Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 31066 nr. 1237 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 31066 nr. 1237 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 mei 2023
Met deze brief wordt u geïnformeerd over een viertal gerechtelijke uitspraken, die van belang zijn in de Hersteloperatie Toeslagen. In twee civielrechtelijke procedures hebben eisers verzocht om een verklaring voor recht dat de Staat in het verleden tegenover hen onrechtmatig heeft gehandeld. De andere twee uitspraken hebben betrekking op beroepen niet tijdig beslissen in het kader van de Hersteloperatie Toeslagen, waarbij de rechter is verzocht een nieuwe beslistermijn op te leggen.
Laat ik vooropstellen dat het buitengewoon onwenselijk is om bij de rechtbank tegenover gedupeerde ouders te staan; het uitgangspunt is om zo min mogelijk te procederen en te voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om naar de rechter te stappen. Daarom is ook de Hersteloperatie Toeslagen opgericht. Binnen de Hersteloperatie Toeslagen wordt niet gekeken naar de vraag of er onrechtmatig gehandeld is en welke schade daaruit voortvloeit. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Voor de ouders is er daarmee geen noodzaak om via de civiele rechter hun schade vergoed te krijgen.
Op 25 april en 26 april jl. hebben de rechtbanken Overijssel respectievelijk Rotterdam een vonnis gewezen in twee zaken.1 Beide rechtbanken hebben uitgesproken dat de Staat in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld tegenover deze gedupeerde ouders en stellen daarbij dat het aan de Staat is om aan te tonen dat in het verleden voldoende rekening is gehouden met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank Overijssel heeft overwogen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld in het verleden door niet te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Dat geldt ook voor jaren waarin de UHT geen compensatie heeft toegekend. De rechtbank Rotterdam overweegt dat de Staat niet heeft aangetoond dat Belastingdienst/Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met de beginselen van behoorlijk bestuur en stelt daarbij het onrechtmatig handelen vast voor de jaren waarvoor de UHT een compensatie heeft geboden.
De Staat wil niet tegenover de gedupeerde ouder staan. Daarom zal de Staat in toekomstige procedures niet (achteraf) proberen aan te tonen dat in het verleden voldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij het nemen van besluiten waar UHT compensatie voor heeft geboden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Zodoende kan de Staat zich vinden in het vonnis van de rechtbank Rotterdam en zal de Staat niet in hoger beroep gaan. Deze lijn zal de Staat ook communiceren richting de gemachtigden (van de ouders) bij een viertal zaken waarin nog geen uitspraak is gedaan.
De Staat verenigt zich niet volledig met het vonnis van de rechtbank Overijssel. De Staat is het ermee eens dat hij onvoldoende kan aantonen dat Belastingdienst/Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel jegens de gedupeerde ouders voor de jaren waarvoor de UHT compensatie biedt. Dit geldt echter niet voor de jaren waarvoor de UHT geen compensatie biedt. Voor die jaren wordt de lijn van de rechtbank Overijssel niet gevolgd. Terugvorderingen in dit soort jaren kunnen – in het algemeen – bijvoorbeeld als oorzaak hebben dat ouders het eigen inkomen wijzigden, of wanneer er geen kinderopvang werd genoten, met een terugvordering als gevolg. Zo zijn er nog meer situaties waarin de UHT geen compensatie afgeeft. Gegeven de sterke wens om niet tegenover de gedupeerde ouder in de rechtszaal te staan, wordt nog verder gewogen of dit ook betekent dat in deze specifieke zaak op dit punt hoger beroep wordt ingesteld. Uw Kamer wordt hier op een later moment over geïnformeerd.
In alle zaken zal contact worden opgenomen met (de gemachtigden van) betrokken ouders. Immers, de wens om voor deze ouders de schade te vergoeden blijft ook met deze uitspraken onverminderd van kracht en dat zal ook de inzet zijn van de vervolggesprekken.
