetten op de ontwikkeling van dynamisch monitoren om de betalingspositie van een debiteur in de tijd te blijven volgen. De verwachting is dat op die wijze een beter incassoresultaat kan worden behaald.

Vraag 16

Wat is het resultaat van de pilot Uitbesteding incasso kleine vorderingen die in april 2013 zou worden geëvalueerd?

Antwoord vraag 16

In de vijftiende halfjaarsrapportage zijn de resultaten van deze evaluatie vermeld.3 In totaal zijn met betrekking tot 20.000 debiteuren bijna 44.000 vorderingen met een waarde van ruim € 31 miljoen uitgezet. De opbrengst van deze vorderingen bedroeg ruim € 13 miljoen met een gemiddelde opbrengst van € 300 per vordering.

Vragen over de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst

Vraag 17

Wat is het effect zover bij het amendement Neppérus Kamerstuk 33 754, nr. 13 voor de bestrijding van fraude bij toeslagen? Hoeveel extra boetes zijn er tot zover uitgedeeld?

Antwoord vraag 17

Er zijn tot op heden op basis van dit amendement geen boetes opgelegd. Bij het aanpakken van de faciltators waar het amendement op ziet, wordt door Belastingdienst/Toeslagen waar mogelijk gekozen voor het strafrecht in plaats van het opleggen van een bestuurlijke boete. Daar waar het gaat om facilitators is tot nu toe steeds gebleken dat dit omvangrijke fraudegevallen zijn, zowel in aantal betrokkenen als qua financiële omvang. In die gevallen waarbij Belastingdienst/Toeslagen heeft geconstateerd dat er sprake is van een facilitator is ook daadwerkelijk het strafrecht ingezet.

Vraag 18

Klopt het dat in deze halfjaarsrapportage niets staat over het feit dat de Belastingdienst mensen brieven stuurt waarin staat dat ze geen aangifte hoeven te doen terwijl er een te laag bedrag aan arbeidskorting toegepast is, waardoor ze alsnog recht hebben op teruggaaf?

Antwoord vraag 18

Hierover staat inderdaad niets in de halfjaarsrapportage. De Belastingdienst stuurt mensen jaarlijks in januari een brief dat geen aangifte hoeft te worden gedaan over het afgelopen kalenderjaar als op basis van de gegevens over het jaar t-1 hier geen aanleiding toe zou bestaan voor het jaar waarop de brief betrekking heeft. Een groep belastingplichtigen met een combinatie van een loon tot € 20.000 en een bijzondere beloning miste de arbeidskorting over deze bijzondere beloning. Dit is veroorzaakt doordat de opbouw van de arbeidskorting niet in de loonbelastingtabel voor bijzondere beloningen was verwerkt. Het kan inderdaad voorkomen dat deze groep op basis van hun gegevens over het aan het kalenderjaar waarop de brief betrekking heeft voorgaande jaar geen aangifte hoeven te doen en daarom een dergelijke brief van de Belastingdienst hebben ontvangen. Om te voorkomen dat mensen een mogelijke belastingteruggaaf mislopen stuurt de Belastingdienst jaarlijks een geldteruggaafbrief, waarbij mensen geattendeerd worden op het feit dat ze wellicht recht hebben op een teruggaaf als ze alsnog aangifte doen. De bovengenoemde groep krijgt deze brief ook. Met ingang van 2016 is de opbouw van de arbeidskorting alsnog opgenomen in de tabel bijzondere beloningen en worden dergelijke problemen voorkomen.

Vraag 19

In hoeverre is het met een halfjaarsrapportage van 68 pagina’s gelukt om te streven naar een halfjaarsrapportage op hoofdlijnen?

Antwoord vraag 19

Het streven blijft om tot een halfjaarsrapportage op hoofdlijnen te komen. Ik kom echter ook graag tegemoet aan de wensen van de Kamer om over bepaalde zaken geïnformeerd te worden. Gezien de vragen tijdens het vorige AO Belastingdienst, de daarin gedane verzoeken om over een groot aantal onderwerpen op het terrein van de Belastingdienst nader te worden geïnformeerd en mijn toezeggingen op die punten, is de 17e halfjaarsrapportage wederom een bonte verzameling aan onderwerpen geworden. Afgezien van het thema en de update over de internationale invordering van toeslagen, zijn alle onderwerpen in de 17e halfjaarsrapportage voortgekomen uit toezeggingen aan en verzoeken van de Kamer. Gezien de omvang en diversiteit die de halfjaarsrapportage al kreeg op basis van deze onderwerpen, heb ik ervan afgezien om zoals in de 16e halfjaarsrapportage een hoofdstuk «Ontwikkelingen binnen de Belastingdienst» op te laten nemen.

Om in de toekomst toch tot een halfjaarsrapportage op hoofdlijnen te komen, vraag ik de Kamer graag om hulp. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer een aantal onderwerpen benoemt waarover zij nader geïnformeerd wil worden. Te denken valt aan drie tot vijf onderwerpen welke direct na afloop van het laatste half jaar door de Kamer worden benoemd. De Kamer zou daarbij eventueel ook een thema kunnen benoemen. De Belastingdienst zal hierover dan rapporteren en proberen deze onderwerpen ook in het kader van (de ontwikkelingen binnen) de Investeringsagenda te plaatsen. De voortgang van de Investeringsagenda is wat mij betreft de hoofdlijn van de Belastingdienst, dus daarover zal ik de Kamer hoe dan ook blijven informeren door middel van de halfjaarsrapportages.

Vraag 20

Hoeveel van de 130 miljoen euro aan openstaande buitenlandse vorderingen, waarvan de betalingstermijn nog niet verstreken is, zal in alle waarschijnlijkheid nooit geïnd kunnen worden?

Antwoord vraag 20

Op dit moment is het niet mogelijk om hier een inschatting van te geven. Dit komt omdat de huidige gegevens nog onvoldoende systematisch in kaart gebracht zijn om bijvoorbeeld langjarig te kunnen zien welk deel van de openstaande buitenlandse vorderingen, waarvan de betalingstermijn nog niet verstreken is, uiteindelijk in de dwanginvordering komt. Zoals aangegeven in de zeventiende halfjaarsrapportage wordt er de komende jaren gewerkt aan het inzicht in de prestaties op invorderingsgebied. Er zal dan ook gekeken worden hoe een schatting gegeven kan worden van wat er gemiddeld ingevorderd wordt op vorderingen waarvan de betalingstermijn nog niet is verstreken.

Vraag 21

«Zo wordt beter voorkomen dat dergelijke schulden überhaupt ontstaan en worden bestaande schulden minder snel afgeschreven als gevolg van dynamisch monitoren».

Kunt u eens aangeven hoe dergelijke buitenlandse schulden thans worden voorkomen?

Antwoord vraag 21

De Belastingdienst stelt voor de uitbetaling van teruggaafverzoeken en verminderingen op de aangifte aangevraagd door buitenlandse IH-plichtigen nadere vragen aan deze belastingplichtigen. Wanneer zij niet reageren, krijgen zij de betreffende bedragen niet uitbetaald.

De Belastingdienst kan echter nooit geheel voorkomen dat schulden in het buitenland ontstaan. Dit is namelijk inherent aan de Nederlandse belastingwetgeving omdat buitenlandse belastingplichtigen op basis van onze wetgeving belasting verschuldigd zijn in Nederland en hierbij dus belastingschulden kunnen ontstaan.

Vraag 23

Er worden aanmaningen en dwangbevelen verzonden. Is er sprake van rechtsgeldige verzending van die aanmaningen en dwangbevelen?

Vraag 35

Vindt het notificeren geheel plaats via het Nederlands formeel belastingrecht?

Antwoord vraag 23 en 35

Er is sprake van een rechtsgeldige verzending van aanmaningen en dwangbevelen aan belastingschuldigen die in het buitenland verblijven. Op grond van de Invorderingswet 1990 mag een dwangbevel per post worden betekend. Het maakt daarbij geen verschil of de belastingschuldige zich in Nederland of daarbuiten bevindt. De verzending van de stukken vindt dus plaats via Nederlands recht.

Vraag 24

Wat is de reden c.q. oorzaak dat bij de lijst met debiteuren voor de Vpb er twee landen eigenlijk uitspringen, Cyprus en de Britse Maagdeneilanden?

Vraag 26

In de tabel op pagina 6 is Cyprus prominent aanwezig in het kader van de Vpb. Wat is hier aan de hand? Is Cyprus een nieuwe taxhaven binnen de EU? Is er een belastingverdrag met Cyprus? Heeft Cyprus nog bepaalde «leuke» constructies die Nederlandse belasting besparen? Kunt u deze vraag ook beantwoorden voor de Britse Maagdeneilanden?

Vraag 27

Wat is de reden dat er vele miljoenen vpb-schuld openstaat in Cyprus en de Britse Maagdeneilanden?

Antwoord op de vragen 24, 26 en 27

Op zowel Cyprus en de Britse Maagdeneilanden is het relatief eenvoudig om een vennootschap op te richten, aangezien het civiele recht grote overeenkomsten met dat van het Verenigd Koninkrijk vertoont en de minimumkapitaaleisen zeer beperkt zijn. Als een vennootschap wordt opgericht naar het recht van Cyprus of de Britse Maagdeneilanden, is de vennootschap daar formeel gevestigd. De Nederlandse Belastingdienst is echter in een aantal gevallen van mening dat de feitelijke leiding van zo’n vennootschap in Nederland is gevestigd, waardoor die vennootschap ook in Nederland is gevestigd en daardoor eveneens in Nederland belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Er is dan voor het fiscale recht sprake van een dubbele vestigingsplaats. Omdat die vennootschappen echter formeel op Cyprus of de Britse Maagdeneilanden zijn gevestigd, zijn de aanslagen naar de adressen aldaar gestuurd en worden de openstaande Vpb-vorderingen in deze tabel bij die landen vermeld.

Daar komt bij dat Nederland noch met Cyprus noch met de Britse Maagdeneilanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing heeft. Er zijn derhalve geen verdragsbepalingen aan de orde over deze dubbele vestigingsplaatsproblematiek. Evenmin is er sprake van een bilaterale regeling tussen Nederland en deze landen voor de (wederzijdse) bijstand ten behoeve van de invordering.

