nr. 19
AMENDEMENT VAN HET LID CRAMER
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel V, onder b, worden aan artikel 19j na het zesde lid zes leden
toegevoegd, luidende:
7. Indien het plan, bedoeld in het eerste lid, een bestemmingsplan
betreft, als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een projectbesluit
als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet hieronder begrepen,
behoeft het besluit tot het vaststellen van dit plan goedkeuring van gedeputeerde
staten. Goedkeuring kan worden onthouden voor zover het plan of besluit de
kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het in
het plan of besluit begrepen gebied verslechtert of een verstorend effect
heeft op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
8. Gedeputeerde staten brengen een zienswijze, bedoeld in artikel
3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening, naar voren ter
zake van een ontwerp voor een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1
van de Wet ruimtelijke ordening, een projectbesluit als bedoeld in artikel
1.1, eerste lid, onder f, van die wet hieronder begrepen, indien geen passende
beoordeling overeenkomstig artikel 19f, is gemaakt.
9. Indien gedeputeerde staten op de grondslag, genoemd in het zevende
en achtste lid,
a. geen zienswijzen hebben ingediend en het plan ongewijzigd wordt
vastgesteld, of
b. zienswijzen hebben ingediend en deze volledig worden overgenomen,
wordt de op grond van het zevende lid vereiste goedkeuring door gedeputeerde
staten geacht te zijn verleend. Tenzij anderszins artikel 3.8, vierde lid,
van de Wet ruimtelijke ordening toepassing is, is het derde lid van dat artikel
van toepassing, met dien verstande dat het besluit tot vaststelling van het
bestemmingsplan, een projectbesluit hieronder begrepen, samen met het besluit
omtrent goedkeuring of een mededeling van het feit dat deze goedkeuring is
verleend, wordt bekendgemaakt.
10. Indien gedeputeerde staten op de grondslag, genoemd in het achtste
lid,
a. geen zienswijzen hebben ingediend en het plan gewijzigd is vastgesteld,
of
b. zienswijzen hebben ingediend, die bij de vaststelling niet volledig
zijn overgenomen, en binnen de termijn genoemd in artikel 3.8, vierde lid,
van de Wet ruimtelijke ordening geen besluit tot onthouding van goedkeuring
is bekendgemaakt, wordt deze goedkeuring geacht te zijn verleend.
11. Indien gedeputeerde staten op de grondslag, genoemd in het achtste
lid, zienswijzen hebben ingediend die bij de vaststelling niet of onvolledig
zijn overgenomen, wordt de goedkeuring geacht te zijn onthouden indien binnen
de termijn genoemd in artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening
geen besluit tot onthouding van goedkeuring is bekendgemaakt.
12. Een goedkeuring als bedoeld in het tiende of elfde lid wordt
aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet
bestuursrecht. Onthouding van goedkeuring wordt gelijkgesteld met een aanwijzing
als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Artikel
3.8, zesde lid, vierde, vijfde en zesde volzin, van die wet is van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan,
een projectbesluit hieronder begrepen, samen met het besluit tot goedkeuring
of een mededeling van het feit dat de goedkeuring is verleend, wordt bekendgemaakt.
II
Aan artikel V wordt na onderdeel b een onderdeel toegevoegd, luidende:
ba. In artikel I, onderdeel CC, wordt in artikel 19k, eerste lid, na de
woorden «zenden een afschrift van vergunningen als bedoeld in artikel
19d, eerste lid, die met toepassing van artikel 19g zijn genomen» de
volgende zinsnede ingevoegd: en van besluiten als bedoeld in artikel 19j,
negende of tiende lid,.
Toelichting
Dit amendement voorziet erin dat voor zover gemeenten bestemmingsplannen
of projectbesluiten opstellen welke mogelijk negatieve effecten kunnen hebben
voor Natura 2000-gebieden, zij niet tevens het bevoegd gezag op grond van
de Natuurbeschermingswet 1998 zijn dat oordeelt of de instandhoudingsdoelstellingen
als gevolg van het plan gevaar lopen en of dus toestemming voor het plan kan
worden gegeven.
Een besluit tot vaststelling van een dergelijk plan, dient volgens de
indiener te worden vastgesteld overeenkomstig de regeling die de Invoeringswet
Wro in de artikelen 19j en 19k van de Natuurbeschermingswet zal invoeren,
waarvan in het huidige wetsvoorstel wordt afgeweken. Derhalve is de regeling
die de Invoeringswet Wro biedt met betrekking tot de artikelen 19j en 19k
van de Natuurbeschermingswet, met de nodige aanpassingen opgenomen in dit
amendement.
Cramer