31 031 VIII
Jaarverslag en slotwet ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2006

nr. 1
JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 16 mei 2007

Ontvangsten naar beleidsterrein (in mln €)

kst-31031-VIII-1-1.gif

Uitgaven naar beleidsterrein (in mln €)

kst-31031-VIII-1-2.gif

INHOUDSOPGAVE blz.

A.ALGEMEEN6
 Voorwoord6
 Dechargeverlening7
 Leeswijzer10
    
B.BELEIDSVERSLAG12
 Beleidsterugblik12
 De beleidsartikelen24
 1.Primair onderwijs24
 3.Voortgezet onderwijs44
 4.Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie60
 5.Technocentra76
 6 en 7.Hoger onderwijs78
 8.Internationaal onderwijsbeleid94
 9.Arbeidsmarkt en personeelsbeleid101
  Overzichtconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid105
 10.Informatie- en communicatietechnologie115
 11.Studiefinancieringsbeleid122
 12.Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten135
 13.Lesgelden144
 14.Cultuur146
 15.Media159
 16.Onderzoek en wetenschappen167
 De niet-beleidsartikelen181
 17.Nominaal en onvoorzien181
 18 t/m 20.Apparaatskosten185
 Bedrijfsvoeringparagraaf188
    
C.JAARREKENING196
 1.Verantwoordingsstaat van het ministerie van OCW196
 2.Verantwoordingsstaat van de agentschappen197
 3.Saldibalans198
 4.Misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving207
 5.Jaarrekening Centrale Financiën Instellingen (CFI)211
 6.Jaarrekening Nationaal Archief (NA)214
    
D.BIJLAGEN219
 1.Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s219
 2.Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer220
 3.Topinkomens222
 4.Afkortingen223
 5.Trefwoorden229
 6.Begrippen233

A. ALGEMEEN

VOORWOORD

Het jaarverslag 2006 beschrijft de prestaties en resultaten van het beleid dat in de begroting 2006 is aangekondigd. Daarnaast geeft het inzicht in de uitgaven die daarmee gemoeid zijn. In dit jaarverslag zijn meer prestaties vastgelegd in meetbare prestatie-indicatoren dan in voorgaande jaren. In aanvulling op de begroting 2006 is op 24 november 2005 een brief naar de Tweede Kamer verzonden met een overzicht van die extra prestatie-indicatoren.

Een belangrijke indicator is het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. De cijfers laten zien dat het aantal jongeren dat voortijdig de school verlaat in 2006 is gedaald. Toch blijft het een weerbarstig probleem. Om de daling te versnellen, is met de perspectievennota Aanval op de uitval; perspectief en actie een groot aantal extra maatregelen en acties in gang gezet.

Verder hebben de professionals in het onderwijs in 2006 meer verantwoordelijkheden gekregen. Zo is de lumpsumfinanciering in het primair onderwijs ingevoerd en zijn knellende regels voor de basisvorming en de tweede fase van het voortgezet onderwijs ingetrokken.

Om ons historisch bewustzijn te versterken en de gedeelde kennis over de Nederlandse geschiedenis te vergroten is een cultuurhistorisch canon geïntroduceerd die bestaat uit 50 «vensters». Deze bieden zicht op de geschiedenis en cultuur van Nederland.

Belangrijke doelstellingen in de bedrijfsvoering waren onder meer: helder formuleren van doelstellingen en resultaten in begroting en jaarverslag, voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik en de verbetering van de interne bedrijfsvoering. Op deze gebieden is behoorlijk vooruitgang geboekt. Voorbeelden hiervan zijn de verbeterde aandacht voor het misbruik en oneigenlijk gebruik bij de beleidsvoorbereiding en de stappen die gezet zijn bij het wegnemen van de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde onvolkomenheden.

De opbouw van het jaarverslag 2006 volgt de Rijksbegrotingsvoorschriften. Het jaarverslag is onderverdeeld in een algemeen gedeelte, een beleidsterugblik en een jaarrekening.

DECHARGEVERLENING

Verzoek tot dechargeverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2006 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:

a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;

b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

c. de financiële informatie in het jaarverslag en de jaarrekening;

d. de departementale saldibalans;

e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

a. Het financieel jaarverslag van het Rijk over 2006; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.

b. De slotwet van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2006; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd. Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen;

c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2006 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.

d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het financieel jaarverslag van het Rijk over 2006 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2006, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2006 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 84, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2006 bestaat uit de volgende onderdelen:

A. Een algemeen deel

B. Het beleidsverslag

C. De jaarrekening

D. Bijlagen

A. Het algemeen deel bevat het voorwoord, de dechargeverlening en deze leeswijzer.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

1. Beleidsterugblik

2. De beleidsartikelen (inclusief overzichtsconstructies)

3. De niet-beleidsartikelen

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Terugblik beleidsprioriteiten

In de beleidsterugblik kijken we terug op de hoofdpunten van het beleid in 2006. Dit doen we aan de hand van de onderwerpen zoals deze zijn opgenomen in de beleidsagenda 2006, aangevuld met tijdens het jaar opgekomen onderwerpen.

2. De beleidsartikelen

In de begroting 2006 is bij elk artikel aandacht besteed aan de kritische succesfactoren die de resultaten van het beleid mogelijk kunnen beïnvloeden. In deze verantwoording wordt alleen op deze factoren teruggekomen indien zij daadwerkelijk van invloed zijn geweest op het al dan niet behalen van de beoogde doelstellingen.

Net als in de begroting 2006 zijn de volgende overzichtsconstructies opgenomen:

• Internationaal beleid

• Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

3. De niet-beleidsartikelen

Op artikel 17 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals bijvoorbeeld de loon- en prijsbijstelling. De apparaatsuitgaven van het bestuursdepartement, de inspecties en de adviesraden worden op artikel 18 t/m 20 (ministerie algemeen) verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. De jaarrekening.

De jaarrekening bevat de Departementale Verantwoordingsstaat 2006, de samenvattende verantwoordingsstaat 2006 van de agentschappen, de saldibalans, misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving en de jaarrekeningen van de agentschappen CFI en het Nationaal Archief.

D. De volgende bijlagen zijn opgenomen:

1. Toezichtsrelaties ZBO’s en RWT’s

2. Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer

3. Topinkomens

4. Afkortingen

5. Trefwoorden

6. Begrippen

B. BELEIDSVERSLAG

BELEIDSTERUGBLIK

1. Naar een slimme, vaardige en creatieve samenleving

Inleiding

Onderwijs, cultuur en wetenschap raken iedereen. Kennis, vaardigheden en creativiteit zijn bepalend voor onze prestaties. Daarom luidt onze missie: OCW werkt aan een slim, vaardig en creatief Nederland. Dit zijn de eigenschappen die ons land nodig heeft om een sterke samenleving te kunnen zijn. Een samenleving die binnen Europa tot de kennistop behoort. Die samen mét Europa de rest van de wereld aankan. Kortom: Onderwijs, cultuur en wetenschap vormen de basis voor welzijn en welvaart.

Onze missie is gericht op de mensen die het moeten doen: de onderwijzers, de kunstenaars, de wetenschappers. Maar ook op de mensen voor wie zij het doen: leerlingen, studenten, ouders, bedrijven, televisiekijkers en museumbezoekers. Deze mensen bieden we ruimte. Ruimte om als professional les te geven, kunst te maken, te onderzoeken. En ruimte om te leren en te studeren, te genieten van kunst en cultuur.

De resultaten van ons beleid laten zien dat we in 2006 stappen voorwaarts hebben gemaakt. Niet dat we er nu zijn. Dat kan niet. Onderwijs, cultuur of wetenschap zijn nooit «af». In een continuproces van verandering en verbetering blijven we bezig. Soms doen we twee passen vooruit om meteen weer een stapje terug te zetten. Soms moeten we constateren dat de lat te hoog is gelegd. Dat de werkelijkheid weerbarstiger is dan we hoopten. Maar al met al mogen we niet ontevreden zijn.

Zo is Nederland slimmer geworden. Er zijn meer jongeren aan het werk, er is minder schooluitval, meer studenten in bèta/technische vakken, het analfabetisme wordt teruggedrongen, «leven lang leren» staat op de agenda en er is veel extra geld voor onderzoek en innovatie.

Nederland is bovendien vaardiger geworden. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is sterk verbeterd, de vernieuwing van het vmbo is fors opgeschoten en de maatschappelijk stages zijn op steeds meer scholen een feit.

En tot slot is Nederland creatiever. De diversiteit en kwaliteit van het Nederlandse cultuuraanbod is aanhoudend hoog, de creatieve bedrijfstakken groeien bovengemiddeld. Minder regeldwang en meer aandacht voor «goed bestuur» geven professionals de ruimte.

Een overzicht van de belangrijkste beleidsresultaten worden weergegeven in de onderstaande tabel. Vervolgens wordt dieper ingegaan op een aantal van deze resultaten.

Belangrijkste resultaten 2006

Naar een slimme samenleving

– VSV terug naar 56 000 in schooljaar 2005–2006

– Invoering kwalificatieplicht per 1 augustus 2008

– Aantal brede scholen deze kabinetsperiode van 300 naar 600 in 2006

– Meer studenten in beta/technische WO-opleidingen

– Meeneembare studiefinanciering naar het buitenland (per 1 september 2007)

– €100 miljoen extra voor wetenschappelijk onderzoek (Smart-mix-regeling)

Naar een vaardige samenleving

– € 300 miljoen voor praktijkgerichte leeromgeving in het vmbo

– Uitbreiding maatschappelijke stages

– Invoering innovatiebox

Naar een creatieve samenleving

– Nieuwe cultuurnotasystematiek

– Cultuurhistorische canon van Nederland

– € 140 miljoen extra voor restauratie van rijksmonumenten

De werkvloer staat centraal

– Verbeteringslag kwaliteit lerarenopleiding

– Administratieve lasten bij onderwijsinstellingen per 2007 met 22% teruggebracht (ten opzichte van 2003)

Goed bestuur

– Invoering Wet Medezeggenschap Scholen

– Invoering lumpsum in het primair onderwijs

– Aantal kerndoelen PO en VO teruggebracht

2. Naar een slimme samenleving

Lissabondoelstellingen

Het kabinet Balkenende is vier jaar geleden ambitieus aan de slag gegaan met de doelstellingen die de Europese regeringsleiders in 2000 in Lissabon met elkaar hebben afgesproken. Doel van de Lissabondoelstellingen is Europa binnen tien jaar om te vormen tot een concurrerende en sociaal hechte kennissamenleving. In 2002 zijn hiervoor zes doelstellingen afgeleid voor onderwijs en wetenschap. Om de voor Nederland afgeleide doelstellingen te realiseren moeten nog grote stappen gemaakt worden; reden voor het kabinet om zich in 2006 hier extra voor in te spannen.

Eerste Lissabondoelstelling: ten minste 85% jongeren een startkwalificatie

Een goede opleiding is één van de belangrijkste voorwaarden voor een goede loopbaan. Nederland heeft in 2003 de Lissabondoelstelling aangenomen: in 2010 moet meer dan 85% van alle jongeren tussen de 20 en 24 jaar een startkwalificatie hebben (minimaal examen op havo- of mbo-2-niveau). In 2004 stond de teller nog op 75%, en in 2005 is dit percentage niet veel verder gestegen (75,6%). Dit komt deels omdat het beleid zich voornamelijk richt op het voorkomen van voortijdig schoolverlaters, die voor een aanzienlijk deel in jongere leeftijdscategorieën zitten. De inspanningen die we in 2006 hebben gedaan om voortijdig schoolverlaten te voorkomen, worden in de volgende paragraaf beschreven.

Het kabinet Balkenende III heeft in 2006 een wetsvoorstel aan de Raad van State aangeboden dat gemeenten de mogelijkheid biedt om een zogenoemde leerwerkplicht in te voeren. Dit houdt in dat jongeren in de leeftijd van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie óf een opleiding volgen óf aan het werk zijn. Het commentaar van de Raad van State op dit wetsvoorstel en ook het Coalitieakkoord maken het noodzakelijk om meer tijd te nemen voor de uitwerking. Het streven is om een wetsvoorstel in het najaar van 2007 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Tweede Lissabondoelstelling: drastisch terugdringen voortijdig schoolverlaten

Voortijdig schoolverlaten is en blijft een complex en weerbarstig probleem. Jongeren stoppen om heel verschillende redenen met school: ze hebben genoeg van school, ze krijgen een leuke baan aangeboden, ze nemen een zorgtaak op zich of ze komen met justitie in aanraking. Nederland heeft de Europese doelstelling voor het voortijdig schoolverlaten omgezet in een nationale doelstelling. Ten opzichte van 2002 moet het aantal voortijdige schoolverlaters met 50% zijn verminderd in 2010.

In 2002 waren er 71 000 voortijdig schoolverlaters tussen de 12 en 23 jaar. In het schooljaar 2005 – 2006 bedroeg het aantal voortijdig schoolverlaters circa 56 000. De Tweede Kamer is hierover in februari van dit jaar geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 26 695, nr. 37). In 2006 constateerde OCW dat het aantal voortijdig schoolverlaters niet snel genoeg daalde. Met de perspectievennota Aanval op de uitval; perspectief en actie hebben we in 2006 een groot aantal maatregelen en acties in gang gezet:

• We hebben de Tweede Kamer een wetsvoorstel aangeboden over de invoering van een kwalificatieplicht tot de leeftijd van 18 jaar in de Leerplichtwet.

• We hebben convenanten gesloten met de 14 regio’s met de meeste uitvallers. Met als beoogd resultaat 10% minder uitval in het schooljaar 2006–2007 ten opzichte van het schooljaar 2005–2006.

Derde Lissabondoelstelling: meer bèta en techniek

De bedoeling is dat in 2007 15% meer hoger opgeleiden, ten opzichte van 2000, instromen in de opleidingen bèta en techniek. In 2010 zouden er dan 15% meer hoger opgeleiden deze opleidingen moeten afronden. In 2006 heeft het Platform Bèta/techniek een midterm review gedaan om te kijken of dat daadwerkelijk haalbaar is met de middelen die er nu beschikbaar zijn. Het blijkt dat de overall-strategie van het Platform Bèta/techniek goed werkt. Zelfsturing door organisaties en werken van «onderop» blijken succesvolle strategieën te zijn.

Om meer hoger opgeleiden te laten instromen is het belangrijk dat er aandacht komt voor het hbo. Hoewel er in 2006 meer studenten voor exacte vakken hebben gekozen, kan deze stijging grotendeels toegeschreven worden aan een hogere instroom in het wetenschappelijk onderwijs. Hier is de doelstelling in 2006 bereikt. Op het hbo is er sprake van een daling. Meer aandacht voor meisjes en allochtonen op het hbo en meer aandacht voor de doorstroom mbo-hbo zou moeten leiden tot meer hbo-studenten die kiezen voor exacte vakken.

Vierde en vijfde Lissabondoelstelling: leesvaardigheid & «leven lang leren»

Hoewel de leesvaardigheid van jongeren hoog is, telt Nederland ongeveer 1,5 miljoen mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Voor het bestrijden van dit «functioneel» analfabetisme is het aanvalsplan laaggeletterdheid «Van A tot Z betrokken» ontwikkeld. Naast de bestrijding van het analfabetisme besteden we ook aandacht aan de taalvaardigheid van leerlingen.

Het «aanvalsplan» is op 25 november 2005 naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 142) en bevat een overzicht van alle beleidsmaatregelen die relevant zijn in de strijd tegen laaggeletterdheid. Voor nieuwe initiatieven is vanaf 2006 jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar. Bij de uitvoering van het plan wordt voor specifieke activiteiten samengewerkt met het Centrum voor innovatie van opleidingen (Cinop), Stichting Lezen & Schrijven en ETV.nl. De activiteiten betreffen onder andere een landelijke campagne en een TV-serie. De maatregelen uit het aanvalsplan worden jaarlijks geëvalueerd in een voortgangsrapportage. De eerste rapportage ontvangt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2007.

De aanpak van «functioneel» analfabetisme sluit aan bij het beleid voor een «leven lang leren». De Europese doelstelling is dat in 2010 tenminste 12,5% van de 25–64 jarigen een cursus of opleiding volgt. Hoewel het percentage in Nederland van 16,6% in 2005 tot 15,8% in 2006 is teruggelopen, zit Nederland hier nog steeds boven. Het kabinet Balkenende I heeft voor Nederland de lat echter hoger gelegd dan het Europese streefcijfer en wil op het niveau van de best presterende landen in Europa uitkomen, namelijk 20%. De snelheid waarmee het aandeel volwassen «studenten» nu groeit, is daarvoor niet voldoende. Om de doelstelling te bereiken heeft de projectdirectie Leren en Werken van de ministeries van SZW en OCW, in 2006 met 36 regionale en sectorale samenwerkingsverbanden afspraken gemaakt voor de realisatie van 15 000 duale trajecten (trajecten van leren en werken waarin mensen een diploma kunnen halen) en 20 000 EVC-trajecten (EVC= erkenning van verworven competenties).

Zesde Lissabondoelstelling: onderzoeksinvesteringen

Nederland heeft begin 2006 de ambitie uitgesproken om in 2010 3% van het bruto binnenlands product (BBP) te investeren in research & development (R&D). Deze 3% moet uit 1% publiek en 2 % privaat gefinancierde R&D bestaan. Uit recente internationale cijfers (2004) blijkt dat Nederland 1,78 % van het BBP aan R&D uitgeeft. Hiervan is 1,07% privaat gefinancierd (Nederland en buitenland). Hier is de «achterstand» dus het grootst. De uitdaging voor Nederland is om private investeringen in R&D te stimuleren.

Het kabinet heeft in 2005 en 2006 extra geld, ondermeer via eenmalige FES-impulsen en de WBSO-regeling (fiscale subsidiering van R&D), uitgetrokken voor onderzoek en innovatie. Hierdoor is een trendbreuk gerealiseerd met de periode daarvoor. Het gaat om € 100 miljoen (2005) en € 352 miljoen (2006) uit het FES. Daarnaast is er ook € 175 miljoen extra uitgetrokken voor de WBSO voor de periode 2005–2006. Dit extra geld is bedoeld om private investeringen in R&D te stimuleren. In totaal neemt in 2006 de publieke financiering van R&D, ten opzichte van 2004, toe met zo’n 0,08% van het BBP. Het effect van meer publiek gefinancierde R&D op de privaat gefinancierde R&D is moeilijk in kaart te brengen, omdat beslissingen van bedrijven om (meer) te investeren in R&D afhankelijk zijn van een groot aantal factoren, waarop de overheid geen invloed heeft.

Excellent onderzoek

Nederland moet de kennis van slimme mensen benutten. Hiervoor heeft OCW in het Wetenschapsbudget 2004 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 1) aangekondigd de beste onderzoekers en de beste onderzoeksgroepen de meeste armslag te willen geven. Daaraan wordt samen met het ministerie van Economische Zaken uitwerking gegeven aan de subsidieregeling Smart Mix. Naast de Smart Mix is besloten € 100 miljoen uit de Strategische Overwegingen Component afhankelijk te maken van de prestaties van de universiteiten in de tweede en derde geldstroom. De Smart Mix is gepubliceerd in deStaatscourant van 27 maart 2006 (nr. 61, p. 11). Het Smart Mix programma betreft een strategische inzet van € 100 miljoen (vanaf 2007) uit de extra middelen voor de kenniseconomie, met als doel twee knelpunten in de Nederlandse kenniseconomie aan te pakken: het versterken van focus en massa in het excellente wetenschappelijk onderzoek en de kennisparadox. In april 2007 zullen de eerste voorstellen voor de Smart Mix worden gehonoreerd. De beschikbare Smart Mix middelen in de periode 2004–2007 zijn onder andere ingezet voor de continuering van het ICT-regieorgaan, voor drie Maatschappelijke Topinstituten, voor polair onderzoek, voor digitalisering van onderzoeksgegevens en wetenschappelijke collecties en voor versterking van het wiskundecluster.

Excellent onderzoek kan niet plaatsvinden zonder onderzoekstalent. Nederland doet het momenteel goed wat niet alleen blijkt uit de citatiescores die al jaren tot de hoogste van Europa behoren, maar ook uit het feit dat Nederland meer geld binnenhaalde uit het 6de EU-Kaderprogramma (2002–2006) dan dat Nederland er aan bijdroeg. Echter blijvende ondersteuning is gewenst. Eind 2005 is de beleidsnotitie «Onderzoekstalent op waarde geschat» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 11) uitgebracht. In 2006 is OCW verder gegaan met het uitvoeren van de maatregelen uit deze nota en is er een samenhangend geheel van persoonsgebonden subsidies (bijna € 30 miljoen) tot stand gebracht om de carrièreperspectieven van talentvolle jonge onderzoekers te verbeteren.

