31 038
Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken

nr. 26
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID JAGER TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 18

Ontvangen 23 juni 2008

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel V, wordt artikel 19c als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van de overige leden wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Vanaf het moment dat het eerste beheerplan voor het desbetreffende Natura 2000-gebied onherroepelijk is geworden, dragen gedeputeerde staten, dan wel draagt Onze Minister ingeval het bestaand gebruik een project of andere handeling is waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, op grond van artikel 19d, vierde lid wordt verleend door Onze Minister, ervoor zorg dat passende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat bestaand gebruik de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied verslechtert en dat er door bestaand gebruik storende factoren optreden die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen een significant effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

2. In het bestaande tweede lid wordt in de aanhef de zinsnede «Ter uitvoering van het eerste lid kan Onze Minister degene die bestaand gebruik uitoefent in de periode totdat het eerste beheerplan voor het desbetreffende Natura 2000-gebied onherroepelijk is geworden» vervangen door: Ter uitvoering van het eerste en het tweede lid kan Onze Minister, onderscheidenlijk kunnen gedeputeerde staten of Onze Minister, degene die bestaand gebruik uitoefent.

3. In het bestaande tweede lid wordt in de onderdelen a, b en c de zinsnede «Onze Minister» telkens vervangen door: gedeputeerde staten, onderscheidenlijk Onze Minister,.

4. In het bestaande derde lid wordt de zinsnede «Onze Minister stelt» vervangen door «Gedeputeerde staten stellen, onderscheidenlijk Onze Minister stelt,» en wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid».

5. In het bestaande vierde lid wordt de zinsnede «tweede lid» vervangen door: derde lid.

II

Artikel I, onderdeel SS, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste punt wordt in artikel 57, eerste lid, «artikel 19c» vervangen door: artikel 19c, eerste tot en met derde lid,.

2. In het tweede punt wordt in artikel 57, vierde lid, na de zinsnede «waarvoor zij ingevolge de artikelen 16 en 19d bevoegd zijn vergunning te verlenen» de volgende zinsnede ingevoegd: , alsmede ter zake van de verplichtingen en instructies die zij krachtens artikel 19c, tweede en derde lid, bevoegd zijn op te leggen onderscheidenlijk te geven.

III

In artikel III wordt de zinsnede «19c, vierde lid» vervangen door: 19c, vijfde lid.

Toelichting

Met dit gewijzigde amendement wordt de in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid van de minister om in te grijpen in bestaand gebruik dat leidt tot significante verstoring of verslechtering, ook van toepassing nadat een beheerplan is vastgesteld. In die situatie komt de bevoegdheid tot aanschrijving aan het bevoegd gezag toe. Dit zijn gedeputeerde staten, of de minister in de op grond van artikel 19d, vierde lid (nieuw; bestaande derde lid) aangewezen gevallen. Deze gevallen zijn aangewezen in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998.

Het amendement geeft invulling aan de verplichting uit artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn (rl. 92/43/EG). De bevoegdheid van de minister onderscheidenlijk gedeputeerde staten om een activiteit te staken of te verminderen is essentieel als in de toekomst meer gewerkt gaat worden met het zogenoemde «hand aan de kraan»-principe.

Jager

Naar boven