31 031 XIV
Jaarverslag en slotwet ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2006

nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juni 2007

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft over het Jaarverslag 2006 van het de ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstuk 31 031 XIV, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2007.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Schreijer-Pierik

De griffier van de commissie,

Van Leiden

1 en 2

Kunt u de fluctuaties verklaren in de uitgave voor dierenwelzijn in de afgelopen jaren en kunt u aangeven of deze fluctuaties te wijten zijn aan onvoorziene omstandigheden? Zo ja, welke dan?

Kunt u de dierenwelzijnsuitgaven van 2003–2006 nader specificeren in een notitie, ook met het oog op de aanstaande nota dierenwelzijn?

De onderverdeling van de uitgaven «verbetering dierenwelzijn» op pagina 27 van het Jaarverslag LNV 2006 over de periode 2003–2006 ziet er als volgt uit:

 2003200420052006
Regeling Zeldzame Landbouwhuisdieren334227201182
Regelgeving/onderzoek/monitoring827911393563
Bijdrage Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)182182182182
In Beslag genomen Goederen6945731 1961 597
Noodfonds MKZ-AI4 08410 927– 5000
Sociaal-psychologische ondersteuning MKZ-AI1 07141300
Totaal7 19213 2331 4722 524

Uit bovenstaande tabel blijkt dat in deze reeks ook de uitgaven zijn meegenomen voor Noodfonds MKZ-AI en sociaal-psychologische hulpverlening MKZ-AI. De fluctuaties in de reeks worden veroorzaakt door deze uitgaven. Nederlandse bedrijven, die als gevolg van de vogelpest in continuïteitsproblemen zijn gekomen, konden een beroep doen op dit fonds. Tevens is geld beschikbaar gesteld ten behoeve van sociaal-psychologische hulpverlening. De hogere uitgaven in 2006 komen voort uit extra kosten voor In Beslag genomen Goederen.

3

Kunt u aangeven hoe u de doelstelling om administratieve lasten op LNV-gebied verder te verlagen verwacht te bereiken, zodat de lastenverlichting beter wordt gevoeld door ondernemers?

Een belangrijke ervaring uit het afgelopen reductieprogramma is dat de rijksoverheid zich niet blind moet staren op de behaalde administratieve lastenverlichting in procenten. De aanpak van administratieve lasten tot nu toe heeft bij bedrijven immers niet in gelijke mate geleid tot een vermindering van de gevoelde of beleefde administratieve lasten. Dit is deels verklaarbaar doordat de aanpak van administratieve lasten steunde op een smalle definitie van dit begrip. Administratieve lasten zijn volgens de definitie die lasten die voor burgers en bedrijven die ontstaan omdat zij moeten voldoen aan informatieverplichtingen die voortkomen uit wet- en regelgeving. Beleefde lasten gaan echter over meer. Irritaties, verbetering dienstverlening, minder toezichtslast, winst door ict en andere lasten (nalevingslasten, toezichtslasten, verkrijgingskosten van subsidies, implementatielasten van nieuwe regelgeving) horen structureel onderdeel te zijn van de reductieaanpak. In de nieuwe aanpak, zowel binnen LNV als interdepartementaal, zal deze verbreding nadrukkelijk onderdeel zijn van het programma.

4

Ziet u een grens in de mogelijkheden nu de administratieve lastenverlichting met 35% de doelstelling met 10 procentpunt overtreft? Hoe ver kan het proces van administratieve lastenverlichting doorgezet worden, zonder dat de doelstellingen van de betrokken regelgeving inhoudelijk tekort gedaan wordt.

LNV blijft ambitieus op het gebied van de reductie van administratieve lasten. Binnen LNV en in interdepartementaal verband wordt momenteel bekeken hoe de kabinetsambitie van nogmaals een vermindering met 25% kan worden ingevuld. Daarbij is ditmaal een kwalitatief vertrekpunt gekozen, hetgeen betekent dat zal worden onderzocht waar de grootste knelpunten in de sfeer van beleefde lasten liggen dan wel resteren, om vervolgens te bezien in hoeverre hiermee de percentuele doelstelling kan worden ingevuld. Anders dan in het verleden zullen de beleefde lasten en een bredere invulling van het begrip administratieve lasten op de voorgrond staan.

Door regelgeving op samenhangende terreinen te harmoniseren en te integreren kan op het gebied van LNV en in samenhang met een uitgekiend instrumentenbeleid een verdere bijdrage worden geleverd aan een verlaging van de lasten, zowel voor bedrijven als voor de overheid. Onder meer doelgroepenbenadering en uniforme systemen in uitvoering en handhaving zullen hieraan bijdragen. Daarbij blijven doelstellingen van de regelgeving als zodanig intact. Overigens is regelgeving geen statische gegevenheid met een onveranderbare doelstelling als inhoud.

5

In hoeverre is de keuzevrijheid van consumenten en producenten binnen de huidige coëxistentieregels gegarandeerd? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de coëxistentieregels op zowel nationaal en Europees niveau?

Keuzevrijheid: De keuzevrijheid van consument én producent is uitgangspunt van het Nederlandse coëxistentiebeleid. Alle betrokken partijen in de Stuurgroep Coëxistentie Afspraken (SCA) werken aan de verdere uitwerking en implementatie van de gemaakte coëxistentie afspraken. Daarmee biedt het beleid alle mogelijke garanties voor keuzevrijheid.

