31 061 XVI
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2007 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 juni 2007

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

De griffier van de commissie,

Teunissen

1

Op grond van de mutaties in de 1e suppletore begroting van het Ministerie van VWS voor het jaar 2007 gaat er € 10 miljoen extra naar het Topinstituut Pharma en BSIK-projecten. Welk percentage van dit bedrag zal ten goede komen aan de ontwikkeling en validatie van alternatieven voor dierproeven binnen het Topinstituut Pharma?

Er gaat geen extra bedrag naar het Topinstituut Pharma. De € 10 miljoen maakt onderdeel uit van het toegezegde bedrag van € 130 miljoen. De hier bedoelde mutatie betreft het overhevelen van de gereserveerde middelen uit het FES naar de begroting VWS.

Het gevraagde percentage is niet aan te geven. Wel is het volgende van belang:

TI Pharma volgt in haar proefdierbeleid de best practices zoals ontwikkeld bij industrie en universiteiten op het gebied van welzijn van de dieren. Dit gebeurt binnen de wettelijke randvoorwaarden. Computersimulaties, waarmee de werking en bijwerkingen van medicijnen kunnen worden onderzocht, hebben een prominente plek binnen de onderzoeksportefeuille van TI Pharma. In de drug discovery en drug development simulaties, die de ruggengraat vormen van het Training & Education programma van TI Pharma, wordt met deze nieuwe technologie gewerkt door de onderzoekers. Vooruitgang op dit vlak heeft als resultaat dat minder in vivo studies (zowel in dier als mens) nodig zijn.

TI Pharma neemt deel aan de rondetafelgesprekken Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en Proefdieren, georganiseerd door de vereniging Proefdiervrij. Het Top Instituut laat daarmee zien het onderwerp dierproeven goed in het vizier te hebben.

2

Wat wordt verstaan onder de voorziene uitgaven voor topinstituut Pharma en wat is de reden dat dit niet in de begroting is opgenomen?

In het FES zijn middelen gereserveerd voor het Topinstituut Pharma. Dat zijn voorziene ramingen. In dit begrotingsjaar ontstond pas een duidelijker beeld van de meerjarige kasraming van het Topinstituut. Daarom zijn met ingang van dit begrotingsjaar de bedragen meerjarig aan de VWS-begroting toegevoegd. Het bedrag voor 2007 betreft de verwachte uitgaven dit jaar.

3

Waarom is er niet voor gekozen de apparaatskosten voor de programmaminister voor Jeugd en Gezin te verantwoorden op zijn eigen begroting?

In overleg tussen de bij de programmabegrotingen betrokken ministeries is afgesproken dat programmabegrotingen uitsluitend programma-uitgaven bevatten. De apparaatsuitgaven van VWS, SZW, OCW en Justitie blijven op de betreffende departementale begrotingen staan. Deze keuze weerspiegelt de samenwerkingsgedachte die aan het programmaministerie ten grondslag ligt. De betrokken medewerkers blijven werkzaam bij de vakdepartementen, maar werken samen aan de uitvoering van het programma Jeugd en Gezin.

4

Wat zijn de oorzaken van het ontstaan van de eindejaarsmarge t.a.v. het elektronisch kinddossier (EKD)?

De oorzaak van de eindejaarsmarge ligt in een wijziging van de invoeringsstrategie van het Elektronisch Kinddossier (EKD). De Kamer is daar bij brief van 21 april 2006 over geïnformeerd. In eerste instantie is uitgegaan van een gemeenschappelijke functionaliteit. In deze variant zou het gehele bedrag in 2006 zijn uitgekeerd aan de gemeenten. Het Expertise Centrum (HEC) heeft geadviseerd de strategie te wijzigen naar die van een gemeenschappelijk systeem. Dit advies is overgenomen. De kosten van de aanschaf en het onderhoud van het gemeenschappelijke systeem zijn hierdoor deels verschoven naar de periode na 2006.