Voor Cyprus geldt als lidstaat van de EU echter de Europese invorderingsrichtlijn die onderlinge bijstand bij invordering van belastingschulden regelt.4 Bij de grotere openstaande vorderingen heeft de Nederlandse Belastingdienst aan Cyprus gevraagd om informatie te verstrekken over verhaalsmogelijkheden aldaar en kan vervolgens verzoeken om invorderingsmaatregelen te nemen. De verwachting is dat deze verzoeken geen geld opleveren, aangezien op Cyprus alleen de juridische huls is gevestigd of de vennootschap inmiddels is, dan wel zal worden ontbonden, zonder verdere bezittingen. Het feit dat deze vennootschap geen bezittingen heeft in Cyprus, vormt voor de Nederlandse Belastingdienst een aanwijzing dat de vennootschap niet feitelijk in Cyprus is gevestigd. Uit voorstaande blijkt dat deze in te vorderen bedragen niets met «leuke» constructies in deze twee landen te maken heeft, maar met een aantal individuele casussen met een lopend fiscaal meningsverschil over de feitelijke plaats van leiding.

Vraag 29

«Wanneer deze acties geen effect hebben, komt de betreffende persoon in de dwanginvordering terecht. De deurwaarder gaat erop af met een dwangbevel en bij het uitblijven van betaling krijgt de deurwaarder een opdracht tot beslaglegging.»

Is het bovenstaande een daadwerkelijke beschrijving van het dwanginvorderingsproces of is het louter een beschrijving van de wettelijke mogelijkheid en niet de beschrijving van de feitelijke praktijk?

Vraag 30

Klopt het dat de meeste dwangbevelen per post worden betekend? En dat de deurwaarder er feitelijk niet of hoogst zelden op afgaat?

Vraag 31

Kunt u een overzicht geven van het aantal hernieuwde bevelen dat is betekend door de belastingdeurwaarders?

Antwoord vraag 29, 30 en 31

De aangehaalde passage betreft een beschrijving van het dwanginvorderingsproces. In de praktijk worden de meeste dwangbevelen per post betekend. De deurwaarder wordt daarvoor hoogstzelden ingezet. In 2015 zijn 1.930.000 dwangbevelen betekend.

Hoofdtaak van de deurwaarder is de tenuitvoerlegging van (betekende) dwangbevelen door middel van beslaglegging. In 2015 zijn 170.000 beslagopdrachten uitgegeven aan deurwaarders, waarbij een beslagopdracht meestal meerdere vorderingen (belastingaanslagen) betreft. Elke beslagopdracht (170.000) wordt ingeleid met een hernieuwd bevel tot betaling. Daarenboven hebben deurwaarders nog 16.000 bezoeken afgelegd met het enkele doel een hernieuwd betalingsbevel te betekenen.

Vraag 32

Wordt in het kader van het «dynamisch monitoren» iedere niet betalende belastingplichtige nog wel door een deurwaarder bezocht voor dat het dossier in de dynamische monitoring gaat?

Antwoord vraag 32

Afhankelijk van het advies dat dynamisch monitoren geeft, wordt een invorderingsactie ingezet.5 Daarnaast kan de invorderaar op basis van de aard en omvang van de schuld bepalen of een bezoek door een deurwaarder gewenst c.q. noodzakelijk is.

Vraag 33

Klopt het dat het eerste deel van het invorderingsproces geheel via Nederlands (formeel) belastingrecht verloopt? Is een per post betekend dwangbevel rechtsgelding, is er sprake van een executoriale titel die ook in het buitenland geldig is?

Antwoord vraag 33

Het eerste deel van het invorderingsproces loopt geheel volgens het gewone invorderingsproces. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen belastingschuldigen die zich in Nederland of daarbuiten bevinden. Pas op het moment dat betaling na betekening van een dwangbevel aan een belastingschuldige in het buitenland uitblijft, gaat het proces afwijken van het gewone invorderingproces.

Invordering van belastingschulden in het buitenland kan plaatsvinden met gebruikmaking van een Europese richtlijn of een verdrag. De Europese invorderingsrichtlijn6 voorziet in zogenoemde uniforme titels. Dit betekent dat de executoriale titel – het betekende dwangbevel – wordt omgezet in een uniforme titel. De uniforme titel weerspiegelt de inhoud van de oorspronkelijke titel. De uniforme titel wordt meegestuurd met het verzoek aan de buitenlandse belastingdienst. In de richtlijn is geregeld dat deze titel de basis is voor invorderingsmaatregelen in het buitenland.

Indien de Europese invorderingsrichtlijn niet gebruikt kan worden, bijvoorbeeld omdat de belastingschuldige zich in een land buiten de EU bevindt, kan gebruik worden gemaakt van een belastingverdrag met een bepaling over bijstand bij invordering of van een invorderingsverdrag. In sommige gevallen heeft een verdrag ook de voorkeur omdat dit ruimer kan zijn dan de invorderingsrichtlijn. In de meeste belastingverdragen waarbij Nederland verdragspartner is, is een invorderingsbepaling opgenomen die nagenoeg geheel overeenkomt met het invorderingsartikel van het OESO-Modelverdrag. Een verschil in vergelijking met artikel 27 OESO-Modelverdrag kan ontstaan omdat Nederland tijdens verdragsonderhandelingen inzet op aanvullende waarborgen voor de rechtsbescherming van de belastingschuldige7. Een uitwerking van dit verschil en andere mogelijke afwijkingen ten opzichte van artikel 27 OESO-Modelverdrag zijn beschreven in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 20118. De executoriale titel – het dwangbevel – wordt meegestuurd met het invorderingsverzoek aan de buitenlandse belastingdienst. In het modelverdrag is bepaald dat de invordering door het aangezochte land geschiedt overeenkomstig de geldende regels in dat land. Dat betekent dat per land verschillend is hoe de invordering vervolgens loopt. In sommige gevallen zal opnieuw een dwangbevel worden betekend door het aangezochte land.

Vraag 38

Bij niet-verdragslanden wordt gebruik gemaakt van de «direct approach» om invulling te geven aan de intensivering van de invordering in het buitenland. Voor welke landen zou het goed zijn als er wel een verdrag zou komen? Waarom is dit er in die gevallen nog niet?

Antwoord vraag 38

Direct approach wordt toegepast bij zowel verdragslanden als niet-verdragslanden. Invordering op basis van een verdrag verdient natuurlijk altijd de voorkeur boven invordering zonder verdragsbasis, gezien de invorderingsmogelijkheden die een verdrag met zich meebrengt.

Vraag 39

Kan specifieker worden gezegd wanneer de resultaten bekend zullen zijn van het onderzoek of ook informatie van buitenlandse belastingdiensten zoals verzoeken om bijstand toegevoegd kunnen worden aan het datafundament, en worden deze resultaten naar de Kamer gestuurd?

Antwoord 39

De verwachting is dat medio dit jaar de eerste verzoeken van buitenlandse belastingdiensten middels dynamisch monitoren aan het datafundament worden gekoppeld.

Zoals aangegeven in de zeventiende halfjaarsrapportage wordt er de komende jaren gewerkt aan het inzicht in de prestaties op invorderingsgebied. Het effect van de informatie van buitenlandse belastingdiensten op de invorderingsresultaten, zal hier in worden meegenomen.

Vraag 40

Hoeveel gevallen van «Direct approach» zijn er het afgelopen jaar geweest en kunnen deze aantallen per land uiteengezet worden?

Antwoord vraag 40

Direct approach wordt al enkele jaren toegepast. De eerste verkenningen stammen uit ongeveer 2008. In 2014 is deze benadering toegepast in Aruba, Australië, Canada, Duitsland, de VS en Nieuw Zeeland. In 2015 is de benadering nog verder uitgebreid met België, Bonaire, Hongkong, Kazachstan, Maleisië, Polen, Spanje, Suriname, Uganda, Vietnam, Zuid-Afrika en Zweden. Het betreft een arbeidsintensief proces waarbij de Belastingdienst zich (daarom) richt op de grotere bedragen. In totaal gaat het om enkele tientallen belastingschuldigen. De directe opbrengsten hiervan tot nu toe zijn circa € 3 miljoen. Verder zijn er ook nog voor circa € 4 miljoen aan cessies op verzekeringsuitkeringen verkregen, waardoor dit bedrag in de toekomst nog binnen zal komen.

Vraag 43

Kunt u eens aangeven met welke EU-landen er specifieke afspraken over de invordering zijn gemaakt per verdrag? Of valt onder verdrag invordering ook de invordering gebaseerd op de EU-invorderingsrichtlijn?

Antwoord vraag 43

Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de invordering. De invordering van alle belastingschulden in de EU-landen vallen inderdaad onder de EU-richtlijn (2010/24)

Vraag 44

Van welke bevoegdheden, publiekrechtelijk of privaatrechtelijk, wordt er gebruik gemaakt bij de direct approach?

Antwoord vraag 44

Bij de direct approach wordt geen gebruik gemaakt van publiekrechtelijke, noch privaatrechterlijke bevoegdheden. Het gaat om het directe contact met de schuldenaar. Wanneer de standaard invorderingsacties geen resultaat opleveren, wordt er telefonisch contact gezocht met de schuldenaar om een afspraak te maken om mogelijke verhaalsmogelijkheden te bespreken.

Vraag 45

Zijn er nog aanbeveling overgenomen uit de OECD-publicatie «Working Smarter in Tax Debt Management»?

Antwoord vraag 45

De aanbevelingen om met name in het heffingsproces de ontvanger te betrekken en om het handelen af te stemmen op mogelijke opbrengsten, of om te voorkomen dat gelden voorshands verdwijnen, is overgenomen. Dit is het zogenaamde payment thinking.

Op dit moment ontwikkelt de Belastingdienst een zogenaamd «early warning system». Dit systeem voorspelt middels data-analyse het risico op betalingsproblemen

Vraag 46

Kunt u een organogram geven van de nieuwe TOM?

Antwoord vraag 46

In de bijlage9 bij de beantwoording is een «organogram» van het resultaat van de TOM opgenomen vastgelegd.

Vraag 47

Hoe verhoudt de voorwaarde dat het berichtenverkeer digitaal verloopt voor verandergebied 1 zich tot de gedane toezeggingen om meer rekening te houden met de positie van digitaal zwakkeren?