Stand van zaken nationaal en Europees: Om de keuzevrijheid van de consument en de producent in de primaire sector te waarborgen heeft de Europese Commissie richtsnoeren opgesteld voor het naast elkaar bestaan van biologische teelt, gangbare teelt en teelt met gg-gewassen (coëxistentie).

Nationale coëxistentiemaatregelen moeten er op het niveau van de Lidstaten voor zorgen dat boeren (waaronder de biologische landbouw) die «gg-vrij» willen produceren, dit kunnen blijven doen. In Nederland zijn afspraken over deze maatregelen in november 2004 vastgelegd in de «Coëxistentieafspraken Primaire Sector» (ook wel genoemd «convenant coëxistentie»). Naast deze afspraken is ook een aantal aanbevelingen gedaan richting de Rijksoverheid.

Sinds 2005 zijn de vier convenantspartijen LTO, Biologica, Plantum NL en Platform AardeBoerConsument – nu Nederlandse Akkerbouw Vakbond – in de Stuurgroep Coëxistentie Afspraken (SCA) bezig met de nadere uitwerking en praktische implementatie van de deze afspraken en aanbevelingen. Belangrijkste onderwerpen zijn hier:

– het vaststellen van teeltmaatregelen in een Productschapsverordening;

– het inrichten van een Restschadefonds;

– het uitvoeren van een praktijktoets ter controle van de overeengekomen isolatieafstanden voor maïs.

Na overleg met de SCA heeft het HPA-bestuur op 10 november 2005 de productschapsverordening voorlopig vastgesteld. Dit onder het voorbehoud dat de convenantspartijen het op 1 december 2005 eens zouden worden over de laatste aanvullingen en wijzigingen. Op deze datum is inderdaad overeenstemming bereikt. Daarmee is de verordening nu definitief vastgesteld en treedt deze op een door het HPA-bestuur nader te bepalen datum in werking. Dit moment van in werking treden hangt samen met de uitwerking van de andere coëxistentieafspraken door de SCA. Met de productschapsverordening coëxistentie zijn verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voldoende geborgd.

Restschadefonds: Schade waarvoor iemand aansprakelijk gesteld kan worden, kan verhaald worden middels het Burgerlijk Wetboek. Uit het Restschadefonds wordt onvoorziene schade vergoed waarvoor geen partij aansprakelijk gesteld kan worden omdat alle betrokken partijen zich aan de coëxistentieafspraken hebben gehouden. In de SCA wordt op dit moment overlegd hoe een restschadefonds ingericht kan worden.

Daarbij is het uitgangspunt dat een dergelijk fonds georganiseerd en gedragen wordt door het bedrijfsleven, niet door de overheid.

Europese regelgeving: Later dit jaar wordt een evaluatie van de nationale coëxistentiemaatregelen van de Lidstaten verwacht. Of uit die evaluatie Europese regelgeving voortkomt is nog niet bekend.

Praktijktoetslocaties: In het tweede jaar van de praktijktoets coëxistentie 2006–2007 wordt opnieuw onderzoek uitgevoerd naar de robuustheid van de afgesproken isolatieafstanden voor maïs onder Nederlandse agroklimatologische teeltomstandigheden. Het onderzoek vindt plaats op 6 locaties van 1 hectare verspreid over geheel Nederland. De zaailocaties worden binnen 30 dagen na het zaaien gemeld bij Dienst Regelingen (DR). DR geeft de locaties vervolgens door aan het ministerie van VROM. Dit ministerie schrijft de locaties tot op perceelniveau in het Register GG Teelt. Het register is openbaar en te raadplegen via de website van het ministerie van VROM.

6

In hoeverre dient veevoer gevrijwaard te blijven van ggo-bestanddelen en hoe luiden de exacte regels ten aanzien van vrijwaring van ggo’s voor de veevoerketen? Geldt hiervoor momenteel een etiketteringsplicht? Zo neen, waarom niet en acht de regering een dergelijke plicht vanuit het garanderen van de keuzevrijheid niet dringend gewenst?

Op grond van EU verordening 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders mogen ggo’s in diervoeders voorkomen als ze zijn toegelaten tot de Europese markt. Diervoeders waar ggo grondstoffen in zijn verwerkt, moeten van een ggo etiket worden voorzien. Deze etiketteringsplicht is niet van toepassing als minder dan 0,9% in de EU toegelaten ggo’s in het diervoeder aanwezig is, én de aanwezigheid daarvan onvoorzien of technisch niet te voorkomen is.

7

Wilt u zich de komende jaren naast de smaaklessen ook inzetten voor het vrijmaken van budgetten voor het geven van informatie aan kinderen over de ingrepen die landbouwdieren moeten ondergaan om zo de bewustwording over het productieproces van vlees te vergroten?

Het programma Smaaklessen heeft tot doel jonge mensen op een prikkelende en aantrekkelijke wijze te interesseren voor de wereld achter hun voedsel. Hiermee beoog ik dat deze jongeren op later leeftijd aspecten als gezonde voeding, herkomst en productiewijze op een bewuste manier in hun keuzes betrekken. Hiervoor heb ik komend jaar (2007) een budget gereserveerd van ongeveer € 1 mln. Voor dit geld is de uitvoerders onder meer gevraagd aandacht te besteden aan het onderwerp dierenwelzijn. Dierenwelzijn is en zal dus ook komend jaar nadrukkelijk onderdeel zijn van het programma Smaaklessen. Dat hierbij aandacht besteed wordt aan de huidige praktijk in de veehouderij acht ik vanzelfsprekend. Daarbovenop heeft LNV middelen vrijgemaakt voor een campagne Voedselkwaliteit voor het Voedingscentrum. Deze campagne zal dit jaar gericht zijn op het thema dierenwelzijn. Hierover bent u reeds door mij geïnformeerd. Gelet op deze inzet acht ik het niet noodzakelijk hiervoor extra budget vrij te maken.