5

Op grond van welke afspraken draagt het ministerie van VWS bij aan de centrale exploitatiekosten voor C2000, en waarom wijkt dit af van de eerdere ramingen?

Medio 2005 is door de interdepartementale «Werkgroep Herijking centrale exploitatiekosten C2000» advies uitgebracht over de omvang van de financiering van het C2000 systeem. Tijdens de vergadering over dit rapport, is door het Operationeel Bestuurlijk Overleg besloten om een nader voorstel over het advies van de werkgroep uit te laten werken door de Commissie Velings.

De Commissie Velings is van mening dat het beheer van C2000 deel uitmaakt van de vitale infrastructuur. Hierdoor is C2000 een collectief goed waarvan de kosten op Rijksniveau gefinancierd dienen te worden. De ministeries BZK, VWS en Defensie moeten, als representanten van de gebruikers, gezamenlijk zorg dragen voor de financiering van de centrale exploitatiekosten C2000 met handhaving van de bestaande verdeelsleutel. Dit houdt in dat VWS 10% van de exploitatiekosten, zijnde € 8,530 miljoen betaalt. De VWS bijdrage wordt d.m.v. een begrotingsoverboeking naar BZK overgeheveld en daar verantwoord. Hierdoor wordt de eerdere raming met een zelfde bedrag verlaagd.

6

Van hoeveel budgethouders in de AWBZ en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt in de raming voor 2007 uitgegaan? Wat is het gemiddelde Persoons Gebonden Budget (PGB) in de AWBZ en Wmo in 2007? Wordt er in de raming rekening mee gehouden dat niet alle PGB-houders hun budget uitputten? Zo ja, welk percentage onderuitputting wordt gehanteerd?

Er wordt uitgegaan van circa 56 500 budgethouders in de AWBZ en circa 38 500 budgethouders in de Wmo per 1 januari 2007 met een maandelijkse instroom van 700 AWBZ-budgethouders.

Het gemiddelde pgb-AWBZ bedraagt € 51,25 per dag per budgethouder. Er wordt in de raming rekening gehouden met een te verwachten onderuitputting van 10%. De middelen voor pgb’s in de WMO maken deel uit van de middelen die overgeheveld zijn naar het gemeentefonds. Deze middelen worden niet langer verantwoord in de begroting van VWS.

7

Gesteld wordt dat het toenemend aantal PGB-houders leidt tot een toename van de AWBZ- en Wmo-uitgaven. Klopt het dat deze uitgaven nog sneller zouden stijgen als deze mensen hun indicatie door middel van zorg in natura zouden invullen?

Ja, dat klopt, ervan uitgaande dat de geïndiceerde zorg leidt tot dezelfde effectieve zorgvraag. Uitgangspunt is dat de pgb-tarieven 75% van de zorg in natura-tarieven bedragen.

Niet duidelijk is in hoeverre sprake is van substitutie tussen PGB’s en natura zorg. In 2006 groeiden zowel de PGB’s als de zorg in natura sterk. Daardoor stegen de AWBZ uitgaven aanzienlijk meer dan geraamd.

De middelen voor PGB’s in de WMO maken deel uit van de middelen die overgeheveld zijn naar het gemeentefonds. Deze middelen worden niet langer verantwoord in de begroting van VWS.

In het kader van de WMO bepalen gemeenten zelf de hoogte van de PGB’s en de tarieven voor zorg in natura.

8

Op welke gronden verwacht de regering dat de bijstelling als gevolg van de groei van het aantal budgethouders van een persoonsgebonden budget beperkt kan blijven tot € 60 miljoen? Wat gebeurt er met de lopende aanvragen, wanneer onverhoopt blijkt dat dit bedrag onvoldoende blijkt te zijn?

In het kader van de Voorjaarsnota heeft de regering besloten het subsidieplafond van het pgb-AWBZ te verhogen met € 178 miljoen Uitgaande van een te verwachten onderbesteding van 10% is het subsidieplafond pgb-AWBZ voor 2007 in totaal met € 314 miljoen verhoogd. Verwacht wordt dat met dit verhoogde bedrag de lopende aanvragen kunnen worden gehonoreerd. Uitgaande van een te verwachten onderbesteding van 10% is het subsidieplafond pgb-AWBZ voor 2007 in totaal met € 314 miljoen verhoogd tot € 1378 miljoen.