Antwoord vraag 47

De genoemde uitspraken houden direct verband met elkaar: de ene is voorwaarde voor de ander. Daarom zal, zoals ik in de gedachtewisselingen met uw Kamer rond de Wet elektronisch berichtenverkeer ook heb aangegeven, de digitalisering van het berichtenverkeer tussen Belastingdienst en burgers en bedrijven heel geleidelijk worden ingevoerd. Het zal nog zeker vijf tot zeven jaar duren voor alle stromen volledig digitaal zijn. Dat geeft mensen de tijd om te wennen aan deze manier van communiceren. De Belastingdienst laat niemand in de kou staan.

Daarnaast heeft de Belastingdienst een lange traditie van hulp aan mensen die minder goed in staat zijn hun belasting- en toeslagzaken zelfstandig te regelen. Dat wordt niet anders bij de overstap naar digitaal verkeer. De Belastingdienst heeft daarvoor zelf voorzieningen, zoals hulp aan de balies en via de Belastingtelefoon. De Belastingdienst ondersteunt ook een breed netwerk van maatschappelijke organisaties met informatie, opleiding en fysieke middelen (bijvoorbeeld inlogmidddelen), waarmee zij mensen kunnen helpen. Ook fiscaal dienstverleners spelen een belangrijke rol bij het ondersteunen van mensen die minder digitaal vaardig zijn, of gemak zoeken bij het afhandelen van hun belasting- en toeslagzaken. Mensen kunnen ook hulp in hun eigen omgeving inschakelen, door machtiging van bijvoorbeeld familieleden of vrienden. Mochten al deze mogelijkheden geen soelaas bieden, dan biedt de Belastingdienst de mogelijkheid om een papieren kopie te sturen naast digitale post.

Vraag 48

Hoeveel fte zullen er verdwijnen met de voorgenomen verdere automatisering?

Antwoord vraag 48

In de Investeringsagenda die ik naar uw Kamer heb gezonden wordt uitgegaan van circa 4.800 fte. Het verlies van banen is niet alleen het gevolg van automatisering, maar vooral ook van modernisering van het interactieproces. Doordat meer fouten voor het moment van aangifte kunnen worden voorkomen, komt arbeidsintensief herstelwerk later in het proces te vervallen.

Vraag 49

In de media zijn berichten verschenen dat de vertrekregeling bij de Belastingdienst te populair is en de Belastingdienst leeg loopt: wat is er daadwerkelijk aan de hand?

Vraag 50

Hoe groot is de uitstroom op dit moment?

Vraag 58

«Zoals eerder gemeld zullen er op termijn zo'n 5.000 functies verdwijnen en zullen er 1.500 nieuwe functies bijkomen.» Klopt het dat nu reeds 4.000 medewerkers contact hebben opgenomen om onder deze regeling te geraken?

Vraag 60

Klopt het dat de uitstroomregeling zoals die thans is te generaal is?

Antwoord vraag 49, 50, 58 en 60

In de Investeringsagenda zijn vernieuwingen voorzien waardoor de organisatie ten opzichte van de huidige formatie sterk krimpt met ca. 5.000 functies (4.800 fte) ten gevolge van het verdwijnen of fundamenteel veranderen van de inhoud van deze functies. Daarnaast is een instroom van ca. 1.500 functies voorzien. De instroom betreft functies die beter aansluiten bij de nieuwe manier van werken.

De benodigde krimp wordt deels bereikt door het stimuleren van vrijwillige mobiliteit. De beoogde krimp is gericht op alle functies, maar een belangrijk deel betreft krimp in de lagere administratieve functies. Juist op deze niveaus verandert of verdwijnt het werk en vindt innovatie plaats.

De belangstelling voor de regeling voor vrijwillige uitstroom is groot en loopt niet in de pas bij de oorspronkelijke kwalitatieve en kwantitatieve aannames. Veel medewerkers hebben een gesprek gehad over de mogelijkheden van het VWNW-beleid in de vrijwillige fase en de stand per 1 mei 2016 is dat bijna 4.000 medewerkers zich hebben aangemeld voor uitstroom. Zoals het er nu naar uit ziet zal de mobiliteits- en krimpdoelstelling waarvoor de VWNW-afspraken zijn gemaakt (4.800 fte) veel eerder worden bereikt dan voorzien – naar de laatste inzichten mogelijk al in 2016 – en zal zich daarbinnen een relatief groot aandeel medewerkers bevinden dat buiten de gespecificeerde doelgroep valt. Deze «onbedoelde» uitstroom valt buiten het bereik van de geplande krimp en dient dus binnen de normale bedrijfsvoeringskaders te worden opgevangen. Daarnaast zal de noodzaak blijven bestaan om medewerkers die daadwerkelijk binnen het reorganisatiebereik van de Investeringsagenda vallen en geen gebruik kunnen of willen maken van de generieke vrijwillige fase, daadwerkelijk in het (rijksbrede) VWNW-arrangement te faciliteren.

De status nu is dat er gesprekken zijn gestart tussen de vertegenwoordigers van de vakbonden en de directeur-generaal om te zorgen dat enerzijds de toekomstige onbedoelde uitstroom wordt reguleerd door hier meer sturend in op te treden en anderzijds de regeling geen onbeheersbare risico’s met zich meebrengt voor de continuïteit van de Belastingdienst en de (financiële) kaders van de Investeringsagenda.

Vraag 51

In hoeverre heeft de populariteit van de regeling extra financiële gevolgen of wel blijft het binnen de afgesproken financiële kaders?

Antwoord vraag 51

Vanaf het moment dat de regeling is opengesteld, is de belangstelling significant groter dan de oorspronkelijke aannames voorspelden. Vanwege de mismatch samen met de snelheid waarmee de krimp zich voltrekt, dreigt het financiële kader dat voor de begeleiding van personeel in het kader van de Investeringsagenda is gereserveerd, te worden overschreden. Bij voortzetting van het huidige beleid zal onevenredige druk op de financiële kaders ontstaan die bedreigend is voor de continuïteit en ook voor de verdere voortzetting van de Investeringsagenda in haar huidige vorm. Daarom is richting de bonden voorgesteld de VWNW-afspraken zo snel mogelijk aan te passen, zodat de oorspronkelijke doelstelling van de met de bonden gemaakte afspraken (om zoveel mogelijk weg te blijven bij gedwongen mobiliteit voor medewerkers die geraakt worden door de Investeringsagenda) in stand blijft. Pas nadat de gesprekken met de bonden zijn afgerond is duidelijk wat de gevolgen zijn voor de financiële kaders.

Vraag 52

Hoe is de doelgroep van de regeling afgebakend?

Antwoord vraag 52

Bij de totstandkoming van de Investeringsagenda zijn aannames geformuleerd over het aantal medewerkers waarvan de functie fundamenteel verandert of verdwijnt, uitgesplitst naar schaal/functiegroep en werkproces. Dit betreft medewerkers met een vaste aanstelling of met een tijdelijke aanstelling op grond van artikel 6, lid 2, van de ARAR

Vraag 53

Hoe wordt de continuïteit van de Belastingdienst gewaarborgd bij deze uitstroom?

Vraag 54

Hoe wordt de kwaliteit van de organisatie van de Belastingdienst gewaarborgd, als alle goede mensen uit (dreigen te) stromen?

Vraag 63

Op welke wijze wordt gezorgd dat, ondanks dat «de belangstelling (voor vrijwillige uitstroom) nog groter is dan verwacht» toch voldoende kennis en ervaring bij de Belastingdienst aanwezig blijft?

Antwoord op vraag 53, 54 en 63

De opzet is dat, vanwege het veranderen van het werk, vrijwillige en/of verplichte uitstroom van medewerkers moet worden gegenereerd. Innovaties moeten het mogelijk maken dat met minder medewerkers – en met nieuwe medewerkers met een ander profiel – meer belastingopbrengsten worden binnengebracht en dat de BD tegelijk goedkoper wordt. De huidige belangstelling voor de regeling leidt tot een mismatch omdat de uitstroom sneller verloopt, er anderen dan de doelgroep uitstromen en dat de uitstroom bij een aantal werkstromen te groot is. Binnen de BD is inzichtelijk hoe deze mismatch zich ontwikkelt en gaat ontwikkelen. Dit is aanleiding om enerzijds binnen de BD maatregelen te treffen om de risico's te beheersen en anderzijds met de bonden in gesprek te gaan om te bezien of de afspraken kunnen worden aangepast. Doel daarvan is de continuïteit, de kwaliteit van de organisatie en het behoud van kennis en voldoende ervaring te waarborgen.

Vraag 55

Waarom mogen FIOD en Douane onder voorwaarden ook mee doen?

Antwoord vraag 55

Douane en FIOD medewerkers mogen zich melden omdat het vertrek van deze medewerkers ruimte biedt voor interne doorstroom vanuit delen van de Belastingdienst die geraakt gaan worden door de Investeringsagenda.

Vraag 56

Kan uiteengezet worden op welke terreinen de 1.500 nieuwe functies gerealiseerd zullen worden?

Antwoord vraag 56

Het grootste gedeelte van de nieuwe functies betreft versterking van het toezicht. Daarnaast worden onder anderen datawetenschappers, data-analisten, business controllers en medewerkers voor de vernieuwing van de IV-organisatie geworven.

Vraag 57

De totale uitstroom in 2016 bij de Belastingdienst zou kunnen gaan om een ordegrootte van 5%. Is bekend hoeveel mensen van deze 5% kunnen worden aangemerkt als hoge functionarissen?

Antwoord vraag 57

Het begrip «hoge functionarissen» is binnen de Belastingdienst geen vastomlijnd begrip. In onderstaande tabel zijn de functieschalen opgenomen waarvoor een HBO of WO kwalificatie geldt. Het betreft medewerkers wiens werkzaamheden complexer zijn dan voor de gemiddelde medewerker. Het overgrote deel van deze bijna 1.200 medewerkers betreft overigens geen management.

Functieniveau

Uitstroomstand aanmeldingen 01-05-2016

Personeelsbestand mei 2016

groepsfunctie F

473

4.029

groepsfunctie I en I+

72

1.085

individuele functies schaal 11 t/m 18

651

5.694

totaal

1.196

10.808

Vraag 59

Klopt het dat er onder die belangstellenden nu juist veel mensen zitten voor wie deze regeling eigenlijk niet bedoeld was, en dat daar mensen onder zitten die onder het profiel vallen van de 1.500 nieuwe instromers?