8

Kunt u aangeven waarom Nederland nog niet met specificaties is gekomen om de implementatie van de verplichtingen van een GPS-systeem bij veetransporten te bespoedigen en bent u voornemens dit alsnog te doen?

Voor een effectieve controle in alle lidstaten van de reis- en rusttijden van transporten van levende dieren is het noodzakelijk dat er een Europees geharmoniseerd GPS systeem op het vervoermiddel aanwezig is. Een voorwaarde voor een Europees geharmoniseerd systeem is dat de Europese Commissie de specificaties ervan vaststelt. Deze vaststelling heeft helaas vertraging opgelopen. Ik dring bij de Commissie aan op spoed, maar zal gezien het doel niet eenzijdig specificaties vaststellen.

9

Kunt u aangeven waarom Nederland niet het voortouw met andere lidstaten wil nemen om te komen tot een verbod op castratie van biggen, mede gezien Engeland en Noorwegen al gestopt zijn met het castreren van biggen? Kunt u aangeven waarom u een verbod op castratie in Nederland nu nog niet mogelijk acht en binnen welke termijn denkt u dat een verbod wel haalbaar is?

Zoals ik heb aangegeven in het jaarverslag zet ik me juist in om op Europees niveau te stoppen met castreren. Tevens zet ik in op samenwerking met landen zoals Duitsland, Verenigd Koninkrijk (VK), Denemarken en België. Overigens bestaat er in zowel het VK als Noorwegen geen verbod op castreren. In het VK betreft het vooral marktwerking wat ervoor heeft gezorgd dat een groot deel van de beerbiggen niet gecastreerd wordt en op een lager gewicht worden geslacht. In Noorwegen is het verbod op castreren, dat vanaf 2009 zou gaan gelden, uitgesteld. De varkenshouderij ambieert zelf te stoppen met castreren. Ik stimuleer en faciliteer deze ambitie. Op dit moment is er nog geen valide techniek voorhanden die berengeur in varkensvlees kan detecteren, dan wel voorkomen. Er wordt een quickscan uitgevoerd op basis waarvan ik dit najaar inzicht hoop te hebben welk alternatief binnen welke termijn praktijkrijp zou kunnen zijn. De Kamer wordt op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen.

10

Is de situatie met betrekking tot het dierziektenbeleid nu zodanig veranderd ten opzichte van de MKZ-uitbraak van een aantal jaren geleden, dat bij een onverhoopte nieuwe MKZ-uitbraak, dieren niet meer behoeven te worden afgemaakt en de producten kunnen blijven worden geconsumeerd en verhandeld, zowel in Nederland als binnen de Europese Unie (EU)?

Zowel het beleid over als de juridische context rond de bestrijding van mond- en klauwzeer (MKZ) zijn de afgelopen jaren gewijzigd. De Europese richtlijn over de bestrijding van MKZ (2003/85) heeft na een aanpassing naar aanleiding van de MKZ crisis in 2001 meer handvatten gekregen om vaccinatie in te zetten als bestrijdingsinstrument. Daarnaast is het nationale beleid er nu op gericht om bij een uitbraak vaccinatie ook daadwerkelijk in te zetten. Deze gevaccineerde dieren zullen niet, zoals in 2001, worden gedood en vernietigd. Dat neemt niet weg dat het in bepaalde gevallen toch nodig kan zijn om dieren te doden en te destrueren, bijvoorbeeld in de dagen na de ontdekking van de eerste uitbraak, wanneer nog geen goed overzicht bestaat van de situatie en wanneer nog geen gebruiksklaar vaccin beschikbaar is. De afzet van producten van gevaccineerde dieren is vanuit voedselveiligheid- en kwaliteitsoogpunt geen enkel probleem. Hier ligt met name een taak voor het bedrijfsleven, inclusief de grootwinkelbedrijven, om de afzet van deze producten te realiseren.

11

Hoe denkt u de impasse bij de preventieve vaccinatie te doorbreken nu de Europese afzet van gevaccineerd vlees nog niet geregeld is?

De huidige regelgeving rondom de preventieve vaccinatie tegen AI biedt de mogelijkheid om producten van deze gevaccineerde dieren binnen de EU af te zetten. LNV spant zich zowel nationaal als internationaal in om duidelijk te communiceren over de technische uitvoering van de preventieve vaccinatie en de veiligheid van de verkregen producten. Daarnaast wil LNV ook in de nabije toekomst verder faciliteren bij het overleg tussen betrokken ketenpartijen.

12

Op welke wijze gaat u het bedrijfsleven stimuleren het initiatief te nemen om te komen tot verplichte etikettering? Welke mogelijkheden heeft u zelf om bedrijven daartoe te verplichten?

In het jaarverslag wordt gedoeld op de rol die het bedrijfsleven kan hebben voor vrijwillige etikettering. Initiatieven die het bedrijfsleven hiervoor wil ontplooien, verwelkom ik. Verplichte etikettering is in juridische en praktische zin ingewikkeld. Het is relevant om te noemen dat het onderwerp etikettering ook op Europees niveau wordt opgepakt. Op 7 mei jl. heeft de Europese Raad van landbouwministers besloten dat de Europese Commissie de mogelijkheden zal verkennen voor een verplicht en een vrijwillig etiketteringsysteem voor dierenwelzijn.