9

Hoe ontstaan de financieringsmutaties en wat zijn de gevolgen hiervan voor de zorgaanbieders?

Met financieringsmutaties worden verschillen aangeduid tussen de bedragen die een instelling in een jaar ontvangt (ook wel aangeduid als financiering of BKZ-relevante uitgaven) en het jaarbudget dat voor de instelling voor dat jaar geldt (aangeduid als uitgaven). Een instelling die over afgelopen jaren minder financiering heeft ontvangen dan de som van de budgetten over die jaren, heeft een financieringsachterstand opgebouwd. Andersom, als de instelling over afgelopen jaren meer financiering heeft ontvangen dan de som van de instellingsbudgetten, is er sprake van een financieringsvoorsprong. Een financieringsmutatie geeft dus aan dat er een verschil is tussen de ontvangen vergoedingen in de vorm van betaalde declaraties of voorschotten en het budget waarop de instelling recht heeft.

De jaarbudgetten voor een instelling staan niet stil, maar worden gedurende het jaar en ook na afloop van het jaar nog aangepast. Het kan dan ook gebeuren dat de som van de voorschotten die een awbz-instelling gedurende het jaar ontvangt niet overeenkomt met het uiteindelijke jaarbudget van de instelling. Bij de overige sectoren geldt hetzelfde voor de som van gedeclareerde bedragen en het jaarbudget. De financieringsachterstand of -voorsprong wordt met de instelling verrekend. Bij de awbz-instellingen gebeurt dat in de periodieke voorschotten, bij de overige sectoren door aanpassing van tarieven.

Positieve financieringsmutaties in het verleden leiden zo tot negatieve financieringsmutaties in daaropvolgende jaren en andersom.

10

Welke zeven gemeenten zijn geselecteerd voor de extra middelen voor hulp aan risicogezinnen, en hoe wordt gegarandeerd dat deze middelen ook daadwerkelijk ten goede komen aan maatwerk voor gezinnen? Op basis van welke criteria zijn deze gemeenten geselecteerd? Hoeveel middelen krijgt iedere gemeente? Hoe gaan de gemeenten de risicogezinnen selecteren en wat gaan ze voor deze gezinnen doen?

Voor de extra middelen voor hulp aan risicokinderen en -gezinnen zijn de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Almere, Eindhoven en Tilburg geselecteerd.

Van deze gemeenten is aan de hand van statistische gegevens vastgesteld dat zij voor de grootste opgave staan bij het verlenen van hulp aan risicogezinnen met jonge kinderen. Zij scoren het hoogst op indicatoren als gezinnen met jonge kinderen, één-oudergezinnen, gezinnen van allochtone herkomst en gezinnen met een laag inkomen.

De verdeling van de extra middelen over de zeven gemeenten is als volgt:

GemeenteBudget 2006Budget 2007Budget 2008Totaal budget tot eind 2008
Amsterdam2 199 0644 364 2964 364 29610 927 655
Rotterdam1 731 8343 437 0233 437 0238 605 880
Den Haag1 161 7872 305 7012 305 7015 773 190
Utrecht447 672888 457888 4572 224 586
Almere374 237742 717742 7171 859 671
Eindhoven296 250587 943587 9431 472 137
Tilburg289 156573 863573 8631 436 881
Totaal6 500 00012 900 00012 900 00032 300 000

Om te zorgen dat deze middelen daadwerkelijk worden ingezet voor maatwerk aan gezinnen zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met deze gemeenten, én met de provincies/stadsregio’s waarin zij zijn gelegen, over de wijze waarop de gemeenten de extra ondersteuning aan risicokinderen en -gezinnen vormgeven.