Antwoord vraag 59

Nu al moet worden vastgesteld dat de kwantitatieve en kwalitatieve aannames en het tempo van de krimp onvoldoende aansluiten bij de werkelijkheid. Omdat de uitstromers zich niet hebben aangemeld om in te stromen in één van de 1.500 nieuwe functies is niet opportuun of hun profiel aansluit bij dat van het profiel van de instromers. Het had ook geen zin om dit bij te houden aangezien deze medewerkers zich bewust waren van de mogelijkheid om zich aan te melden en ze hier – ook in de gesprekken – geen gebruik van hebben gemaakt.

Vraag 61

Klopt het dat die uitstroom geleidelijk zou plaatsvinden tot 2023?

Antwoord vraag 61

Ja, de medewerkers die in Switch terecht komen krijgen de gelegenheid om nog enkele jaren werkzaamheden voor de Belastingdienst te verrichten, eventueel te werken aan het vinden van een nieuwe dienstbetrekking, om vervolgens uit te stromen. Gelet op de realiteit kan geleidelijke uitstroom tot 2023 niet meer aan de orde zijn.

Vraag 62

Hoeveel budget is hier mee gemoeid?

Antwoord vraag 62

Het budget voor Switch is meerjarig geraamd op € 648 mln. Dit bedrag is gereserveerd voor kosten behorende bij het werkbedrijf Switch (onderdeel van de Investeringsagenda. In onderstaande reeks is de raming opgenomen.

Bedragen in miljoenen euro’s

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

cumulatief

63

91

120

138

120

75

35

6

648

Vraag 64

Wat is het streefcijfer voor het onbelemmerd bereikbaar zijn van de belastingsite in verband met het doen van aangifte?

Antwoord vraag 64

Er wordt een onbelemmerde bereikbaarheid nagestreefd van 99,9% uitgaande van een maximale capaciteit van 60.000 gelijktijdige gebruikers. Dit kan mede als gevolg van noodzakelijk onderhoud geen 100% zijn.

De maximale capaciteit is afgelopen aangiftecampagne verhoogd van ruim 42.000 naar ruim 60.000 gelijktijdige gebruikers. Bij de evaluatie van de campagne zal de mogelijkheid van uitbereiding van capaciteit uiteraard weer worden meegenomen.

Vraag 65

Was de aangifte-app 100% van de tijd onbelemmerd bereikbaar? Zo nee,welk percentage van de tijd was zij wel onbelemmerd bereikbaar?

Antwoord vraag 65

De aangifte-app is zowel om gedownload als geüpload te worden 100% van de tijd onbelemmerd beschikbaar geweest. Eventuele problemen bij het downloaden of gebruik van de app kunnen zich wel voordoen als gevolg van storingen bij (bijvoorbeeld) de internetprovider van de gebruiker, maar staan los van de ter beschikkingstelling door de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft geen inzicht in dergelijke eventuele problemen.

Vraag 66

Hoe kan het probleem van de bankrekening van de minderjarige voor de aangifte van de ongehuwde ouders worden opgelost?

Antwoord vraag 66

De Wet inkomstenbelasting 2001 rekent het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van een minderjarig kind toe aan de ouder die het gezag uitoefent.10 Bij niet gehuwde ouders zonder geregistreerd partnerschap is bij de Belastingdienst niet bekend welke van de ouders het gezag uitoefent. Een register hiervoor ontbreekt, waardoor de gegevens niet kunnen worden vooringevuld bij een van beide of (voor de helft bij) beide ouders. De Belastingdienst zou daarmee immers (mogelijk) in strijd handelen met de geheimhoudingsplicht van artikel 67AWR want voor de niet het gezag dragende ouder is er geen noodzaak om deze gegevens te verkrijgen ter uitvoering van de belastingwet. Dit probleem kan dus worden opgelost door voor de betreffende kinderen in een register per kind op te nemen welke ouder het gezag uitoefent of een wetswijziging ten aanzien van het toerekenen van het inkomen van sparen en beleggen van minderjarigen.

Vraag 67

Hoe worden de wachttijden voor Belastingtelefoon in de toekomst verminderd dan wel de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon verbeterd?

Antwoord vraag 67

Bij de doelstelling van bereikbaarheid van de BelastingTelefoon wordt het aantal telefoongesprekken dat door informanten wordt beantwoord gedeeld door het totaal aantal belpogingen van burgers en bedrijven. Door het beschikbaar komen van meer (technische) mogelijkheden worden echter steeds meer burgers en bedrijven zonder een informant te hoeven spreken ook geholpen aan de telefoon. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bestellen van een formulier, om een verwijzing naar de beschikbare informatie op een digitaal kanaal of om een verzoek voor uitstel doen voor de aangifte inkomstenbelasting door in het gespreksmenu de juiste keuze te maken en vervolgens het BSN nummer in te toetsen. Bij de zogenaamde technische bereikbaarheid wordt hier rekening mee gehouden waardoor de bereikbaarheid stijgt naar 86%. Het verder uitbreiden van dit soort mogelijkheden verbetert weliswaar niet de bereikbaarheid zoals die nu gemeten wordt, maar wel de dienstverlening.

Een bereikbaarheid van 100% is praktisch gezien niet mogelijk. Bij binnenkomende telefonie bij de BelastingTelefoon is sprake van vaak onvoorspelbare pieken en dalen. Indien de capaciteit van informanten afgestemd zou worden op de pieken zou dat tevens betekenen dat buiten de pieken veel informanten enkel wachten op het volgende telefoongesprek zonder een burger of bedrijf te kunnen helpen. De wachttijd hangt daar nauw mee samen. Als de bereikbaarheid hoger zou worden dan de streefwaarde en de gemiddelde wachttijd (richting) nihil, wordt het belproces heel inefficiënt.

Vraag 68

Wat zijn de streefcijfers voor de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon (zowel voor particulieren als voor ondernemers)?

Antwoord vraag 68

In de begroting 2016 is de streefwaarde voor de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon van 80–85% opgenomen. Bij deze streefwaarde wordt geen onderscheid gemaakt tussen particulieren en ondernemers.

Vraag 69

Hoe lang zoeken de gemeentes en ministeries al naar een oplossing voor de problemen rond de omzetting van een leenbijstand in een gift? Wanneer komt daar resultaat uit?

Antwoord vraag 69

In 2010 zijn de eerste Kamervragen over dit onderwerp gesteld, in 2013 en 2016 nogmaals. In 2013 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd te zullen bezien of een oplossing mogelijk is. Dit proces loopt nog. Tijdens het Algemeen Overleg Belastingdienst met de commissie Financiën van 31 maart jl. heb ik een brief toegezegd over de mogelijke oplossingsrichtingen inzake de Bbz-problematiek. In het aansluitende VAO is een motie11 aangenomen, waarin is gevraagd een oplossing uit te werken voor dit hardnekkige probleem en daarover te rapporteren bij het Belastingplan 2017. Ik zal hierover bij het Belastingplan 2017 of zoveel eerder als mogelijk rapporteren, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onder wiens beleidsverantwoordelijkheid de Bbz-regeling valt.

Vraag 70

Wat is uw reactie op de brief van de Ombudsman over de problemen met de leenbijstand?

Antwoord vraag 70

In mijn brief aan de Ombudsman gedateerd 13 juli 2015, heb ik aangegeven dat al enige tijd, samen met SZW gezocht wordt naar een oplossing.12 Alle alternatieven hebben voor- en nadelen, die in kaart worden gebracht. Insteek is dat de uitkering het inkomenskarakter behoudt en ook wordt belast, maar dat de nadelige gevolgen die dat heeft voor het recht op toeslagen van de uitkeringsgerechtigde worden weggenomen.

Vraag 71

Hoe kan het dat het teruggevorderd bedrag jaar na jaar afneemt en in 2015 zelfs heel laag is, terwijl het uitbetaald bedrag niet is afgenomen?

Antwoord vraag 71

Het teruggevorderd bedrag hangt samen met de mate waarin definitief toegekend is. Voor het berekeningsjaar 2015 moet het definitief toekennen nog starten. Dat is de reden waarom het teruggevorderd bedrag voor 2015 nog laag is. Het bedrag van € 439 miljoen betreft terugvorderingen die in de voorschotfase zijn ontstaan, onder andere als gevolg van toezichtacties. Naar mate er meer definitief toegekend is zal het teruggevorderd bedrag toenemen. Ook voor 2014 is het definitief toekennen nog niet afgerond en zal het teruggevorderd bedrag nog oplopen.

Vraag 72

Kunt u het vereenvoudigde formulier voor de beslagvrije voet meesturen? Is dat formulier eenvoudig?

Antwoord vraag 72

Het formulier is als bijlage bijgevoegd13. Het vereenvoudigde formulier staat ook op de website van de Belastingdienst14. Typ in het zoekscherm «beslagvrije voet» in, en de link naar het formulier verschijnt op het scherm.

Het nieuwe formulier is eenvoudiger, maar de berekening van de huidige beslagvrije voet is nu eenmaal ingewikkeld. Daar kan een formulier ook niets aan veranderen. De veelheid aan factoren die de huidige beslagvrije voet bepalen maakt een juiste vaststelling ingewikkeld. Dit is precies de reden dat er wordt gewerkt aan een vereenvoudiging van de beslagvrije voet15. Die vereenvoudiging houdt in dat de beslagvrije voet eenvoudiger is vast te stellen en afhankelijk is van minder factoren.

Vraag 73

Hoelang duurt het gemiddeld voordat een wijziging in de beslagvrije voet wordt toegekend?

Antwoord vraag 73

Indien de belanghebbende gebruikt maakt van het voorgeschreven formulier en dit voorzien van de benodigde specificaties opstuurt naar het juiste adres, geldt er een termijn van drie weken voor de behandeling van het verzoek en het terugstorten van het bedrag. In gevallen waarin deze werkwijze niet is gevolgd lukt een behandeling binnen drie weken niet. Bijvoorbeeld omdat niet alle informatie er is om de beslagvrije voet goed te berekenen. De belanghebbende moet dan alsnog de gegevens overleggen. Behandeling kan ook vertraagd worden omdat het formulier op de verkeerde plek binnen de Belastingdienst terecht is gekomen doordat een verkeerd adres is gebruikt. De totale behandelduur is in die gevallen aanmerkelijk langer. Voor een snelle behandeling van het verzoek is gebruikmaking van het formulier belangrijk.