13

Welke projecten zijn gefinancierd ten behoeve van stimulering van duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren met de uitgave van 32% uit post duurzaam ondernemen? Welke randvoorwaarden zijn hierbij gehanteerd? Zijn er ook eisen gesteld ten aanzien van dierenwelzijn tijdens de vangst en het doden bij de visserij of het houden en doden van vissen in de aquacultuur? Zo ja, hoe worden deze eisen geborgd? Zo neen, worden dierenwelzijnseisen in de toekomst wel meegenomen als een van de onmisbare onderdelen van duurzaamheid?

De uitgaven die in 2006 zijn gedaan ten behoeve van stimulering van duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren bedragen in totaal ruim € 124 mln. (= 32% van de post «duurzaam ondernemen»). Hiervan heeft € 100 mln. betrekking op betalingen aan de kokkelvisserijsector voor schadevergoedingen (zie vraag 15) en € 19 mln. op de sanering van de kottervisserijsector.

De projecten die worden gefinancierd ten behoeve van stimulering van duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren betreffen het project «pulskor», een reeds langer lopende proef naar een minder bodemberoerende en meer energie-efficiënte manier om latvis te vangen, en enkele kleinschalige projecten die in reactie op het op het advies van de Task Force Duurzame Noordzeevisserij in gang zijn gezet. In deze projecten hebben steeds 4 à 5 vissers samengewerkt en geëxperimenteerd met meer duurzame vangsttechnieken. Andere projecten betroffen een scala van innovatieve aquacultuurprojecten voornamelijk gericht op nieuwe productiemethoden voor de kweek van schelpdieren en diversificatie van gekweekte soorten vis, schaal- en schelpdieren. Als belangrijkste randvoorwaarden zijn gehanteerd de mate waarin een project innovatief is, of het voorstel voldoende economisch en technisch perspectief biedt, en of het bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van de aquacultuuur. Bij duurzaamheid is vooral gekeken naar effecten op (of ontlasting van) het natuurlijke milieu. De subsidie is verleend in het kader van de Europese Visserijsubsidies. Onder het vorig instrumentarium (Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij, FIOV) alsmede onder het huidig instrumentarium (Europees Visserijfonds, EVF) is dierenwelzijn geen specifiek subsidiecriterium. Er bestaat bij in te dienen projecten wél de mogelijkheid om welzijnsaspecten mee te nemen.

14

Hoe verhoudt de score van een acht bij de maatschappelijke appreciatie zich tot de in maart 2007 verschenen Eurobarometer over dierenwelzijn, waar de scores lager uitvielen bij steekproeven in 2006?

De Nederlandse burgers hebben in het referentiejaar 2005 de agrarische sector met een acht uitgesproken positief gewaardeerd. De publicatie van de Eurobarometer «attitudes of EU citizens towards Animal Welfare» (maart 2007) maakt inderdaad melding van de relatief lage bereidheid (42%) van de Nederlandse burger om zijn winkelgedrag te veranderen om meer dierenwelzijnsvriendelijke producten te kunnen kopen. De vraagstelling is in beide onderzoeken heel anders, hetgeen het lastig maakt een rechtstreeks verband te leggen tussen de onderzoeksuitkomsten.

15

Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de gelden uitgegeven aan de binnenvisserij maar liefst 100 miljoen euro boven de vastgestelde begroting zijn uitgekomen?

Het verschil wordt veroorzaakt door betalingen aan de kokkelvisserijsector voor schadevergoedingen als gevolg van het kabinetsbesluit om met ingang van 2005 geen vergunningen te verlenen voor mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee. Het besluit is genomen na het opstellen van de begroting 2006 en derhalve is dit budgettair verwerkt bij Voorjaarsnota 2006.

16

Kunt u nader specificeren waaraan het bedrag van 2,5 miljoen euro voor de verbetering van dierenwelzijn precies is uitgegeven? Bent u voornemens om het bedrag dat wordt uitgegeven aan dierenwelzijn te verhogen voor het komende begrotingsjaar? Zo ja met hoeveel en waarop wordt het bedrag gebaseerd?

Voor een specificatie van de uitgaven in 2006 verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 en 2. Structureel is vanaf 2008 een bedrag van € 3,9 mln. beschikbaar op de LNV-begroting, oftewel een verhoging met € 1,4 mln. ten opzichte van de uitgaven over 2006. Het grootste deel van de verhoging zal worden ingezet op onderzoek en monitoring van zowel gezelschapsdieren als landbouwhuisdieren.

17

Kunt u verder inzichtelijk maken in hoeverre aan de uitgaven voor het bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen eisen zijn gesteld aan de mate van dierenwelzijn en welke van deze uitgaven ten goede zijn gekomen aan de verbetering van de dierenwelzijnssituatie?

De uitgaven hebben betrekking op de Innovatieregeling voor de intensieve veehouderij. Met deze regeling zijn in 2006 voorloperbedrijven financieel ondersteund bij innovaties, die gericht zijn op het vergroten van de duurzaamheid van de productie in de intensieve veehouderij. Naast projecten gericht op het verbeteren van het dierenwelzijn konden ook innovatieprojecten op het terrein van milieu, diergezondheid, duurzame energieproductie, arbeidsomstandigheden en de ontwikkeling van nieuwe duurzame producten via deze regeling worden ondersteund. Een aanvraag kwam eerder in aanmerking voor innovatiesubsidie naarmate het project een meer innovatief karakter heeft, er meer technisch of economisch perspectief is op toepassing op praktijkschaal en een grotere kans heeft op toepassing door andere ondernemingen in de sector.