Toekomst publieke omroep

Nederland heeft een publieke omroep nodig met een duidelijk eigen taak en «gezicht». Een omroep die met de maatschappelijke en technologische veranderingen meegaat en de kijkers en luisteraars een samenhangend en boeiend programma-aanbod kan bieden voor radio, televisie, internet, themakanalen en combinaties daarvan. Om dit te bereiken heeft het kabinet in 2006 de aansturing en programmering van en het toezicht op de publieke omroep verbeterd.

• Om de aansturing te verbeteren is op 1 januari 2006 een onafhankelijke raad van toezicht van de publieke omroep aangetreden. De omroepen zelf zijn vertegenwoordigd in het college van omroepen. Er is nu een heldere scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering en er is een duidelijke regie op de programmering.

• In september 2006 heeft de publieke omroep een nieuwe indeling van de radio- en televisiezenders gepresenteerd. Een van de doelen is de programma’s van de publieke omroep beter aan het publiek te presenteren. Een ander doel is om de kijkers onder de 50 jaar beter te bereiken. De nieuwe zenderindeling leidde al in de eerste maanden tot het gewenste effect.

• Er is nog geen prestatiecontract afgesloten met de publieke omroep. De discussie over de toekomst van de publieke omroep speelde daarbij een rol. Er komt nu een afspraak op hoofdlijnen. OCW is daarover met de publieke omroep in gesprek.

• Op 24 mei 2006 heeft het kabinet een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden dat voortkwam uit de nota «Met het oog op morgen... de publieke omroep na 2008» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 234). Door de val van het kabinet is dit wetsvoorstel niet meer in behandeling genomen.

• In de nacht van 10 op 11 december is de analoge ethertelevisie omgeschakeld naar digitale televisie. Sindsdien zijn Nederland 1, 2 en 3 en de regionale omroepen gratis en zonder smart card digitaal te ontvangen.

3. Naar een vaardige samenleving

Onderwijs-arbeidsmarkt

Om het onderwijs beter aan te laten sluiten op de arbeidsmarkt is in 2006 gestart met de invoering van vernieuwingen in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (BVE). Dat was al aangekondigd in de kabinetsreactie op het rapport «Beroepswijs beroepsonderwijs»(Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 13).

De vernieuwingen houden in dat onderwijsinstellingen met hun regionale partners concrete afspraken maken over zaken als praktijkgericht onderwijs, competentiegericht beroepsonderwijs, de doorstroom naar het bedrijfsleven en ondernemerschap. Deze vernieuwingen zijn ook terug te vinden in de landelijke innovatieagenda.

Onderwijsinstellingen hebben hiervoor vanaf 2006 geoormerkte middelen gekregen uit de zogenoemde «innovatiebox» (hierin zit geld van voorheen afzonderlijke innovatieregelingen). Ook is € 76 miljoen uit het FES in de innovatiebox opgenomen. De eerste resultaten zijn in 2007 beschikbaar.

Om de doorstroom tussen mbo en hbo te bevorderen, zijn in het schooljaar 2006/2007 de eerste studenten met mbo-3 diploma en ongediplomeerden op mbo-4- en havo/vwo-niveau gestart met een hbo-opleiding, op basis van een intake. De resultaten van dit traject worden geëvalueerd.

Vernieuwing in het vmbo

Het kabinet heeft uit het FES € 300 miljoen voor 2006 en 2007 beschikbaar gesteld voor vernieuwingen in het funderend onderwijs. Zoals gemeld in de brief van 24 november 2005 aan de Tweede Kamer, is daarvan € 237 miljoen uitgetrokken voor de praktijkgerichte leeromgeving in het vmbo. Vrijwel alle scholen, die hun leeromgeving nog niet hadden gerealiseerd, hebben een beroep gedaan op de «Regeling aanvullende subsidie praktijkgerichte leeromgeving 2006». Scholen zijn voortvarend bezig met het (voorbereiden van) de aanpassing van de leeromgeving. De verwachting is dat het merendeel (65%) de leeromgeving eind 2007 of eerder zal hebben gerealiseerd. In hoeverre de doelstellingen van de regeling worden bereikt zal moeten blijken uit evaluatieonderzoek te verrichten in het voorjaar van 2008 en 2009.

Maatschappelijke stages in het voortgezet onderwijs

Burgerschap en besef van waarden en normen leer je door het te doen, door te ervaren wat het is en door contact te maken met elkaar. In de school maar ook daarbuiten. Vanuit dat besef stimuleren we de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs. In het schooljaar 2006/2007 doen 481 scholen mee aan de maatschappelijke stage. Hiermee wordt de doelstelling – in 2007 biedt minimaal een kwart van de scholen hun leerlingen de mogelijkheid een maatschappelijke stage te doen – ruimschoots gehaald. Vanwege het succes van deze maatschappelijke stages willen we ze graag verder uitbreiden. Vanaf 2007 wordt de financiering van de maatschappelijke stage opgenomen in de lumpsum. Momenteel vindt er een discussie plaats over het verplicht stellen van de maatschappelijke stage. Het kabinet Balkenende IV heeft aangegeven hiervoor te willen gaan.

Historisch bewustzijn

Vooral bij de jeugd is onvoldoende historisch besef en gedeelde kennis aanwezig over de Nederlandse geschiedenis. De introductie van de cultuurhistorische canon en extra aandacht voor ons archeologisch erfgoed en monumenten dragen bij aan de versterking van ons historisch bewustzijn.

Canon

Op 16 oktober 2006 presenteerde de door de minister van OCW ingestelde commissie Van Oostrom de canon van Nederland. Het kabinet kon zich vinden in veel van de conclusies en aanbevelingen van het rapport zoals het belang van gedeelde kennis van de Nederlandse geschiedenis en cultuur. De canon bestaat uit 50 vensters die zicht bieden op die geschiedenis en cultuur. De canon is er voor alle Nederlanders en in het bijzonder voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs met als doel de gemeenschappelijke cultuurhistorische kennis te bevorderen. Ook kan zij een bijdrage leveren aan de sociale cohesie in de samenleving. Het canonrapport is over het algemeen positief ontvangen en geeft aanleiding tot een voortdurende discussie. De commissie evalueert in mei 2007 alle reacties en baseert daarop zijn eindrapport. In een definitieve beleidsreactie van het kabinet zal aandacht zijn voor de implementatie van de canon in onderwijs en cultuur.

Erfgoed

Bij historisch bewustzijn past ook een goede omgang met ons archeologisch erfgoed. Daarom is € 10 miljoen van de FES-middelen gereserveerd voor de uitvoering van het verdrag van Malta (bescherming archeologisch erfgoed). In december 2006 stemde de Eerste Kamer in met de Wet op de archeologische monumentenzorg, dat voorstellen bevat waarmee dit verdrag in Nederland wordt ingevoerd. Op basis van deze wet kunnen archeologen bij toekomstige bodemingrepen ook inventariseren welke archeologische vondsten er in het geding zijn en hoe deze het beste te behouden zijn. De wet zal medio 2007 van kracht zijn.

Monumenten

Voor de restauratie van rijksmonumenten met ernstige bouwkundige problemen is in 2005 € 97,5 miljoen beschikbaar uit de extra aardgasbaten. In de najaarsnota 2006 stelde het kabinet nog eens € 140 miljoen beschikbaar voor dit doel. Daarmee wordt het mogelijk om de restauratieachterstand terug te brengen.

4. Naar een creatieve samenleving

In de beleidsbrief Meer dan de Som (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 314, nr. 1) was het versterken van het culturele bewustzijn een belangrijke doelstelling. In het kader van de voorbereiding van de nota’s Museale Strategie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 989, nr. 27) en Verschil Maken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 939, nr. 22) zijn dan ook meerdere debatten geïnitieerd, maar ook rondom het thema Cultuur in de economie, bij de ruimtelijke ordening en in het onderwijs zijn gesprekken gevoerd met het veld, professionals en gebruikers. Concrete activiteiten om het cultureel bewustzijn te versterken zijn onder andere de Creative Challenge Call (cultuur en economie), de cultuurvouchers en Kosmopolis.

Diversiteit cultuuraanbod

In 2006 heeft OCW zich ingezet om te zorgen dat aanbod, personeel en publiek gaan matchen en dat daarbij recht wordt gedaan aan de verscheidenheid van de samenleving van vandaag. Kosmopolis is in de vier grote steden van start gegaan. Kunst en cultuur worden door Kosmopolis ingezet om kennis over én contact tussen de verschillende culturen in onze samenleving tot stand te brengen. Kosmopolis wordt een artistiek platform, waarvan het uitgangspunt is dat door cultuuruitingen contact tussen groepen met een uiteenlopende achtergrond tot stand komt.

In de mediasector zijn FunX, een multiculturele radiozender, en Mira Media actief. Het project Cultureel Erfgoed Minderheden heeft bijgedragen aan het breed toegankelijk maken van het erfgoed van minderheden. Via het programma Van Talent naar Beroep hebben talentvolle kunstenaars met een diverse achtergrond de weg gevonden naar een professionele beroepspraktijk.

Cultuur en school

In 2006 is goede voortgang geboekt met het verder verankeren van cultuur in zowel basis- als voortgezet onderwijs. Uit onderzoek is gebleken dat de belangstelling en de inzet van scholen voor cultuur groeit. Inmiddels komen via het vouchersysteem jaarlijks ruim een half miljoen leerlingen in het voortgezet onderwijs met culturele instellingen in contact. In het primair onderwijs geeft circa 80% van de scholen aan dat er jaarlijks voor de leerlingen meerdere activiteiten georganiseerd worden.

Creativiteit rendeert

Cultuur en creativiteit dragen bij aan het innovatief vermogen van de samenleving, maar zijn nog steeds onderbenut, zo blijkt uit onderzoek. Cultuur verbetert het vestigingsklimaat voor bedrijven en talent aanzienlijk en heeft een positief effect op de economie. Recent onderzoek laat zien dat de creatieve sector in Nederland bovengemiddeld groeit. Innovatie blijkt in creatieve steden bovendien makkelijker tot stand te komen. In het najaar van 2005 presenteerden OCW en EZ de kabinetsvisie op de samenhang tussen cultuur en economie en de rol die de overheid daarin zou moeten spelen. Het gaat daarbij om twee doelstellingen: enerzijds de economische effecten van cultuur en creativiteit beter benutten, anderzijds creatieve sectoren versterken. Op basis van deze visie is in 2006 door EZ in samenwerking met OCW, via de Creative Challenge Call € 3 miljoen in de creatieve sector geïnvesteerd.

Verschil maken (herziening cultuurnotasystematiek)

De overheid schept voorwaarden om onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit, bescherming en toegankelijkheid van cultuur te waarborgen en verstrekt in aanvulling op de markt subsidies. Om de transparantie van het subsidiesysteem te waarborgen, is in de jaren tachtig van de vorige eeuw de cultuurnotasystematiek geïntroduceerd. Door de subsidies aan culturele instellingen niet jaarlijks, maar steeds voor vier jaar toe te kennen, kon continuïteit worden geboden, terwijl de vierjarige cyclus het ook mogelijk maakte subsidies ter discussie te stellen en opnieuw te verdelen.

Bij de laatste Cultuurnota 2005–2008 heeft het kabinet besloten voorstellen te ontwikkelen ter verandering van de procedure. De nota Verschil Maken (september 2005) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 939, nr. 22), voorziet in differentiatie van de subsidieregelingen, uitbreiding van de rol van de cultuurfondsen en meer ruimte voor andere beoordeling (o.a. visitiatie).

5. De werkvloer staat centraal

Tekorten helpen aanpakken

Leerkrachten maken het onderwijs. Daarom volgt OCW nauwlettend de bewegingen en omvang van de groep onderwijsprofessionals. In het derde kwartaal van 2006 was het aantal openstaande vacatures voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs 850 fte: ruim anderhalf maal zoveel als een jaar eerder. Daarmee ligt het tekortpercentage nog ruim binnen de norm van 1% van de werkgelegenheid. Met de toename van het aantal vacatures voor leraren is echter wel een einde gekomen aan de dalende trend tussen 2002 en 2005. De stijging in 2006 van het aantal vacatures voor leraren kwam niet onverwachts: de economie trekt aan, waardoor de schaarste op de arbeidsmarkt toeneemt. Bij ongewijzigd beleid zullen steeds meer oudere leraren uitstromen, waardoor de lerarentekorten toenemen, met name in het voortgezet onderwijs. Het tekortpercentage voor leraren kan daar oplopen tot zo’n 6 % in 2011. Voor leraren in het primair onderwijs gaat het om 2,5 %. In deze sector dreigt overigens een ernstig tekort aan schoolleiders te ontstaan: zo’n 4 % in 2011.

De lerarenopleidingen hebben in 2006 belangrijke stappen gezet om de kwaliteit van de opleidingen te verbeteren. De lerarenopleidingen hbo hebben gezamenlijke afspraken vastgelegd in het bestuurscharter «Kwaliteit vergt keuzes». Daarmee wordt niet alleen het HO-niveau van de opleidingen verbeterd, maar ook de kwaliteitszorg, het instroomniveau voor reken- en taalvaardigheid, en de kwaliteit en transparantie van examens en EVC-procedures. Inmiddels werken de instellingen aan de uitvoering van de afspraken. Zo zijn de eerste toetsen reken- en taalvaardigheid afgenomen bij eerstejaars studenten van de PABO. Eind 2007 ontvangt de Tweede Kamer een verslag over de voortgang van de kwaliteitsverbeteringen door de lerarenopleidingen.

Het programma Opleiden in de School heeft in het speciaal basisonderwijs een stevige impuls gegeven aan het begeleiden en scholen van onderwijspersoneel; scholen zeggen duidelijke vooruitgang te hebben geboekt op het gebied van integraal personeelsbeleid. Om de resultaten goed te borgen en verankeren is een aanvullende subsidie gegeven. Concrete uitstroom- en doorstroomgegevens over de laatste jaren van de projectperiode (2005 en 2006) zijn er nog niet. In de eerste twee jaren (2003 en 2004) was de instroom hoger dan de uitstroom; in de jaren daarvoor was dat nog omgekeerd.

Minder gedoe voor de werkvloer

OCW werkt aan het verminderen van de bureaucratie voor de werkvloer. In het regeerakkoord van het tweede kabinet Balkenende zijn deregulering en ontbureaucratisering belangrijke speerpunten. De Tweede Kamer heeft ingestemd met een pakket aan maatregelen die leidt tot 29% minder administratieve lasten voor de instellingen op het gebied van zowel onderwijs, cultuur als wetenschap in 2007 oplopend tot 40% in 2010.

Vanwege de val van het kabinet is het voorstel voor de nieuwe Wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO) nog niet ingediend bij de Tweede Kamer. Dit voorstel bevat tal van maatregelen om de regeldruk voor instelling in het hoger onderwijs drastisch te verminderen. Nu de WHOO uitgesteld is, wordt in 2007 een reductie van de administratieve lasten van 22% gehaald.

De minister van OCW heeft verder in 2006 de Tweede Kamer toegezegd voor elke onderwijssector een bureaucratiebenchmark te laten ontwikkelen, die per onderwijsinstelling inzichtelijk maakt hoe de omvang van de bureaucratie (overhead), afgezet tegen de kwaliteit van onderwijs, zich verhoudt tot vergelijkbare instellingen binnen de sector. De verwachting is dat de uitkomsten van de benchmarks medio 2007 beschikbaar zijn.

6. Goed bestuur

OCW stelt minder eisen aan het «hoe» in het onderwijs, maar meer aan het «wat». Daardoor veranderen de verhoudingen tussen OCW en de onderwijsinstellingen. De Tweede Kamer is in 2006 via de nota «Voortgang good governance in het onderwijs» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 183, nr. 9) uitvoerig geïnformeerd over de voortgang van governance in het onderwijs (tegenwoordig «goed bestuur»). We hebben de ruimte in het onderwijs verder vergroot door te dereguleren, lumpsumfinanciering in het primair onderwijs in te voeren en regels voor de basisvorming en de tweede fase van het voortgezet onderwijs in te trekken. Het primair onderwijs werkt aan stapsgewijze decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden. De positie van leerlingen, ouders en personeel is met de invoering van het Wetsvoorstel Medezeggenschap op Scholen verder versterkt. Daarnaast heeft het vmbo meer mogelijkheden gekregen om zelf het onderwijsaanbod te bepalen. In het BVE komt een volledige scheiding tussen de taken en verantwoordelijkheden van de interne toezichthouder en die van bestuurder. Een wetsvoorstel daarvoor is inmiddels aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 599, nr. 2).

Ook het toezicht wordt aangepast aan de veranderende verhoudingen. Zo heeft in 2006 de samenwerking tussen de Inspectie van het Onderwijs, Auditdienst en Centrale Financiële Instellingen gestalte gekregen: instellingen worden in de toekomst nog maar één keer bevraagd en bezocht. Verder baseert de inspectie de frequentie en aard van het bezoek op het risicoprofiel van de betrokken instellingen. Bij het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie werkt de inspectie al op deze manier. In de loop van 2007 volgen primair onderwijs, voortgezet onderwijs en hoger onderwijs.

7. Stelsel in beeld

De beleidsterugblik bevat in deze paragraaf ook een korte analyse van de belangrijkste ontwikkelingen in het stelsel. Deze analyse is gebaseerd op de belangrijkste beelden uit «Bestel in beeld 2006».

Terugblik onderwijsstelsel

De toegankelijkheid van het onderwijs is toegenomen. Meer jonge mensen volgen onderwijs. Meisjes volgen vaker de leerweg havo/vwo-ho, terwijl jongens in de leerweg vmbo-mbo in de meerderheid zijn. In het zorgonderwijs (speciaal, voortgezet speciaal, praktijk- en leerwegondersteunend onderwijs, alsmede leerlinggebonden financiering) zijn jongens weliswaar nog steeds oververtegenwoordigd, maar het aandeel meisjes is de laatste jaren sterk gestegen. Allochtonen zijn relatief sterk vertegenwoordigd in de leerweg vmbo-mbo.

Uit de OESO-publicatie Education at a Glance blijkt dat het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking de afgelopen jaren is gestegen. In 2001 beschikte 28% van de 25–34 jarigen over een diploma hoger onderwijs, in 2005 was dit 34%.

Tegelijkertijd blijft voortijdig schoolverlaten een knelpunt. Er verlaten teveel leerlingen zonder startkwalificatie het onderwijs. De nieuwe registratie op basis van het onderwijsnummer laat een lichte daling zien in het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. Deze daling is echter nog niet voldoende om de Lissabon-doelstelling – een daling van 50% in de periode 2000–2010 – te realiseren.

Nederlandse leerlingen blijken in internationaal perspectief over uitstekende vaardigheden te beschikken. Nederlandse deelnemers aan de PISA en TIMSS onderzoeken presteren gemiddeld zeer goed in wiskunde, natuurwetenschappen en lezen. Bovendien heeft Nederland internationaal gezien weinig leerlingen met een laag of zeer laag niveau in lezen en rekenen. Binnen Nederlandse scholen zijn de verschillen in leerprestaties tussen kinderen relatief gering, de verschillen tussen scholen zijn daarentegen betrekkelijk groot. Dit laatste hangt samen met het relatief gedifferentieerde karakter van ons onderwijsstelsel.

Het beeld van de kwaliteit van het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs dat oprijst uit het onderwijsverslag van de Onderwijsinspectie is overwegend positief.

De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) borgt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland (en Vlaanderen) door middel van het beoordelen van opleidingen en het verlenen van een keurmerk en draagt bij aan de bevordering van deze kwaliteit. Het beeld in totaliteit is voldoende maar is per opleiding gedifferentieerd.

Ook de ouders oordelen over de kwaliteit van het onderwijs, de leraren en de school van hun kinderen. Uit de Onderwijsmeter 2005 blijkt dat zij redelijk positief oordelen over het onderwijs en de leraren, en positief over de school van hun kinderen.

Het onderwijs is in internationaal perspectief doelmatig. Nederlandse leerlingen halen relatief hoge resultaten met de beschikbare middelen. De uitgaven aan onderwijsinstellingen per leerling in het primair en secundair onderwijs zijn in Nederland vergelijkbaar met het gemiddelde uitgavenniveau in de OESO-landen. De uitgaven per student in het tertiair onderwijs (exclusief R&D) liggen iets boven het OESO-gemiddelde.

Terugblik wetenschapsbestel

De kwaliteit van het Nederlandse onderzoek van (publieke) kennisinstellingen is van een hoog niveau. Nederlandse onderzoekers publiceren relatief vaak, en die publicaties worden relatief veel geciteerd. De vele internationale visitatiecommissies, die het Nederlandse publieke onderzoek beoordelen, ondersteunen dit met hun oordeel over kwaliteit, productiviteit, relevantie en levensvatbaarheid.

