31 049
Wijziging van de Wet verontreiniging zeewater en enige andere wetten in verband met de uitvoering van het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen (Trb. 1998, 134 en Trb. 2000, 27)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 januari 2008

Uit de gestelde vragen, waarvan ondergetekende met belangstelling kennis heeft genomen, kan worden geconcludeerd dat de verschillende fracties die vragen hebben gesteld, het doel en het belang van onderhavig wetsvoorstel onderschrijven. Graag wordt op de gestelde vragen ingegaan in het vertrouwen dat deze nota naar aanleiding van het verslag zal bijdragen aan een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of er een inhoudelijke overlap bestaat van het wetsvoorstel en/of het Londen Protocol met enige Europese wetgeving. De leden vragen zich af hoe de regering de afstemming garandeert.

Daar waar Europese wetgeving regels stelt ter bescherming van het mariene milieu, zoals bijvoorbeeld een lozings- of stortingsverbod van afvalstoffen in de zee, is er een raakvlak met het Londen Protocol. Daarbij moet wel worden bedacht dat strengere maatregelen in Europese regelgeving met betrekking tot de voorkoming, de vermindering en, waar praktisch uitvoerbaar, de beëindiging van verontreiniging kunnen worden genomen dan die worden voorgeschreven in het Londen Protocol.

Met betrekking tot de samenloop met de verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europese Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende overbrenging van afvalstoffen (PbEG L 190) wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 6 van het voorstel van de rijkswet tot goedkeuring van het Londen Protocol1. Hieronder volgt een overzicht van overige Europese regelgeving die raakvlakken heeft met het Londen Protocol.

– Richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (hierna: de Kaderrichtlijn water)

De Kaderrichtlijn water schrijft onder meer een maatregelprogramma voor teneinde de doelstelling van een goede chemische en een goede ecologische toestand van kustwateren in beginsel in 2015 te bereiken. Wat betreft de chemische toestand dienen kustwateren te worden opgevat als de territoriale zee. Voor de ecologische toestand zijn kustwateren omschreven als de oppervlaktewateren tot één zeemijl uit de kust.

Daarnaast vereist de Kaderrichtlijn water het nemen van maatregelen ten aanzien van puntbronnen van verontreiniging, waaronder ook het lozen van stoffen in de territoriale zee valt. Voor een uitvoerige uiteenzetting van de Kaderrichtlijn water wordt hier verwezen naar de parlementaire behandeling van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water1. De uitvoering van het Londen Protocol kan worden gezien als een invulling van de maatregelen die de Kaderrichtlijn water voorschrijft ten aanzien van kustwateren.

– Richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europese Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PbEG 2006, L 114)2 (hierna: de Kaderrichtlijn afvalstoffen)

De Kaderrichtlijn afvalstoffen stelt zich tot doel de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door onder meer het storten van afvalstoffen. Een van de kernverplichtingen van deze richtlijn is het nemen van de nodige maatregelen om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden. Deze richtlijn ziet tevens op het verwijderen van afvalstoffen in zeeën en oceanen, inclusief het inbrengen in de bodem. Daarmee is er onmiskenbaar een raakvlak met het Londen Protocol. Er is echter geen noemenswaardig verschil tussen het Londen Protocol en voornoemde richtlijn wat onder afvalstoffen moet worden gerekend. Het Londen Protocol spreekt van afvalstoffen en andere stoffen, terwijl de Kaderrichtlijn afvalstoffen in bijlage I afvalstoffen eveneens ruim omschrijft.

Ten aanzien van een nuttige toepassing kennen zowel het Londen Protocol als de Kaderichtlijn afvalstoffen een aparte voorziening. Geen «storten» in de zin van het Londen Protocol is: «placement of matter for a purpose other than the mere disposal thereof, provided that such placement is not contrary to the aims of this Protocol». Het plaatsen van stoffen in de oceaan of de zee met een ander doelmerk dan het zich enkel en alleen van te ontdoen, wordt daarmee toegestaan op voorwaarde dat dit niet strijdig is met het doel van dit Protocol. In dit verband is op pagina 3 van de memorie van toelichting ingegaan op het voornemen om baggerspecie in de zee te verspreiden.