In 2006 zijn in totaal 11 innovatieprojecten in de intensieve veehouderij goedgekeurd voor een totaalbedrag van € 3 mln. Naar verwachting komt circa 15% van dit bedrag ten goede aan innovaties gericht op het verbeteren van dierenwelzijn.

18 en 33

Hoeveel middelen heeft u herkenbaar besteed aan de handhaving van dierenwelzijn (exclusief proefdieren en dierproeven)?

Is er sprake van een toename of een afname in de handhaving van het totaal aan dierenwelzijnregels t.o.v. 2005? Is er sprake van een toename of een afname in de naleving van het totaal aan dierenwelzijnregels ten opzichte van 2005?

In 2006 is door de AID 28 fte ingezet op handhaving van dierenwelzijn. Daarnaast levert de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) een grote inzet.

Overigens is per 2007 een uitbreiding van 15 fte gerealiseerd gericht op landbouwhuisdieren bij AID en VWA en een uitbreiding oplopend tot 6 fte gericht op gezelschapsdieren. Ook is de financiële steun voor de LID met ingang van 2007 substantieel verhoogd.

Er is geen toe- of afname geconstateerd in de naleving van het totaal aan dierenwelzijnsregels. Zowel de keuring van de levende dieren op het slachthuis als de keuring van de dieren voorafgaande aan export betreft een 100% controle. Er is derhalve geen sprake van een vermindering van handhaving ten opzichte van 2005. Er is eerder sprake van een intensivering omdat in 2006 de controle op reisplannen centraal is opgezet hetgeen geleid heeft tot een betere coördinatie van de controles. Bovendien is er extra menskracht gezet op de controles op de reisplannen en de afhandeling van klachten uit het buitenland.

Over proefdieren zal separaat worden gerapporteerd in het jaarverslag «Zo doende 2006», dat in de loop van 2007 zal worden gepubliceerd. (Uitgave van VWA met informatie over verrichte dierproeven en de proefdieren die bij vergunninghoudende instellingen aanwezig zijn, informatie over de onderwerpen die samenhangen met het overheidsbeleid op het gebied van dierproeven en informatie over relevante ontwikkelingen op Europees niveau).

19

Wat is de kern van de resultaten van de risicoanalyse en de praktijktoets 2006 die zijn uitgevoerd ten aanzien van de coëxistentieregels, die in een Productschapsverordening opgenomen zijn? Kan de Kamer over deze documenten beschikken?

Kern van de resultaten – risicoanalyse: Door een kwantitatieve economische risicoanalyse is in het huidige onderzoek de schadeverdeling van het uitkruisingsrisico gekwantificeerd voor de gewassen maïs, aardappel en suikerbiet. Effecten van te verwachten toekomstige risico-ontwikkelingen zijn met behulp van een scenarioanalyse in kaart gebracht vanwege onzekerheid ten aanzien van: 1) het verwachte toekomstige areaal Genetisch Gemodificeerde (GG) gewassen; en 2) het verwachte toekomstige areaal bestemd voor de GG-vrij gedefinieerde markt.

Uit de risicoanalyse blijkt dat de gemiddelde directe economische schade vrijwel nul is als gevolg van uitkruising op de GG-vrij gedefinieerde bedrijven (gemiddelde directe economische schade = waardedaling ten gevolgen van een gewijzigde afzet). Dit geldt voor de scenario’s waarbij het aantal GG-bedrijven varieert van 100, 500, 1000 en 2000 en het aantal de GG-vrij gedefinieerde bedrijven gelijk is aan de huidige situatie dan wel 10%. Zelfs in de meest pessimistische situatie zal er nauwelijks schade optreden.

Kern van de resultaten – praktijktoets 2006: In 2006 is Plant Research International van Wageningen UR in opdracht van de stuurgroep Coëxistentie Afspraken onder voorzitterschap van het Hoofdproductschap Akkerbouw gestart met een tweejarige praktijktoets op zes locaties in Nederland, om te onderzoeken in hoeverre binnen de Nederlandse akkerbouw afgesproken afstanden tussen percelen met transgene en conventionele maïsteelt en tussen transgene maïsteelt en bewust niet-transgene (biologische) maïsteelt voldoen.

Een isolatieafstand is de afstand die tussen velden van genetisch gemodificeerde en niet-gemodificeerde varianten van hetzelfde gewas moet worden aangehouden om vermenging door verplaatsing van stuifmeel tegen te gaan. Voor maïs zijn deze isolatieafstanden respectievelijk 25 meter (afstand tussen transgene maïs en maïs in een gangbare teelt) en 250 meter (afstand tussen transgene maïs en maïs die wordt geteeld voor een aantoonbaar niet-transgene, bijvoorbeeld biologische markt).

De praktijktoets is uitgevoerd met een genetisch gemodificeerd maïsras dat is toegelaten tot de Europese markt voor commerciële teelt voor voedsel en diervoeder. Het ras staat op de EU-rassenlijst, en iedere Nederlandse boer kan deze maïs telen. Gekozen is voor het werken met dit maïsras omdat de aanwezigheid van het transgen in ontvangende percelen kan worden gekwantificeerd met een gevalideerde DNA toets, dezelfde die wordt gebruikt om de EU-norm voor vermenging vast te stellen.