Vraag 74

In hoeverre zou het helpen in de aanpak van buitenlandse kentekens indien de foto's niet onmiddellijk vernietigd moeten worden, conform de privacywetgeving, maar gedurende een bepaalde periode bewaard mogen worden?

Vraag 76

Camerabeelden leveren de Belastingdienst in het kader van het project buitenlandse kentekens wel degelijk bruikbare informatie op. Dit in tegenstelling tot het beweerde. Deze nummer zouden kunnen worden geregistreerd en bij het herhaaldelijk voor komen van deze kentekens zou een vermoeden van verschuldigdheid van MRB kunnen ontstaan. Op grond van de Invorderingsrichtlijn zouden dergelijke kentekenengegevens (automatisch) uitgewisseld kunnen worden via de CLO's. Met behulp van die gegevens zou er aangeschreven kunnen worden? Waarom wordt deze

weg niet bewandeld?

Vraag 77

Waarom kan het aantal keren dat een auto met een buitenlands kenteken gezien wordt op de weg niet gebruikt worden voor handhaving van de MRB?

Antwoord vraag 74, 76 en 77

In theorie zou door het verzamelen van camerabeelden (van buitenlandse kentekens) een beter beeld kunnen worden verkregen van hoe vaak een bepaald voertuig van de Nederlandse weg gebruik maakt. Dat zou een aanwijzing kunnen opleveren dat voor het voertuig MRB in Nederland verschuldigd is. Aan het op deze manier opsporen van MRB-plichtigen die ten onrechte geen MRB in Nederland betalen, kleven echter ten minste drie beperkingen.

Ten eerste is het aantal buitenlandse kentekens dat door middel van camera’s wordt vastgelegd erg groot. Het gaat gemiddeld om enkele duizenden voertuigen per dag en op sommige dagen om tienduizenden, waarvan het overgrote merendeel geen MRB in Nederland verschuldigd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om toeristen, buitenlandse ondernemers en buitenlandse grensarbeiders. Er komen jaarlijks alleen al ruim 5 miljoen toeristen uit België en Duitsland naar Nederland. Als maar de helft daarvan met de auto komt en er gemiddeld 2,5 personen in het voertuig zitten, zijn alleen dat al jaarlijks ruim 1 miljoen voertuigen die geen MRB in Nederland verschuldigd zijn waar naar alle waarschijnlijkheid meerdere camerawaarnemingen van zullen zijn. Het moeten vastleggen van al deze kentekens en vaststellen hoe vaak een bepaald kenteken in Nederland gebruik maakt van de weg, is alleen behapbaar als dit geautomatiseerd kan worden. Dat systeem zou dan foto’s van hetzelfde (buitenlandse) kenteken moeten matchen en op een gegeven moment kentekens die regelmatig door de camera’s zijn vastgelegd, moeten uitwerpen voor onderzoek door de Belastingdienst. Dat vergt een nieuw systeem.

De wet bescherming persoonsgegevens schrijft voor dat het verzamelen of verwerken van gegevens, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig moet zijn.16 Het opslaan van de camerabeelden is hoe dan ook bovenmatig gezien de enorme hoeveelheid camerabeelden van buitenlandse kentekens ten opzichte van het doel om over een (zeer) beperkt aantal van de daarop vastgelegde voertuigen ten onrechte niet betaalde MRB te innen. Het vergt het verzamelen van een spreekwoordelijke hooibelt voor het vinden van spelden.

Een tweede hiermee samenhangende beperking is dat naar verwachting zelfs van het aantal voertuigen dat regelmatig (bijvoorbeeld meer dan één keer per week) op de Nederlandse weg wordt geconstateerd, het merendeel geen MRB in Nederland verschuldigd zal zijn. Dit geldt in het bijzonder voor in het buitenland woonachtige grensarbeiders die een dienstbetrekking in Nederland hebben en seizoensarbeiders die gedurende een half jaar minder dan twee derde van de tijd in Nederland verblijf houden.17 Het opsporen en benaderen van de betreffende eigenaren van de voertuigen via de CLO’s zal erg arbeidsintensief, tijdrovend en daarmee inefficiënt zijn, bijvoorbeeld omdat de Belastingdienst aan de camerawaarneming niet kan zien of sprake is van een grensarbeider of van een in Nederland woonachtige migrant die al dan niet MRB-plichtig is. De door vragenstellers voorgestelde aanpak zal naar verwachting dan ook weinig opleveren of afgezet tegen de uitvoeringskosten per saldo zelfs belastinggeld kunnen kosten.

Een derde beperking die samenhangt met de tweede beperking is dat als vast komt te staan dat een voertuig regelmatig in Nederland gebruik maakt van de weg en de eigenaar daarvan wordt opgespoord en vast staat dat die in Nederland woonachtig is, nog niet vast staat dat de eigenaar ook degene is die de MRB verschuldigd is. De Wet MRB schrijft immers voor dat degene die het voertuig met buitenlands kenteken in Nederland feitelijk ter beschikking heeft, de MRB verschuldigd is.18 Dit is niet per definitie ook de eigenaar. Wie de gebruiker is blijkt ook niet uit een camerawaarneming. Is de gebruiker van het voertuig iemand anders (of beweert de eigenaar dat) dan zal eerst moeten worden vastgesteld wie de gebruiker is en vervolgens of deze persoon zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.19 Dit maakt het vaststellen van de MRB-plicht en het innen daarvan nog arbeidsintensiever. De toereikendheid van het opslaan van al deze beelden, zoals de wet bescherming persoonsgegevens voorschrijft, staat daarmee ook onder druk.

Een wettelijk systeem waarbij de eigenaar van het voertuig met buitenlands kenteken per definitie de belastingplichtige is, is juist onwenselijk in het geval bij een staande houding van een voertuig – zoals bij het bestaande repressief toezicht – de gebruiker van het voertuig, niet de eigenaar blijkt te zijn. Dan kan immers niet direct de MRB-plicht worden vastgesteld en is er bovendien een aanzienlijke kans dat de MRB-plichtige in het buitenland verblijft waardoor de inning lastiger is.

Het (ongericht) opslaan van camerabeelden van (alle) buitenlandse kentekens is dan ook inefficiënt, arbeidsintensief, levert nog afgezien van de uitvoeringskosten relatief weinig op en is bovenal disproportioneel gezien het enorme aantal camerabeelden dat voor langere tijd moet worden opgeslagen om de belastingplicht van deze immigranten daarmee vast te stellen. De voordelen van deze aanpak vallen dan ook in het niet bij die van de huidige (preventieve) aanpak door de Belastingdienst.

Vraag 75

«Vaak worden op straat wel auto's met een buitenlands kenteken aangetroffen, maar is het onduidelijk van wie het voertuig is. Om de auto te koppelen aan een adres of persoon moet de Belastingdienst bij wijze van spreken achter een boom gaan staan wachten tot iemand het betreffende voertuig gaat gebruiken. Dat is uiteraard niet efficiënt.»

In het kader van de gemeentelijke parkeerbelastingen is het mogelijk om een wielklem aan te leggen als het waarschijnlijk is dat de verschuldigde belasting niet zal worden voldaan. Nu dergelijke voertuigen met regelmaat worden aangetroffen zou het misschien te overwegen zijn bij

motorvoertuigen met een buitenlands kenteken die herhaaldelijk aangetroffen worden en waar zich geen eigenaar van meldt om bij de handhaving over te gaan tot de inzet van een wielklem. Dan hoeft er niet achter de boom gewacht te worden tot er iemand naar buiten komt maar kan er gewacht worden tot er iemand zich meldt die om verwijdering verzoekt. Zou dat niet een stuk efficiënter zijn?

Antwoord vraag 75

Het voorstel komt er op neer dat preventief een sanctie wordt opgelegd, zonder dat vast is komen te staan dat er een overtreding heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat een buitenlands kenteken meerdere malen op een bepaalde plaats wordt aangetroffen, is onvoldoende bewijs dat sprake is van een overtreding die een wielklem zou rechtvaardigen. Het kan bijvoorbeeld een grensarbeider betreffen of iemand die op familiebezoek is.

Een wielklem is daarnaast (ook in het kader van de gemeentelijke parkeerbelastingen) alleen mogelijk als het voertuig op de openbare weg staat, wat bij deze constateringen lang niet altijd het geval is.

Overigens is de in de vraag besloten aanname onjuist dat de Belastingdienst regelmatig repressief onderzoek doet in de straat waar een dergelijke waarneming wordt gedaan. De waarneming vloeit over het algemeen voort uit een gericht adresbezoek op basis van een inschrijving in de BRP. Een huisbezoek als onderdeel van een (op zich al arbeidsintensief) onderzoek door de Belastingdienst vergt – mits de onderzochte persoon thuis wordt aangetroffen – een eenmalig bezoek. De als bijvangst van een huisbezoek eenmalige toevallige waarneming in dezelfde straat van een voertuig met buitenlands kenteken waar op dat moment geen gebruiker aan gekoppeld kan worden, is geen reden voor de Belastingdienst om nogmaals naar die straat terug te keren om vast te stellen of dat voertuig daar dan opnieuw staat. Ook dit zou niet erg efficiënt zijn, omdat het betreffende voertuig bij een volgend bezoek daar vaak ook niet zal staan (wat op zich weer niets zegt over de MRB-plicht in Nederland ten aanzien van dat voertuig) en als dat al wel het geval zal zijn, dit zoals hiervoor betoogd ook nog niks over de eventuele MRB-plicht zegt.

Vraag 78

Kan voor de jaren 2010 tot en met 2015 aangegeven worden, per jaar, hoeveel fiscale huishoudens als zeer vermogend persoon aangemerkt werden?

Antwoord vraag 78

Het programma zeer vermogende personen (ZVP) bestaat sinds mei 2014 binnen de Belastingdienst. Op basis van de ervaringen van dit programma is op 7 maart 2016 besloten om binnen de directie GO een sub-segment ZVP in te richten. Tot voor kort kende de Belastingdienst de zeer vermogende personen dus niet als apart geïdentificeerde doelgroep. Daarom is het identificeren van zeer vermogenden pas sinds kort van belang. Het is – ook in veel andere landen – lastig om zeer vermogende personen te identificeren. Dat komt door de diversiteit van de samenstelling van het vermogen. Het identificeren van zeer vermogenden gebeurt door gebruik te maken van de aangifte gegevens inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Op basis van die gegevens zijn (afgerond) 2.200 fiscale huishoudens als zeer vermogend aangemerkt, die als gevolg van samenvoeging van gerelateerde huishoudens of rechtspersonen leiden tot ongeveer 1.500 dossiers. Voor de periode 2010–2015 is dit niet gebeurd. Dit alsnog doen is arbeidsintensief en heeft geen praktisch nut. De Belastingdienst zal de komende jaren het bestand van geïdentificeerde zeer vermogende personen periodiek actualiseren.