Omdat de nadruk bij de inzet van deze middelen ligt op het snel leveren van hulp dicht bij kinderen en gezinnen, en dus op maatwerk, is de verdere invulling bij de gemeenten neergelegd. Zij hebben afspraken gemaakt met hun lokale partners over wijze van signalering, de te bereiken risicogezinnen en in te zetten interventies.

Tijdens de looptijd van de bestuurlijke afspraken wordt gevolgd hoeveel gezinnen door de gemeenten bereikt worden met welke interventies.

11

De uitgaven in 2007 zullen naar verwachting € 1066,5 miljoen hoger uitkomen. Hoe wordt deze tegenvaller opgevangen? Als deze tegenvaller niet doorwerkt in de premie, kan de minister dan precies aangeven hoe de financiële stromen dan lopen? Hoe wordt voorkomen dat in latere jaren deze tegenvaller alsnog tot hogere premies leidt?

De tegenvaller ten gevolge van de afrekening 2006 betreft voor € 0,6 miljard ZVW-uitgaven en voor € 0,5 miljard AWBZ-uitgaven. De hogere ZVW-uitgaven in 2007 komen grotendeels voor rekening van de zorgverzekeraars. Voor zover de zorgverzekeraars hier niet in de premiestelling rekening mee hebben gehouden, komen de hogere uitgaven ten laste van de reserves van de verzekeraars. Of en in welke mate de verzekeraars eventuele tegenvallers in de resultaten zullen doorberekenen in de premies in latere jaren is, binnen de grenzen die DNB aan de reserves stelt, aan de zorgverzekeraars.

In de AWBZ komen de uitgaven in 2007 ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

In de begroting 2008 zullen maatregelen worden gepresenteerd om de overschrijdingen in latere jaren terug te dringen. Daarmee wordt ook het effect op de zorgpremies beperkt.

12

In de toelichting wordt gesproken over een financieringsvoorsprong op onder andere ambulancevervoer. Wat is een financieringsvoorsprong? Kan de minister aangeven waar de financieringsvoorsprong bij de preventieve zorg en het ambulancevervoer vandaan komt?

Zie het antwoord op vraag 9.

13

De raming van de BZK relevante uitgaven is met € 1 354,3 miljoen verhoogd. Waar komen die vandaan en gaat het hier om een structurele of eenmalige verhoging?

De omvangrijkste mutaties zijn de doorwerking van de afrekening 2006 (€1 066,5 miljoen), een lagere korting op de ziekenhuisbudgetten dan in de begroting 2007 was voorzien (€ 145,5 miljoen), financieringsmutaties (€ 107,9 miljoen), een meevaller voor de macro loon- en prijsbijstelling (€ 74,2 miljoen) en een tegenvaller bij de persoonsgebonden budgetten (€ 60 miljoen). Deze en andere mutaties staan toegelicht in tabel 5, de begeleidende tekst bij tabel 5 en de artikelsgewijze toelichting in de eerste suppletore wet.

De overschrijding is vrijwel geheel structureel. Een belangrijke uitzondering zijn de vermelde financieringsmutaties (€ 107,9 miljoen), die alleen het budgettaire beeld in 2007 belasten.

14

Kan de overheveling naar artikel 98 en de uitbreiding van de reikwijdte van de Stichting Koppeling toegelicht worden?

De overheveling naar artikel 98 houdt voornamelijk verband met extra uitvoeringskosten van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) als gevolg van de bij het CVZ belegde buitenlandtaak. Hiervoor wordt € 5 miljoen extra beschikbaar gesteld. Daarnaast wordt naar artikel 98 een bedrag van € 0,2 miljoen overgeheveld voor uitbreiding CVZ-personeel t.b.v. de uitvoering van de risicoverevening als gevolg van de invoering van de Zvw.

Uitbreiding reikwijdte van de Stichting Koppeling:

De huidige Regeling Stichting Koppeling beperkt zich tot de mogelijkheid een bijdrage te verlenen voor aan vreemdelingen zonder wettelijke verblijfstatus verleende zorg in de eerstelijn (zoals huisartsen, verloskundigen, apothekers).