Tegenover deze goede kwalitatieve prestaties staat een uitgavenniveau in de publieke sector dat in vergelijking met de OESO-landen nog wel boven het gemiddelde uitkomt (0,8 versus 0,7 procent van het BBP), maar in vergelijking met het niveau van begin jaren negentig met bijna 20 procent is afgenomen. De R&D-uitgaven in de private sector zijn in internationaal perspectief ver onder het gemiddelde niveau (1,0 versus 1,5 procent van het BBP), ook als rekening wordt gehouden met een andere structuur van de private sector. Het rapport van de commissie Chang en de kennisinvesteringsagenda van het Innovatieplatform wijzen op de gevolgen hiervan voor de positie van het Nederlandse onderzoek. Sinds enkele jaren is de verslechterde positie wat de publieke R&D betreft tot staan gebracht door de investeringen van het kabinet via enveloppemiddelen en het FES.

We moeten ons wel realiseren dat Nederland slechts 2,5% van de kennis die in de wereld wordt geproduceerd voor zijn rekening neemt. Een goed opgeleide beroepsbevolking is van groot belang om de elders ontwikkelde kennis te absorberen. Nederland heeft wat dat betreft een gunstige uitgangspositie.

Een deel van die beroepsbevolking is werkzaam als onderzoeker in het wetenschapsbestel. In vergelijking met andere EU-Ianden heeft Nederland echter weinig onderzoekers en relatief veel ondersteunend personeel, dat al dan niet direct bij onderzoek is betrokken. Vrouwen en allochtonen vormen nog een onderbenut potentieel, al neemt hun aandeel langzaam toe.

Door de betrekkelijk geringe omvang van Nederland staan Nederlandse onderzoekers open voor samenwerking met onderzoekers uit andere landen. Dit is versterkt door de Europese Kaderprogramma’s. Nederland profiteert goed van deze internationale samenwerking, want het blijkt dat internationale co-publicaties beter geciteerd worden dan publicaties zonder samenwerking of publicaties met alleen samenwerking binnen Nederland.

Terugblik cultuurnotastelsel en mediastelsel

In 2006 heeft de Tweede Kamer ingestemd met een wijziging van de Cultuurnotasystematiek die per 2009 moet zijn ingevoerd («Verschil Maken: Herijking cultuurnotasystematiek»,Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 35). Kern van deze herinrichting is dat er meer differentiatie moet komen in de aanvragen. Een van de belangrijkste veranderingen is dat instellingen die vooral vanuit artistiek-inhoudelijke overwegingen subsidie ontvangen, in de toekomst door de fondsen worden gefinancierd. Een ander deel van de culturele instellingen (de «basisinfrastructuur») blijft een subsidierelatie houden met het Ministerie van OCW, hetzij in de vorm van een langjarig subsidieperspectief (bijvoorbeeld de rijksmusea of de orkesten), hetzij in de vorm van een vierjaarlijks Subsidieplan. De Raad voor Cultuur zal meer op hoofdlijnen van beleid adviseren.

Ter verbetering van de aansturing van de Publieke Omroep is op 1 januari 2006 een onafhankelijke raad van toezicht van de Publieke Omroep aangetreden. De omroepen zelf zijn vertegenwoordigd in het college van omroepen. Er is nu een heldere scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering en een duidelijke regie op de programmering. Sinds 6 oktober gelden er nieuwe regels voor neventaken van de publieke omroepen. De Publieke Omroep kan daarmee de taakopdracht op een multi- en crossmediale manier uitvoeren en komen tot een afgewogen mix van distributiekanalen.

BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 1. PRIMAIR ONDERWIJS

1.1 Algemene beleidsdoelstelling: alle kinderen moeten passend en kwalitatief goed onderwijs krijgen in deugdelijk toegeruste scholen.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het primair onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de voorbereiding van kinderen op hun latere zelfstandige deelname aan de Nederlandse samenleving. Het primair onderwijs moet passend en kwalitatief goed zijn en het de kinderen mogelijk maken naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan die het beste aansluit bij hun talenten.

Gelet op het maatschappelijke belang van onderwijs, is in de Grondwet vastgelegd dat «het onderwijs een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering is». De overheid houdt daartoe een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs. De overheid verplicht ouders door middel van de Leerplichtwet om hun kinderen onderwijs te laten volgen. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, heeft de overheid de taak om ondersteuning te bieden en onderwijsachterstanden te voorkomen.

De bijdrage die de minister aan de algemene beleidsdoelstelling levert, is uitgewerkt in drie operationele beleidsdoelstellingen, te weten «stelselonderhoud», «kwaliteit en innovatie» en «school en omgeving». Om de operationele doelstellingen te bereiken, is een aantal instrumenten ingezet. De resultaten van deze instrumenten dragen bij aan het behalen van de operationele doelstellingen en daarmee aan de algemene beleidsdoelstelling.

Hieronder staan de meest recente realisaties van de effectgegevens bij deze algemene doelstelling:

Tabel 1.1 Effectgegevens artikel 1
Effectgegevens1999200120032005Realisatie 2006
1.  Percentage leerlingen op basisscholen met havo- of vwo-advies38%37%39%38%
  Bron: NWO cohortonderzoek     
2. Percentage leerlingen op basisscholen met adviezen tot aan vmbo gemengde leerweg24%25%25%27%
  Bron: NWO cohortonderzoek     
3. Percentage leerlingen op basisscholen met havo- of vwo-advies dat in leerjaar 3 feitelijk havo/vwovolgt83% 87% 
  Bron: NWO cohortonderzoek     
4. Percentage leerlingen op basisscholen met een lager advies dat in leerjaar 3 toch havo/vwovolgt14% 15% 
  Bron: NWO cohortonderzoek     
5. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde score op science» in groep 6 van het basisonderwijs  6 
  Bron: TIMSS     
6. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde wiskundeprestaties» in groep 6 van het basisonderwijs  10 
  Bron: TIMSS     
7. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde leesvaardigheid» in groep 6 van het basisonderwijs 2  
  Bron: PIRLS     
8. Gemiddelde vaardigheidsscores taal in groep acht  1 1151 114
  Bron: NWO Cohortonderzoek     
9. Gemiddelde vaardigheidsscores begrijpend lezen in groep acht53 5454
  Bron: NWO cohortonderzoek     
10. Gemiddelde vaardigheidsscores rekenen in groep acht116 117117
  Bron: NWO cohortonderzoek     

Toelichting

1. t/m 4. Het is in het kader van de Lissabon-afspraken gewenst dat 50% van de leerlingenpopulatie in 2010 naar het hoger onderwijs doorstroomt. Om deze doelstelling te bereiken, is het gewenst dat meer leerlingen in het primair onderwijs een hoger prestatieniveau bereiken en dat zij dat niveau ook vasthouden in het voortgezet onderwijs. De laatste gegevens dateren uit 2005. Het volgende cohortonderzoek komt uit in het najaar van 2007.

5. t/m 7. Het internationaal vergelijken van prestaties van leerlingen in het primair onderwijs brengt eveneens het nationale prestatieniveau in beeld (bron: TIMSS 2003http://timss.bc.edu/timss 2003i/mcgdm.html en PIRLS 2001http://isc.bc.e du/pirls2001i/PIRLS2001_Pubs_IR.html ). Aan TIMSS 2003 hebben 25 landen deelgenomen en aan PIRLS 2001 hebben 35 landen deelgenomen. In 2008 (PIRLS) en 2009 (TIMSS) zullen de nieuwe internationale vergelijkingen uitkomen.

8. t/m 10. Uit de vergelijking van de meest recente gegevens van het NWO cohortonderzoek (2005) met die van voorgaande cohorten blijkt onder andere dat de gemiddelde taalscore in groep 8 van de basisschool stabiel is gebleven. Dit geldt ook voor de gemiddelde scores voor begrijpend lezen en voor rekenen. De eenheid is conform de scores van het CITO en het leerlingvolgsysteem.

Daarnaast zijn effectgegevens zoals genoemd in de begroting 2006 de jaarlijkse gegevens over de kwaliteit van het onderwijs in het onderwijsverslag van de Inspectie van het Onderwijs. Een aantal gegevens uit het onderwijsverslag, zoals het percentage scholen dat de kwaliteitszorg op orde heeft of het percentage scholen met een goede zorgstructuur, is opgenomen onder de operationele doelstellingen «kwaliteit en innovatie» en «school en omgeving». De effectgegevens over de deelname aan het primair onderwijs en de tevredenheid van ouders over het onderwijs worden weergegeven bij de operationele doelstelling «stelselonderhoud».

Een meer gedetailleerd beeld van het primair onderwijs kan worden verkregen in Bestel in Beeld 2006 (http://www.minocw.nl/documenten/bestelinbeeld2006.pdf), Kerncijfers 2002–2006 (http://www.minocw.nl/documenten/KERNCIJFERS_2002_2006.pdf) en het Onderwijsverslag 2005/2006 (http://www.staatvanhetonderwijs.nl/pdf/onderwijsverslag.pdf).

Succesfactoren

Een kritische succesfactor van het primair onderwijs is de onderwijsarbeidsmarkt: er dient voldoende en goed onderwijspersoneel te zijn. In hoeverre dit van invloed is geweest is moeilijk te zeggen. Kengetallen over de onderwijsarbeidsmarkt zijn opgenomen in de overzichtsconstructie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid (artikel 9).

Daarnaast zouden ook demografische ontwikkelingen, zoals veranderingen in de samenstelling van de leerlingpopulatie en het lerarenbestand, van invloed kunnen zijn. De sterke vergrijzing van het onderwijspersoneel is één van de belangrijkste oorzaken van de groeiende vraag naar nieuwe leraren. De uitstroom vanwege vergrijzing bereikt zijn hoogtepunt in 2010. Veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie worden geraamd in de referentieraming (http://www.minocw.nl/documenten/referentieraming_2006_onderwijsdeelname.pdf). Tot 2010 blijft het aantal leerlingen in het primair onderwijs ongeveer gelijk. Het aantal geboorten daalt, waardoor daarna een daling van het totaal aantal leerlingen in het primair onderwijs wordt verwacht. In 2006 is het aantal leerlingen met een leerlinggebonden financiering sterker toegenomen dan was geraamd. Of demografische ontwikkelingen in 2006 van invloed zijn geweest op het beleid, is moeilijk te onderbouwen.

1.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen6 874 6317 275 9727 514 1437 922 74312 891 1397 805 5795 085 560
* waarvan garantieverplichtingen030 00000000
Uitgaven:6 876 9917 245 2337 574 3417 881 5888 314 9907 806 673508 317
        
Programma-uitgaven6 876 9917 245 2337 568 3347 875 8698 309 2357 801 498507 737
        
Stelselonderhoud5 331 5095 642 4595 860 6436 119 8007 891 8916 078 9431 812 948
• Personele vergoedingen (incl. budget personeels- en arbeidsmarktbeleid)4 468 0494 757 7074 933 7585 157 0366 712 8795 089 4031 623 476
• Invoering lumpsumfinanciering30 71935 79253 32959 762111 37992 82618 553
• Materiële vergoedingen815 482832 366858 359888 0971 041 296881 162160 134
• Overig17 25916 59415 19714 90526 33715 55210 785
        
Kwaliteiten innovatie63 31968 10775 14379 51980 41783 034– 2 617
• Vergroten kwaliteitszorg00666676505666– 161
• Cultuur en school007505 8127 6057 650– 45
• Innovatie in het primair onderwijs001 9557673 9403 000940
• Schoolbegeleiding57 21259 38364 38565 47366 73667 197– 461
• Overig6 1078 7247 3876 7911 6314 521– 2 890
        
School en omgeving1 482 1641 534 6671 586 9521 633 914297 9531 626 311– 1 328 358
• WSNS: onderwijs aan leerlingen met een specifieke zorgbehoefte313 733320 919332 013341 2465 059328 120– 323 061
• LGF: onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis538 127595 700637 367714 04329 185732 316– 703 131
• Onderwijsachterstandenbeleid609 144597 221597 338548 515170 480528 999– 358 519
• Eerste opvang aan leerplichtige asielzoekers4 6062 7082 4942 1821 0731 848– 775
• Veiligheid op school0008 75815 90621 000– 5 094
• Brede scholen28530930939528 52034628 174
• Tussenschoolse opvang3 7534 9544 8858 1193 2986 000– 2 702
• Vergroten zwemvaardigheid4 3555 2554 6331 9351783 038– 2 860
• Dagarrangementen en Combinatiefuncties000018 466018 466
• Buitenschoolse opvang000017 954017 954
• Overig8 1617 6017 9138 7217 8344 6443 190
        
Programmakosten overig0045 59642 63538 97440 761– 1 787
• Informatie Beheer Groep009 75411 49710 93616 949– 6 013
• CFI (incl. servicegericht uitvoeren)0035 84231 13828 03823 8124 226
        
Voorcalculatorische uitdelingen00000– 27 55127 551
        
Apparaatsuitgaven006 0075 7185 7545 175579
Ontvangsten49 59028 41788 99843 151115 93223 30692 626

Toelichting

• Verplichtingen: De overgang van declaratiestelsel naar lumpsumbekostiging gaat gepaard met een boekhoudtechnische wijziging in de verplichtingen.

• De reguliere financiering aan scholen voor «Weer Samen Naar School» (WSNS), «Leerlinggebonden financiering» (LGF), Onderwijsachterstandenbeleid en «Tussenschoolse opvang» is per 1 augustus 2006 onderdeel geworden van lumpsum en daarom opgenomen in «Personele vergoedingen» en «Materiële vergoedingen». Hierdoor lijkt het alsof er grote mutaties plaatsvinden op de bovengenoemde instrumenten. Voor het overgrote deel betreft dit echter de gewijzigde indeling naar instrumenten. Dit leidt tot de volgende wijzigingen in de vastgestelde begrotingsbedragen in tabel 1.2:

• Personele vergoedingen: + 1 271 906

• Materiële vergoedingen: + 83 044

• Overig stelselonderhoud: + 5 628

• Weer samen naar school: – 323 241

• Leerlinggebonden financiering: – 688 605

• Onderwijsachterstandenbeleid: – 346 082

• Tussenschoolse opvang: – 2 650

Het resterende verschil tussen de raming en realisatie van de uitgaven voor «Personele vergoedingen» en «Materiële vergoedingen» wordt veroorzaakt door een stijging van lonen, compensatie voor de prijsontwikkeling en veranderingen in de leerlingenontwikkeling.

• Invoering lumpsumfinanciering: Voor het flankerend beleid invoering lumpsumfinanciering zijn de uitgaven € 18,6 miljoen hoger dan bij de miljoenennota was geraamd. Dit is het gevolg van een kasschuif van 2007 naar 2006 binnen de regeling Bestuur en Management.

• Innovatie: In 2006 is er door middel van kasschuiven € 0,9 miljoen meer beschikbaar gekomen dan oorspronkelijk was geraamd. Dit is ook gerealiseerd.

• Eerste opvang asielzoekers: Als gevolg van de afgenomen instroom van minderjarige asielzoekers is er minder uitgegeven dan begroot.

• Veiligheid op school: Het inrichten van de 1 000 veiligheidsplaatsen in het (voortgezet) speciaal onderwijs (cluster 4; zeer moeilijk opvoedbare kinderen) heeft meer tijd gekost dan was voorzien.

• Brede school: Uit het FES heeft OCW middelen (€ 36 miljoen) gekregen voor huisvestingskosten van de brede school. VWS draagt voor de sportaccommodaties € 10 miljoen bij.

• Vergroten zwemvaardigheid: De regeling voor gemeenten voor het verbeteren van het zwemonderwijs is niet per 1 augustus 2006 gestopt, maar met ingang van 1 januari 2006. De vrijkomende middelen zijn ingezet voor de invoering van het onderwijsnummer.

• Dagarrangementen en Combinatiefuncties regeling: In 2006 heeft het kabinet € 100 miljoen beschikbaar gesteld voor dagarrangementen en combinatiefuncties voor de periode 2006 – 2010, waarvan € 50 mln in 2006. Uiteindelijk is hiervan € 18 mln gerealiseerd. Er waren minder projectaanvragen dan verwacht en ook de budgettaire omvang van de projecten was lager dan verwacht.

• Buitenschoolse opvang: Voor het uitvoeren van de motie Van Aartsen/Bos (Motie om scholen te verplichten voor- en naschoolse opvang te bieden of faciliteiten daartoe te bieden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300, nr. 14)) is bij de Miljoenennota 2007 in 2006 een bedrag van € 18 miljoen gereserveerd voor basisscholen om zich voor te bereiden op deze taak. Dit bedrag is in 2006 tot betaling gekomen.

• Informatie Beheer Groep: Op dit begrotingsonderdeel is ook het budget voor de uitvoering van werkloosheiduitkeringen voor onderwijspersoneel door UWV ondergebracht. De oorzaak van de onderuitputting is een lagere instroom van I/D-werknemers in de werkloosheid dan verwacht.

• CFI: Met name voor de informatie-architectuur voor de invoering van lumpsum heeft CFI extra uitgaven moeten doen.

• Voorcalculatorische uitdelingen: Het verschil tussen de raming en de realisatie is het gevolg van het indalen van de loonbijstelling in de personele bekostiging en de prijsbijstelling in de materiële bekostiging.

• Ontvangsten: Het grote verschil bij de ontvangsten wordt verklaard uit de teruggevorderde middelen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, vooral in verband met de beëindiging van de OALT-bekostiging. Het totaal van de terugvordering bedraagt circa € 53 miljoen. De overige ontvangsten zijn voornamelijk middelen die uit het (FES) beschikbaar zijn gesteld voor arbeidssimulaties in het (voortgezet) speciaal onderwijs en voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Deze ontvangsten (in totaal circa € 37 miljoen) worden gebruikt om de uitgaven op deze terreinen te financieren.

1.3 Operationele doelstellingen

1.3.1 Stelselonderhoud: toerusten van scholen

Doelbereiking

Om scholen in staat te stellen te voldoen aan de toegankelijkheids- en kwaliteitseisen, heeft de overheid de wettelijke verantwoordelijkheid om de door haar bekostigde scholen deugdelijk toe te rusten. Om scholen en schoolbesturen beter te laten inspelen op specifieke omstandigheden en onderwijs op maat te bieden, is een omslag naar meer eigen verantwoordelijkheid voor de sector primair onderwijs nodig. Een andere manier van bekostigen is daarvoor noodzakelijk. Per 1 augustus 2006 is lumpsumbekostiging in het primair onderwijs ingevoerd.

De overheid heeft – hoewel grondwettelijk niet verplicht – ook een verantwoordelijkheid genomen voor het toerusten van Nederlandse scholen in het buitenland.

Activiteiten

Tabel 1.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Personele bekostiging: Scholen ontvangen op basis van leerlingaantallen en leerlingkenmerken middelen van de rijksoverheid om onderwijspersoneel aan te kunnen stellen. ja
2. Personele bekostiging: Afschaffen formatiebudgetsysteem per 1 augustus 2006 en omzetten in lumpsumbekostigingja
3. Personele bekostiging: Het «flankerend beleid invoering lumpsumbekostiging» in eerste helft 2006 vooral richten op de besturen die nog een extra stap moeten maken om voldoende voorbereid te zijn op de invoering van lumpsumbekostigingja
4. Personele bekostiging: Investeren in versterking van bestuur en management met geld, voorlichting en directe ondersteuning van besturen en scholen.ja
5. Personele bekostiging: Tegelijk met de invoering van lumpsumbekostiging gaat een vierjarige overgangsregeling van start, om herverdeeleffecten te verzachten.ja
6. Personele bekostiging: Inrichten vangnetja
7. Personele bekostiging: De bestuurlijke maatregelen (versterking medezeggenschap, invoering van het managementstatuut) worden in de eerste helft van 2006 van kracht.ja
8. Personeels- en arbeidsmarktbeleid: Scholen ontvangen vrij besteedbare middelen voor personele doeleinden, om hun personeelsbeleidtoe te spitsen op de specifieke omstandigheden van de school. De grondslag voor het personeels- en arbeidsmarktbeleid die afhankelijk is van het aantal leerlingen, wordt jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld.ja
9. Materiële vergoedingen: Het rijk verstrekt schoolbesturen een lumpsumvergoeding voor de materiële instandhouding van scholen, die gebaseerd is op programma’s van eisen. Afhankelijk van het aantal leerlingen en de prijzen worden de materiële vergoedingen per kalenderjaar vastgesteld. Met de invoering van lumpsumbekostiging vervalt het schot tussen de materiële en personele vergoedingen.ja
10. Materiële vergoeding: Aanpassen van de methodiek van bijstelling van prijzen conform de bijstellingsmethodiek in de Wet op het Voortgezet Onderwijs.nee
11. Servicegericht uitvoeren: CFI past zijn processen, systemen en organisatie aan en richt «informatieportals» in, om de service aan de scholen te verbeteren en administratieve lasten te verminderen.nee

Toelichting

1. t/m 6. In 2006 is lumpsumbekostiging succesvol ingevoerd in het primair onderwijs. De personele bekostiging vindt voortaan alleen plaats in geld en niet meer op basis van formatieplaatsen. Besturen en scholen hebben daardoor meer bestedingsvrijheid gekregen. In januari 2006 heeft de Tweede Kamer groen licht gegeven voor de invoering op 1 augustus 2006. Omdat in januari nog niet alle scholen voldoende waren voorbereid, is de ondersteuning geïntensiveerd. In juni was 82% van de besturen klaar voor lumpsum, 15% was goed op weg, 3% bleef teveel achter (Bron: Projectbureau Lumpsum PO). Daarom is besloten het flankerend beleid ook in de tweede helft van 2006 voort te zetten. Ook is speciaal aandacht gegeven aan de ondersteuning van de medezeggenschapsraden. Er is structureel geïnvesteerd in de versterking van bestuur en management.