Op 14 april en 26 april jl. hebben de rechtbanken Midden-Nederland respectievelijk Rotterdam uitspraken gedaan in het kader van beroepen niet tijdig beslissen.2 De uitspraken van de rechtbanken verschillen significant van elkaar. De rechtbank Midden-Nederland heeft daarbij naar het collectieve belang gekeken en gesteld dat de bestuursrechter de Hersteloperatie Toeslagen als geheel niet kan versnellen, terwijl het versnellingseffect in individuele zaken steeds kleiner wordt naarmate het aantal zaken toeneemt. Het blijvend versnellen van individuele procedures van gedupeerde ouders heeft tot gevolg dat de UHT steeds minder tijd aan inhoudelijke beoordelingen kan besteden en andere ouders benadeelt omdat het principe van «first in first out» wordt doorkruist. Ten gunste van de collectieve belangen van de groep van gedupeerde ouders zal de rechtbank voortaan bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen (c.q. de UHT) een beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024. Dit geldt voor alle beroepen niet tijdig beslissen die zullen worden aangespannen bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Rotterdam houdt vast aan de lijn van 12 weken na het indienen van het verweer. De rechtbank stelt dat de prikkel van een nadere termijn van twaalf weken afdoende werkt. De rechtbank Rotterdam is er ook niet van overtuigd dat de UHT door het verlengen van de termijn, het principe van «first in first out» kan herstellen. Daarnaast wijzen beide rechtbanken op de rol van de wetgever om realistische beslistermijnen vast te leggen in de Wet Hersteloperatie Toeslagen en dat dit in onvoldoende mate is gebeurd.3
De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak lager op de stapel komen dan een gedupeerde ouder in Rotterdam.
Voor de UHT brengt dit eveneens operationele problemen met zich mee. De UHT haalt helaas de wettelijke beslistermijn in veel individuele gevallen niet. Deze uitspraken zorgen er echter voor dat de UHT rekening moet houden met nog een extra factor: de woonplaats van de gedupeerde ouder. Immers op basis daarvan – en deze uitspraken – zal de beslistermijn, na een gerechtelijke uitspraak, verschillen. Het first in first out-principe wordt daarmee nog verder onder druk gezet. Beide rechtbanken zien ook de worstelingen bij de UHT die voortkomen uit de wettelijke beslistermijnen. De rechtbank Midden-Nederland heeft hier ook oog voor in haar overwegingen: «De rechtbank heeft niet de indruk dat hier sprake is van een situatie waarin een bestuursorgaan actief een capaciteitsprobleem laat ontstaan, waardoor vervolgens beslistermijnen worden overschreden. Hier zit het probleem in de enorme omvang van de Hersteloperatie, wat leidt tot een beperking in de mogelijkheden van de afhandeling ervan.»
Ondanks de sterke wens om in voorkomende zaken niet te procederen, acht de UHT het daarom in het belang van de ouders en de UHT om hoger beroep in te stellen tegen beide bestuursrechtelijke uitspraken om te komen tot een uniforme lijn. Door hoger beroep aan te tekenen kan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich uitspreken over de opgelegde termijn in beide zaken en daarmee duidelijkheid voor de ouders en de UHT creëren over de gerechtelijke beslistermijnen. Daarnaast zal de UHT een voorlopige voorziening verzoeken ten aanzien van uitspraak van de rechtbank Rotterdam gegeven de gestelde korte termijn van twee weken na de uitspraak (van de termijn van 12 weken na indiening verweerschrift).
De UHT voelt zich dus helaas genoodzaakt om in hoger beroep te gaan tegen beide uitspraken inzake de beroepen niet tijdig. De UHT zal evenwel voortvarend aan de slag gaan met de dossiers van de ouders, zodat daar geen onnodige vertraging in zal ontstaan.
De Kamerleden Omtzigt, Leijten en Van Dijk hebben over deze uitspraken Kamervragen gesteld.4 De door Kamerlid Omtzigt op 19 april 2023 gestelde vragen kunnen niet binnen de termijn van drie weken worden beantwoord, gelet op de vereiste afstemming en de aard van de vragen. Streven is om al deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.5
Ik zal uw Kamer nader informeren over het vervolg van deze uitspraken.
De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries
Rechtbank Overijssel, 25 april 2023: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2023:1459.
Rechtbank Rotterdam, 26 april 2023: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:3475.
Rechtbank Midden-Nederland, 14 april 2023: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.
Rechtbank Rotterdam, 26 april 2023: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:3474.
Zie hierover ook de aanbiedingsbrief voor de wet aanvullende regelingen Hersteloperatie Toeslagen van 28 april jl., p. 5: Kamerbrief over aanbieding wetsvoorstel Wet aanvullende regelingen Hersteloperatie Toeslagen | Kamerstuk 36 352, nr. 5.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31066-1237.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.