De bijdrage betreft een tegemoetkoming in de kosten aan zorgaanbieders die, ondanks hun inspanningen die kosten van geleverde zorg te verhalen op zorgconsumenten, onbetaald medisch noodzakelijke zorg hebben verleend aan vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. In de brief van 18 december 2006 aan uw Kamer is het toekomstige beleid in deze aangegeven.

15

Hoe komen de extra middelen voor de ondersteuning van (GGZ-)cliënten ook daadwerkelijk terecht bij die cliënten? Welke doelen en prestatie-indicatoren liggen hieraan ten grondslag?

Medio 2006 heeft mijn ambtsvoorganger middelen aan het Fonds PGO, fonds voor patiënten-, gehandicaptenorganisaties en ouderenbonden, ter beschikking gesteld ten behoeve van de participatie van GGZ-cliënten in het kader van de WMO. Om dit te bevorderen heeft het Landelijk Platform GGZ vervolgens het driejarige programma «Lokale versterking» ontwikkeld en in uitvoering genomen. Het is in dit kader niet de bedoeling dat individuele cliënten in financiële zin tegemoet worden gekomen indien zij op wat voor wijze ook participeren in het kader van de Wmo. De inzet van middelen concentreert zich op het in randvoorwaardelijke zin toerusten van cliënten. Dit gebeurt door uiteenlopende vormen van ondersteuning opdat cliënten de in de Wmo beoogde positie daadwerkelijk kunnen innemen. Het eerder genoemde programma kent de volgende doelstellingen en daaraan gekoppelde prestatie-indicatoren:

– Het verbreden van het draagvlak door meer GGZ-cliënten bij de uitvoering van de Wmo te betrekken. Gestreefd wordt naar een participatiegraad van 100%.

– GGZ-cliënten beter toerusten om invloed uit te oefenen op gemeentelijk niveau. 100% van de in een Wmo-adviesraad participerende GGZ-cliënten heeft deelgenomen aan de ontwikkelde trainingen en scholingen.

– Bevorderen van samenhang en samenwerking met bestaande lokale en regionale patiënten-/cliëntenorganisaties. In alle regio’s nemen de gevormde GGZ-initiatiefgroepen deel in een zorgbelangorganisatie of in een regionale cliëntenorganisatie GGZ.

16

Kan de structurele overheveling van de subsidieregeling Palliatieve zorg verklaard worden?

In het kader van de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning is de AWBZ-subsidieregeling Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg (CVTM-regeling) per 1–1–2007 afgeschaft. De middelen die gemoeid waren met het deel van de CVTM-regeling dat betrekking had op mantelzorg en vrijwilligerswerk in meer algemene zin, zijn overgegaan naar de gemeenten. Een specifiek deel van de voormalige CVTM-regeling dat betrekking had op vrijwilligerswerk in de palliatieve en terminale zorg is in een aparte landelijke VWS-subsidieregeling ondergebracht. De betreffende premiemiddelen zijn daarvoor op de VWS-begroting gezet.

17

Hoe vindt de aanwending van middelen plaats voor de innovatie in de langdurige zorg? Welke doelen en prestatie-indicatoren liggen hieraan ten grondslag?

In het kader van het convenant AWBZ worden zogenaamde transitie-experimenten uitgevoerd. Met dit transitieprogramma wordt innovatie ingezet om de houdbaarheid van de langdurende zorg te verbeteren. In deze fase gaat het om maximaal 10 experimenten waarmee kennis wordt gegenereerd voor systeeminnovaties die het innovatieve vermogen van de sector op een hoger plan brengen. De begrotingsmiddelen worden ingezet voor gerichte steun aan deze experimenten en voor het project- en kennismanagement op het landelijke niveau. De prestatie-indicatoren worden afgeleid van de specifieke leerdoelen per experiment. De indicatoren hebben bijvoorbeeld betrekking op zorgprestaties geleverd volgens nieuwe concepten of op concrete bijdragen aan kennisontwikkeling en -verspreiding.