De invoering is goed uitgevoerd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het beperkte aantal bezwaarschriften. Uiteindelijk zijn er 18 bezwaarschriften ingediend. Acht zijn weer ingetrokken. Zes zijn ongegrond of niet ontvankelijk verklaard. Vier bezwaarschriften gaan over het gebruik van gegevens voor de overgangsregeling. Deze laatste besturen krijgen een nieuwe beschikking op basis van gecorrigeerde gegevens die zij hebben aangeleverd.

De rekenregels voor de nieuwe lumpsumbekostiging zijn bij de invoering zo gemaakt dat de herverdeeleffecten zo klein mogelijk blijven. Voor het verzachten van de herverdeeleffecten is er een overgangsregeling. Bovendien is er een vangnet voor besturen die als gevolg van de invoering van lumpsum toch in financiële problemen komen. Tot nu toe is geen beroep gedaan op dit vangnet. Tot 1 augustus 2011 is een beroep op het vangnet mogelijk. Lopende aanvragen zullen ook na die datum worden afgehandeld. In de eerste helft van 2011 wordt beoordeeld of een aanvullende regeling nodig is.

7. Als onderdeel van de invoering van lumpsumbekostiging is in de eerste helft van 2006 de medezeggenschap van ouders en personeel versterkt ten aanzien van financiële (beleids)keuzes van schoolbesturen en de informatievoorziening daarover. Hiermee is vooruitgelopen op een complete herziening van de wetgeving over medezeggenschap in het funderend onderwijs. De parlementaire behandeling daarvan is in 2006 afgerond en heeft per 1 januari 2007 geleid tot inwerkingtreding van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS). De WMS vervangt de Wet medezeggenschap in het onderwijs (WMO 1992) en waarborgt dat op school- en bovenschools niveau ouders en personeel niet alleen goed geïnformeerd worden, maar ook vooraf goed betrokken worden bij en mee kunnen denken over beleidsbeslissingen van bestuur en management. Dit is een belangrijk element van het in de praktijk brengen van het gedachtegoed van goed bestuur.

9. Eens in de 5 jaar wordt de vergoeding voor de materiële instandhouding geëvalueerd. De evaluatie kan leiden tot een herijking van het prijsniveau of tot een herijking van de onderbouwing (de programma’s van eisen). In 2006 heeft de evaluatie plaatsgevonden. De vergoeding aan het schoolbestuur wordt jaarlijks geïndexeerd om prijsstijgingen op te kunnen vangen. Uit de evaluatie materiële bekostiging (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 822, nr. 1) blijkt dat deze prijsaanpassing de prijsstijgingen hebben gedekt. Er is daarom geen aanleiding voor een herijking van het prijsniveau. De omgeving, de maatschappij stelt andere, nieuwe eisen aan het schoolgebouw en de inrichting.

10. De Kamerbehandeling van het wetsvoorstel tot «afschaffing automatische prijsbijstelling materiële voorzieningen in het primair onderwijs» (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 246, nr. 6) die plaats vond in het voorjaar van 2006, is opgeschort. Met de verdere behandeling van dit wetsvoorstel is gewacht totdat de Tweede Kamer is geïnformeerd over de evaluatie van de materiële voorzieningen en de evaluatie invoering lumpsum (voorjaar 2007).

11. De uitvoeringsorganisatie CFI moderniseert de processen en systemen. Hiermee kan CFI de besturen met behulp van webtechnologie via het bestaande CFI-instellingsportaal voorzien van informatie over de eigen bekostiging, de wet- en regelgeving en van informatie waarmee besturen de eigen financiën kunnen vergelijken met uitkomsten van andere besturen. In verband met een vertraging de ontwikkeling van de nodige nieuwe componenten, zal het bestaande CFI-instellingsportaal in de loop van 2007 worden uitgebreid voor het PO-veld. Besturen en scholen kunnen inmiddels via een simulatietool lumpsumfinanciering op de website van CFI kennisnemen van de resultaten voor hun begrotingsvoorbereiding.

Prestatiegegevens

Tabel 1.4 Prestatiegegevens
Indicator    RealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
1. Rapportcijfer ouders over de school van hun kind7,57,67,67,77,6 
  Bron: Onderwijsmeter      
2. Vermindering last en regels: totale regeldruk voor de PO-sector    

Toelichting

1. Rapportcijfer ouders over de school van hun kind: Aan ouders wordt jaarlijks gevraagd naar hun oordeel over de kwaliteit van de school van hun kind. In 2006 is het rapportcijfer 7,6. Het is de ambitie om dit cijfer minimaal te behouden. Daarbij zal het toekomstige realisatiecijfer overigens niet alleen beïnvloed worden door het departementale beleid, waaronder specifiek het beleid met betrekking tot de ouderbetrokkenheid, maar ook door factoren waar het departement minder direct invloed op kan en wil uitoefenen.

2. Het opnemen van het prestatiegegeven vermindering last en regels voor het primair onderwijs is niet meer opportuun. Het is niet mogelijk hierover een betrouwbaar resultaat op het niveau van de sector primair onderwijs te tonen. In algemene zin wordt op het verminderen van last en regels voor alle OCW sectoren teruggekomen in de beleidsterugblik.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 1.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoeksonderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekEvaluatie financiering vervangingsfonds en participatiefonds20062006http://www.minocw.nl
 Materiële bekostiging20052006Kamerstukken TK, 2006–2007, 30 822, nr. 1
 Monitoring lumpsum20052006http://www.minocw.nl
 Analytical evaluation of the financing on primary schools20052006http://www.cpb.nl

Toelichting

• De evaluatie «financiering vervangingsfonds» heeft plaatsgevonden in 2006. Het evaluatieonderzoek «financiering participatiefonds» is uitgesteld. Zo kort na de invoering van lumpsumbekostiging en parallel aan de invoering van de nieuwe gewichtenregeling is besloten om nog niet meteen een onderzoek te starten naar het participatiefonds.

Overzicht deelnamegegevens en uitgaven per leerling

Tabel 1.6: Leerlingen primair onderwijs (x 1 000)
 RealisatieRaming
 200220032004200520062006
Leerlingen basisonderwijs      
– geen gewicht1 147,91 164,61 182,71 199,81 228,41 207,7
– 0.25197,6183,3170,6158,5117,0153,7
– 0.339,1
– 0.41,11,11,01,11,01,0
– 0.73,13,02,92,92,23,0
– 0.9200,0195,4191,3186,8137,5189,2
– 1.223,6
Subtotaal1 549,71 547,41 548,51 549,11 548,61 554,6
Leerlingen trekkende bevolking0,30,30,50,50,50,3
Totaal1 550,01 547,71 549,01 549,61 549,01 554,9
Leerlingen in het sbao52,151,450,148,346,347,4
– waarvan anderstalige leerlingen in het sbao9,19,39,49,38,89,0
Leerlingen in het (v)so52,154,957,160,163,458,2
– waarvan anderstalige leerlingen in het (v)so10,210,610,811,311,510,8
Ambulant begeleide leerlingen10,412,514,220,529,215,9

Bron: CFI-tellingen en referentieraming, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie voor 2006 is op basis van een voorlopige telling.

Tabel 1.7: (Gesaldeerde) uitgaven per leerling, excl. IBG, CFI en apparaatskosten (x € 1 000)
 RealisatieRaming
 200220032004200520062006
WPO      
Waarvan3,84,04,14,34,44,2
– Basisonderwijs3,73,94,04,24,34,1
– Speciaal basisonderwijs7,78,28,89,39,58,9
WEC      
– (Voortgezet) speciaal onderwijs13,614,215,016,117,417,1
Primair onderwijs4,14,44,54,74,94,7

Bron: CFI-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren

1.3.2 Kwaliteit en innovatie: zorgen voor waarborging van de kwaliteit van het onderwijs

Doelbereiking

Het primair onderwijs moet kwalitatief goed zijn, zodat het de leerling voorbereidt op de Nederlandse samenleving en het de leerling mogelijk maakt naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan die het beste aansluit bij zijn of haar talenten.

De Inspectie van het Onderwijs concludeert in het «Onderwijsverslag 2005–2006» dat de kwaliteit van het primair onderwijs in het schooljaar 2005–2006 niet ingrijpend is veranderd. Dat is aan de ene kant positief omdat de kwaliteit van het basisonderwijs volgens de inspectie heel behoorlijk en in sommige opzichten zelfs goed te noemen is. Zo is het niveau van de opbrengsten aan het eind van de basisscholen nu op 93 procent van de scholen tenminste voldoende. Aan de andere kant is er nog veel winst te behalen, bijvoorbeeld op het gebied van lezen en zorg en begeleiding voor kinderen met problemen. De inspectie stelt vast dat in 2006 1,5 procent van de basisscholen onder de maat presteert. Dit percentage is iets lager dan in het schooljaar 2004–2005.

Activiteiten

Tabel 1.8 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Kwaliteitszorg: Scholen worden gestimuleerd de kwaliteit van het onderwijs systematisch te bewaken en te verbeteren. Q*Primair ontwikkelt en beoordeelt instrumenten voor kwaliteitszorg, activeert samenwerkingsverbanden en schakelt ondersteuningsinstanties in voor verspreiding van kennis en materialen.ja
2. Innovatie in het primair onderwijs: OCW geeft in 2006 via projectenorganisaties stimuleringssubsidies aan scholen om innovatieve ideeën te ontwikkelen, uit te voeren en over te dragen.nee
3. Schoolbegeleiding: In de loop van 2006 is de doeluitkering «schoolbegeleiding» aan de gemeenten opgenomen in het lumpsumbudget voor de scholen. Er is een overgangsperiode ingebouwd die is gestart in 2006 om scholen en schoolbegeleidingsdiensten aan de nieuwe situatie te laten wennen.ja

Toelichting

2. In 2006 is het Innovatieplan 2006–2007 van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie goedgekeurd en in uitvoering genomen. Scholen konden subsidies aanvragen voor innovatieve projecten. De belangstelling hiervoor was groot. Zeker 20% van de scholen heeft projectsubsidies aangevraagd. Het toekennen van subsidie heeft vertraging opgelopen. Dit is het gevolg van het besluit om scholen voldoende tijd te geven om een goed projectvoorstel in te dienen en van het grote aantal ingediende subsidieaanvragen. In 2007 worden 625 projectsubsidies toegekend voor de activiteit «Scholen leren van elkaar» en 40 projectsubsidies voor het uitdiepen van innovatieve thema’s. De uitkomsten van de projecten «Scholen leren van elkaar» worden verspreid zodat andere scholen deze opbrengsten kunnen gebruiken in het onderwijs. Hiermee is een begin gemaakt met de ontwikkeling van een krachtige innovatiebeweging van onderop.

Naast de activiteiten uit bovenstaande tabel zijn de volgende resultaten vermeldenswaardig:

Het programma Verbreding Techniek in het Basisonderwijs (VTB) verloopt succesvol. In 2006 zijn er 800 VTB scholen bijgekomen, 300 meer dan voorzien. In totaal zijn er nu 1330 VTB scholen, de belangstelling van scholen in het primair onderwijs voor wetenschap en techniek blijft groot. Uit de evaluatie blijkt dat bij de integratie van wetenschap en techniek de deskundigheid van leraren een aandachtspunt is. In 2007 wordt hierin extra geïnvesteerd.

Vanaf 1 februari 2006 is actief burgerschap en sociale integratie in het onderwijs wettelijk verplicht geworden (http:// www.minocw.nl/documenten/Burgerschapenintegratie.pdf). De nieuwe wet regelt dat scholen voor primair en voortgezet onderwijs in hun onderwijs aandacht dienen te besteden aan actief burgerschap en sociale integratie om op die manier een bijdrage te leveren aan de integratie van leerlingen in de Nederlandse samenleving. Binnen het onderwijs dienen leerlingen te leren over en in aanraking te komen met leeftijdgenoten met verschillende achtergronden en culturen. Op deze manier kan een school een belangrijke bijdrage leveren aan de voorbereiding van leerlingen op deelname aan de pluriforme samenleving. De Inspectie voor het Onderwijs houdt hier toezicht op en rapporteert hierover in het Onderwijsverslag 2005–2006.

Sinds maart 2006 zijn er nieuwe kerndoelen van kracht voor het basisonderwijs. Alle basisscholen zijn hierover uitgebreid geïnformeerd. Met ingang van het schooljaar 2006–2007 gelden de nieuwe kerndoelen in elk geval in de kleutergroepen. Vanaf het schooljaar 2009–2010 moeten deze in de gehele basisschool zijn ingevoerd. De 58 nieuwe kerndoelen vervangen de 115 kerndoelen uit 1998 en leggen een basis die meer past bij de autonomievergroting in het basisonderwijs. Ze geven scholen de mogelijkheid om maatwerk te bieden en om goed te kunnen blijven aansluiten bij de veranderende vak- en leergebieden. De nieuwe kerndoelen zijn precies waar het moet (taal en rekenen) en globaal waar het kan (expressievakken). Scholen die meer houvast wensen bij het vertalen van de kerndoelen naar de praktijk kunnen terecht bij de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) (www.slo.nl) voor meer concrete tussendoelen en leerlijnen. De SLO evalueert bovendien de invoering van de herziene kerndoelen en brengt daarover in 2007 verslag uit. De Inspectie voor het Onderwijs houdt toezicht of het leerstofaanbod op scholen toereikend is voor de kerndoelen en rapporteert hierover jaarlijks in het Onderwijsverslag.

Prestatiegegevens

Tabel 1.9 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
1. Kwaliteitszorg: percentage scholen dat de kwaliteitszorg op orde heeft.45%45%55%50%
  Bron: Inspectie van het Onderwijs, onderwijsverslag      
2. Innovatie in het primair onderwijs: percentage scholen dat een projectsubsidie ontvangt voor «scholen leren van elkaar».0%0%9%5%
  Bron: PO Platform Kwaliteit en Innovatie      

Toelichting

1. Vergroten kwaliteitszorg: Met een stapsgewijze aanpak is de ambitie er op gericht om uiteindelijk het overgrote deel van de scholen een voldoende scoort op kwaliteitszorg volgens de normen van de inspectie. In het «Onderwijsverslag 2006–2007» zal de inspectie meer gedetailleerd ingaan op verschillen tussen scholen en daarnaast ook vergelijkingen maken met de situatie uit de eerste bestandsopname over de jaren 1998 tot 2002.

2. Innovatie in het primair onderwijs: Het genoemde percentage voor 2006 is gebaseerd op de 625 scholen die een projectsubsidie gaan ontvangen voor de activiteit «Scholen leren van elkaar». Het resultaat wordt gemeten in de Innovatiemonitor 2007. Door vertraging zijn in 2006 nog geen projectsubsidies uitbetaald.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 1.10 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoeksonderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekOnderwijsverslag 2004–2005 – Inspectie van het onderwijs20042006http://www.onderwijsinspectie.nl/publicaties/
 Kwaliteitszorg in het primair onderwijs – GION & RISBO20032005http://www.gion.nl/
 Evaluatie onderwijskundige opbrengsten Team Onderwijs op Maat (TOM)2007
 Inventarisatie PO platform kwaliteit en innovatie – IVA, ITS, SCO Kohnstamm Instituut20062006http://www.iva.nl/index.php
 Techniek aan de basis – Regioplan20052006http://www.techniekbasisonderwijs.nl
 Midterm review Platform bèta en techniek – B&A Groep20052006http://www.bagroep.nl
 Het nieuwe leren – SCO Kohnstamm Instituut20062006http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/sco746.pdf
 Effecten van de formatie-inzet in de onderbouw van het basisonderwijs – GION20022006http://www.gion.nl

Toelichting

• In 2006 is besloten dat Team Onderwijs op Maat (TOM) nog één jaar doorloopt. De evaluatie van de opbrengsten van TOM wordt daarom uitgesteld en opgenomen in de Innovatiemonitor 2007.

1.3.3 School en omgeving: ondersteunen van leerlingen die extra zorg nodig hebben en het voorkomen van onderwijsachterstanden

Doelbereiking

Ook voor leerlingen die zonder extra zorg niet goed in staat zijn onderwijs te volgen, is het noodzakelijk dat zij passend onderwijs kunnen volgen. Het gaat hier bijvoorbeeld om leerlingen met leermoeilijkheden, grote leerachterstanden of lichamelijke handicaps die een belemmering kunnen zijn bij het volgen van regulier onderwijs. In de afgelopen jaren is het aantal leerlingen met ernstige gedragsproblemen (cluster 4) sterk toegenomen. Naar aanleiding daarvan is onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken en achtergronden van de groei en zijn de eerste stappen gezet om tot een betere beheersing van de leerlingontwikkeling te komen.

De fysieke en sociale infrastructuur van de Nederlandse samenleving is nog onvoldoende ingericht op nieuwe leefpatronen en samenlevingsverbanden. Voor een landelijk dekkend aanbod van sluitende dagarrangementen is het nodig dat de overheid hierop regie voert. In 2006 zijn verdere stappen gezet op weg naar dit doel door de verantwoordelijkheid voor tussenschoolse opvang bij de schoolbesturen te beleggen en de schoolbesturen vanaf 2007 ook verantwoordelijk te laten zijn voor de aansluiting met de buitenschoolse opvang. Om het tot stand komen van brede scholen te bevorderen heeft het kabinet in 2006 middelen beschikbaar gesteld voor de huisvesting van brede scholen en het meer multifunctioneel maken van sportaccommodaties.

Activiteiten

Tabel 1.11 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Weer samen naar school: De inspectie geeft het toezicht op het niveau van samenwerkingsverbanden van reguliere basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs vorm.nee
2. Weer samen naar school: OCW subsidieert de activiteiten van de stuurgroep WSNS+, die gericht zijn op de verbetering van de kwaliteit van zorg in het onderwijs.ja
3. Leerlinggebonden financiering: Om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, worden ook in het (voortgezet) speciaal onderwijs kerndoelen ingevoerd.nee
4. Leerlinggebonden financiering: Activiteiten om de kwaliteit van het speciaal onderwijs te verbeteren, worden bekostigdja
5. Leerlinggebonden financiering: Vanaf 2006 worden middelen ingezet om de toeleiding van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs naar de arbeidsmarkt te bevorderen. Uit het FES (Fonds Economische Structuurversterking) wordt extra geïnvesteerd in het aanpassen van gebouwen en inrichten van praktijklokalen in het voortgezet speciaal onderwijs; voor leermiddelenzijn structureel middelen vrijgemaakt.ja
6. Onderwijsachterstandenbeleid: De middelen voor de G30 worden, in het kader van het Grote Stedenbeleid, op 1 augustus 2006 opgenomen in de brede doeluitkering «sociaal, integratie en veiligheid».ja
7. Onderwijsachterstandenbeleid: De gewichtenregeling wordt zodanig aangepast dat meer wordt aangesloten bij feitelijke achterstanden van leerlingen.ja
8. Onderwijsachterstandenbeleid: Uit het FES wordt in totaal € 19 mln geïnvesteerd in VVE om leidsters te scholen in de VVE-methoden, een toezichtskader voor de Inspectie te ontwikkelen en om pilots te laten uitvoeren door de Onderwijsinspectie.nee
9. Herijking zorg: Een herijking van de verschillende zorgstructuren is gestart. Het doel is om met concrete voorstellen te komen ter verbetering van de afstemming van de zorgstructuren binnen het onderwijs, het kind komt centraal te staan, niet de structuur. Op deze manier moet een passend onderwijsaanbod voor elk kind worden gerealiseerd. Dit heeft betrekking op de instrumenten «Weer samen naar school», «Leerlinggebonden financiering» en Onderwijsachterstandenbeleid.ja
10. Onderwijs aan leerplichtige asielzoekers: Gemeenten richten op lokaal niveau een centrale opvang voor asielzoekers in.ja
11. Veiligheid op school: Subsidiëring van het landelijk Centrum School en Veiligheid om verschillende vormen van informatie te verstrekken en advies aan scholen en leerlingen te geven.ja
12. Veiligheid op school: Subsidiëring van extra inzet voor schoolmaatschappelijk werk voor de opvang van risicoleerlingen.ja
13. Veiligheid op school: Bekostiging van 1 000 extra zmok-plaatsen.nee
14. Brede scholen: Voorlichting en communicatie, onder andere in de vorm van een website (www.bredeschool.nl), landelijke en regionale conferenties, onderzoek naar knelpunten en succesfactoren van de brede school.ja
15. Brede scholen: Vanuit het FES wordt geïnvesteerd in multifunctionele schoolgebouwen zodat aansluiting tussen verschillende voorzieningen mogelijk wordt (voor- en vroegschoolse educatie, basisonderwijs, tussenschoolse opvang, kinderdagverblijven e.d.).ja
16. Tussenschoolse opvang: Om overblijfmedewerkers te kunnen scholen, kunnen schoolbesturen een subsidie aanvragen bij OCW.ja
17. Tussenschoolse opvang: Schoolbesturen worden verantwoordelijk voor het (laten) organiseren van een overblijfvoorziening. Via de ouder- en besturenorganisaties wordt voorlichting gegeven over deze wetswijziging.ja
18. Tussenschoolse opvang: Scholen voor speciaal basisonderwijs ontvangen een subsidie om gedurende de middagpauze een extra onderwijsassistent in te zetten.ja
19. Vergroten zwemvaardigheid: Voorlichting en informatie-uitwisseling, om de effectiviteit van gemeentelijke activiteiten te vergroten en om gemeenten er toe aan te zetten de veiligheid in zwembaden te vergroten.ja

Toelichting

1. In 2006 zijn alle scholen voor speciaal basisonderwijs bezocht. Pas daarna kan het toezicht op de samenwerkingsverbanden starten. Het toezicht door de inspectie op de samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs start dan ook vanaf 1 januari 2007.

