31 042
Oprichting van 5 stichtingen in het kader van de herstructurering van de Halt-sector

B
nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 augustus 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 16 augustus 2007. Het oordeel dat de voorgenomen rechtshandeling een voorafgaande machtiging bij de wet behoeft kan door een van beide Kamers worden uitgesproken uiterlijk op 17 september 2007. Bij de termijn is rekening gehouden met de recesperiode van de Tweede KamerBinnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Justitie d.d. 11 mei 2007 inzake de oprichting van vijf stichtingen in het kader van de herstructurering van de Halt-sector (31 042, nr. 1) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 15 augustus 2007 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater–Van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Bošnjaković-van Bemmel

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de wijzigingen in de Halt-sector en de daarmee samenhangende oprichting van de vijf bedoelde stichtingen.

Wel hebben de leden van de CDA-fractie de vraag welke concrete wijzigingen in wet- en regelgeving de minister zal doorvoeren om het door de Algemene Rekenkamer geadviseerde algemene inlichtingenrecht voor zijn departement vast te leggen. Ook vragen zij de minister aan te geven hoe hij de eenduidige weergave van de taken van de Stichting Halt Nederland in wet- en regelgeving gaat vormgeven.

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister van Justitie d.d. 11 mei 2007 inzake de oprichting van vijf stichtingen in het kader van de herstructurering van de Halt-sector.

Deze leden hechten, met de minister, grote waarde aan schaalvergroting om een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige uitvoering van de Halt-afdoening te kunnen (blijven) garanderen.

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met de oprichting van de vijf voorliggende stichtingen en haar statuten. Wel willen deze leden de minister nog enkele vragen voorleggen.

In de brief (p. 2) geeft de minister aan, dat de herstructurering met ingang van 1 januari jl. (nagenoeg) is afgerond. Dit gezien het feit dat de ruim 60 Halt-bureaus inmiddels zijn samengevoegd en omgevormd tot 18 Halt-organisaties. De leden van de VVD-fractie vragen de minister waarom niet langer wordt gestreefd naar aansluiting bij de politieregio’s en dus een aantal van 25 Halt-organisaties. Wanneer dit nog wel het streven is, kan de minister dan aangeven welke vervolgstappen te verwachten zijn en op welke termijn, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie merken op, dat de Halt-activiteiten van de vijf nieuwe stichtingen voor de herstructurering werden uitgevoerd door onderdelen van politie, gewesten, gemeenten, stichtingen dan wel door bureaus jeugdzorg. In de brief stelt de minister, dat het oprichten van stichtingen alleen is gebeurd in die gevallen waar dat bestuurlijk praktischer is dan voortbouwen op bestaande structuren.

Kan de minister aangeven waarom dit in die vijf gevallen bestuurlijk praktischer was? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre de oprichting van de nieuwe stichtingen en het aantrekken van nieuw personeel, de uitvoering van de Halt-activiteiten binnen de bestaande structuur zal benadelen.

De leden van de VVD-fractie merken voorts op, dat de statuten van de vier stichtingen kleine verschillen vertonen met betrekking tot de doelstelling en de wijze waarop zij het doel trachten te bereiken. Zo omschrijft de Stichting Halt Regio Utrecht haar doel als «..het signaleren van oorzaken...» waar de andere drie stichtingen spreken van «.. het wegnemen van oorzaken...». Daarnaast wordt in twee van de vier statuten specifiek aangegeven dat de stichting het doel tracht te bereiken door het organiseren van Halt-afdoening en Stop-reactie.

In hoeverre meent de minister, dat het van groot belang is, dat de verschillende Halt-organisaties eenzelfde doelstelling en de wijze waarop zij meent deze te bereiken, in haar statuten zou moeten opnemen?

Van de, uiteindelijk, achttien Halt-organisaties zijn er zes (boven-)gemeentelijke, zeven ondergebracht in een bestaande stichting en dus vijf door onderbrenging in een nieuwe stichting. De leden van de VVD-fractie vragen de minister, in aanvulling op de brief van de Algemene Rekenkamer, nader toe te lichten wat de precieze gevolgen zijn van de verschillen in rechtsvorm van de Halt-organisaties, zoals verschillen in verantwoordelijkheid voor de organisaties, controletaken en -bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer tussen de rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) en niet-RWT organisaties.

Tot slot noemt de minister (p. 3), zo merken de leden van de VVD-fractie op, dat de twee aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer; het vastleggen (in wet- en regelgeving) van een algemeen inlichtingenrecht van het departement justitie en het duidelijk laten blijken van de taken van de overkoepelende Stichting Halt Nederland uit eenduidig wet- en regelgeving. Deze leden vragen de minister wanneer de Kamer de stukken inzake de wijzigingen van de regelgeving, die thans worden voorbereid, kan verwachten.