Vraag 79

Worden pakketten die als «cadeau» worden opgegeven relatief meer, minder of evenveel als andere pakketten gecontroleerd door de Douane?

Antwoord vraag 79

De pakketten die als «cadeau» («gifts») worden opgeven, worden net als andere pakketten in de controleselectie opgenomen. De selectie van de te controleren pakketten vindt plaats op basis van risicoanalyse. Deze risicoanalyse bestaat uit verschillende indicatoren zoals goederensoort, land van oorsprong, waarde, etc. De pakketten die als «cadeau» («gifts») worden opgeven worden hierin meegenomen, maar krijgen daarin geen extra aandacht.

Vraag 80

«Ten eerste zorgt dynamisch monitoren ervoor dat de Belastingdienst het invorderingsproces efficiënt en doelmatig kan inrichten. Er wordt in beginsel alleen capaciteit en menskracht ingezet als er verhaalsobjecten voorhanden zijn» ().

Welke verhaalsobjecten van kleine ondernemingen (zie pagina 50) zijn thans via dynamisch monitoren traceerbaar?

Antwoord vraag 80

Bij kleine ondernemingen is een aantal verhaalsobjecten traceerbaar:

  • a. Banksaldi

  • b. Looninkomsten (bijvoorbeeld neveninkomsten van de ondernemer of partnerinkomen)

  • c. Voertuigen

  • d. Onroerende zaken

  • e. Balansactiva

Maar dynamisch monitoren gaat verder en geeft ook adviezen op basis waarvan wordt bepaald welke invorderingsactie noodzakelijk is. Zo kan bijvoorbeeld onderzocht worden of een faillissement moet worden aangevraagd, een aansprakelijkstelling kan plaatsvinden of dat een rechtspersoon kan worden ontbonden. Een andere mogelijkheid is dat de invorderaar telefonisch contact opneemt met de belastingschuldige om op die wijze te proberen een oplossing voor de openstaande schuld te realiseren.

Vraag 81

Op grond van welke kenmerken wordt een onderneming aangemerkt als klein?

Antwoord vraag 81

Het onderscheid Midden- en Kleinbedrijf is afgeleid van een ranking van alle entiteiten van MKB op basis van belang en risico. Deze aspecten worden op hun beurt vastgesteld op basis van gegevens die enerzijds een indicatie van het belang van een entiteit geven, bijvoorbeeld omzet en kasopbrengst en anderzijds van het complianceniveau, bijvoorbeeld tijdigheid van het indienen van een aangifte en van betaling, en de juistheid en volledigheid van de ingediende aangifte. De hoogst gerankte 400.000 entiteiten behoren tot Middenbedrijf, de overige tot Kleinbedrijf. Jaarlijks wordt deze bepaling geactualiseerd.

Vraag 82

Hoe groot is het aantal van de kleine ondernemingen waarvan de invordering is ondergebracht in het LIC?

Antwoord vraag 82

Op dit moment zijn 178.169 kleine ondernemingen ondergebracht bij het LIC. Daarnaast worden in de zomer van 2016 nog 73.680 kleine ondernemingen vanuit MKB ondergebracht bij het LIC.

Vraag 83

Hoe vindt de invordering ten laste van deze ondernemers plaats indien volgens de informatiebestanden van de Belastingdienst geen relevante banktegoeden aanwezig zijn en evenmin (het gaat immers over ondernemingen) een loonvordering kan worden gedaan?

Antwoord vraag 83

Dynamisch monitoren kent verschillende soorten van adviezen. Deze adviezen beperken zich niet tot de hiervoor genoemde, maar kunnen ook leiden tot bijvoorbeeld een faillissementsaanvraag of aansprakelijkstelling.20 Als er geen aanvullende looninkomsten zijn, is het innen van belastingschulden bij kleine ondernemers niet eenvoudig. Het leggen van derdenbeslag wordt bemoeilijkt doordat vaak niet bekend is wie de opdrachtgevers zijn.

Vraag 84

Hoe groot is de ingezette capaciteit in de telefonische incasso via het LIC; hoeveel dossiers worden daarin thans op jaarbasis behandeld? Hoe groot is thans de betalingsachterstand van de onbetwiste vorderingen waarbij volgens dynamisch monitoren geen relevante verhaalsobjecten voorhanden zijn?

Antwoord vraag 84

Het doel is om 300.000 dossiers te behandelen met telefonische incasso. Dit betreft zowel particulieren als kleine ondernemers binnen het MKB segment. Op dit moment is 42,8 fte beschikbaar. Dit aantal zal nog toenemen tot circa 50 fte.

Sinds 2015 vindt oninbaar lijden niet meer plaats. In plaats daarvan worden vorderingen dynamisch gemonitord. Als er geen bij de Belastingdienst bekende inkomsten, vermogensbestanddelen of andere relevante verhaalsmogelijkheden zijn waaruit de vordering betaald kan worden, worden deze vorderingen opgenomen in een bestand. Op deze vorderingen heeft dynamisch monitoren betrekking. Zodra de vordering met een teruggaaf verrekend kan worden gebeurt dit. Zodra van de debiteur een nieuw verhaalsobject bekend wordt, wordt de vordering daarop verhaald of wordt beoordeeld of verhaal mogelijk is. Iedere schuld die in dynamisch monitoren is opgenomen, kent dus per definitie op dat moment geen relevante verhaalsobjecten.

Met deze aanpak wordt voorkomen dat er nog bedragen worden afgeschreven anders dan van rechtswege (overlijden, schuldsanering, faillissement of verjaring). Daardoor wordt het mogelijk om in ieder geval een deel van het bedrag dat voorheen jaarlijks moest worden afgeschreven, alsnog te innen.

Vraag 85

Vindt u dat voor de gevallen waarin via dynamisch monitoren geen relevante verhaalsobjecten worden getraceerd, kan worden berust in de Oninbaarheid van de vordering, althans de invordering kan worden aangehouden in afwachting van betere tijden?

Antwoord vraag 85

Het plaatsen in dynamisch monitoren heeft als uitgangspunt dat een vordering niet oninbaar wordt geleden. Gevolgd wordt of er in de loop van de tijd (nieuwe) verhaalsmogelijkheden ontstaan, zodat invordering alsnog mogelijk wordt. Daarnaast kunnen andere signalen de Belastingdienst bereiken (bijvoorbeeld signalen die voortkomen uit toezicht of signalen van derden). Dan zal opnieuw bekeken worden of er ingevorderd kan worden.

Vraag 86

Hoe weegt u bij de beantwoording van deze laatste vraag het gegeven dat belastingschulden in de loop van de tijd toenemen terwijl de inbaarheid over het algemeen juist afneemt?

Antwoord vraag 86

In zijn algemeenheid is deze stelling juist, maar op individueel niveau kan dat anders liggen, bijvoorbeeld door het ontvangen van een erfenis of een schenking. Door de nieuwe manier van werken wordt er bij de eerste beoordeling van een post meer gewerkt in de actualiteit waardoor de mogelijkheden om tot invordering van schulden te komen, worden vergroot.

Vraag 87

Wordt er geen deurwaarder op afgestuurd voordat de vordering in het bestand komt voor de Dynamische monitoring?

Antwoord vraag 87

Dynamisch monitoren is zo ingericht dat de meest effectieve en efficiënte wijze van invorderen wordt gekozen. De deurwaarder wordt ingezet als een efficiëntere wijze van invorderen niet aanwezig blijkt en de inzet van de deurwaarder daarnaast nodig en zinvol is.

Vraag 88

Als er geen meldingen komen uit het dynamisch monitoren wordt er dan actie onder nomen door er een deurwaarder op af te sturen?

Antwoord vraag 88

Dynamisch monitoren geeft altijd een melding. Deze melding kan een advies zijn om de post door een invorderaar inhoudelijk te laten beoordelen. De invorderaar bepaalt dan op basis van een checklist welke actie moet worden ondernomen.

Vraag 89

Hoe actueel zijn de bank- en werkgeversgegevens die in Dynamisch Monitoren zijn opgenomen?

Antwoord vraag 89

Bankgegevens komen één maal per jaar beschikbaar, terwijl de loongegevens na verwerking van de loonaangifte in de polisadministratie beschikbaar zijn.

Vraag 90

Wanneer ontvangt de Tweede Kamer de reactie van de Staatssecretaris op het rapport van de Nationale ombudsman over het verdwijnen van de blauwe envelop? Wanneer ontvangt de Tweede Kamer de genoemde brief over de vervolgstappen in de digitalisering?

Antwoord vraag 90

De reactie op het rapport van de Nationale ombudsman is op 10 mei jongstleden aan uw Kamer verzonden. In die brief ben ik ook kort ingegaan op de wijze waarop ik bij vervolgstappen in de digitalisering rekening houd met de aanbevelingen van de Nationale ombudsman. Daarbij verwijs ik naar de brief van 3 december 201521 waarin ik op verzoek van uw Kamer ben ingegaan op die vervolgstappen, en het verslag van het schriftelijk overleg met uw Kamer van 17 december 2015, waarin ik de lijn voor verdere ingroei van het elektronisch berichtenverkeer desgevraagd heb bevestigd.22 Ik heb daarvoor geen afzonderlijke brief voorzien.

Vraag 91

De voorschotbeschikkingen voor de toeslagen zijn tot nu toe uitsluitend digitaal verzonden, kan de Staatssecretaris een beeld schetsen van hoe dat is verlopen en de eventuele knelpunten die daaruit naar voren zijn gekomen?

Antwoord vraag 91

De verzending van de voorschotbeschikkingen voor toeslagen in november 2015 (dit betreft automatische continueringen voor toeslagjaar 2016) is technisch goed verlopen. MijnOverheid en de daaraan gekoppelde berichtenbox konden de (piek)belasting in de periode waarin de beschikkingen bezorgd en geraadpleegd werden goed aan.