De praktijktoets is in 2006 op zes verschillende locaties uitgevoerd, te weten in de Limburgse gemeentes Nuth en Meerlo-Wanssum, Drimmelen (Noord Brabant), Lelystad en Borger-Odoorn (Drenthe) (2 proeven). Het donorveld met transgene maïs besloeg telkens één hectare. Het werd omgeven door vier ontvangende percelen op 25 meter dan wel op 250 meter afstand. De tussenruimte was niet gevuld met maïs of een ander hoog (vang)gewas. In alle ontvangende percelen werden op systematische wijze kolven gemonsterd, waarin vervolgens uitkruising met het gebruikte transgen gemeten werd door RIKILT m.b.v. de gevalideerde kwantitatieve test op DNA-niveau (real-time PCR, Polymerase Chain Reaction).

Voorlopige analyses van de resultaten uit het eerste jaar van de praktijktoets geven aan dat het gemiddelde uitkruisingspercentage met het transgen in percelen op 25 m tussen de 0,01% en 0,3% lag, en op 250 m tussen 0 en 0,04%. Deze waarden zijn bepaald op DNA geëxtraheerd uit de korrels van planten uit de ontvangende percelen.

Op vier van de zes transgene donorvelden zijn in de loop van het groeiseizoen vernielingen aangericht. Van deze vernielingen is telkens aangifte gedaan bij Justitie.

De onderzoekers gaan ervan uit dat de uitkomsten van de veldproeven ondanks deze vernielingen bruikbaar zijn. Dit zal nog nader uitgewerkt worden m.b.v. modellering. Het navolgende moet dan ook als een voorlopige interpretatie gezien worden. De verliezen betroffen maximaal ongeveer een kwart van de planten, zodat rekening moet worden gehouden met een evenredig lagere stuifmeelproductie. Een compensatie van de uitkruisingspercentages met een factor anderhalf of zelfs een factor twee, wat erg ruim lijkt, zou bij de hoogste gevonden waarde van 0,3% nog een ruimte van 0,3% laten bij het respecteren van de 0,9% EU drempelwaarde.

Het eindrapport over de praktijktoets coëxistentie 2006 – 2007 wordt begin 2008 verwacht. Dit heeft als reden dat het een twééjarige praktijktoets betreft.

20

Wordt met de afbraak en nieuwbouw voldoende bereikt dat glasopstanden worden geconcentreerd in daarvoor aangewezen locaties of worden toch nog teveel glasopstanden verspreid gebouwd zodat de kwaliteit van het landschap wordt aangetast? Wat gaat de regering doen om het doel te bereiken?

De Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG), waaraan in deze vraag wordt gerefereerd, stimuleert vernieuwing en verbetering van de bestaande structuur van glastuinbouwbedrijven en bewerkstelligt verkaveling van individuele glastuinbouwbedrijven. De regeling die in 1997 is opgesteld, is in 2002 tussentijds herzien en meer gebiedsgericht opgezet. Komend jaar evalueert LNV de regeling en het ziet er naar uit dat de doelen grotendeels worden gehaald.

Toch is verspreid liggend glas en de mogelijkheden om verspreid glas te plaatsen (het zogenaamde papieren glas) nog steeds een probleem. In het actieprogramma van Greenport(s) Nederland dat op 21 juni tijdens de derde Greenportconferentie in Barendrecht met een intentieverklaring door alle betrokken partijen wordt bekrachtigd, is de actie «saneren van verspreid liggende glastuinbouwbedrijven/papieren glas» opgenomen. Onder deze actie is een aantal deelacties geformuleerd. Het rijk, provincies en gemeenten trekken deze (deel)acties die voortvloeien uit eerder geformuleerd beleid zoals in de Nota Ruimte, de Uitvoeringsagenda Ruimte 2006 en de beleidsbrief van de minister van LNV over het ruimtelijk glastuinbouwbeleid van september 2005.

21

Kunt u aangeven welke initiatieven er genomen zijn op het gebied van innovatie in de intensieve veehouderij?

In 2006 is een ronde tafel conferentie Innovatie varkenshouderij georganiseerd door de initiatiefnemers als aftrap voor het opstellen van een innovatieagenda voor de varkensvleesketen. Bij dit traject zijn naast VION betrokken LTO Nederland, Nederlandse vakbond varkenshouders, Wageningen UR en het ministerie van LNV. Deze innovatieagenda is inmiddels aan mij overhandigd door de initiatiefnemers.

In 2006 hebben het ministerie van LNV en het Fonds Pluimbelangen afspraken gemaakt voor het opstellen van een innovatieagenda voor de pluimveehouderij. Dit zal in 2007 zijn beslag krijgen.

Voorts is de subsidieregeling Innovatieprojecten intensieve veehouderij opengesteld. Er zijn 11 aanvragen goedgekeurd, die in de komende jaren uitgevoerd zullen worden. De belangrijkste thema’s in deze projecten zijn milieu (mestverwerking, productie van duurzame energie, vermindering uitstoot van ammoniak en fijn stof), dierenwelzijn en de ontwikkeling van nieuwe kwaliteitsproducten met toegevoegde waarde.

22

Kunt u aangeven welke maatregelen, zoals uitbreiding visdagen, genomen kunnen worden zodat de Nederlandse vissers de Nederlandse quota daadwerkelijk kunnen opvissen?

In principe biedt de Europese regelgeving hiervoor weinig speelruimte. Het is echter mogelijk om van de Europese Commissie extra visdagen te krijgen als compensatie voor een definitieve reductie van de vlootcapaciteit door middel van sanering (saneringsdagen). Dit is ook gebeurd na de vorige sanering in 2005. Toen heeft de Europese Commissie Nederland extra zeedagen toegekend. Bij eventuele toekomstige saneringen kunnen opnieuw saneringsdagen worden aangevraagd.