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De PVV-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de brief van de minister van Justitie. Deze leden lijkt herstructurering gewenst, zodat als gevolg van schaalvergroting de Halt-bureaus aansluiten bij de bestaande politieregio’s. Vanuit dat perspectief steunen zij de oprichting van vijf nieuwe stichtingen als onderdeel van de in totaal 18 nieuwe Haltorganisaties, die onlangs zijn gevormd. Deze leden zouden echter wel graag meer inzicht verkrijgen in de kosten die gepaard gaan met deze herstructurering.

Daarnaast delen deze leden bij deze mee, dat zij de effectiviteit betreffende positieve gedragsbeïnvloeding van de Halt-afdoening aandachtig zullen blijven volgen. Zij zijn benieuwd in hoeverre de coördinatie en uitvoering van Halt-afdoeningen alsmede de taak van Halt-bureaus om te zorgen voor de preventie van jeugdcriminaliteit door deze herstructurering verbetert. Indien de minister hier reeds inzicht in heeft, vernemen deze leden het graag.

II REACTIE VAN DE MINISTER

Met genoegen heb ik geconstateerd dat de leden van de fracties die in het verslag hebben gereageerd, instemmen met de oprichting van de vijf bedoelde stichtingen in het kader van de herstructurering van de Halt-sector. De opmerkingen en vragen uit het verslag beantwoord ik graag als volgt.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie, naar concrete wijzigingen in de wet- en regelgeving, naar aanleiding van de aanbevelingen de Algemene Rekenkamer omtrent een algemeen inlichtingenrecht voor het ministerie van Justitie en een eenduidige weergave van de taken van Stichting Halt Nederland en de vraag van de leden van de VVD-fractie wanneer die wijzigingen te verwachten zijn, merk ik het volgende op.

Beide punten zijn meegenomen bij de Aanwijzingsregeling Halt-bureaus, die recentelijk is gewijzigd en in de Staatscourant is gepubliceerd (Stcrt. 17 juli 2007, nr. 135). In artikel 5 van de nieuwe regeling is een algemeen inlichtingenrecht van de Minister van Justitie opgenomen. Hierdoor kan de Minister van Justitie alle informatie vragen en krijgen die hij nodig acht. Een dergelijk algemeen inlichtingenrecht is gebruikelijk voor rechtspersonen die door het ministerie van Justitie worden gesubsidieerd en vloeit overigens grotendeels reeds voort uit de regelgeving omtrent de subsidiëring (zie o.a. artikel 4:69 van de Algemene wet bestuursrecht). Daarnaast zijn in de nieuwe Aanwijzingsregeling bepalingen opgenomen met betrekking tot de taken van Stichting Halt Nederland en de verhouding van de Halt-bureaus tot Stichting Halt Nederland. Zo is daarin bepaald dat een Halt-bureau gebruik maakt van de ondersteuning van Stichting Halt Nederland en daartoe bij de stichting is aangesloten. De leidinggevende van een Halt-bureau maakt deel uit van een vergadering van directeuren, onder voorzitterschap van de directeur van Halt Nederland. Deze vergadering keurt het jaarlijks beleidsplan van Stichting Halt Nederland goed, heeft het recht om drie van de gewone leden van het bestuur van Stichting Halt Nederland voor te dragen en stelt nadere richtlijnen en bepalingen vast ter zake een doelmatige en doeltreffende uitvoering van het jaarlijks beleidsplan van Stichting Halt Nederland. Daarnaast is er een vergadering van aangeslotenen, waar vertegenwoordigers van de besturen van de Halt-bureaus deel van uitmaken. De voorzitter van het bestuur van Stichting Halt Nederland is voorzitter van deze vergadering. Deze jaarlijkse vergadering geeft een algemeen oordeel over het gevoerde sectorbeleid en benoemt bestuurlijke kaders voor het te voeren beleid. Voorts is in de nieuwe regeling bepaald dat een aanvraag om als Halt-bureau te worden aangewezen, dient te worden ingediend bij de Minister van Justitie en dat deze aan Stichting Halt Nederland advies kan vragen ten behoeve van zijn beslissing op de aanvraag. In het geval van een voorgenomen opschorting of intrekking van de aanwijzing, wordt Stichting Halt Nederland gehoord.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie waarom niet langer wordt gestreefd naar aansluiting bij de politieregio’s en dus een aantal van 25 Halt-organisaties, merk ik het volgende op.

In het kader van de herstructurering is zoveel mogelijk aangesloten bij de politieregio’s. De 18 nieuwe Halt-organisaties zijn dan ook volledig dekkend ten opzichte van de politieregio’s. Om bedrijfseconomische redenen is er in 4 gevallen echter voor gekozen om het Halt-bureau op het niveau van meer dan 1 politieregio te organiseren.1 Ook voor die Halt-bureaus geldt dat zij hun bedrijfsvoering zo ingericht hebben dat kwaliteit en efficiëntie van de samenwerking met de politie gewaarborgd is.

In antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie waarom het oprichten van stichtingen in vijf gevallen bestuurlijk praktischer was en in hoeverre de oprichting van de nieuwe stichtingen en het aantrekken van nieuw personeel, de uitvoering van de Halt-activiteiten binnen de bestaande structuur zal benadelen, merk ik het volgende op.

In het kader van de herstructurering van de Halt-sector is bezien hoe de schaalvergroting in de verschillende regio’s het beste vorm kon krijgen. De uiteindelijke keuze is bepaald aan de hand van de lokale situatie en met name de vraag of een geschikt Halt-bureau aanwezig was, waar de Halt-activiteiten binnen de politieregio konden worden ondergebracht. Dit heeft geresulteerd in een samenvoeging in 18 Halt-organisaties: in 6 gevallen in een (boven)gemeentelijke organisatie, in 7 gevallen door onderbrenging in een bestaande stichting en in 5 gevallen door onderbrenging in een nieuwe stichting. In het landelijke format sociaal plan is het uitgangspunt opgenomen dat iedere werknemer de eigen functie behoudt, zodat hiermee samenhangend de uitvoering van de Halt-activiteiten in beginsel niet wordt benadeeld.

Voor wat betreft de opmerking van de leden van de VVD-fractie dat de statuten van de vier stichtingen kleine verschillen vertonen met de betrekking tot de doelstelling en de wijze waarop zij het doel trachten te bereiken, merk ik het volgende op.

Het is van belang dat de Halt-bureaus in ieder geval tot doelstelling hebben dat zij voorzien in de coördinatie en uitvoering van Halt-afdoeningen en Stop-reacties. Dit is dan ook (opnieuw) vastgelegd in de Aanwijzingsregeling Halt-bureaus. Daarnaast wordt het gemeenschappelijke doel van de Halt-bureaus nog eens onderstreept door middel van de gewijzigde structuur van de Halt-sector zoals vastgelegd in de Aanwijzingsregeling Halt-bureaus en de statuten van Stichting Halt Nederland. Gelet hierop zullen de kleine verschillen in de statuten van de Halt-bureaus in de praktijk niet leiden tot een andere invulling van voornoemde doelstelling. Waar in de statuten van de nieuwe stichtingen het coördineren en uitvoeren van Haltafdoeningen en Stopreacties niet expliciet als doelstelling is vermeld, heb ik verzocht de statuten in die zin nog aan te passen.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie nader toe te lichten wat de precieze gevolgen zijn van de verschillen in rechtsvorm van de Halt-organisaties, tussen de rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) en niet-RWT organisaties, merk ik het volgende op.

De gevolgen van de verschillen in rechtsvorm voor bijvoorbeeld de controletaken en -bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer wijken niet wezenlijk af van de oude situatie, aangezien er in de oude situatie ook verschillen in organisatievormen waren: zelfstandige stichtingen, Halt-bureaus binnen een bureau Jeugdzorg en gemeentelijke Halt-bureaus. In geval van een (boven)gemeentelijke organisatie heeft de Algemene Rekenkamer geen taken en bevoegdheden. In de Aanwijzingsregeling Halt-bureaus wordt geen onderscheid gemaakt tussen de rechtsvormen van de verschillende Halt-bureaus. Voor alle Halt-bureaus gelden dezelfde eisen.

Naar aanleiding van het verzoek van de PVV-fractie om meer inzicht te verkrijgen in de kosten die gepaard gaan met deze herstructurering, kan worden opgemerkt dat voor het gehele herstructureringstraject in totaal € 2,5 mln. beschikbaar is gesteld, waarvan ca. 1,1 mln. is gereserveerd voor kosten voortvloeiend uit het sociaal plan. De overige middelen hebben onder andere betrekking op kosten voor projectleiding, inzet van derden in regio’s, huisvesting en ICT.

Voor wat betreft de opmerking van de leden van de PVV-fractie dat zij benieuwd zijn in hoeverre de coördinatie en uitvoering van Halt-afdoeningen alsmede de taak van Halt-bureaus om te zorgen voor de preventie van jeugdcriminaliteit door deze herstructurering verbetert, merk ik het volgende op.

Elke vier maanden rapporteert Halt Nederland aan mijn departement over de voortgang van de Halt-afdoeningen, waaronder doorlooptijden, slagingspercentage, enz. Indien deze rapportages aanleiding geven tot vragen, worden die met Halt Nederland besproken. Voor wat betreft de taken van de Halt-bureaus in het kader van de preventie van jeugdcriminaliteit, merk ik op dat de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de gemeenten, die de Halt-bureaus voor de uitoefening van deze taken subsidiëren.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Verdonk (VVD), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Zijlstra (VVD), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

XNoot
1

De Halt-bureaus Hollands Midden Haaglanden en Oost-Brabant werken samen met 2 politieregio’s. De Halt-bureaus Noord Nederland en Gelderland met 3 politieregio’s.

Naar boven