18

Hoe vindt de aanwending van middelen plaats voor mentoren/cliëntenondersteuning? Welke doelen en prestatie-indicatoren liggen hieraan ten grondslag?

Voor initiatieven om te komen tot ongeveer 30 regionale stichtingen mentorschap is per initiatief gedurende twee jaar een stimuleringssubsidie beschikbaar van € 60 000 per jaar. Een regionale stichting mentorschap moet gedragen worden door cliëntenorganisaties en zorgaanbieders in de regio. Zij moet de hele regio bedienen. Zij moet actief op zoek gaan naar eigen financiering. Na één jaar moeten er daadwerkelijk mentoren benoemd zijn door kantonrechters. Na twee jaar moeten er minimaal 40 mentoren actief zijn per regio. Een regionale stichting richt zich in ieder geval op mentoren voor dementerende ouderen en mensen met verstandelijke beperkingen, die geen familie hebben die hen kan vertegenwoordigen. Subsidie wordt verstrekt op verzoek. Om regionale stichtingen te ondersteunen kan het Netwerk Mentorschap Nederland subsidie van € 200 000 per jaar krijgen gedurende maximaal 5 jaar. Dit netwerk dient deze zomer een vijfjarenplan in. Op grond daarvan zal de komende vier jaar subsidie verstrekt worden.

Het uiteindelijke doel is dat na vijf jaar regionale stichtingen mentorschap minstens 2000 mentoren opgeleid hebben die door de kantonrechter benoemd zijn.

19

In beleidsartikel 32 is € 3,2 miljoen structureel overgeheveld naar de premiemiddelen. Welke vertrekking of behandeling betreft dit?

De structurele overheveling van € 3,2 miljoen naar de premiemiddelen heeft plaatsgevonden in verband met de overdracht van huishoudelijke verzorging naar de gemeenten. Aanvankelijk werden indicaties voor huishoudelijke verzorging door het CIZ verzorgd. Nu huishoudelijke verzorging een taak van gemeenten is geworden is het indiceren van huishoudelijke verzorging niet langer meer een reguliere taak van het CIZ. Als gevolg hiervan is de instellingssubsidie voor het CIZ omlaag bijgesteld. Het gekorte bedrag is aan de premiemiddelen toegevoegd.

20

Hoe verhoudt zich de voorfinanciering van de aanpassing van de verdeelsleutel maatschappelijke opvang zich tot de recente conclusies van de staatssecretaris over de aanpassing van de verdeelsleutel (zie de brief van 4 juni 2007)?

In de brief van 4 juni schrijft de Staatssecretaris dat zij de conclusie van de second opinion van de Raad voor financiële verhoudingen over het onderzoek van het Instituut voor Onderzoek naar Overheidsuitgaven over de verdeling van de middelen van maatschappelijke opvang deelt.

De conclusie van de Raad is dat het op dit moment onverantwoord is om op basis van de in het IOO-rapport gepresenteerde verdeelmodellen over te gaan tot een structurele herverdeling van middelen voor de maatschappelijke opvang en het verslavingsbeleid voor de centrumgemeenten.

Deze conclusie wil niet zeggen dat voorfinanciering niet meer nodig is. Zoals ook in de brief van 4 juni staat moet de betrouwbaarheid van de basisgegevens nog eens nader getoetst worden en is een meer rechtvaardige verdeling van middelen nodig.

21

De inning van eigen bijdragen voor de Wmo kost € 11,9 miljoen Zijn deze kosten structureel, en welke opbrengst is er voor deze bijdragen begroot?

De kosten voor het innen van eigen bijdragen WMO zijn structureel vanaf 2007 overgeheveld naar het gemeentefonds voor de WMO. Het CAK is aangewezen als wettelijke uitvoerder van de eigen bijdragen. Vanaf 2008 moet iedere gemeente met het CAK een overeenkomst sluiten voor het vaststellen en innen van de eigen bijdrage WMO.