3. De kerndoelen van het speciaal onderwijs dienen zo goed mogelijk aan te sluiten bij de kerndoelen voor het basisonderwijs. In het afgelopen jaar is een aantal wijzigingen aangebracht in de doelen voor het speciaal onderwijs. Er heeft in 2006 een laatste raadpleging van het betrokken onderwijsveld door de WEC-raad plaatsgevonden en er is gewerkt aan de uitwerking van de conceptkerndoelen in leerlijnen. Doordat de veldraadpleging langer duurde dan was gepland, is het streven om de doelen in 2007 vast te stellen en te implementeren.

7. Sinds 1 augustus 2006 is de nieuwe gewichtenregeling basisonderwijs van kracht. Het criterium om een basisschool voor een leerling al dan niet extra middelen toe te wijzen is voortaan het opleidingsniveau van de ouder(s). Het criterium etniciteit is komen te vervallen. Er wordt gewerkt met twee gewichten: 0,3 en 1,2. De nieuwe regeling wordt in vier jaar ingevoerd. De eerste telling van leerlingen van vier en vijf jaar volgens de nieuwe regeling heeft op 1 oktober 2006 plaatsgevonden. Bij de totstandkoming van de nieuwe gewichtenregeling is afgesproken dat de drempel in de regeling de komende jaren daalt van 9% naar 6,4%. Voor de eerste vier schooljaren wordt het percentage bij ministeriële regeling vastgesteld. Voor het schooljaar 2007–2008 is de drempel vastgesteld op 8%. Verder is afgesproken dat er een compensatieregeling komt om negatieve herverdeeleffecten te beperken. Eind december 2006 is de compensatieregeling van kracht geworden. De compensatie wordt bepaald per bevoegd gezag.

8. In 2006 zijn extra middelen (€ 18 miljoen) uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) beschikbaar gesteld voor de professionalisering van het personeel en het toezichtskader van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Als gevolg van een langlopend Europees aanbestedingsproject zijn pas in het najaar 2006 de eerste voorbereidingen getroffen voor dit traject. Met deze middelen zullen zo’n 6500 leidsters uit de kinderopvang en peuterspeelzalen en leerkrachten uit de onderbouw van het basisonderwijs worden geschoold. Daarnaast zullen ook modules voor ROC’s en Pabo’s, een Teleac-cursus en een breed voorlichtingstraject worden ontwikkeld. Met de scholing zal in maart 2007 worden gestart. De scholing zal tot in 2008 doorlopen.

Voor de ontwikkeling van een toezichtskader voorschoolse educatie is € 1 miljoen beschikbaar gesteld. Het toezicht zal zich in eerste instantie richten op voorschoolse voorzieningen in de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht). Inmiddels heeft de inspectie met betrokken partijen een toezichtskader ontwikkeld aan de hand waarvan het uitoefenen van het toezicht ter hand is genomen.

9. Met de Tweede Kamer is overleg gevoerd over de uitgangspunten voor de herstructurering van speciale leerlingenzorg. De Tweede Kamer heeft ingestemd met een nadere uitwerking van de uitgangspunten om een zorgplicht in te voeren. Dat de organisatie van passend onderwijs voor elke leerling vindt vanuit de bestaande zorgstructuren plaats, zoals samenwerkingsverbanden WSNS en zorgvoorzieningen in het voortgezet onderwijs. Daarnaast is de problematiek van de groei van het (voortgezet) speciaal onderwijs en het aantal leerlingen met een leerlinggebonden financiering (rugzakjes) van belang. In 2006 zijn er enkele studies uitgevoerd naar de achtergronden van deze groei.

13. Het inrichten van 1000 veiligheidsplaatsen in het (voortgezet) speciaal onderwijs (cluster 4; zeer moeilijk opvoedbare kinderen) is deels gelukt. Er zijn iets meer dan 600 plaatsen bezet. Om plaatsen toegekend te krijgen, moeten afspraken zijn gemaakt met het reguliere voortgezet onderwijs. Dit bleek meer tijd te kosten dan was voorzien.

15. De FES-middelen voor de brede scholen zijn in 2006 ingezet voor een regeling (Staatscourant 20 april 2006, nr. 77, Regeling stimulering aanpassing huisvesting brede scholen en aanpassing sportaccommodaties in verband met multifunctioneel gebruik 2006) waarmee aan gemeenten een specifieke uitkering is verleend om de huisvesting van brede scholen aan te passen in verband met multifunctioneel gebruik. Een bedrag van € 35,7 miljoen is beschikbaar gesteld aan de gemeenten en € 0,3 miljoen was beschikbaar voor de uitvoering van de regeling door SenterNovem, het agentschap van EZ. Er is voor ruim € 74 miljoen aan aanvragen binnengekomen. In totaal konden 160 van de 575 aanvragen worden gehonoreerd. Gemeenten hebben tot april 2008 de mogelijkheid de gevraagde aanpassing van de huisvesting van brede scholen te realiseren. De regeling was een co-productie van OCW en VWS, omdat via dezelfde regeling gemeenten ook sportaccommodaties konden aanpassen in verband met multifunctioneel gebruik. VWS had daar € 10 miljoen voor beschikbaar.

18. Met ingang van 1 augustus 2006 zijn schoolbesturen verantwoordelijk voor het (laten) organiseren van de tussenschoolse opvang. In overleg met ouders bepalen zij de wijze waarop het overblijven wordt georganiseerd. De oudergeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op de wijze waarop het overblijven wordt georganiseerd. Naast de middelen voor scholing van overblijfmedewerkers, worden aan schoolbesturen middelen ter beschikking gesteld voor de organisatie van het overblijven en voor het oplossen van personele knelpunten. In 2006 heeft een onderzoek naar de voorlichtingscampagne rondom de wetswijziging tussenschoolse opvang (onder 500 schoolleiders) plaatsgevonden. Op grond van dit onderzoek zijn er geen aanwijzingen dat er als gevolg van de wetswijziging grote problemen zijn ontstaan in de tussenschoolse opvang.

Daarnaast zijn de volgende resultaten vermeldenswaardig:

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen over de kabinetsplannen voor 2006 is de motie Van Aartsen/Bos (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300, nr. 14) aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om wettelijk te regelen dat scholen voor- en naschoolse opvang (laten) verzorgen tussen 7.30 uur en 18.30 uur zodat het voor ouders makkelijker is om betaalde arbeid en zorg voor hun kinderen te combineren. Het resultaat van het uitwerken van deze motie is een wetswijzing om het bevoegd gezag van basisscholen per 1 augustus 2007 te verplichten de aansluiting met buitenschoolse opvang te regelen wanneer ouders daar om verzoeken. Scholen voor speciaal (basis-) onderwijs zijn voorlopig uitgesloten van de plicht om aansluiting met buitenschoolse opvang te verzorgen. Voor de voorbereidingen in 2006 en 2007 is eenmalig € 50 miljoen ter beschikking gesteld aan de basisscholen. Hiermee kan landelijk gezien op iedere basisschool een onderwijsondersteunend medewerker een jaar lang ongeveer 5 uur per week de coördinerende werkzaamheden voor het organiseren van de buitenschoolse opvang uitvoeren.

Voor de regeling Dagarrangementen en Combinatiefuncties is voor de periode 2006–2008 € 100 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan € 50 mln in 2006. Met deze regeling wordt een doorlopend aanbod van opvang, onderwijs en activiteiten gestimuleerd in gemeenten en provincies. Aan de regeling is een ESF-conforme verantwoording gekoppeld waardoor er minder aanvragen zijn ingediend. In 2006 zijn de partijen gestart met de activiteiten waarvoor zij zijn bevoorschot.

Prestatiegegevens

Tabel 1.12 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
1. Weer samen naar school: de school voert de zorg planmatig uit80%76%69%75%
  Bron: Inspectie van het Onderwijs, onderwijsverslag      
2. Weer samen naar school: de leraren stemmen de instructie en verwerking af op de verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen50%48%53%50%
  Bron: Inspectie van het Onderwijs, onderwijsverslag      
3. Weer samen naar school: aantal leerlingen op een wachtlijst4752407255790
  Bron: Inspectie van het Onderwijs, Rapportage wachtlijsten speciaal basisonderwijs      
4. Leerlinggebonden financiering: percentage leerlingen met een handicap dat wordt ingeschreven in het reguliere onderwijs31%25%
  Bron: Cfi      
5. Onderwijsachterstandenbeleid: reductie taalachterstand doelgroepleerlingen aan het eind van de basisschool– 21%– 25%
  Bron: PRIMA-onderzoek      
6. Onderwijsachterstandenbeleid: deelname aan vve-programma’s door doelgroep   52%59%50%
  Bron: Effectmeting vve 2005 / Quick Scan Sardes, 2006      
7. Veiligheid op school: percentage scholen met preventieve maatregelen.  90%
  Bron: Quick Scan van Regioplan 2006/2007      
8. Veiligheid op school: percentage scholen dat samenwerkt met andere ketenpartners  80%
  Bron: Quick Scan van Regioplan 2006/2007      
9. Brede scholen: aantal brede scholen 500 600
  Bron: Jaarbericht Brede scholen in Nederland 2005      
10. Tussenschoolse opvang: aantal geschoolde overblijfmedewerkers per schooljaar4 9007 2007 34210 5107 1675 000
  Bron:Cfi      

Toelichting

1. en 2. Weer samen naar school: Vanaf 2005 is het toezichtskader primair onderwijs van de inspectie van het onderwijs gewijzigd. Naar aanleiding daarvan zijn door de inspectie de gemiddelde scores van de scholen op de kwaliteitsindicatoren herberekend. Dit geldt voor de indicatoren «de school voert de zorg planmatig uit» en «de leraren stemmen de instructie en de verwerking af op de verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen». In de begroting 2006 was nog de vroegere formulering van deze indicatoren opgenomen. De daling van de indicator «de school voert de zorg planmatig uit» wordt veroorzaakt doordat basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs te weinig concrete doelstellingen formuleren in de handelingsplannen van de leerlingen. De handelingsplannen zijn te algemeen en bevatten te weinig op het probleem toegespitste doelstellingen en zorg die nodig zijn om de doelstelling te bereiken. Scholen kunnen zich daardoor te weinig verantwoorden over de effectiviteit van de zorg en begeleiding. De Inspectie van het Onderwijs heeft de onderliggende criteria die bepalen of de school al dan niet voldoet aan de eisen, aangescherpt. .

3. De omvang van de indicator «aantal leerlingen op een plaatsingslijst van het speciaal basisonderwijs» wordt jaarlijks per 1 oktober gemeten door de Inspectie van het Onderwijs. De doelstelling is dat er geen kinderen op een plaatsingslijst behoren te staan.

4. Leerlinggebonden financiering: Ouders kunnen kiezen of zij hun geïndiceerde kind willen inschrijven in het (voortgezet) speciaal onderwijs of in het reguliere onderwijs met een rugzak. Op basis van internationaal onderzoek is de verwachting dat circa 25% van de geïndiceerde leerlingen naar het reguliere onderwijs gaat. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat internationaal gezien, in tegenstelling tot Nederland, geen onderscheid wordt gemaakt tussen «lichte» problematiek (WSNS) en «zwaardere» problematiek ((V)SO/ LGF). In de 25% kunnen dan ook leerlingen met lichtere problematiek zitten. In 2006 is 31% van de geïndiceerde leerlingen naar het reguliere onderwijs gegaan.

5. Onderwijsachterstandenbeleid: Het doel is om de taalachterstand van doelgroepleerlingen (met name allochtone leerlingen met laag opgeleide ouders, waarvan de Turkse en Marokkaanse leerlingen het leeuwendeel uitmaken) ten opzichte van niet-doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschool steeds met 5% per twee jaar te reduceren. Uit het Prima cohortonderzoek in 2005 blijkt dat de taalvaardigheid van de doelgroep leerlingen aan het toenemen is. Zo blijkt uit de taalvaardigheidscores van Turkse en Marokkaanse achterstandsleerlingen uit groep 8 in een periode van zes jaar (1999–2005), dat het grote verschil dat er bestond tussen doelgroepleerlingen en niet doelgroepleerlingen verkleind is met 21%. In leerjaren uitgedrukt varieert de achterstand van achterstandsleerlingen van iets minder dan één tot iets minder dan twee jaren.

6. Onderwijsachterstandenbeleid: In 2006 heeft Sardes een quick scan uitgevoerd onder de VVE-gemeenten. In de voorschoolse periode wordt 46% van de doelgroepkinderen bereikt en in de vroegschoolse periode wordt 69% bereikt. Als de voor- en de vroegschoolse periode worden samengenomen is er een bereik van 59%. De streefwaarde voor 2006 is dus ruim gehaald. Het is niet de bedoeling dat een dergelijke scan jaarlijks wordt gehouden. Momenteel wordt er een landelijke monitor VVE opgezet. De resultaten daarvan zijn pas in 2009 bekend. Het doel is dat het percentage doelgroepleerlingen onder 2 tot 6-jarigen, dat feitelijk deelneemt aan een VVE programma over de periode 2006 tot 2010 groeit, van 50% naar 70%.

7. en 8. Veiligheid op school: Het veiligheidsbeleid van het ministerie van OCW is erop gericht dat veiligheid een structurele inbedding krijgt in het schoolklimaat. De aanwezigheid van preventieve maatregelen in een school duidt erop dat scholen beschikken over een (actief) veiligheidsbeleid. De realisatiecijfers zullen later in 2007 verschijnen

9. Brede scholen: Gemeenten streven naar 1200 brede scholen in 2010. OCW ondersteunt deze ambitie. Het aantal brede scholen zoals dat in het Jaarbericht Brede Scholen in Nederland is vermeld, is een indicator voor de mate waarin deze ambitie is gerealiseerd. Het volgende jaarbericht verschijnt in het najaar van 2007. Op basis van de gegevens uit het verleden blijkt dat de autonome groei van het aantal brede scholen ongeveer vijftig scholen per jaar bedraagt.

10. Tussenschoolse opvang: Onderzoek van Research voor Beleid geeft aan dat het gebruik van de regeling bijdraagt aan de deskundigheidsbevordering van de overblijfmedewerkers en daarmee aan de verbetering van de kwaliteit van de tussenschoolse opvang (Research voor beleid, 2004: Evaluatie van de subsidieregelingen scholing overblijfkrachten 2002,2003). Het aantal medewerkers dat is geschoold geeft aan in hoeverre er gebruik is gemaakt van de «regeling scholing overblijfmedewerkers». Per jaar worden middelen aan scholen toegekend voor de scholing van overblijfmedewerkers. In 2006 zijn voor het schooljaar 2006–2007 in totaal middelen voor het scholen van 7167 overblijfmedewerkers beschikbaar. Als gevolg van extra middelen die beschikbaar zijn gesteld vanuit de samenwerkingsverbanden, zijn er in 2006 meer overblijfmedewerkers geschoold.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 1.13 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoeksonderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekMonitor WSNS
 Analytische evaluatie herijking zorg PO en VO20052006http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/sco756.pdf
 VVE: evaluatie startblokken en basisontwikkeling20052006http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/sco751.pdf
 Opbrengsten brede school20062006http://bredeschool.nl
 Tussenschoolse opvang20062006http://opmaatnieuw.sdu.n l/opmaat/show.do?key= BLG10298&type= op#firsthit
 De onafhankelijkheid van de CVI’s20042006http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/sco745.pdf
 Leerlingen die niet deelnemen aan onderwijs20042006http://www.ppsw.rug.nl/~bve/llzo/llzo.pdf
 Functioneren van de LCTI20052006http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/sco745.pdf
 Na vier jaar voortgezet onderwijs20022006http://www.its.kun.nl
 Onderwijsachterstanden en ontwikkelingen in prestaties20052006http://www.gion.nl
 Onderwijsachterstanden tussen 1988 en 2002: ontwikkelingen in basis- en voortgezet onderwijs20052006http://www.its-nijmegen.nl/pdf/view.asp ?id=290

Toelichting

• De monitor WSNS wordt niet meer uitgebracht in verband met de ontwikkelingen met passend onderwijs.

ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS

3.1 Algemene beleidsdoelstelling: Leerlingen zijn voorbereid voor een vervolgopleiding uiteindelijk leidend tot de arbeidsmarkt.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het voortgezet onderwijs omvat het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), het voortgezet middelbaar onderwijs (vmbo) en het praktijkonderwijs (pro).

Het voortgezet onderwijs bereidt de leerlingen in de leeftijdsgroep van 12 tot en met 18 jaar voor op het behalen van een zo hoog mogelijk diploma ten behoeve van vervolgopleidingen of de arbeidsmarkt.

Het draagt bij aan de vorming en persoonlijke ontplooiing van de leerlingen en versterkt hun oriëntatie op de samenleving, zodat zij een volwaardige plaats in de samenleving kunnen behalen. (zie verder: «effectgegevens»)

Effectgegevens

Slaagkans en verblijfsduur:

De slaagkans (% van de ingestroomde leerlingen dat een uiteindelijk diploma haalt) steigt bij vo-leerlingen. Voor 2005 ligt de slaagkans bij het vo boven de 80%. Vo heeft een gemiddelde verblijfsduur van gediplomeerden die slechts enkele maanden boven de nominale studieduur ligt (Bestel in beeld 2006, fig. 4.3.1 en 4.3.2).

Doorstroom naar vervolgonderwijs:

Er wordt vaker doorgeleerd (procentueel): van vmbo naar mbo en van havo/vwo naar het ho. Bovendien gaan meer leerlingen die de theoretische leerweg in het vmbo hebben gevolgd naar het havo toe. De aansluiting tussen de onderwijssoorten wordt dus steeds beter; het opleidingsniveau in Nederland stijgt (Bestel in beeld 2006, fig. 4.3.3).

Tevredenheid ouders:

De waardering van de ouders over de school van hun kind vertoont over de jaren 2002 t/m 2006 in het vo een vrijwel stabiel beeld, met een rapportcijfer van 7,5 voor 2006. (Bestel in beeld 2006, fig. 4.2.9).

Aansluiting op arbeidsmarkt:

De aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt lijkt over het algemeen goed te verlopen: 88% van de vmbo-schoolverlaters had in 2005 een baan (Bestel in beeld 2006, fig. 4.4.4).

3.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen5 165 2495 201 7965 337 6617 460 6005 964 6515 655 661308 990
Waarvan garantieverplichtingen    1 000  
Totale uitgaven (programma + apparaat)4 932 0215 125 3275 281 5725 570 7615 735 2565 687 60447 652
        
Programma-uitgaven4 932 0215 125 3275 254 1045 540 0695 729 5415 682 46447 077
Stelselonderhoud: de school centraal/bevrijd    5 580 0525 535 60744 445
• Personele en materiële bekostiging4 860 0935 053 1825 180 1025 470 8035 242 1735 136 304105 869
• Middelen uit het FES    90 749150 000– 59 251
• Onderwijsverzorging en projecten71 92872 14574 00269 26672 21869 1153 103
• Empowerment van het veldonderdeel van stelselonderhoud   
• Vermindering last en regelsonderdeel van stelselonderhoud   
• Innovatie    5 2147 500– 2 286
• Lumpsumbekostigingpraktijkonderwijs    169 698172 688– 2 990
        
Onderwijs is aantrekkelijk voor de leerling    25 15325 000153
Globalere wettelijke kaders onderbouwonderdeel van stelselonderhoud   
(Herijking) profielen    15 153015 153
Bredere intra- en intersectorale programma’s    10 00025 000– 15 000
        
Schooltypen sluiten goed op elkaar aan, soepele schakels       
• Inventarisatie drempels tussen opeenvolgende schooltypen en opstellen plan van aanpak met uitgewerkte maatregelenonderdeel van stelselonderhoud   
• Globalere eindtermen vmbot.b.v. goede aansluiting met het mboonderdeel van stelselonderhoud   
        
Leerlingen met gedrags-, leer- en sociale/emotionele problemen worden specifiek behandeld    89 87390 200– 327
• Uitvoeren maatregelen plan van aanpak veiligheid    86 70086 7000
• Operatie Jong    1 1731 500– 327
• Kwaliteitsimpuls ZAT’s    200020000
        
Het leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden neemt toe en de leerling krijgt vaker te maken met maatschappelijke praktijk    8 9059 254– 349
• Bevorderen maatschappelijke stages    8 9059 254– 349
• Cultuur en School / sport en bewegenCultuur en school: zie artikel 14 (cultuur)   
        
Programmakosten overig  22 39525 12925 55822 4033 155
• IBG  9 38714 59015 14713 5091 638
• CFI  13 00810 53910 4118 8941 517
        
Apparaatsuitgaven  5 0685 5635 7155 140575
Ontvangsten3 2212 5313 9404 88699 675151 361– 51 686

Toelichting

De totale onderwijsuitgaven op dit beleidsartikel zijn circa € 47,7 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd in de vastgestelde begroting. De belangrijkste mutaties zijn hieronder weergegeven.