23

Hebben vissers in andere lidstaten net als de Nederlandse vissers de vangstquota niet overschreden in 2006?

Uit de laatste gegevens van de Europese Commissie blijkt dat in acht lidstaten de nationale vangstquota zijn overschreden.

24

Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van het 100 miljoen euro hoger uitvallen van de verplichtingen onder beleidsartikel 22?

De verhoogde realisatie heeft te maken met het versneld afronden van de langlopende Landinrichtingsprojecten. Daarnaast is de met de provincies overeengekomen tweejarige verplichtingenruimte in het uitvoeringscontract 2005/2006 voornamelijk benut in 2006. Dit was het laatste jaar van het uitvoeringscontract.

25

Kunt u aangeven welke planologische procedures er toe hebben geleid dat er in 2006 slechts twee projecten zijn gerealiseerd bij de versterking van de glastuinbouwgebieden Aalsmeer en Westland?

Het betreft hier projecten in het kader van de Infrastructuurregeling glastuinbouwgebieden (IRG) die de gemeenten Westland en Aalsmeer (maar met name de eerstgenoemde) uitvoeren. Procedures die tot vertraging leiden zijn met name bestemmingsplanprocedures met mogelijkheden van inspraak en beroep. Daarnaast blijkt het in sommige projecten lastig om de grond te kunnen verwerven wat uiteindelijk kan leiden tot tijdrovende en soms ook kostbare onteigeningsprocedures.

26

Wat is de garantie dat alle EHS-functies daadwerkelijk in het jaar 2018 zijn gerealiseerd, nu blijkt dat met name het aantal ingerichte hectares achter blijft bij de planning? Klopt de constatering van de Algemene Rekenkamer dat bij de huidige uitvoeringssnelheid in de jaren 2014 en 2015 de verwervingsinspanning verdubbeld zal moeten worden, terwijl de snelheid met betrekking tot de inrichting zelfs verviervoudigd moet worden?

De verwerving van gronden ten behoeve van de EHS ligt, met uitzondering van natte natuur en robuuste verbindingen, grotendeels op schema. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is wel de noodzaak om ten behoeve van de EHS verworven ruilgronden op de juiste plekken te realiseren. Daarbij speelt een rol dat gezien het uitgangspunt van vrijwilligheid bij de verwerving, de realisatie grotendeels afhankelijk is van de mogelijkheden van grondaankopen die zich op enig moment voordoen.

De inrichting van de EHS blijft inderdaad achter bij de raming, zoals ook aangegeven in het jaarverslag LNV (pagina 58). Hiervoor is een aantal verklaringen aanwijsbaar. Allereerst is er sprake van een groot aantal hectares waarvan de inrichting is gestart maar nog niet afgerond (het zogeheten «onderhanden werk», zie ook het antwoord op vraag 8). Daarnaast duurt het vaak lang voordat planologische procedures voor inrichtingsprojecten (inclusief bezwaarprocedures) zijn afgerond. Ik zal samen met de provincies inventariseren welke mogelijke knelpunten de afgesproken inrichtingstaakstelling in gevaar kunnen brengen.

De deelname aan het particulier natuurbeheer blijft, ondanks een toename, achter bij de verwachting. De evaluatie van de omslag van minder verwerving naar meer beheer kan inzicht bieden in de oorzaken daarvoor. Zoals ik u eerder heb gemeld (Kamerstukken II, vergaderjaar 2006–2007, 29 576, nr. 39) zal ik u voor 15 september van dit jaar mijn reactie doen toekomen op deze evaluatie en enige andere rapporten over de EHS.

De door de Algemene Rekenkamer genoemde cijfers over het tempo van realisatie wil ik enigszins nuanceren. In de kabinetsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2006–2007, 30 825, nr. 2) over de realisatie van de EHS heeft mijn voorganger betoogd dat de Rekenkamer te somber was over de kwantitatieve voortgang van de EHS, omdat in de cijfers van de Rekenkamer geen rekening werd gehouden met de verworven ruilgronden en de «onderhanden hectares» bij de inrichting. In het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag 2006 worden deze categorieën opnieuw buiten beschouwing gelaten.

De nuancering van de cijfers van de Algemene Rekenkamer laat onverlet dat er forse inspanningen nodig zijn om de Ecologische Hoofdstructuur zoals beoogd in 2018 te realiseren. Mede gelet op de hiervoor geschetste afhankelijkheden kan ik u voor het halen van de EHS-doelstelling geen harde garanties geven.

27

Acht u het aantal controles van de Algemene Inspectiedienst (AID) voldoende om misstanden op te sporen en bent u bereid de capaciteit van de AID voor controle, handhaving en sanctionering uit te breiden voor het komende jaar? Kunt u aangeven waarom wel/niet?

Ik wil vooropstellen dat de capaciteit van de AID per 2007 met 11 fte is uitgebreid. De inzet van de capaciteit komt tot stand op basis van risicobeoordelingen. Het huidige systeem is erop gericht om met de beschikbare middelen de capaciteit zo gericht en efficiënt mogelijk in te zetten om de meest risicovolle overtredingen op te sporen en te constateren. Bedacht moet worden dat de intensivering van de handhaving niet alleen een zaak is van capaciteitsuitbreiding. Minstens zo belangrijk is dat de capaciteit zo slim mogelijk wordt ingezet en daarmee optimaal wordt benut. Op basis van de principes van programmatisch handhaven is het ministerie van LNV een handhavingsprogramma voor de regelgeving op het gebied van het dierenwelzijn aan het formuleren.