De Kaderrichtlijn afvalstoffen kent ook een voorziening ten behoeve van een nuttige toepassing. Als er sprake is van een nuttige toepassing, dan is een vergunning voor het verwijderen van afvalstoffen niet noodzakelijk. Wel eist de Kaderrichtlijn afvalstoffen in dit geval dat er algemene regels worden gesteld onder meer ten aanzien van de hoeveelheid en de soort afvalstoffen en de voorwaarden waaronder de activiteit kan worden vrijgesteld van een vergunning. Ten aanzien van het verspreiden van baggerspecie in de zee zullen deze regels in het Besluit bodemkwaliteit worden opgenomen3.

Al met al kan de conclusie worden getrokken dat tussen de Kaderrichtlijn Afvalstoffen en het Londen Protocol geen strijd is. Van zowel het Protocol als de Kaderrichtlijn gaat juist een versterkende werking ter bescherming van het mariene milieu uit.

– Richtlijn 2005/35/EG van het Europese Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties door inbreuken (PbEG 2005, L 255)

Deze richtlijn beoogt de normen van het MARPOL-verdrag binnen de Europese Unie te integreren en te harmoniseren. Uit de preambule van deze richtlijn kan worden afgeleid dat het doel van deze richtlijn onder meer is een hoog niveau van (mariene) milieubescherming te bewerkstelligen. Dit doel heeft deze richtlijn gemeen met het Londen Protocol. Verder is er geen raakvlak met laatstgenoemd verdrag. De richtlijn, zoals ook het MARPOL-verdrag, ziet op het in zee lozen door schepen van (restanten van) stoffen verbonden met of afkomstig uit de normale exploitatie van schepen, ofwel van stoffen die aan boord zijn ontstaan of als gewone lading aan boord zijn genomen.

Het Londen Protocol reguleert het storten van stoffen die niet aan boord zijn ontstaan maar die met het doel om te storten aan boord zijn genomen van onder meer schepen, die speciaal bestemd zijn voor het zich ontdoen van stoffen in zee of voor het behandelen van die stoffen aan boord.

Derhalve is er een duidelijk onderscheid tussen hetgeen in deze richtlijn en het Londen Protocol wordt geregeld. Naast het algemene doel om het mariene milieu te beschermen is er dan ook geen inhoudelijk raakvlak.

– Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu1

Strikt genomen gaat het hier nog niet om Europese regelgeving. Het betreft hier een ontwerp van een richtlijn over de vaststelling waarvan nog wordt onderhandeld binnen de Europese Raad en met het Europese Parlement. Derhalve kan over deze richtlijn nog niets in definitieve zin worden gesteld. Met deze kanttekening zijn er onmiskenbaar raakvlakken tussen dit ontwerp van een richtlijn en het Londen Protocol.

Het ontwerp van de richtlijn stelt zich tot doel door middel van de ontwikkeling en uitvoering van een mariene strategie uiterlijk in 2021 een goede milieutoestand van het mariene milieu te bereiken en te behouden. De richtlijn is van toepassing op de mariene wateren, met inbegrip van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarover de lidstaten jurisdictie hebben en of uitoefenen overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag. De richtlijn verdeelt deze mariene wateren in mariene regio’s en sub-regio’s. Van elke lidstaat wordt verwacht dat hij voor de hem relevante mariene regio een mariene strategie vaststelt volgens een actieplan, onder meer inhoudend de vaststelling van een reeks milieudoelen en indicatoren alsmede een programma van maatregelen gericht op het bereiken van een goede milieutoestand.