Zoals bekend is naar aanleiding van de uitsluitend digitale verzending van deze beschikkingen en vooral door de daaraan gekoppelde communicatiecampagne wel enige onrust ontstaan in de samenleving. Bepaalde groepen mensen (of degenen die namens hen contact opnamen met de Belastingdienst) vreesden voor hun zelfstandigheid als de Belastingdienst alleen nog digitale post zou verzenden. Op basis daarvan heeft de Belastingdienst op korte termijn voorzien in een mogelijkheid om een papieren kopie te ontvangen van de in de Berichtenbox bezorgde voorschotbeschikking. Van deze zogenoemde maatwerkoplossing hebben nu een kleine 54.000 mensen gebruik gemaakt, op een populatie van circa 12 miljoen mensen.

Vraag 92

Hoeveel berichtenboxen zijn op dit moment nog steeds niet geactiveerd?

Vraag 93

Hoeveel mensen hebben nog geen mijnoverheid-account?

Vraag 94

Hoeveel mijnoverheid-accounts zijn wel geactiveerd, maar worden niet gebruikt?

Antwoord 92, 93 en 94

Voor alle burgers van veertien jaar of ouder staat een MijnOverheidaccount klaar. Deze accounts worden automatisch aangemaakt door Logius, de organisatie die namens de Minister van BZK MijnOverheid beheert. De Berichtenbox is alleen benaderbaar via MijnOverheid, daarom is er geen onderscheid tussen het aantal accounts en Berichtenboxen. Op 2 mei waren er 5.048.109 MijnOverheidaccounts geactiveerd. Bij het activeren kunnen mensen een aantal persoonlijke instellingen selecteren in hun account, onder meer of zij een e-mailnotificatie willen ontvangen.

De Belastingdienst weet niet hoeveel geactiveerde MijnOverheidaccounts niet worden gebruikt. Logius beschikt alleen over periodieke cijfers van het aantal succesvolle inlogs in MijnOverheid, die ook in de halfjaarsrapportage zijn opgenomen.

Vraag 95

Wordt door de Belastingdienst op dit moment gemonitord of berichten die de Belastingdienst stuurt naar de berichtenbox ook daadwerkelijk gelezen worden? Zo ja, kan worden aangegeven welk percentage van de berichten gelezen wordt?

Vraag 96

Hoeveel voorschotbeschikkingen zijn elektronisch verstuurd en hoeveel daarvan zijn ook daadwerkelijk opengemaakt en gelezen?

Antwoord vraag 95 en 96

Logius, de beheerder van de Berichtenbox, houdt gegevens bij over het gebruik van MijnOverheid en de Berichtenbox. Logius houdt in dat kader bij of berichten in de Berichtenbox geopend worden. Logius beschikt niet over informatie of en in welke mate waarin berichten gelezen worden. Of de geadresseerde zich de inhoud van een bericht actief en bewust eigen gemaakt heeft, is namelijk niet objectief vast te stellen. Dat is overigens niet anders bij papieren post.

In november en december 2015 zijn ruim 5,4 miljoen voorschotbeschikkingen (automatische continueringsbeschikkingen) verzonden naar de Berichtenbox. Van deze berichten zijn er bijna 1,4 miljoen geopend. In de periode van verzending van de voorschotbeschikkingen hadden circa 2,5 mln. mensen hun Berichtenbox geactiveerd. Zoals in de halfjaarsrapportage is aangegeven, worden de in de Berichtenbox bezorgde berichten ook op het portaal MijnToeslagen geplaatst. Dat portaal wordt door zo’n 100.000 bezoekers per dag bezocht, met pieken tot 200.000 bezoekers per dag rond betaaldagen van toeslagen. De mogelijkheid om via het portaal kennis te nemen van de in de Berichtenbox geplaatste berichten, is uiteraard van invloed op de mate waarin mensen een bericht in hun Berichtenbox openen. De mate waarin de berichten in de Berichtenbox geopend zijn, zegt dus weinig over de mate waarin toeslaggerechtigden kennis hebben van de inhoud van hun voorschotbeschikking.

Dit laat onverlet dat de Belastingdienst via communicatie en prikkels het activeren en gebruiken van de Berichtenbox blijft stimuleren, ter ondersteuning van de verdere digitalisering. De insteek is om daarbij ook steeds meer ander overheidsorganisaties te betrekken. De Belastingdienst heeft in de afgelopen periode een rol als aanjager vervuld, maar het is van belang dat mensen ook het gemak van MijnOverheid en de Berichtenbox leren kennen voor het ontvangen van digitale post van andere overheidsorganisaties.

Vraag 97

Op welke manier(en) wordt ruchtbaarheid gegeven aan het feit dat mensen zo lang zij dat nodig hebben, papieren kopieën kunnen ontvangen van de Belastingdienst van berichten die de Belastingdienst in de toekomst alleen nog in de Berichtenbox zal bezorgen?

Antwoord vraag 97

De mogelijkheid om een papieren kopie te ontvangen van berichten die de Belastingdienst in de toekomst alleen nog in de Berichtenbox bezorgt, wordt via de gebruikelijke kanalen gecommuniceerd, dus via de website van de Belastingdienst, via media en via contacten aan balies en Belastingtelefoon.

Vraag 98

Hoe gaat de Staatssecretaris de problemen van de overzeese delen van het Koninkrijk oplossen? Wanneer en hoe worden de verdragen aangepast om een juridische basis te hebben om toeslagschulden te kunnen innen?

Antwoord vraag 98

De problemen beperken zich tot een deel van de overzeese gebieden. De BES-eilanden behoeven geen verdragen want deze hebben de Belastingwetgeving BES waarin de invordering goed geregeld is. Voor Curaçao, Aruba en Sint Maarten geldt de Belastingregeling voor het Koninkrijk. Een en ander behoeft geen wet- of verdragsaanpassing daar het uitvoeringszaken betreffen die aandacht hoeven. Naar aanleiding van de geconstateerde problemen heb ik een telefoongesprek gehad met de Minister van Financiën van Curaçao om dit onder de aandacht te brengen. De afspraak is gemaakt dat Curaçao de informatievoorziening aan Nederland zal verbeteren en dat de technische assistentie die Nederland gaat verlenen, wordt uitgebreid hiermee. Tijdens het werkbezoek van de Nederlandse Belastingdienst aan Curaçao dat op zeer korte termijn plaatsvindt, zullen nadere werkafspraken worden gemaakt.

Vraag 99

Welke tabellen zijn geschrapt tussen de 13e en de 17e halfjaarsrapportage en om welke reden?

Antwoord vraag 99

Van de in de dertiende halfjaarsrapportage vermelde set productietabellen zijn in de zeventiende halfjaarsrapportage de tabellen 5, 7, 8, 10, 11, 12, 15, 17, 20, 23, 28, 29, 30, 37, 42, 45, 46 en 50 geheel of gedeeltelijk opgenomen.

De redenen voor het niet meer opnemen van de overige tabellen zijn divers:

  • 1. De informatie wordt al in de begroting en jaarverslag IX opgenomen. De informatie werd ook in de oude halfjaarsrapportage opgenomen, omdat de halfjaarsrapportage toen nog niet samenviel met het kalenderjaar en omdat de Kamer, vanwege de problemen destijds bij de Belastingdienst, ook tussentijds van deze prestatie-indicatoren op de hoogte wilde worden gesteld.

  • 2. De informatie wordt aan de Kamer verstrekt via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.

  • 3. De informatie zegt alleen iets zegt over de werklast (output), maar niet over het presteren van de Belastingdienst (effect). In het kader van de Brede Agenda en de Investeringsagenda wordt juist gekeken naar indicatoren die wezenlijks iets zeggen over de prestaties.

  • 4. Het betreft informatie over relatief kleine, vaak juridisch getinte, werkstromen. Er is geen reden of criterium deze informatie wel te verstrekken en andere informatie over soortgelijke stromen niet.

  • 5. Het betreft informatie die niet standaard als zodanig wordt vastgesteld en verstrekt maar alleen bij specifieke gelegenheden, namelijk als het onderwerp politiek speelt.

Meer algemeen wordt gestreefd naar het gericht informeren van de Kamer. Tevens past dit bij mijn streven naar een halfjaarsrapportage op hoofdlijnen.

Vraag 100

Wat is de reden dat slechts in 78% van de gevallen de terugbelafspraak is nagekomen?

Antwoord vraag 100

Het achterblijvende resultaat had te maken met problemen in de logistiek en de inrichting van het terugbelproces. In het eerste kwartaal 2016 is het resultaat verbeterd; inmiddels wordt in bijna 90% van de gevallen tijdig gereageerd. Daarnaast wordt erop gestuurd dat in meer gevallen de Belastingtelefoon vragen direct kan beantwoorden. Daardoor daalt het aantal terugbelafspraken.

Vraag 101

Hoeveel fte is in 2014 besteed aan boekenonderzoeken? Hoeveel in 2015?

Antwoord vraag 101

In 2014 zijn circa 2,1 miljoen uren besteed aan boekenonderzoeken en in 2015 circa 2,0 miljoen uur. Vertaald naar fte’s (conform de Handleiding overheidstarieven) zijn er in 2014 en 2015 respectievelijk 1.548 en 1.476 fte ingezet op boekenonderzoeken.

Vraag 102

Wat is het verschil tussen een zwaarder boekenonderzoek en een boekenonderzoek zoals vermeld in tabel 5?

Vraag 103

Hoeveel tijd kost een normaal boekenonderzoek aan manuren? Hoeveel tijd kost een zwaar boekenonderzoek aan manuren?

Vraag 104

Hoe hoog is de gemiddelde opbrengst van een normaal boekenonderzoek? Hoe hoog is de gemiddelde opbrengst van een zwaar boekenonderzoek?

Antwoord vraag 102, 103 en 104

Zwaardere boekenonderzoeken zijn gericht op belastingplichtigen met een groter fiscaal belang en fiscaal risico. Voor de uitvoering van boekenonderzoeken betekent dit een verschuiving van onderzoeken binnen het Kleinbedrijf naar onderzoeken binnen het Middenbedrijf. De boekenonderzoeken binnen dit segment kenmerken zich door een hogere tijdsbesteding en een hogere opbrengst. Bij de boekenonderzoeken uit tabel 5 gaat het met name om zwaardere boekenonderzoeken. In de administratie van de Belastingdienst wordt geen onderscheid gemaakt tussen normale en zware onderzoeken. Wel wordt een onderscheid gemaakt in aangiftegerichte onderzoeken, invorderingsonderzoeken en overige onderzoeken (o.a. onderzoeken in het kader van wederzijdse internationale bijstand). De onderzoeken worden ook ingedeeld naar Kleinbedrijf en Middenbedrijf.