Voor 2007 zijn deze overeenkomsten nog niet gesloten en daarom zijn de kosten voor dit jaar nog éénmalig aan het CAK betaald uit de begroting van VWS.

Bij de overheveling van middelen voor de zorg in natura voor huishoudelijke verzorging is rekening gehouden met eigen bijdragen van € 197 miljoen

22

Zijn de extra gelden voor Valys structureel, en maakt een bijna verdubbeling van de beschikbare gelden een verruiming van de kilometerbudgetten voor mensen met een hoog persoonlijk kilometerbudget (pkb) mogelijk?

De extra middelen voor Valys zijn structureel. Deze middelen zijn nodig om de groei van het aantal pashouders en het gebruik van Valys op te vangen. Verruiming van het hoog pkb is binnen dit verhoogde budget niet mogelijk.

23

Wat is de stand van zaken m.b.t. de wettelijke verankering van de verwijsindex risicojongeren in de privacywetgeving?

In de verwijsindex risicojongeren (VI) worden signalen uitgewisseld die duidelijk maken dat er een risico bestaat voor de ontwikkeling van de jongere (dat-informatie), maar hierover wordt in het VI zelf geen inhoudelijke informatie uitgewisseld (wat-informatie). Voor de geautomatiseerde uitwisseling van de persoonsgegevens in de verwijsindex is op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens een wettelijke grondslag nodig. Hiertoe is wetgeving in voorbereiding. Het streven is om het wetsvoorstel rond de jaarwisseling voor advies aan de Raad van State aan te bieden.

24

Er worden middelen beschikbaar gesteld voor een verdere verbetering van de infrastructuur rondom het zorgstelsel. Wat wordt bedoeld met «verbetering van de infrastructuur»?

De uitgavenmutatie «infrastructuur zorgstelsel» is een verzamelpost van diverse uitgaven die samenhangen met de werking van het zorgstelsel. VWS pleegt investeringen om de werking van deze infrastructuur te verbeteren en daarmee het zorgstelsel zo goed en betrouwbaar mogelijk te laten functioneren. Zo zijn bijvoorbeeld middelen ter beschikking gesteld voor een verbetering van de reguliere uitvoering van de risicoverevening, de verbetering en vereenvoudiging van de DBC-systematiek en de taakuitbreiding van de NZA in het kader van het nieuwe zorgstelsel.

25

De klacht is dat er te weinig uren kraamzorg worden geleverd. Toch wordt er melding gemaakt van een meevaller van € 10 miljoen in de kraamzorg. Hoe is dit te verklaren?

Verklaringen voor de meevaller van € 10 miljoen zijn het afnemen van het aantal zwangerschappen en de invoering per 1 januari 2006 van het landelijke indicatieprotocol kraamzorg. Bij de uitwerking van het coalitieakkoord wordt bezien hoe de uitbreiding van het aantal uren kraamzorg in het indicatieprotocol ingepast kan worden.

26

Wat verklaart de negatieve bijstelling voor «sport aan de top», en wat verklaart de positieve bijstelling voor «meedoen door sport»?

De positieve bijstelling voor «meedoen door sport» bestaat uit twee belangrijke componenten. Ten eerste heeft voor de regeling Buurt, Onderwijs en Sport (BOS-impuls) een intertemporele kasschuif plaats gevonden van 2006 naar 2007 voor een bedrag van € 1,7 miljoen. Ten tweede is binnen de Sport-begroting in 2007 extra geld beschikbaar gesteld voor het programma Meedoen Allochtone Jeugd door sport. Vanuit de andere operationele doelstellingen is daartoe een bedrag van € 1,3 miljoen overgeheveld naar «meedoen door sport».

De bijstelling voor «sport aan de top» heeft betrekking op bovengenoemde overheveling naar «meedoen door sport» voor het programma Meedoen Allochtone Jeugd door sport. Deze overheveling was mogelijk, vanwege onderbesteding op het programma Talentontwikkeling dat in 2006 is opgestart en in 2007 tot volledige uitvoering komt.