Lidstaten die aan dezelfde mariene regio of subregio grenzen, werken samen en coördineren op onderdelen de te treffen maatregelen om binnen de regio de doelstellingen van de richtlijn te bereiken. De richtlijn voorziet er uitdrukkelijk in dat bij het opstellen van het maatregelenprogramma rekening wordt gehouden met de relevante maatregelen krachtens onder meer internationale overeenkomsten, zoals bijvoorbeeld het Londen Protocol. Voor de coördinatie kunnen de lidstaten gebruik maken van regionale institutionele samenwerkingsstructuren die onder bestaande regionale institutionele zeeverdragen zijn opgericht. Voor Nederland is dat met name het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, het zogenaamde OSPAR-Verdrag.

Deze kernverplichting van het ontwerp van de richtlijn komt overeen met hetgeen als algemene doelstelling in het Londen Protocol is aangegeven. Verdragsstaten beschermen zowel individueel als collectief het mariene milieu tegen alle bronnen van verontreiniging. Gesteld kan worden dat met het vaststellen van deze richtlijn wordt voldaan aan de verplichting om doeltreffende maatregelen te nemen teneinde de doelstelling van het Londen Protocol te realiseren: het beschermen van het mariene milieu tegen alle bronnen van verontreiniging.

Afstemming tussen Londen Protocol en Europese wetgeving

De afstemming tussen enerzijds het Londen Protocol en anderzijds Europese regelgeving geschiedt langs drie hoofdlijnen. Op de eerste plaats is er te wijzen op het feit dat de Europese Gemeenschap de status van waarnemer heeft in het kader van het Londen Protocol. Derhalve ontvangt de Europese Commissie een uitnodiging voor deelname aan de Vergadering van de Partijen, die tweemaal per jaar wordt gehouden. Zo blijft de Europese Gemeenschap op de hoogte van hetgeen in het kader van het Londen Protocol plaatsvindt.

Daarnaast is er een taak voor elke lidstaat van de Europese Unie die tevens het Londen Protocol heeft geratificeerd om te voorkomen dat er een strijd ontstaat tussen Europese wetgeving en voornoemd verdrag. Uit het hierboven gestelde overzicht van raakvlakken kan worden opgemaakt dat er thans geen sprake is van enige strijd tussen het Londen Protocol en de Europese wetgeving. Integendeel: vanuit zowel de Europese wetgeving als het Londen Protocol gaat een versterkende werking uit om het mariene milieu te beschermen en zijn er steeds afstemmingsmogelijkheden.

Eveneens kan er gewezen worden op het hierboven eerder genoemde OSPAR-verdrag. Dit verdrag ziet op de bescherming van het mariene milieu van de noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. Een van de voorlopers van dit verdrag, het Verdrag van Oslo, heeft model gestaan voor de Londen Conventie, de voorloper van het Londen Protocol. Gesteld kan worden dat er een grote gelijkenis tussen het Londen Protocol en het OSPAR-verdrag is. Beide verdragen reguleren het storten van afval en andere stoffen op (een gedeelte van de) zee. Ook het OSPAR-verdrag kent een stortings- en verbrandingsverbod van afval en andere stoffen. Alleen stoffen die expliciet zijn opgesomd mogen worden gestort (vgl. reverse list van het Londen Protocol). Het OSPAR-verdrag is op dit punt zelfs strenger dan het Londen Protocol en staat het storten van minder (afval)stoffen toe. Partij bij het OSPAR-verdrag zijn de landen grenzend aan de Noordzee (inclusief Zweden en Finland) en aan het Europese gedeelte van de Atlantische Oceaan én de Europese Gemeenschap.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de term «lozen» moet worden vervangen door «storten». Zij menen dat de daarvoor door de Raad van State gegeven argumenten overtuigend zijn.

De regering heeft in het nader rapport aangegeven waarom zij van mening is dat de term «lozen» het meest geëigende begrip is voor de Wet verontreiniging zeewater (hierna: Wvz). Thans wordt echter overwogen om in de Waterwet waarin de Wvz opgaat, het begrip «storten» te introduceren. Het wetsvoorstel voor de Waterwet is eveneens aanhangig bij de Tweede Kamer1.