Van de aangiftegerichte onderzoeken valt de tijdsbesteding en de correctieopbrengst uit de administratie te herleiden. Van dit type onderzoek werd in 2015 gemiddeld 56 uur besteed in het Kleinbedrijf en gemiddeld 73 uur per in het Middenbedrijf. In 2015 bedroeg de gemiddelde bruto correctie per onderzoek aangiftegericht toezicht in het Kleinbedrijf circa € 22.000, en per onderzoek aangiftegericht toezicht in het Middenbedrijf circa € 38.000.

Vraag 105

Hoeveel ondernemingen zijn in 2014 aan een boekenonderzoek onderworpen? Hoeveel in 2015?

Antwoord vraag 105

In 2014 zijn 38.300 ondernemingen onderworpen aan een boekenonderzoek en in 2015 26.300.23

Vraag 106

Waarom wordt de toezegging van uw voorganger, dat het aantal boekenonderzoeken in de periode 2012–2017 zou stijgen van circa 27.000 naar circa 42.000, niet waargemaakt?

Antwoord vraag 106

De Belastingdienst zoekt voortdurend naar de meest efficiënte en effectieve wijze van behandeling. Dat behoeft niet perse een boekenonderzoek te zijn. In de afgelopen jaren is sprake geweest van een gewijzigde strategie in het MKB segment. Daarbij is de afweging om boekenonderzoeken in te zetten versus andere toezichtsinstrumenten veel scherper gemaakt langs lijnen van fiscaal risico en fiscaal belang. Zo worden boekenonderzoeken meer gericht op de grote fiscale risico’s en financiële belangen en wordt bijvoorbeeld voor laag risico en hoog financieel belang meer ingezet op de samenwerking met financieel dienstverleners en brancheorganisaties. Het verleggen van de aandacht naar boekenonderzoeken met een groter fiscaal belang en/of groter fiscaal risico in het midden- en kleinbedrijf levert hogere correctieopbrengsten op waardoor de doelstelling qua opbrengst wel wordt gerealiseerd. Deze aanpak levert een effectieve en efficiënte behandeling op, waardoor het niet verstandig wordt geacht aan de oorspronkelijk toezegging vast te houden.

Op deze wijze kan de Belastingdienst tevens de toezichtslast verminderen bij ondernemers die aanvaardbare aangiften aanleveren en tegelijkertijd meer aandacht geven aan risicovolle aangiften.

Vraag 107

Is het feit dat meer wordt ingezet op zwaardere boekenonderzoeken de enige reden voor de daling van het aantal boekenonderzoeken?

Antwoord vraag 107

De daling van het aantal boekenonderzoeken MKB in 2015 kan deels ook worden verklaard door de uitstroom van medewerkers en de vervangende instroom die nog in opleiding was. De daling van het aantal boekenonderzoeken bij grote ondernemingen houdt mede verband met de uitvoering van een steekproef waarmee een fors beslag is gelegd op de controlecapaciteit. De directie Grote Ondernemingen heeft bij wijze van steekproef bij 350 grote ondernemingen een volledig boekenonderzoek ingesteld voor alle relevante belastingmiddelen. Deze onderzoeken hebben onder andere tot doel om beter inzicht te krijgen in de relatie tussen de individuele klantbehandeling en de naleving van de fiscale wet en regelgeving bij grote ondernemingen. Deze onderzoeken zijn naar hun aard complex, uitgebreid en tijdrovend, waardoor het totaal aantal uitgevoerde onderzoeken lager is. Op basis van deze onderzoeken is de Belastingdienst beter in staat zijn handhavingsstrategie te richten.

Vraag 108

Welke wijziging heeft zich voorgedaan in de definitie van een boekenonderzoek?

Antwoord vraag 108

Er heeft zich de afgelopen jaren geen wijziging voorgedaan in de definitie van een boekenonderzoek.

Vraag 109

Kan het aantal fte dat wordt ingezet voor boekenonderzoek worden weergegeven sinds 2005?

Antwoord vraag 109

Pas vanaf 2014 heeft de Belastingdienst in het tijdschrijfsysteem een aparte code voor

boekenonderzoeken. Van eerdere jaren zijn geen gegevens beschikbaar van ingezette capaciteit. De bestede tijd over 2014 en 2015 is vermeld in het antwoord van vraag 101.

Vraag 110

Contacten binnen de Belastingdienst laten weten dat de het oninbaarheidspercentage gebruikt wordt als sturingsinstrument qua inzet van deurwaarders. Deurwaarder worden steeds minder ingezet als het doel qua oninbaarheid-% in zicht komt. Zo blijven er in districten aanmerkelijke hoeveelheden geld liggen omdat de doelstelling reeds gehaald is, terwijl de belastingdeurwaarder duimen zitten te draaien. Welk uitgangspunt heeft nu prioriteit het beginsel van gelijke monniken gelijke kappen dat men moet betalen of wordt dit gelijkheidsbeginsel geofferd aan de efficiency en effectiviteit perceptie van de plaatselijke manager?

Antwoord vraag 110

Het oninbaarheidspercentage wordt niet gebruikt als sturingsinstrument voor de inzet van deurwaarders. De BD streeft ernaar om zoveel mogelijk schulden te innen. Het gelijkheidsbeginsel is daarmee geborgd. De inzet van deurwaarders is één van de mogelijkheden die de Belastingdienst heeft. Er zijn echter meer invorderingsmogelijkheden. Bij het inzetten van het juiste invorderingsinstrument spelen effectiviteit en efficiency uiteraard een belangrijke rol.

Vraag 111

Is er een verband met het dalende oninbaarheid percentage en het dalende aantal boekenonderzoeken, immers die naheffingsaanslagen zijn moeilijker is te vorderen dan de reguliere aanslagen, dus minder naheffen betekent lagere oninbaarheid?

Antwoord vraag 111

Het aantal boekenonderzoeken heeft geen directe relatie met de hoogte van het na te heffen belastingbedrag of met de hoogte van het oninbare bedrag.

De totale correctieopbrengst in 2014, als gevolg van 38.300 boekenonderzoeken, bedroeg circa € 804 miljoen In 2015 waren er minder boekenonderzoeken, namelijk 26.300, maar een hogere correctieopbrengst van circa € 815 miljoen Verder was het oninbaarheidspercentage over de afgelopen jaren vrij stabiel, terwijl het aantal uitgevoerde boekenonderzoeken sterker fluctueerde (zie onderstaande tabel).

Percentage oninbaarheid en aantal boekenonderzoeken in de periode 2011–2015:
 

2011

2012

2013

2014

2015

Percentage oninbaarheid

0,6

0,7

0,7

0,6

0,6

Boekenonderzoeken

36.700

29.900

40.700

38.300

26.300

Vraag 112

Op pagina 3 van de aanbiedingsbrief van de halfjaarsrapportage staat dat «De resultaten van deze externe pilot zijn niet beter dan de resultaten van de eerder uitgevoerde interne pilot in 2013. Uitbesteding is dus niet aan de orde.»

Zou u eens een duidelijke vergelijking willen maken, zowel kwalitatief als kwantitatief van de twee verschillende pilots, zou u daarbij een overzicht kunnen geven van relevante gegevens zoals aantallen, et cetera. Kunt u aangeven waar melding van deze interne pilot in Kamerstukken is gemaakt?

Antwoord vraag 112

Vergelijking van de uitkomsten van de externe pilot met de resultaten van de interne invorderingspraktijk is als gevolg van herinrichting en concentratie van de invorderingsprocessen alleen op pragmatische wijze mogelijk, namelijk door de kosten en opbrengsten van de werkzaamheden die destijds door de externe partij Cannock Chase zijn uitgevoerd, te vergelijken met de kosten en opbrengsten van de huidige invorderingspraktijk bij de Belastingdienst. Uit deze vergelijking blijkt dat de kosten van dwanginvordering door de Belastingdienst tussen de € 10 à € 15 per vordering bedragen tegen een gemiddelde opbrengst van € 580. De kosten van de vorderingen van Cannock Chase bedroegen voor zulke vorderingen bedroegen ongeveer € 17 per vordering tegen een gemiddelde opbrengst van € 300. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het bedrag van de vorderingen die Cannock Chase heeft ingevorderd, gemiddeld lager waren dan het gemiddeld bedrag per vordering van de Belastingdienst. De kosten en opbrengsten van de vorderingen van de Belastingdienst en de externe pilot zijn daarmee niet exact met elkaar te vergelijken maar zijn op het punt van dwanginvordering grosso modo hetzelfde.

De kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden is niet onderzocht waardoor een kwalitatieve vergelijking niet mogelijk is.


X Noot
1

Zie het antwoord op vraag 8, 25 en 28.

X Noot
2

Zie ook het antwoord op vraag 13.

X Noot
3

Kamerstuk 31 066, nr. 233, p. 22, 23.

X Noot
4

Richtlijn 2010/24.

X Noot
5

Zie ook het antwoord op vraag 80.

X Noot
6

Richtlijn 2010/24EU.

X Noot
7

Kamerstuk 25 807, nr. 7. Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (blz. 64 e.v.).

X Noot
8

Kamerstuk 25 807, nr. 7.

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
10

Artikel 2.15, tweede lid, Wet IB 2001.

X Noot
11

Kamerstuk 31 066, nr. 268.

X Noot
13

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
15

Kamerstuk 24 515, nr. 324.

X Noot
16

Artikel 11, eerste lid, Wet bescherming persoonsgegevens.

X Noot
17

Artikel 7, derde lid, Wet MRB 1994, jo artikel 2.38, eerste lid, Wet basisregistratie personen.

X Noot
18

Artikel 7, eerste lid, onderdeel c, Wet MRB 1994.

X Noot
19

Artikel 7, derde lid, Wet MRB 1994.

X Noot
20

Zie ook het antwoord op vraag 80.

X Noot
21

Kamerstuk 34 196, nr. 19, blz. 2.

X Noot
22

Kamerstuk 34 196, nr. 21, blz. 18.

X Noot
23

Zie ook het antwoord op vraag 106.

Naar boven