27

Waar worden de technische mutaties door veroorzaakt (€ 1 842 000)?

De technische mutaties op artikel 46 zijn een saldering van afzonderlijke mutaties die kleiner zijn dan € 2 miljoen. Bij het verklaren van mutaties kan volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften 2007 een ondergrens van € 2 miljoen worden gehanteerd. Niet-politiek relevante mutaties kleiner dan € 2 miljoen worden niet apart toegelicht.

28

Wat verklaart de toename van de apparaatsuitgaven op het beleidsartikel 47: Oorlogsgetroffenen en herinnering Wereldoorlog II?

Bij Begroting 2007 is er geld aan de VWS-begroting toegevoegd voor het programma Erfgoed van de Oorlog. Doel van dit programma is het levend houden van de herinnering aan de WOII. Om dit programma te kunnen uitvoeren, zijn voor de looptijd van het programma (3 jaar) tijdelijk extra mensen aangetrokken. Dit verklaart de toename van de apparaatsuitgaven op artikel 47: Oorlofsgetroffenen en herinnering Wereldoorlog II.

29

Op grond van welke overeenkomsten en criteria is het bedrag voor de hogere uitvoeringskosten van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vastgesteld?

Het CVZ en de NZa dienen jaarlijks bij VWS een werkplan en begroting in op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet Marktordening Gezondheidszorg (Wmg). De minister van VWS stelt naar aanleiding hiervan een budget beschikbaar voor de uitvoering van het werkplan. Beide organisaties blijken voor de uitvoering van hun wettelijke taken op grond van de Zvw en de Wmg meer budget nodig te hebben dan in de begroting 2007 beschikbaar was.

Vervolgens is een integrale afweging binnen het geheel van de begroting gemaakt, waar de schaarse financiële middelen worden ingezet. Eén van de criteria die bij deze afweging een rol speelt is de mate van onvermijdelijkheid van de uitgaven. Voor zowel CVZ als NZa geldt dat het om wettelijke en dus onvermijdelijke taken gaat op grond van de Zvw en de Wmg.

30

Hoe komt het dat bij het project Gerichte benadering een lagere instroom is dan verwacht?

Bij de uitvoering van het project Gerichte benadering worden eerst de mensen benaderd van 80 jaar en ouder. In de aan het project voorafgaande pilot was de respons van deze groep vrijwel nihil. Voorzichtigheidshalve werd bij het project voor deze categorie van een lage respons uitgegaan. In december 2006 hebben de met de uitvoering van het project belaste organisaties, de Stichting Pelita en de Pensioen- en Uitkeringsraad, een evaluatierapport opgesteld waarover ik u met brief van 26 maart 2007, kenmerk OHW-U-2749796, heb geïnformeerd. Uit de evaluatie blijkt dat de werkelijke respons van de oudste groep die benaderd werd toch nog lager ligt dan de voorzichtige raming.

31

Wat is de reden dat de jaarlijkse wettelijke bijstelling van de uitgaven voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van het wettelijk stelsel van pensioenen, uitkeringen en bijzondere voorzieningen ten behoeve van oorlogsgetroffenen gestalte krijgt in de Voorjaarsnota en niet is voorzien in de begroting voor het jaar 2007? Wat verklaart de hoogte van het bedrag (€ 21 200 000)?

De wettelijke bijstelling betreft de loon- en prijsbijstellingen. De loon- en prijsbijstelling vindt jaarlijks plaats en is gekoppeld aan de ambtenarensalarissen. Zoals bekend werd de CAO voor ambtenaren op 25 mei 2007 ondertekend. Deze heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2007. Dit resulteert in de opgevoerde toename van € 21,2 mln bij pensioenen, uitkeringen en voorzieningen voor oorlogsgetroffenen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Azough (GL), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (VVD), Griffith (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Langkamp (SP), Jacobi (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), De Wit (SP), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA) en Ortega-Martijn (CU).

Naar boven