Op dit moment wordt een nota van wijziging van het wetsvoorstel Waterwet voorbereid. Deze nota zal zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Onder storten in de Waterwet wordt dan verstaan hetgeen in artikel 1, onder 4.1., van het Londen Protocol wordt omschreven. Daarmee wordt dan alsnog gevolg gegeven aan het advies van de Raad van State en de opmerking van de leden van de fractie van de PVV. Ik stel voor om praktische redenen de in de Wvz gebezigde terminologie van «lozen» voor het resterende tijdsbestek van de Wvz te handhaven.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre de andere ons omringende landen dit verdrag hebben geïmplementeerd. Verder vragen de leden van de VVD-fractie zich af waarom de ratificatie van dit verdrag zo lang heeft geduurd.

Inmiddels hebben alle andere, aan de Noordzee grenzende landen het Londen Protocol geïmplementeerd. Aanvankelijk had de ratificatieprocedure van het Londen Protocol niet de hoogste prioriteit. Dit protocol van 1996 treedt in werking 30 dagen volgend op het moment dat 26 staten, waarvan 15 staten partij zijn bij de Londen Conventie, het Londen Protocol hebben geratificeerd. Naarmate steeds meer staten tot ratificatie van het Londen Protocol zijn overgegaan, is de Nederlandse ratificatieprocedure ter hand genomen. De bedoeling was daarbij om de regels ter uitvoering van het Londen Protocol op te nemen in het wetsvoorstel Waterwet. De Wvz gaat uiteindelijk in deze wet op. De inwerkingtreding van het Londen Protocol is echter uiteindelijk sneller gegaan dan eerst verwacht en derhalve is ervoor gekozen om toch nog door middel van een aparte aanpassing van de Wvz uitvoering te geven aan het Londen Protocol.

2. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel

– Uitbreiding van het toepassingsgebied met zeebodem en ondergrond daarvan

De leden van de SP-fractie vragen zich af welke wet en/of Protocol van toepassing is op het brengen van stoffen in de bodem van de volle zee of de ondergrond daarvan door personen die niet onder de Nederlandse rechtsmacht vallen. De leden van de VVD-fractie zien graag toegelicht wat er gebeurt wanneer iemand in deze gevallen onder de Nederlandse rechtsmacht valt en wat er gebeurt wanneer iemand dezelfde acties uitvoert zonder onder de Nederlandse rechtsmacht te vallen.

Voor de reikwijdte van de rechtsmacht van Nederland en andere staten op zee is het op 10 december 1982 te Montego-Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht op zee (Trb. 1983, 83) (hierna: VN-Zeerechtverdrag) relevant. Daarnaast zijn de Wvz en het Wetboek van Strafrecht voor de beantwoording van de door de fracties van de SP en de VVD gestelde vragen eveneens van belang.

In het VN-Zeerechtverdrag zijn specifieke bepalingen opgenomen over de rechtsmacht van staten om in het kader van bescherming en behoud van het mariene milieu verontreiniging als gevolg van illegale lozingen in de zin van de Wvz tegen te gaan. Hier wordt met name verwezen naar de artikelen 216 e.v. VN-Zeerechtverdrag, dat specifiek de handhaving van de bepalingen met betrekking tot verontreiniging door lozing in de zin van de Wvz regardeert. In deze artikelen wordt nadrukkelijk een onderscheid gemaakt tussen handhavingsbevoegdheden van de kuststaat, de vlaggenstaat en de havenstaat. Voor een uitgebreide uiteenzetting van deze bevoegdheden wordt hier verwezen naar de memorie van toelichting op de rijkswet van 26 juni 1996 (Stb. 357) waarbij voornoemd verdrag voor het gehele Koninkrijk is goedgekeurd1.