28, 29, 30 en 31

Waarom is het begrote aantal inspecties van de Voedselen Warenautoriteit (VWA) niet gerealiseerd? Hoeveel inspecties zijn er specifiek uitgevoerd op het thema dierenwelzijn, onderverdeeld in de verschillende onderwerpen, en wat zijn de resultaten daarvan?

Hoeveel keuringen zijn er in 2006 door de VWA uitgevoerd, waar dierenwelzijn een aantoonbaar onderdeel van was? Hoe verhoudt dat aantal zich tot het totaal aantal keuringen dat is gedaan in 2006?

Hoeveel situaties van overtreding op dierenwelzijn zijn schriftelijk geconstateerd door de VWA? Hoeveel van deze situaties hebben geleid tot maatregelen die zijn genomen door de VWA? Welke maatregelen zijn dit?

Hoeveel meldingen van overtredingen van dierwelzijn zijn er gedaan aan uw ministerie en de AID? Welke van deze meldingen of die aan de VWA hebben geleid tot maatregelen? Welke protocollen gelden voor deze meldingen?

Vanaf 2006 zijn de effecten van het vernieuwde toezicht van de VWA zichtbaar. Met name op het gebied van levensmiddelen en in mindere mate productveiligheid is het aantal inspecties hierdoor afgenomen.

Het overheidstoezicht op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren wordt door zowel de VWA als de AID uitgevoerd. De VWA ziet toe op de naleving van drie clusters van wetgeving: dierproeven, slachterijen en transport.

Wat betreft dierproeven publiceert de VWA jaarlijks een overzicht van haar bevindingen («Zo doende»). In 2005 zijn in totaal 612 809 dierproeven geregistreerd. Over de maatregelen rond proefdieren wordt separaat gerapporteerd middels het jaarverslag «Zo doende 2006» dat thans in voorbereiding is.

Andere inspecties waar levende dieren een onderdeel van uitmaken hebben ook allemaal een welzijnscomponent. Dit maakt integraal deel uit van de inspectie en is dus niet als zodanig uit te splitsen.

In 2006 werden ruim 1,5 miljoen kalveren, 800 000 volwassen runderen, 266 000 schapen en geiten en 20 miljoen varkens gekeurd en geslacht (cijfers afkomstig van Produktschap Vlees en Eieren).

Met betrekking tot welzijnsovertredingen in slachterijen zijn de gegevens niet centraal beschikbaar. Bij een constatering van een welzijnsovertreding geldt de procedure dat het bedrijf door de toezichthoudend dierenarts in eerste instantie mondeling wordt aangesproken. Het bedrijf is dan geacht de situatie te herstellen.

VWA medewerkers kunnen als individuele toezichthouder bij geconstateerde overtredingen de AID inschakelen. Daarvoor wordt in veel gevallen een diergeneeskundige verklaring ingevuld. Het dossier wordt vervolgens overgedragen aan de AID ter behandeling.

Ten aanzien van het transport van levende dieren heeft de VWA van april 2006 tot eind 2006 6370 reisplannen verstrekt en gecontroleerd. Bijna de helft van de reisplannen werd door de transporteur niet op tijd geretourneerd. Dit resulteerde in 1105 maningen richting de transporteur. Daarvan zijn uiteindelijk 18 dossiers overgedragen aan de AID voor strafrechtelijke vervolging. Daarnaast waren er 192 buitenlandse transporteurs die hun reisplannen niet retourneerden. Deze 192 dossiers zijn overgedragen aan de autoriteiten in de medelidstaten met het verzoek maatregelen te nemen tegen de desbetreffende transporteurs.

De VWA ontvangt klachten van autoriteiten uit het buitenland als er onder andere welzijnovertredingen zijn gepleegd door Nederlandse transporteurs in het desbetreffend land. In 2006 zijn er 38 welzijnsklachten ontvangen uit andere lidstaten. Afhankelijk van de overtreding en de verifieerbaarheid van de buitenlandse klacht worden passende maatregelen genomen.

32

Welke maatregelen neemt de VWA om het betrokken personeel in handhaving op dierwelzijn op te leiden? Welke maatregelen neemt u om de juiste uitvoering van de handhaving van de wet- en regelgeving te garanderen bij de vee- en vleeskeuringen?

Voor veel VWA-medewerkers geldt dat zij gezien hun vooropleiding reeds over een geruime kennis beschikken die relevant is voor dierenwelzijn. Daarnaast vormt dierenwelzijn een expliciet onderdeel van het opleidingsprogramma voor nieuw personeel. Ook reeds in dienst zijnd personeel krijgt regelmatig «opfriscursussen». Ook maakt dierenwelzijn deel uit van hetgeen in de werkinstructies voor de VWA medewerkers is opgenomen daar waar levende dieren betrokken zijn.

Voor proefdierinspecteurs gelden speciale eisen en wordt een maatgemaakt opleidingsprogramma aangeboden (afhankelijk van de vooropleiding en werkervaring) uitgangspunt is dat de inspecteurs een vooropleiding moeten hebben die toegang geeft tot de zogenaamde artikel 14 (van de Wet op de dierproeven) cursus (cursus welzijn van proefdieren). Daarnaast worden relevante onderdelen uit deze cursus gekozen om kennis waar nodig te verbreden of aan te vullen. Tevens worden deze inspecteurs opgeleid tot buitengewoon opsporingsambtenaar.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Duyvendak (GL), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Vacature (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).

Naar boven