De loonbijstellingen (voornamelijk premies) en prijsbijstellingen hebben gesommeerd tot een verhoging geleid van circa € 114 miljoen. De belangrijkste beleidsmatige mutaties waren de verhoging met € 8,9 miljoen in verband met de middelen voor functie- en beloningsdifferentiatie vmbo en met € 7 miljoen in verband met de middelen voor de realisatie van de streefdoelen zoals opgenomen in het convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel.

Ook is per saldo het budget verlaagd met € 14,3 miljoen als gevolg van een bijstelling van het aantal leerlingen. Daarnaast zijn vanuit andere artikelen en departementen diverse bedragen overgeboekt en was op diverse onderdelen de realisatie lager dan geraamd (in totaal per saldo – € 9,4 miljoen).

Voor het overige (– € 58,5 miljoen) zijn de mutaties volledig technisch van aard.

Voor – € 39,7 miljoen betreft het het aandeel artikel 1 (€ 31,5 miljoen) en LNV (€ 8,2 miljoen) in de ontvangen middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking. Deze waren in eerste instantie op artikel 3 geboekt (zie ook de ontvangsten artikel 3). Daarnaast een desaldering van – € 18,8 mln. in verband met aanpassing van de financiering van de regeling praktijkgerichte leeromgeving vmbo/pro en uitvoeringskosten brede school (zie ook hiervoor de ontvangsten artikel 3).

De ontvangsten zijn ten opzichte van de ontwerpbegroting 2006 met € 51,7 miljoen neerwaarts bijgesteld. Op de eerste plaats door het overboeken van het aandeel van artikel 1 (– € 31,5 miljoen) en LNV (– € 8,2 miljoen) in de ontvangen middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking. Deze waren in eerste instantie op artikel 3 geboekt (zie ook de uitgaven artikel 3). Daarnaast gaat het om een bedrag van – € 18,8 mln. in verband met aanpassing van de financiering van de regeling praktijkgerichte leeromgeving vmbo/pro en uitvoeringskosten brede school (zie ook hiervoor de uitgaven artikel 3). Tenslotte zijn er extra ontvangsten (in totaal + € 6.8 mln.), enerzijds als gevolg van terugvorderingen in verband met samenwerkingsverbanden tussen scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen en de risicoleerlingen vo/bve en anderzijds terugontvangsten op in voorgaande jaren verstrekte gelden.

De stijging van de aangegane verplichtingen met ruim € 309 miljoen wordt verklaard door het in 2006 aangegaan van verplichtingen met kasgevolgen voor 2007.

Kerncijfers voortgezet onderwijs

Tabel 3.2 Kerncijfers voortgezet onderwijs 2006 (peildatum 1 oktober 2006)
Totaal aantal ingeschreven leerlingen906 138
Totaal aantal scholen652
Gemiddeld aantal leerlingen per school1 390
Bruto uitgaven per leerling excl. huisvesting (x 1 €)6 286

Voor de overige kerncijfers van de sector voortgezet onderwijs wordt verwezen naar de publicatie «Kerncijfers 2002–2006».

3.3.1 Operationele doelstelling: Stelselonderhoud: De school centraal / bevrijd: deregulering

Doelbereiking

Stelselonderhoud:

• Personele en materiële vergoeding: De reguliere personele en materiële vergoeding betreft het overgrote deel van de bekostiging die naar de scholen gaat. Zij bekostigen daarmee hun primaire onderwijsproces waardoor zij hun leerlingen zo goed mogelijk onderwijs bieden. Daarbij gaat het zowel om de kwantiteit (voldoende onderwijstijd) als de kwaliteit (leerlingen ontwikkelen hun talenten en halen hun diploma op een zo hoog mogelijk niveau).

• FES: Funderend onderwijs: Uit de FES middelen is een budget van € 237 miljoen uitgetrokken voor de praktijkgerichte leeromgeving v(m)bo voor 2006 en 2007. Vrijwel alle scholen, die nog geen aangepaste leeromgeving hadden, hebben een beroep gedaan op de «Regeling aanvullende subsidie praktijkgerichte leeromgeving 2006». De verwachting is dat het merendeel daarvan (65%) de leeromgeving eind 2007 of eerder zal hebben gerealiseerd. In hoeverre de doelstellingen van de regeling worden bereikt, zal moeten blijken uit het evaluatieonderzoek, te verrichten in 2008 en in 2009.

Empowerment:

• De school in staat stellen het onderwijs in te richten naar de leerling: In 2006 zijn de voorbereidingen van start gegaan voor een aanpassing van de inrichtings- en examenvoorschriften vmbo. Scholen en leerlingen krijgen door deze voorziene wetswijziging meer zeggenschap over hun eigen onderwijsprogramma en het afsluiten van onderdelen daarvan (zie ook: operationele doelstelling 3.3.3, globalere eindtermen vmbo ten behoeve van aansluiting met het mbo).

• Condities scheppen voor het versterken van het toezicht en verantwoordingsbeleid: Het experiment horizontale verantwoording is uitgevoerd in 2006. De resultaten zullen begin 2007 worden gepresenteerd.

• Met de Wet Medezeggeschap op scholen (WMS) is de medezeggenschap binnen het onderwijs, ook in het kader van de horizontale verantwoording, opnieuw vormgegeven.

• De sector en betrokken belanghebbenden in positie brengen: De VO-Raad is op 1 april 2006 opgericht. Met de oprichting van deze sectororganisatie heeft OCW één vast aanspreekpunt voor het vo-veld. Verder heeft de sector (VO-Raad) een code Goed Bestuur ontwikkeld, welke zal worden vastgesteld in mei 2007. Beoogd wordt de kwaliteit van het bestuur in het vo-veld te optimaliseren door middel van zelfregulering.

• De Rijksoverheid in staat stellen op hoofdlijnen te sturen: De voorbereiding voor een Wetsvoorstel Goed Bestuur en Goed Onderwijs po/vo is in 2006 gestart. De WVO wordt gewijzigd met als doel het vo-veld inrichten vanuit de Goed Bestuur gedachte. De twee hoofdpijlers zijn daarbij de inhoudelijke onderwijskwaliteit en de kwaliteit van het bestuur binnen het onderwijs. De voorbereidingen voor de introductie van zorgplichten binnen het vo-veld zijn van start gegaan. Hiermee krijgt de zelfregulering van het vo-veld vorm. Verwacht wordt dat deze zorgplichten in 2007 vorm zullen krijgen.

Vermindering last en regels:

OCW neemt deel aan het interdepartementale project VVM (Vaste Verander Momenten). Hiermee wordt beoogd: jaarlijks twee vaste veranderdata voor wet- en regelgeving; een minimale implementatietermijn van drie maanden na publicatie; informatievoorziening over voorgenomen wet- en regelgeving via één loket. Vanaf 1 april 2007 zal een jaar met dit systeem worden geëxperimenteerd. Na 2007 zal worden bezien of deze werkwijze Rijksbreed kan worden ingevoerd.

In 2006 is het onderzoek voortgezet naar de eventuele mogelijkheden de onderwijswetgeving te harmoniseren, met behoud van afzonderlijke sectorwetten of in één onderwijswet.

De voorbereidingen zijn gestart voor een jaardocument maatschappelijke verantwoording («Geïntegreerd Jaardocument»). In het project wordt door OCW de mogelijkheid onderzocht om te komen tot een geïntegreerd verantwoordingsdocument voor scholen waarin jaarrekening, jaarverslag en een zogeheten «resultatenbox» zijn opgenomen. De sector wordt bij de vormgeving hiervan expliciet betrokken.

Naar aanleiding van het rapport «Bureau of Lessenaar» dat in 2005 in opdracht van OCW is uitgebracht heeft de VO-Raad in 2006 opdracht gegeven voor het opzetten van een bureaucratiebenchmark voor de sector. De benchmarkresultaten zullen in de loop van 2007 worden opgeleverd.

Innovatie:

De VO-Raad heeft zelf het heft in handen genomen bij de aanpak van de innovatiestrategie in het voortgezet onderwijs. Zie in dat verband ook de Innovatiebrief vo van september 2006 (Tweede Kamer, 2006–2007, 30 800 VII, nr. 6). Uit de innovatiemonitor blijkt dat 95% van de vo-scholen innoveert. De innovatiestrategie die ontwikkeld is, is gericht op optimalisering van de bijdrage die voortgezet onderwijs levert aan talentontwikkeling van jongeren.

Lumpsumbekostiging:

De lumpsumbekostiging vo is met ingang van 1 augustus 2006 voor het gehele praktijkonderwijs ingevoerd. Binnen het praktijkonderwijs bestonden er nog verschillen op het gebied van het bekostigingsstelsel en de rechtspositie. Door een aanpassing van het besluit (Staatsblad 2006, nr. 49) zijn deze verschillen opgeheven en is de lumpsumbekostiging vo nu ook van toepassing voor die scholen voor praktijkonderwijs die tot 1 augustus 2006 nog op declaratiebasis werden bekostigd. In dit besluit zijn verder maatregelen getroffen op het gebied van de structurele personele bekostiging en is een overgangsregeling getroffen voor die schoolbesturen die er bij de overgang naar de lumpsumbekostiging vo op achteruit dreigden te gaan (Tweede Kamer, 2005–2006, 29 399, nr. 15). Binnen dit kader is ook een overgangsregeling opgenomen voor leerlingen met een taalachterstand en zijn de overlopende personeelskosten geregeld.

Daarnaast is, in samenwerking met de onderwijs- en vakorganisaties, het flankerend beleid in 2006 geïntensiveerd om een goede overgang te waarborgen. De hiervoor vermelde activiteiten zijn volgens planning verlopen.

Leerplusarrangement:

De doelstelling is dat scholen met meer dan 30% leerlingen uit probleemcumulatiegebieden even goed presteren als de overige scholen. De regeling Leerplusarrangement vo en Nieuwkomers vo, bedoeld voor de aanpak van probleemcumulatie op scholen en adequate bekostiging van opvang van nieuwkomers, is per 1 januari 2007 in werking getreden. Het Leerplusarrangement vo beoogt bij te dragen aan vermindering van voortijdig schoolverlaten en het maximaliseren van de schoolprestaties door onder meer het voeren van expliciet taal(achterstanden)beleid.

Doelmatige sector:

• Aantal gediplomeerden: 165 200 in 2005 (164 200 in 2004).

• Aantal uitvallers: 22 300 / 11% in 2005 (26 800 / 13% in 2004).

• Aantal zittenblijvers: Zie cijfers over VSV, artikel 4 .(bron: OCW, CFI: onderwijsmatrices, tabellen 5.6 en 5.7)

Doorstroom vanuit het vmbo, havo of vwo naar de vervolgopleidingen de prestaties aldaar na het eerste cursusjaar:

Cijfers van prestaties in de vervolgopleidingen na het eerste cursusjaar zijn nog niet bekend. De verwachting is dat er in 2007 een onderzoek zal worden ingesteld naar de prestaties in de vervolgopleidingen na het eerste cursusjaar.

Activiteiten

Stelselonderhoud:

FES: Funderend onderwijs: De beschikkingen voor de standaardbijdrage en de extra bijdrage voor de praktijkgerichte leeromgeving zijn in 2006 aan de scholen toegestuurd. De betaling vindt deels in 2006 en deels in 2007 plaats. In 2006 heeft 28% van de scholen, die bijdragen hebben aangevraagd, de praktijkgerichte leeromgeving gerealiseerd («Monitor praktijkgerichte leeromgeving; meting september 2006», Regioplan oktober 2006).

Innovatie:

Er is een «Innovatiemakelaar» ingericht, die bedoeld is om scholen hun innovatie kennis en ervaring te laten delen. De samenspraak tussen wetenschap en onderwijspraktijk is gestimuleerd, dit om te bewerkstelligen dat scholen meer doen met resultaten van wetenschappelijke kennis. De innovatiecampagne «durven delen doen» is gericht op het versterken van het innovatieklimaat en het toekennen van prijzen aan bewezen innovatie.

Leerplusarrangement:

De regeling is in april 2006 gepubliceerd. Scholen en gemeenten hebben in mei 2006 een uitgebreide voorlichtingsbrochure ontvangen. Vier jaar na de start komt er een kwalitatief onderzoek. Via het ICO-leerplus houden scholen (vrijwillig) hun doelen, activiteiten en realisaties bij. De informatie uit beide instrumenten wordt gebruikt bij een evaluatieonderzoek in 2010. Hiermee wordt bezien of het instrument effectief is danwel nadere aanpassing behoeft.

Tabel 3.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Stelselonderhoud: 
1. De personele en materiële vergoedingsbedragen zijn vastgesteld en gepubliceerd.ja
2. FES: subsidie praktijkgerichte leeromgeving v(m)bo.ja
Empowerment: 
1. Intern en extern overleg voeren met relevante (bestuurlijke) partners.ja
2. Ontwikkelingsstrategie bepalen, tussentijds bijstellen en uitvoeren.ja
3. Aan de hand van stelselindicatoren afspraken maken met de sector, organisatie(s) en/of schoolbesturen.nee
Vermindering last en regels: 
1. Op basis van Koers vo zijn trajecten gestart die een bijdrage leveren aan de reductie (o.a. vereenvoudiging bekostiging, vo uit Participatiefonds/Vervangingsfonds, voorstellen onderbouw en tweede fase, wet BIO, uitwerkingsnotities examinering en voorzieningenplanning).ja
2. Het monitoren of 25% van de vermindering administratieve lasten wordt gehaald per 1–1–2007.nee
3. Initiëren van aanvullende trajecten die leiden tot reductie (vermindering last en regels).ja
Innovatie: 
1. Opzetten en realiseren innovatievoorziening bij de VO-Raad.ja
2. Invulling innovatievoorziening, kennisdelen en wetenschap.ja
3. Innovatiebeweging monitorja
Lumpsumbekostigingpraktijkonderwijs: 
1. Wetgeving: wijziging Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging (Stb. 2006, nr. 49).ja
2. Overgangsregelingen praktijkonderwijs: regeling overgang scholen voor praktijkonderwijs naar lumpsumbekostiging per 1–8–2006; Regeling overlopende personeelskosten scholen voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging 2006; Voorlichtingspublicatie overgang praktijkonderwijs naar lumpsumbekostiging per 1–8–2006; Wijziging van de regeling gegevensregeling onderwijsnummer vo.ja
3. Uitvoeren flankerend beleid praktijkonderwijs (congressen, handboek, nieuwsbrieven).ja
Leerplusarrangement: 
1. Nieuw beleidskader; publicatie Regeling Leerplusarrangement vo en Nieuwkomers vo.ja
2. Voorlichting aan scholen over nieuwe regeling.ja
3. Vormgeving monitoring (L+A).ja

Toelichting

Empowerment:

3. De activiteit loopt momenteel nog. In de loop van 2007 zal getracht worden in samenspraak met de sector de beoogde resultaten te behalen.

Vermindering last en regels:

2. De resultaten van de inspanningen van de afgelopen jaren zullen in 2007 zichtbaar worden gemaakt doordat de administratieve belasting per 1 januari 2007 wordt vergeleken met de oorspronkelijke nulmeting. Verwacht wordt dat per 1 januari 2007 de beoogde 25% reductie nog niet zal zijn gehaald. In de loop van 2007 zullen op dit vlak echter nog de nodige aanpassingen worden doorgevoerd waarmee beoogd wordt eind 2007 alsnog te komen tot de beoogde reductie van de administratieve lasten.

Prestatiegegevens

Tabel 3.4 Prestatiegegevens
Indicator2002200320042005Realisatie 2006Streefwaarde 2006
Stelselonderhoud:      
Aantal scholen dat gedurende 3 jaar achtereen onder de maat presteert. 91111150
Empowerment:      
overlegpartners    11
gedragscode    11
Lumpsumbekostigingvoor alle scholen voor praktijkonderwijs10%10%10%10%100%(1 aug 2006)1 aug 2006

Toelichting

Vermindering last en regels:

Prestatie indicator «Totale regeldruk voor de vo-sector»: De resultaten zullen pas in 2007 zichtbaar worden gemaakt.

Leerplusarrangement:

Prestatie indicator «Prestaties van scholen met > 30% probleemcumulatiegebiedleerlingen»: Pas in 2010 komt er een evaluatieonderzoek. Hiermee wordt bezien of het instrument effectief is danwel nadere aanpassing behoeft.

Doelmatige sector:

Prestatie indicatoren «Aantal gediplomeerden, aantal uitvallers, aantal zittenblijvers»: Zie doelbereiking.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Stelselonderhoud (FES: funderend onderwijs):

Omdat het in 2006 (nog) niet mogelijk was om de effecten te meten via evaluatieonderzoek, is een monitor («Monitor praktijkgerichte leeromgeving; meting september 2006», Regioplan oktober 2006) uitgevoerd zowel om te peilen wat de voortgang is met het realiseren van de praktijkgerichte leeromgeving als wat de verwachte effecten zijn op vervolgonderwijs en arbeidsmarkt, schoolklimaat en schooluitval. Uit de monitor blijkt dat de voortgang bij de realisatie goed is.

Tabel 3.5 Afgeronde onderzoeken
 OnderzoekOnderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekStelselonderhoud (FES: funderend onderwijs):Monitor praktijkgerichte leeromgeving.sep 2006okt 2006Tweede Kamer, 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 75
 Lumpsumbekostigingpraktijkonderwijs:Voorbereidingen op lumpsum in het praktijkonderwijs (2e meting monitor).20062006Tweede Kamer, 2005–2006, 29 399, nr. 13

3.3.2 Operationele doelstelling: Onderwijs is aantrekkelijk voor de leerling; naar een boeiend, inspirerend en relevant onderwijs, waardoor de schooluitval afneemt.

Doelbereiking

Globalere wettelijke kaders onderbouw vo:

De Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van de WVO inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw vo) en het Besluit van 7 juni 2006, houdende vaststelling van de kerndoelen voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs alsmede van het Inrichtingsbesluit WVO (Besluit kerndoelen onderbouw vo) zijn door het parlement aanvaard en in het Staatsblad gepubliceerd. Regeling (Stb. 2006, 281) en Besluit (Stb. 2006, 316) zijn op 1 augustus 2006 in werking getreden.

Herijking profielen:

Beperking tot 60% van de examenstof per vak bij het centraal examen. De Wet «aanpassing Profielen tweede fase vwo en havo» is door het parlement aanvaard (27 april 2006, Stb. 251) en de bijbehorende wijzigingen van het Inrichtings- en Examenbesluit zijn na schriftelijk overleg met de Tweede Kamer aangeboden ter publicatie in het Staatsblad (ingangsdatum: 1 augustus 2007).

Bredere intra- en intersectorale programma’s:

Er zijn in 2006 diverse intrasectorale programma’s vastgesteld, waarmee scholen aan de slag kunnen. Voor de intersectorale programma’s is wijziging van de WVO nodig; deze zal naar verwachting in het voorjaar van 2007 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Na vaststelling van de wet en onderliggende regelgeving kunnen de goedgekeurde intersectorale programma’s onder de aangegeven voorwaarden door de scholen worden aangeboden.

Activiteiten

Globalere wettelijke kaders onderbouw vo:

Het Besluit Kerndoelen vo (Stb. 2006, 316) is voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal. Bij Koninklijk Besluit van 7 juli (Stb. 2006, 342) is het Besluit per 1 augustus 2006 in werking getreden.

Herijking profielen:

De nieuwe, geglobaliseerde examenprogramma’s voor alle vakken zijn in concept gepubliceerd ter informatie aan scholen en uitgevers. Na bekrachtiging van de herziene Besluiten zullen deze formeel worden vastgesteld (ingangsdatum: 1 augustus 2007).