Het VN-Zeerechtverdrag maakt het mogelijk dat staten een exclusieve economische zone (hierna: EEZ) instellen. Het Koninkrijk heeft een dergelijke zone ingesteld bij de Rijkswet instelling exclusieve economische zone en het Besluit grenzen Nederlandse exclusieve economische zone. Bij wet van 20 januari 2005, (Stb. 49) is bepaald dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op een ieder die zich in of boven de Nederlandse EEZ schuldig maakt aan overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens de Wvz, onverminderd het recht van andere staten om overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag tot rechtsvervolging over te gaan (artikel 1a van de Wvz). In de memorie van toelichting bij de wet van 20 januari 2005 wordt eveneens uitvoerig ingegaan op de bevoegdheden van de vlaggenstaat, de kuststaat en de havenstaat om tegen illegale lozingen in de zee op te treden. Ook naar deze toelichting zij hier verwezen1.

Daarnaast is op grond van artikel 3 van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Gelet op het hierboven geschetste wettelijke kader kan het volgende worden gesteld ten aanzien van de Nederlandse rechtsmacht om op te treden tegen illegale lozingen in de volle zee en in de Nederlandse EEZ.

Volle zee

Ten aanzien van illegale lozingen in de volle zee door een Nederlands schip heeft Nederland op grond van artikel 3 van het Wetboek van Strafrecht volledige rechtsmacht (vlaggenstaatjurisdictie). Tegen een illegale lozing op de volle zee gepleegd vanuit een buitenlands schip heeft Nederland geen rechtsmacht, ook niet indien een Nederlander hierbij betrokken is. De vlaggenstaat van het schip heeft dit wel. Wel heeft Nederland als havenstaat rechtsmacht in het geval een buitenlands schip in een Nederlandse haven of laadof losplaats een lading aan boord neemt met het oogmerk zich hiervan illegaal in de volle zee te ontdoen. Hier zij verwezen naar artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvz (havenstaatjurisdictie).

Nederlandse EEZ

Ook hier geldt dat Nederland volledige rechtsbevoegdheid heeft indien er vanuit een Nederlands schip illegaal wordt geloosd in de EEZ op grond van artikel 3 van het Wetboek van Strafrecht (vlaggenstaatjurisdictie). Ten aanzien van andere schepen kan Nederland als kuststaat bepaalde maatregelen nemen indien er duidelijke redenen zijn om aan te nemen dat het betrokken schip een overtreding van de lozingsvoorschriften heeft begaan. Afhankelijk van de ernst van de lozing lopen deze maatregelen op in zwaarte: van het vragen van informatie en inspectie van het schip tot het opbrengen van het schip en het instellen van rechtsvervolging (kuststaatjurisdictie).

– Nieuw verbodsstelsel

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het Protocol van toepassing is op de aquacultuur. Heeft het wetsvoorstel op enige andere wijze directe gevolgen voor de aquacultuur?

Het Protocol is niet van toepassing op de aquacultuur en het wetsvoorstel heeft geen directe gevolgen voor de aquacultuur. Immers het Protocol reguleert activiteiten die verontreiniging van de zee veroorzaken door het storten van afval en andere stoffen. Indien er sprake is van het storten van afval en andere stoffen verband houdende met de aquacultuur, dan valt deze activiteit onder het Protocol. Wel is voor het oprichten en het exploiteren van de installaties voor aquacultuur in beginsel – afhankelijk van de wijze van uitvoering – een vergunning nodig in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, die deels opgaat in de Waterwet. Ook op grond van laatstgenoemde wet zal een vergunning vereist zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de ratificatie van dit verdrag op enige wijze invloed kan en zal hebben op de versterking van de kust door middel van kustuitbreiding, zoals bij de kust van Zuid-Holland of de constructie van kunstwerken (bv. Afsluitdijk). Kan de regering garanderen dat het huidige wetsvoorstel op geen enkele wijze kan leiden tot vertraging in de aanleg van de Tweede Maasvlakte?

