31 038
Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken

nr. 19
AMENDEMENT VAN HET LID CRAMER

Ontvangen 12 juni 2008

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel V, onder b, worden aan artikel 19j na het zesde lid zes leden toegevoegd, luidende:

7. Indien het plan, bedoeld in het eerste lid, een bestemmingsplan betreft, als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet hieronder begrepen, behoeft het besluit tot het vaststellen van dit plan goedkeuring van gedeputeerde staten. Goedkeuring kan worden onthouden voor zover het plan of besluit de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het in het plan of besluit begrepen gebied verslechtert of een verstorend effect heeft op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

8. Gedeputeerde staten brengen een zienswijze, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening, naar voren ter zake van een ontwerp voor een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet hieronder begrepen, indien geen passende beoordeling overeenkomstig artikel 19f, is gemaakt.

9. Indien gedeputeerde staten op de grondslag, genoemd in het zevende en achtste lid,

a. geen zienswijzen hebben ingediend en het plan ongewijzigd wordt vastgesteld, of

b. zienswijzen hebben ingediend en deze volledig worden overgenomen, wordt de op grond van het zevende lid vereiste goedkeuring door gedeputeerde staten geacht te zijn verleend. Tenzij anderszins artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening toepassing is, is het derde lid van dat artikel van toepassing, met dien verstande dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, een projectbesluit hieronder begrepen, samen met het besluit omtrent goedkeuring of een mededeling van het feit dat deze goedkeuring is verleend, wordt bekendgemaakt.

10. Indien gedeputeerde staten op de grondslag, genoemd in het achtste lid,

a. geen zienswijzen hebben ingediend en het plan gewijzigd is vastgesteld, of

b. zienswijzen hebben ingediend, die bij de vaststelling niet volledig zijn overgenomen, en binnen de termijn genoemd in artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geen besluit tot onthouding van goedkeuring is bekendgemaakt, wordt deze goedkeuring geacht te zijn verleend.

11. Indien gedeputeerde staten op de grondslag, genoemd in het achtste lid, zienswijzen hebben ingediend die bij de vaststelling niet of onvolledig zijn overgenomen, wordt de goedkeuring geacht te zijn onthouden indien binnen de termijn genoemd in artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geen besluit tot onthouding van goedkeuring is bekendgemaakt.

12. Een goedkeuring als bedoeld in het tiende of elfde lid wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Onthouding van goedkeuring wordt gelijkgesteld met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 3.8, zesde lid, vierde, vijfde en zesde volzin, van die wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, een projectbesluit hieronder begrepen, samen met het besluit tot goedkeuring of een mededeling van het feit dat de goedkeuring is verleend, wordt bekendgemaakt.

II

Aan artikel V wordt na onderdeel b een onderdeel toegevoegd, luidende:

ba. In artikel I, onderdeel CC, wordt in artikel 19k, eerste lid, na de woorden «zenden een afschrift van vergunningen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, die met toepassing van artikel 19g zijn genomen» de volgende zinsnede ingevoegd: en van besluiten als bedoeld in artikel 19j, negende of tiende lid,.

Toelichting

Dit amendement voorziet erin dat voor zover gemeenten bestemmingsplannen of projectbesluiten opstellen welke mogelijk negatieve effecten kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden, zij niet tevens het bevoegd gezag op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn dat oordeelt of de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van het plan gevaar lopen en of dus toestemming voor het plan kan worden gegeven.

Een besluit tot vaststelling van een dergelijk plan, dient volgens de indiener te worden vastgesteld overeenkomstig de regeling die de Invoeringswet Wro in de artikelen 19j en 19k van de Natuurbeschermingswet zal invoeren, waarvan in het huidige wetsvoorstel wordt afgeweken. Derhalve is de regeling die de Invoeringswet Wro biedt met betrekking tot de artikelen 19j en 19k van de Natuurbeschermingswet, met de nodige aanpassingen opgenomen in dit amendement.

Cramer

Naar boven