Tabel 3.6 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Globalere wettelijke kaders onderbouw vo: 
1. Kerndoelen in procedure bij de Tweede Kamer brengen.ja
2. Uitwerken voorstellen Expertgroep Vernieuwing Basisvorming voor de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs in wetgeving.ja
3. Ondersteuning van scholen door Projectgroep Onderbouw vo.ja
Herijking profielen: 
1. Overleg met onderwijsorganisaties en raadplegen docenten over de nieuwe examenprogrammering.ja
2. Conceptpublicatie van de nieuwe, geglobaliseerde examenprogramma’s voor alle vakken ter informatie aan scholen en uitgevers.ja
Bredere intra- en intersectorale programma’s: 
1. In samenwerking met het veld verder ontwikkelen van de kaders om ruimte te bieden voor de eigen programmering na 2005/2006.ja
2. Stimuleren van samenwerking in regionale arrangementen.ja
3. Ondersteunen bij de implementatie vanaf 1–8–2006 van de kaders en de criteria (regionale programmering).ja
4. 10 brede projecten vmbo-mbo.ja

Prestatiegegevens

Globalere wettelijke kaders onderbouw vo:

Prestatie indicator «Mate waarin scholen kerndoelen aanbieden»: Het wettelijk voorgeschreven inhoudelijk kader voor het onderwijs in de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs wordt gegeven door de kerndoelen (Stb. 2006, 316). Scholen moeten het onderwijsprogramma zo inrichten, dat alle 58 kerndoelen aan bod komen. De Inspectie ziet hier op toe. De nieuwe (58) kerndoelen gelden sinds 1 augustus 2006, en het is de wettelijke opdracht deze in het onderwijsprogramma van de eerste twee leerjaren te concretiseren.

Herijking profielen:

Prestatie indicator «Mate waarin het centraal examen de volle breedte van de examenstof bevat»: De nieuwe examenprogramma’s worden pas in 2007 formeel vastgesteld.

Bredere intra- en intersectorale programma’s:

Prestatie indicator «Mate waarin scholen gebruik maken van de nieuwe programma’s, de mate van tevredenheid van de leerlingen en minder uitval»: De intersectorale programma’s kunnen pas worden aangeboden, nadat de wijziging van de WVO heeft plaatsgevonden (naar verwachting in 2007 bij de Tweede Kamer ingediend).

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 3.7 Afgeronde onderzoeken
 OnderzoekOnderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekGlobalere wettelijke kaders onderbouw vo:Jaarlijkse monitor Onderbouw vo door Projectgroep Onderbouw vo.20062006 (publicatie 2007)http://www.onderbouwvo.nl/ventura/?694_53monitoring.htm
 Herijking profielen:Monitor aanpassingen profielen tweede fase per 2007, Peiling 1: voornemens en beslissingen m.b.t. 2007 (Tweede Fase Adviespunt, april 2006).20062006http://www.tweedefase-loket.nl/doc/Verslag-peiling-1.doc

3.3.3 Operationele doelstelling: Schooltypen sluiten goed op elkaar aan, soepele schakels door middel van doorlopende leerlingvolgsystemen, (les)-programmering, centraal examen blijft, maar beter organiseerbaar.

Doelbereiking

Inventarisatie drempels tussen opeenvolgende schooltypen en opstellen plan van aanpak met uitgewerkte maatregelen:

Scholen en instellingen zijn verantwoordelijk om op basis van de wettelijke kwalificatie-eisen, kerndoelen en eindtermen doorlopende leerlijnen te realiseren. Bij een aantal schakels in het onderwijssysteem is het echter lastig om daar als school zelf (de volledige) verantwoordelijkheid voor te nemen, omdat er sprake is van aansluitpunten met delen van het onderwijssysteem waarvoor zij die verantwoordelijkheid niet kunnen nemen. Hiervoor is het vanuit de systeemverantwoordelijkheid van de overheid goed om per aansluitpunt een referentieniveau te formuleren, zodat de aanleverende school / instelling weet wat leerlingen in de ontvangende school / instelling nodig hebben, en de ontvangende school / instelling weet welke kennis en vaardigheden de leerlingen intussen hebben verworven.

Globalere eindtermen vmbo ten behoeve van aansluiting met het mbo:

In 2006 is met betrokkenen uit het onderwijsveld gewerkt aan de globalisering van de eindtermen van alle examenprogramma’s van het vmbo. De scholen krijgen meer ruimte in het schoolexamendeel, voor regionale invulling, schoolprofilering of maatwerk per leerling. De kwaliteit van het onderwijs blijft gewaarborgd via het centraal examen.

Activiteiten

Inventarisatie drempels tussen opeenvolgende schooltypen en opstellen plan van aanpak met uitgewerkte maatregelen:

Er is een Actieplan in voorbereiding, waarbij een «Expertgroep doorlopende leerlijnen rekenen en taal» uiterlijk 31 december 2007 zes referentieniveaus voor rekenen en taal zal formuleren, waarmee alle schakels worden «gedekt». Hiervoor is een conceptueel kader gemaakt, waarin verschillende schakels, drempels en niveaus zijn geïdentificeerd (in het conceptueel kader «referentieniveaus» genoemd). Door vast te stellen wat de minimaal benodigde basisvaardigheden voor rekenen en taal zijn op de verschillende referentieniveaus, wordt vastgelegd wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het moment dat zij bij een schakel in de onderwijsloopbaan zijn aangekomen. Verder kunnen onderwijsgevenden, door referentieniveaus te formuleren, sectoroverstijgende leerlijnen realiseren.

Globalere eindtermen vmbo ten behoeve van aansluiting met het mbo:

Alle activiteiten rond verbetering van het centraal examen en de globalisering van de eindtermen vmbo zijn in 2006 volgens schema uitgevoerd (zie: begroting OCW 2006, p. 42). Begin 2007 worden de herziene examenprogramma’s vastgesteld en in 2008 zullen de eerste examens worden afgenomen. Het scholenveld is uitgebreid geïnformeerd en geraadpleegd over de veranderingen. Via handreikingen van de SLO en syllabi van de CEVO krijgen scholen ondersteuning bij het voorbereiden van de leerlingen op respectievelijk het school- en centraal examen. In 2006 is in diverse experimenten (conform Uitwerkingsnotitie Examens Voortgezet Onderwijs, december 2004, 29 800 VIII, nr. 125) gewerkt aan meer flexibele vormen van centrale examinering. Het traject «Invoering van het cspe voor de kaderberoepsgerichte leerweg» is een voorbeeld van een geslaagd (evaluatie was zeer positief) en in 2006 afgerond traject.

Tabel 3.8 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Inventarisatie drempels tussen opeenvolgende schooltypen en opstellen plan van aanpak: 
1. Inventarisatie of het lopende beleid bevorderend is voor doorlopende leerlijnen.ja
2. Identificatie aansluitpunten, drempels en niveaus (conceptueel kader)ja
3. Opstellen Actieplan Doorlopende leerlijnen rekenen en taal (op basis van 1)ja
Globalere eindtermen vmbo ten behoeve van aansluiting met het mbo: 
1. Globalere eindtermen vmbo t.b.v. aansluiting mboja
2. Subsidie aan PEP (Projectgroep Examen(s) Programma’s)/ CEVO/CITOja
3. Het aanpassen van het wettelijk kader (examenbesluiten en examenprogramma’s)nee
4. Flexibilisering in vorm en tijd van de van de centrale examensja

Toelichting

Globalere eindtermen vmbo ten behoeve van aansluiting met het mbo:

3. De planning hiervoor is 2007.

Prestatiegegevens

Inventarisatie drempels tussen opeenvolgende schooltypen en opstellen plan van aanpak:

Prestatie indicator «Het aantal leerlingen dat uitvalt of vertraagd»: Zie beschrijving bij operationele doelstelling 3.3.1, doelbereiking: «Doorstroom vanuit het vmbo, havo of vwo naar de vervolgopleidingen de prestaties aldaar na het eerste cursusjaar».

Globalere eindtermen vmbo ten behoeve van aansluiting met het mbo:

Prestatie indicator «Mate waarin onderwijsprogramma’s , examens, en de aanluiting op het mbo op één lijn liggen»: Hier geldt een meerjarenplanning. De planning loopt op schema.

3.3.4 Operationele doelstelling: Leerlingen met gedrags, leer- en sociale/emotionele problemen worden specifiek behandeld

Doelbereiking

Veiligheid:

Het overgrote deel van de leerlingen en het onderwijspersoneel voelt zich veilig op school. Dit blijkt uit de Veiligheidsmonitor Voorgezet (Speciaal) Onderwijs 2006 die is uitgevoerd (Tweede Kamer, 14 september 2006, 29 240, nr. 14). Uit dit onderzoek blijkt ook dat nog steeds een belangrijk deel van het personeel en de leerlingen te maken heeft met onveilige situaties. Streven naar een veilig schoolklimaat is een noodzakelijke voorwaarde voor goed onderwijs en verdient daarom structureel aandacht van bij het onderwijsbetrokkenen op lokaal niveau zoals de leerplichtambtenaar, het maatschappelijk werk, gemeenten, politie en jeugdzorg.

Zorg in en om de School (onderdeel van Operatie Jong):

Het doel is om ervoor te zorgen dat alle kinderen en jongeren op scholen voor voortgezet onderwijs met (vermoedens van) emotionele, gedrags-, ontwikkelings- en/of schoolleerproblemen zo snel en adequaat mogelijk geholpen worden. Middel hiervoor is bespreking in een zorg-adviesteam (ZAT), een multidisciplinair team waarin professionals uit het onderwijs, welzijnswerk, de jeugdzorg, de gezondheidszorg en veiligheid structureel samenwerken.

Activiteiten

Veiligheid:

Alle samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs hebben in 2006 extra bekostiging ontvangen voor het realiseren van reboundvoorzieningen waar gedragsmoeilijke leerlingen tijdelijk onderwijs en opvang krijgen. Alle scholen voor voortgezet onderwijs hebben in de lumpsum extra middelen voor leerlingbegeleiding ontvangen.

Zorg in en om de School (onderdeel van Operatie Jong):

In het kader van Operatie Jong is het project Zorgstructuren in en rond de school (ZioS) gesubsidieerd, uitgevoerd door het APS in samenwerking met LCOJ. Doel van dit project is om het aantal ZAT’s uit te breiden (het streven is 100% dekking), zo veel mogelijk partijen te laten samenwerken in het ZAT en om de ZAT’s kwalitatief zo goed mogelijk te laten werken (zie prestatiegegevens).

Tabel 3.9 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Veiligheid: 
1. Advies aan scholen en leerlingen door landelijk Centrum School en Veiligheidja
2. Ondersteuning deskundigheidsbevorderende activiteiten in het kader van SLOAja
3. Sociale competenties: het inzicht bieden in beschikbare methoden via het onderhouden van een digitale keuzegids.ja
4. Er wordt een veiligheidsmonitor uitgevoerd in het voortgezet onderwijs.ja
5. Inspectie van het onderwijs zorgt voor instrumenten in het toezichtskader voor veiligheid.ja
Operatie Jong: 
1. De realisatie van een landelijk dekkend zorgnetwerk in en rond scholen. Eén van de aangrijpingspunten van daarbij is 91% dekking Zorgadviesteam’s (ZAT’s) ja
2. Verbeteren kwaliteit van de zorgadviespunten.ja
3. Monitoring proces en beoogde resultaten (jaarlijkse LCOJ-monitor «Voortgezet onderwijs en externe instellingen»).ja
4. ZAT’s ontvangen middelen voor case-management en deskundigheidsbevordering zodat problemen van kinderen worden gesignaleerd door professionals in de ZAT’s en er snel een passend sluitend hulpaanbod komt.ja

Toelichting

Veiligheid:

4. De eerste veiligheidsmonitor heeft geen aanleiding gegeven het lopende beleid te wijzigen. Derhalve is er geen evaluatieonderzoek uitgevoerd.

Prestatiegegevens

Tabel 3.10 Prestatiegegevens
Indicator2002200320042005Realisatie 2006Streefwaarde 2006
Operatie Jong:      
Het aantal scholen dat beschikt over een zorgadviesteam.   89%91%100%

Toelichting

Veiligheid:

Prestatie indicator «Percentage betrokkenen dat zich veilig voelt in en om de school»: Voor 2006 is het precentage 92,8%. De veiligheidsmonitor 2005 geldt als nulmeting.

Operatie Jong:

Prestatie indicator «Kwaliteitscriteria waaraan een goed functionerend zorgadviesteam moet voldoen»: De planning hiervoor is 2007.

3.3.5 Operationele doelstelling: Het leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden neemt toe en de leerling krijgt vaker te maken met maatschappelijke praktijk.

Doelbereiking

Maatschappelijke stage:

De maatschappelijke stage laat leerlingen kennis maken met vrijwilligerswerk. Door het doen van vrijwilligersactiviteiten maken de leerlingen actief kennis met allerlei aspecten van de samenleving. Hierdoor wordt positief bijgedragen aan het vergroten van hun maatschappelijke betrokkenheid, sociale vaardigheden en hun besef voor waarden en normen. Zo wordt actief burgerschap gestimuleerd. In 2006 maakten in totaal 70% van de scholen (481) gebruik van de regeling maatschappelijke stages. De meeste maatschappelijke stages worden uitgevoerd binnen het VMBO (39%). De stages worden uitgevoerd binnen alle leerjaren.

Cultuur en school:

Er is goede voortgang geboekt met het verankeren van cultuureducatie in het voortgezet onderwijs. Middels de voortgangsrapportage (19 september 2006, kenmerk DK/C&S/2006/35671) over het project Cultuur en School aan Tweede Kamer is hierover verslag gedaan en over de middellange termijn visies ten aanzien van verschillende thema’s.

Activiteiten

Maatschappelijke stage:

De regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs 2005 en 2006 (Staatscourant 19 mei 2005, nr. 94, pag. 14) is gecontinueerd, zodat er in 2006 een tweede en een derde aanvraagronde heeft plaatsgevonden. De maatschappelijke stage is ondersteund met een promotie- en implementatiecampagne. Onderdeel daarvan waren een helpdesk en een website.

Cultuur en school:

De regeling cultuurprofielscholen is afgerond en de opbrengsten van de binnen deze regeling ontwikkelde projecten zullen middels de vereniging «Cultuurprofielscholen i. o.» en een helpdesk worden overgedragen aan zo veel mogelijk geïnteresseerde en enthousiaste scholen die zich ook tot cultuurprofielschool willen ontwikkelen (en zich daar ook stevig voor in willen zetten). De kwaliteit zal worden gewaarborgd door een nog op te zetten (en door de vereniging zelf te dragen) keurmerktraject.

Middels een deelproject in de onderbouw wordt gepoogd de kerndoelen met en voor leraren op het deelgebied kunst en cultuureducatie zo concreet mogelijk uit te werken op de verschillende niveau’s en in de verschillende scenario’s. Uit een peiling van Oberon («Monitor cultuureducatie voortgezet onderwijs», peiling 2006) blijkt voor vo-scholen, die werken aan onderwijsvernieuwing (en dat is de overgrote meerderheid van de scholen), cultuur een centraal thema te zijn. In 2006 werkt bijna driekwart van de scholen aan verankering van cultuureducatie in het onderwijs.

Tabel 3.11 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Maatschappelijke stage: 
1. Uitvoeren van de regeling en het bewaken van de voortgang.ja
2. Begeleiden ondersteunende activiteiten richting scholen voor invoering en verdere stimulering van de maatschappelijke stage.ja
Cultuur en school: 
1. Visie m.b.t. tot toekomst cultuurprofielscholen, onderbouw en monitor.ja
2. Visies op «cultuureducatie en inhoud» en «cultuureducatie en bovenbouw».nee

Toelichting

Cultuur en school:

2. De planning hiervoor is 2007. Visies op «cultuureducatie en inhoud» en «cultuureducatie en bovenbouw» zijn nog volop in ontwikkeling.

Prestatiegegevens

Cultuur en school:

Percentage vo-scholen met cultuurbeleid eind 2006/begin 2007: Een kleine groep koplopers (13%; 150 locaties) heeft cultuureducatiebeleid voor een heel groot deel verankerd in het onderwijs (deze locaties voldoen aan meer dan 6 indicatoren die voor de meting van de mate van verankering zijn opgesteld). 73% (900 locaties) behoort tot de groep «volgers» (dit zijn scholen die aan 2 tot 5 of meer indicatoren voldoen). 14% behoort tot de groep «achterblijvers» (175 locaties). Zij voldoen aan 1 of geen van de indicatoren («Monitor cultuureducatie voortgezet onderwijs. Peiling 2006», Oberon).

Tabel 3.12 Prestatiegegevens
Indicator2002200320042005Realisatie 2006Streefwaarde 2006
Maatschappelijke stage:      
Aantal scholen dat de maatschappelijke stage aan hun leerlingen aanbiedt.  0%20%75%25% voor 2007
Cultuur en school:      
Het percentage vo-scholen met cultuurbeleid eind 2006/begin 2007.    13%2006 1ste raming
Het gemiddeld landelijk percentage cultuurbonnen dat is besteed.  72%76%p.m.80%

ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene beleidsdoelstelling: Zorgdragen voor een kwalitatief goed, toegankelijk, doelmatig en beheersbaar middelbaar beroepsonderwijs.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Deelnemers aan het beroepsonderwijs goed voorbereiden voor een plaats op de arbeidsmarkt, een vervolgopleiding en goed burgerschap. Stimuleren dat deelnemers aan de volwasseneneducatie volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving.

OCW draagt eraan bij dat zoveel mogelijk jongeren hun talenten kunnen ontplooien, hun school afmaken en minimaal een startkwalificatie halen. Zij schept hiervoor via de huidige bekostiging, regelgeving en afspraken met bestuurlijke partijen de randvoorwaarden. Daarnaast wordt veel energie gestoken in de vernieuwing en innovatie van het beroepsonderwijs (bijvoorbeeld de omslag naar een competentiegerichte kwalificatiestructuur en een daarbij passende goede examinering) en is het belangrijk dat leerkrachten voldoende de ruimte krijgen om deze ontwikkelingen te volgen. Tevens stimuleert OCW dat volwassenen, gehandicapten en autochtone en allochtonen analfabeten door het volgen van een cursus beter kunnen participeren in de samenleving.

De algemene ontwikkelingen in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie laten het volgende beeld zien: Het aantal deelnemers aan het mbo stijgt in 2006 met 4% ten opzichte van 2005. Het percentage gediplomeerden op de eerste drie mbo niveaus neemt jaarlijks toe. Op niveau 4 is sprake van een lichte afname. De doorstroom van gediplomeerde mbo’ers op niveau 4 naar het hbo blijft vrijwel stabiel. Het percentage gediplomeerde schoolverlaters mbo dat na 1 ½ jaar werk vindt neemt in 2004 ten opzichte van 2003 en 2002 licht af. Het percentage in 2005 (44%) heeft enkel betrekking op het aantal bol-deelnemers en is daarom niet te vergelijken met de percentages in 2002 t/m 2004. Vanaf 2006 worden weer alle gediplomeerde mbo-schoolverlaters gemeten. De tevredenheid van ouders/deelnemers over de kwaliteit van het onderwijs en de leraren blijft constant.

Tabel 4.1 Effectgegevens artikel 4
EffectgegevensRealisatie
 20022003200420052006
– Verwachte verblijfsduur     
– Uitstroom van gediplomeerden (absoluut en % van totale uitstroom)     
Niveau 19 384 (40%)10 328 (45%)8 837 (50%)8 803 (58%) 
Niveau 226 279 (50%)26 588 (52%)28 128 (52%)30 945 (57%) 
Niveau 329 335 (62%)30 308 (63%)30 919 (64%)31 647 (66%) 
Niveau 442 901 (63%)45 831 (69%)46 815 (68%)48 656 (64%) 
– Doorstroom van gediplomeerde mbo’ers op niveau 4 naar het HBO*37,9%40,1%42,5%41,1% 
– Percentage gediplomeerde schoolverlaters dat na 1 ½ jaar werk vindt.59615344 
– Tevredenheid deelnemers (gemiddelde cijfer)     
  • Kwaliteitopleiding 6,7 6,7 
  • School 6,3 6,4 

* Zie ook paragraaf 4.3.4

Toelichting

• Omdat nog te weinig historische gegevens via het onderwijsnummer beschikbaar zijn zal het nog enkele jaren duren voordat betrouwbare informatie over de verwachte verblijfsduur van mbo’ers voorhanden is.

• In 2006 zijn nog geen gegevens beschikbaar over de effectgegevens «aantal gediplomeerde», «doorstroom van gediplomeerde mbo’ers op niveau 4 naar het HBO» en «percentage gediplomeerden dat na 1 ½ jaar werk vindt» omdat de definitieve gegevens over 2006 pas in juni 2007 beschikbaar komen.

• Onderzoek Deelnemersinformatie (ODIN) op de instellingen. De JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs (JOB) voert iedere twee jaar dit ODIN onderzoek uit onder alle mbo-leerlingen. Het aantal respondenten is 135 duizend. ODIN – 4 komt dit voorjaar uit. ODIN -3 (uitgebracht in juni 2005) bevat de meest actuele gegevens.