Volgens het Londen Protocol wordt het plaatsen van stoffen met een ander oogmerk dan er zich enkel en alleen van te ontdoen, niet aangemerkt als storten mits zulks niet strijdig is met het doel van dit Protocol. Het gaat hier om een nuttige toepassing. Waterbouwkundige constructies als dijken en kustversterkingen kunnen worden aangemerkt als een nuttige toepassing, waarop de Wvz niet van toepassing is ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, zoals dit onderdeel komt te luiden na aanvaarding van dit wetsvoorstel. Ook de aanleg van de Tweede Maasvlakte kan hieronder worden geschaard, zoals in de memorie van toelichting reeds is uiteengezet. Dit wetsvoorstel leidt dan ook niet tot een vertraging in de aanleg van de Tweede Maasvlakte.

3. Verwachte effecten

– Bedrijfseffecten

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of in een scan de effecten van de wetswijzigingen voor het bedrijfsleven is onderzocht. Indien dit niet gebeurd is, is de staatssecretaris bereid alsnog hiertoe over te gaan?

Er is conform de daarvoor geldende afspraken een bedrijfseffectentoets uitgevoerd. Het resultaat van deze toets zoals die is uitgevoerd is neergelegd in paragraaf 3.1. van de memorie van toelichting.

– Handhaving

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de nieuwe systematiek van verboden en effecten niet een vereenvoudiging van de handhavingsprocedures behelst en of daarmee geen ruimte voor vermindering van de handhavingsinzet ontstaat. In hoeverre toetst en bewaakt de overheid dat er door verschillen in intensiteit en interpretatie, een gelijk speelveld niet onder druk komt te staan? Is er in het verlengde van de veronderstelde vereenvoudiging ook ruimte voor administratieve lastenverlichting, in tegenstelling tot vermelde gelijk blijven daarvan?

Het Londen Protocol heeft op korte termijn vooral consequenties voor het verspreiden van baggerspecie. Met aanvaarding van onderhavig wetsvoorstel ontstaat de mogelijkheid dat voor nuttige toepassingen van baggerspecie geen ontheffing meer noodzakelijk zal zijn. Hiervoor biedt artikel 2, aanhef en onder e, de basis, zoals dit onderdeel komt te luiden na aanvaarding van het wetsvoorstel. Dan zal met een melding kunnen worden volstaan. De melding zal zijn vorm krijgen in het Besluit bodemkwaliteit. Ofschoon dit minder lasten voor de initiatiefnemer inhoudt, behoeft dit op voorhand niet te leiden tot een lagere handhavingsinzet; controle blijft immers noodzakelijk.

Met betrekking tot de vraag betreffende het gelijke speelveld komen de verdragspartijen van het Londen Protocol jaarlijks tweemaal bijeen. Tijdens deze bijeenkomsten worden kennis en informatie uitgewisseld, vindt afstemming plaats over implementatietrajecten en worden interpretatieverschillen besproken.

Met betrekking tot de vraag naar de administratieve lastenverlichting wordt op het volgende gewezen. Uit de toets ten aanzien van de bedrijfseffecten die over het ontwerp van het Besluit bodemkwaliteit1 is uitgevoerd, komt naar voren dat de afschaffing van de ontheffingsverplichting voor het storten van bagger in het kader van een nuttige toepassing een aanzienlijke administratieve lastenvermindering met zich brengt. Voor het onderdeel grond en bagger is berekend dat de administratieve lasten als gevolg van de ten aanzien van zout en zoet water én het land te nemen maatregelen, zoals beschreven in de nota van toelichting op het Besluit bodemkwaliteit, in totaliteit afnemen met circa € 9 miljoen per jaar.

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 31 057, nr. 3, blz. 6.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2003/04, 28 808 en Kamerstukken I, 2004/05, 28 808.

XNoot
2

Deze richtlijn is een hercodificatie van de Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PbEG 1975, L 194).

XNoot
3

Kamerstukken II 2005/06, 29 383.

XNoot
1

COM (2005) 505.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 2.

XNoot
1

Kamerstukken II 1995/96, 24 433, nr. 3, blz. 22.

XNoot
1

Kamerstukken II 2003/04, 28 984, nr. 3, blz. 3–6.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2005/2006, 29 383.

Naar boven