Succesfactoren

De conjuncturele ontwikkeling en de mate waarin de partners in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, binnen hun eigen opdracht en verantwoordelijkheid, keuzes maken en met elkaar samenwerken zijn van invloed geweest op het gevoerde beleid. Ze spelen een constante en blijvende rol in de realisatie van de algemene en operationele doelstellingen. Inmiddels is bijvoorbeeld gebleken dat door de aantrekkende economie het aantal door het bedrijfsleven beschikbaar gestelde leerwerkplekken toeneemt.

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen2 631 0642 705 2322 886 1732 974 6763 371 8062 902 303469 503
Waarvan garantieverplichtingen   41 75560 645  
Uitgaven2 545 6432 576 2302 692 9622 848 3723 138 1402 884 547253 593
        
Programma uitgaven:2 545 6432 576 2302 663 9342 828 4743 134 5082 881 033253 475
        
Instandhouding van het stelsel    2 550 0432 392 975157 068
– Lumpsum    2 550 0432 392 975157 068
        
Voldoende geschikt onderwijs personeel dat ondernemend is richting eigen loopbaan       
– Budget toevoegen decentraal instellingsbudget    4 2744 274 
        
Meer innovatie en rendement door samenwerking tussen instellingen    103 540107 800– 4 260
– Innovatiearrangement beroepskolom    20 00020 000 
– Cultuur en school    400400 
– Kenniscirculatie MKB    6 0006 000 
– Kenniscentrum SenterNovem    400400 
– Innovatiebox FES-middelen    76 74081 000– 4 260
        
Meer aandacht voor een variëteit leerloopbanen, verhoging rendement    118 56074 52544 035
– Regeling impuls beroepskolom    35 76536 165– 400
– Voortijdig schoolverlaten    33 79338 360– 4 567
– Convenanten VSV    10 894 10 894
– ESF/VSV/BBL    38 108 38 108
        
Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de arbeidsmarkt    51 43416 30035 134
– Herontwerp kwalificatiestructuur/mbo    5 0005 000 
– Examens mbo    11 53411 300234
– Stage- en Simulatieplaatsen    34 900 34 900
        
De instellingen zijn breed toegankelijk    27 83818 5009 338
– Algemeen    6 3156 30015
– Programmalijn duale trajecten    6 2874 0002 287
– Programmalijn leerwerkloket    14 7367 7007 036
– Programmalijn drempels slechten    500500 
        
Meedoen in de samenleving    255 694251 5164 178
– Inkoop educatieactiviteiten    248 470244 6163 854
– Alfabetisering    400400 
– Gehandicapten    6 6446 500144
– Overige    1800180
        
Meer eigen verantwoordelijkheid van de deelnemers    5 7155 715 
– Versterking loopbaan oriëntatie en begeleiding    2 8592 859 
– Medezeggenschap    1 6001 600 
– Overige instrumenten    1 2561 256 
Programmakosten overig       
– IBG  14 0246 9325 1522 1123 040
– CFI  11 2439 38612 2587 3164 942
        
Apparaatsuitgaven   3 5803 6323 514118
Ontvangsten17 78133 0487 0702 85297 55881 00016 558

* De bedragen in de jaren 2002 t/m 2005 zijn niet ingevuld omdat de indeling naar operationele doelstellingen in de begroting 2006 sterk is veranderd ten opzichte van die in de begrotingen van voorgaande jaren.

Toelichting

De realisatie van de uitgaven voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie ligt in 2006 € 253,6 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. Deze stijging is met name het gevolg van de extra middelen voor een deel van het transitiebudget inburgering (€ 62 miljoen), de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling 2006 (€ 55,4 miljoen) en de extra middelen als gevolg van de voorjaarsnota besluitvorming in het kabinet (€ 115,8 miljoen). Overige extra middelen (€ 20,4 miljoen) zijn beschikbaar gekomen voor onder andere Compensatie Pseudo WW, mobiliteit zij-instroom en intertemporele compensatie Leren en Werken.

4.3 Operationele doelstellingen

4.3.1 Instandhouding van het stelsel

Doelbereiking

Het stelsel van het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie is zodanig toegerust dat voldaan is aan de door de wet gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen bij het verzorgen van het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie.

Activiteiten

Tabel 4.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Verstrekken van lumpsumja
2. Harmonisatie wetgeving en dereguleringja/nee
3. Gezamenlijke intentieverklaring met de bve-sectorja
4. Evaluatie van de bekostigingja
5. Goed bestuur: implementatie van acties uit de beleidsbriefja
6. Wijziging bekostiging in aansluiting op uitkomsten IBO bve en evaluatie bekostigingja

Toelichting

2. Met betrekking tot harmonisatie en deregulering zijn de mogelijkheden en verwachte opbrengsten in 2006 onderzocht en voor de korte termijn vertaald in het wetsvoorstel Deregulering en Administratieve Lastenverlichting (DAL). Het wetsvoorstel is eind oktober 2006 naar de Tweede Kamer verstuurd en aangehouden. Op welke wijze een verdere harmonisering en deregulering van de onderwijswetgeving vanaf 2007 wordt nagestreefd is afhankelijk van de voornemens van het nieuwe kabinet. Het afschaffen van de Onderwijs- en examenregeling als verplicht instrument en de verplichting om vooraf Crebo-licenties aan de vragen voor bekostigd onderwijs en de vermindering van de administratieve last samenhangend met de beroepspraktijkvorming maken onderdeel uit van het wetsvoorstel DAL.

3. De uitvoering van de afspraken, zoals die zijn vastgelegd in de intentieverklaring met de bve-sector in november 2005, is volgens planning gestart en loopt door in 2007. Afronding van de meeste zaken loopt door in 2007 (bijvoorbeeld implementatie bestuurscode, scheiding interne toezichthouder en bestuurder, ontwikkelingen t.b.v. een nieuwe kwalificatiestructuur en competentiegericht beroepsonderwijs).

4. In 2005 is de evaluatie van de mbo bekostiging afgerond en aangeboden aan de Tweede Kamer. In 2006 is deze evaluatie in een algemeen overleg met de Tweede Kamer besproken.

5. In 2006 zijn belangrijke stappen gezet met de uitvoering van de acties uit de beleidsbrief (kamerstukken II 2005/2006, 30 183, nr. 6). Eén hiervan is de structurele verhoging van het mbo budget als gevolg van de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek IBO bve. De uitvoering van de acties uit de beleidsbrief over governance zijn voor een groot deel gerealiseerd. Om de scheiding tussen de taken en verantwoordelijkheden van enerzijds de interne toezichthouder en anderzijds die van bestuurder binnen de instelling helder en formeel te regelen is juni 2006 het voorstel tot wijziging van de WEB inzake Colleges van Bestuur en Raden van Toezicht aangeboden aan de Tweede Kamer.

6. In 2006 heeft de stuurgroep competentiegericht beroepsonderwijs nieuwe kwalificatiedossiers opgesteld. Het onderwijsnummer is in 2006 ingevoerd in de bve sector. Het IBO bve heeft geleidt tot extra middelen voor het versterken van de zorgstructuur in het mbo.

Prestatiegegevens

Tabel 4.4 Deelnemers mbo
Bron: bekostigingstelling mbo  Realisatie  
 2002/20032003/20042004/20052005/20062006/2007
Totaal mbo445 932451 779449 150453 603*
Bol-vt264 516280 792300 176314 869*
bbl155 881151 018133 467124 469*
Bol-dt25 53519 96915 50714 275*
 2003200420052006 
Gemiddelde prijs per mbo deelnemer (x € 1 000)5,15,45,76,1 

* De realisatie van de door de accountant gecontroleerde deelnemersaantallen schooljaar 2006/2007 komen uiterlijk 1 juli 2007 binnen.

4.3.2 Voldoende geschikt onderwijspersoneel dat ondernemend is richting de eigen loopbaan

Doelbereiking

De overheid is verantwoordelijk voor de randvoorwaarden van het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. De instellingen zijn primair verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. Het overheidsbeleid is gericht op versterking van de ondernemende professional (competentieontwikkeling) voor het verzorgen van innovatief beroepsonderwijs en educatie, het behoud en het voorkomen van uitstroom van personeel als gevolg van arbeidsongeschiktheid, het terugdringen van het ziekteverzuim en het aantrekken van voldoende bekwaam personeel dat zich al werkend voor de onderwijsfunctie in de sector kwalificeert.

Verwijzingen beleidsstukken:

Koers bve (27 451, nr. 33), beleidsplan Onderwijspersoneel (bijlage bij Kamerstuk 29 200 VIII, nr. 151), Arboplusconvenant en «de Kwaliteit van Arbeid» (vervolg op het Arboplusconvenant).

Activiteiten

Tabel 4.5 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Budget toevoegen aan decentrale instellingsbudgetja
2. Registreren ziekteverzuimgegevensja
3. Meten vervulling vacaturesja
4. Uitvoeren plan van aanpak versterking IPB 2005–2007 van MBO-Raadja

Toelichting

1. In het kader van de beperking van regelgeving wordt de regeling duale opleidingstrajecten niet verlengd en wordt voor de bve-sector geen nieuwe regeling zij-instroom gepubliceerd. De middelen voor duale opleidingstrajecten en zij-instroom zijn toegevoegd aan het lumpsum-budget van de instellingen om de instellingen in staat te stellen een actief arbeidsmarkt- en een versterkt (integraal) personeelsbeleid te voeren. Om deze reden is het aantal trajecten pedagogisch didactische cursus bve, andere zij-instroom trajecten voor een leraarsfunctie en het aantal duale opleidingstrajecten voor onderwijsgevend- en onderwijs ondersteunend personeel in 2006 niet meer gemeten.

Prestatiegegevens

Tabel 4.6 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Openstaande vacatures voor leraren -> onvervulde vacaturevoorraad als percentage van de totale formatie.  0,4*0,6**1.00,6***
Ziekteverzuimpercentage  5,75,95,85,8***
       
Oordeel mbo’ers over docenten uitgedrukt op een vijfpuntsschaal   3,3 3,4***

* Geldt voor het schooljaar 2003–2004

** Geldt voor het schooljaar 2004–2005

*** Het gaat hier om streefwaarden 2007 (zie ook tabel 4.5 uit de begroting 2007)

Toelichting

De gegevens in 2006 met betrekking tot «het oordeel van mbo’ers over docenten» komen in het voorjaar van 2007 beschikbaar (ODIN-4).

4.3.3 Meer innovatie en rendement door samenwerking tussen instellingen

Doelbereiking

Het realiseren van regionale/sectorale innovatie via een gezamenlijke inzet van de onderwijsinstellingen en hun samenwerkingspartners om bijvoorbeeld doorlopende leerlijnen, ondernemerschap en kenniscirculatie te bevorderen. Zodat het mbo blijft voorzien in de vraag naar voldoende gediplomeerde mbo-ers op de niveaus 3 en 4 en voldoende doorstroom naar het hbo.

Activiteiten

Tabel 4.7 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Ontwikkelen van een systeem waarbij innovatiemiddelen worden ondergebracht in een innovatiebox gekoppeld aan de lumpsumja
2. Onderbrengen van een aantal regelingen in de innovatiebox, w.o. de middelen Kenniscirculatie MKBja
3. Ontwikkelen van een innovatieagendaja
4. Ontwikkelen van een systeem waarbij de FES-middelen worden ondergebracht in de innovatieboxja
5. Opstellen van een regeling stagebox beroepsonderwijs 2006 t/m 2010ja

Toelichting

1. t/m 4. Met de innovatiebox wordt getracht regionale innovaties te stimuleren, gerealiseerd door de onderwijsinstellingen met hun samenwerkingspartners. Richtinggevend hiervoor zijn de landelijke thema’s van de innovatieagenda. Om dit te realiseren hebben de onderwijsinstellingen «geoormerkte» middelen gekoppeld aan de reguliere bekostiging ontvangen. De innovatiebox is vorm gegeven in de regeling innovatiebox beroepsonderwijs 2006–2009. De FES-middelen 2006 zijn meegenomen in de systematiek van de innovatiebox. In 2006 is gestart met de bve-sector. In de innovatiebox zijn zo veel mogelijk afzonderlijke innovatiemiddelen (zoals voor de projecten kenniscirculatie MKB) gebundeld. De onderwijsinstellingen worden zo min mogelijk nog via afzonderlijke regelingen tot innovatie gestimuleerd. Ook de middelen voor kenniscirculatie MKB zijn sinds 2006 ondergebracht in de innovatiebox. Naast de innovatiebox, wordt het innovatiearrangement gehandhaafd. Het innovatiearrangement is vorm geven in de regeling innovatiearrangement 2006 tot en met 2009.

5. Met de stagebox ontvangen onderwijsinstellingen en kenniscentra aanvullende middelen om de stageproblematiek in het mbo aan te pakken. De stagebox is vormgegeven in de regeling stagebox beroepsonderwijs 2006 tot en met 2010, die op 24 oktober 2006 in de Staatscourant is gepubliceerd.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 4.8 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekOnderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekrapport over de werking en effecten van de regeling innovatiearrangement 2006 t/m 2009, «Het Platform Beroepsonderwijs» 2013 

4.3.4 Meer aandacht voor een variëteit in leerloopbanen van deelnemers, verhoging rendement

Doelbereiking

Het terugdringen van voortijdig schoolverlaten moet resulteren in een vergroting van de sociale cohesie, meer doorstroom naar hogere niveaus en een grotere output van gediplomeerden. Dit draagt bij tot een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking. De nota «aanval op de uitval» van april 2006 schetst een perspectief op de aanpak van voortijdig schooluitval en acties op de korte en middellange termijn. Het gaat dan om preventie van uitval door het snel signaleren en aanpakken van taal- en leerachterstanden en versoepelen van de overgangen in de leerloopbaan van jongeren. Daarnaast wordt de curatieve aanpak versterkt door de leerplicht (kwalificatieplicht tot 18e verjaardag) te verlengen en goed te handhaven en door jongeren via een combinatie van leren en werken alsnog een startkwalificatie te laten halen (de praktijk als leermeester).

Activiteiten

Tabel 4.9 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. De regeling beroepskolom 2002–2005: Bevorderen dat scholen en instellingen deelnemers die doorstromen intensiever voorlichten en begeleiden, de programmatische aansluiting verbeteren en een herkenbare pedagogiek en didactiek van het beroepsonderwijsontwikkelen. ja
2. Implementatie wetsvoorstel samenwerkingsconstructie vo-bve voor meer ruimte voor maatwerk in de samenwerking tussen vo en bve. Wetsvoorstel is op 1 januari 2006 geïmplementeerd.ja
3. Verbeteren van de doorstroomvmbo-mbo, d.m.v. «het preventieproject vmbo-mbo». Hiervoor hebben de 39 RMC-contactgemeenten in 2006 extra geld gekregen (€ 20 000,-) via de RMC specifieke uitkering. ja
4. Het wetsvoorstel kwalificatieplicht is eind 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden, de beoogde invoeringsdatum van 1 augustus 2007 komt hiermee niet in het geding.ja
5. Brief aan vo en bve-instellingen om tijdig verzuim en voortijdig schoolverlaten te melden en het verscherpen van het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs op een tijdige melding. ja
6. Convenanten met 14 RMC-regio’s met de grootste aantallen vsv-ers om aan ’t einde van ’t schooljaar 2007–2008 het aantal vsv-ers met 10% verminderd te hebben t.o.v. het schooljaar 2004–2005. ja
7. Inrichten van een interne zorgstructuur door bve-instellingen, als resultaat van het IBO-bve. bve-instellingen krijgen hiervoor extra middelen via de lumpsum. ja
8. De IB-G route: pilot waarbij gemeenten gegevens uit BRON via de IB-groep kunnen koppelen aan de eigen RMC-registratie, om zo gegevens op juistheid en volledigheid te controleren. ja

Toelichting

1. De regeling impuls beroepskolom 2002–2005 is beëindigd, de middelen voor de impuls beroepskolom zijn vanaf 2006 voor het mbo in de innovatiebox ondergebracht.

2. Bovengenoemd wetsvoorstel zal in het voorjaar van 2007 worden geëvalueerd om mogelijk de eerste gesignaleerde knelpunten eruit te halen.

4. Het uitwerken van een juridisch kader dat gemeenten in staat stelt meer dwang toe te passen om jongeren van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie, die niet meer aan het leren of werken zijn, hier weer naar terug te leiden (de zogenaamde «leerwerkplicht»). De Raad van State heeft hierover negatief geadviseerd.

6. Deze doelstelling komt overeen met ruim 8 000 minder nieuwe en bestaande vsv-ers. De convenanten zijn in partnership tussen onderwijsinstellingen, gemeenten (RMC-functie) en evt. andere ketenpartners tot stand gekomen en worden momenteel uitgevoerd.

7. Uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek bve bleek dat naast het VOA-budget (budget voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten) de middelen voor de inrichting van een systematische zorgstructuur ontbraken. Om die reden is het budget in het mbo structureel verhoogd. Er zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor de zorgstructuur in het mbo, voor zogenaamde Zorg Advies Teams in het mbo, voor de inrichting van experimenten en voor de uitrol van bewezen «good practices».

Prestatiegegevens

Tabel 4.10 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062010
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (volgens BRON) (zie toelichting)n.b.n.b.n.b.62 50056 50035 000
Het aantal gemelde en geregistreerde nieuwe voortijdig schoolverlaters (bron: Sardes op basis van RMC-registratie) (zie toelichting)70 50063 84967 46956 96356 364 
Het aantal herplaatste vsv-ers (bron: Sardes op basis van RMC-registratie)20 00020 00024 00029 00030 800 
Percentage gediplomeerde vmbo’ers dat naar het mbo gaat (onderwijs matrix)71%69%83%77%*  
Deelnemerssucces mbo (verhouding gediplomeerde uitstromers / totaal aantal uitstromers) (bron: OCW onderwijsmatrices)56%60%60%62%n.n.b. 

* Gegevens over 2006 komen in juni 2007 beschikbaar

Toelichting

Per brief (Kamerstuk 2006–2007, 26 695, nr. 37, Tweede Kamer) is de Kamer in februari 2007 geïnformeerd over de ontwikkeling in het jaarlijks aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. Met de registratie via het Basisregister Onderwijsnummer (BRON) is voor het eerst een volledige en betrouwbare registratie mogelijk van voortijdig schoolverlaten. Het is een solide en valide registratie, die aansluit bij de bekostigingsgegevens. In genoemde brief is dan ook aangekondigd dat BRON de tot nu toe gebruikte RMC-registratie zal vervangen bij het vaststellen van aantallen nieuwe vsv’ers in begroting en jaarverslag. De RMC-cijfers worden in dit jaarverslag nog een laatste maal, naast de BRON-cijfers, vermeld. BRON geeft een aanzienlijke daling te zien in het aantal nieuwe vsv’ers ten opzichte van het aantal in 2005 (zie tabel 4.9).

De stagnatie in het aantal nieuwe vsv’ers volgens de RMC-registratie (zie tabel 4.9) lijkt daarmee in tegenspraak, maar is toe te schrijven aan een vollediger registratie van uitval in vergelijking tot het vorige jaar. Daardoor is in 2006 een groter deel van de vsv’ers in de RMC-registratie waargenomen en meegeteld dan in 2005. Bij dalende aantallen levert dit een nagenoeg onveranderd cijfer op.

Gegevens over de slaagkans van mbo’ers zijn te vinden in tabel 4.1, tweede regel (aantal gediplomeerde mbo’ers per niveau).

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 4.11 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekonderwerpStartAfgerondVindplaats
Effectenonderzoek ex postRapport «Quick Wins en Good Practice» (intern rapport Ministerie OCW), inventarisatie van goede voorbeelden uit de praktijk 2006www.voortijdigschoolverlaten.nl
 «Kafkabrigade Voortijdig Schoolverlaten», Stichting Nederland Kennisland 2006www.voortijdigschoolverlaten.nl
 Kosten en baten van voortijdig schoolverlaten, Rebelgroup Roel in ’t Veld 2006www.voortijdigschoolverlaten.nl
 Beoordeling KBA voortijdig schoolverlaten, CPB 2006www.voortijdigschoolverlaten.nl
Overig evaluatieonderzoekEvaluatie van het besluit van 1 januari 2006 «samenwerkingsconstructie vo-bve» door Cap Gemini. Eind maart 2007www.capgemini.nl
 «Vroeg is nog niet voortijdig», naar een nieuwe beleidstheorie voortijdig schoolverlaten(KBA) 2006www.voortijdigschoolverlaten.nl
 «Voortijdig schoolverlaten en criminaliteit, een verkenning op basis van onderzoeksliteratuur en gegevens van het NSCR Schoolproject» (NSCR) 2006www.voortijdigschoolverlaten.nl
 De uitkomst van de RMC-analyse 2005 (Sardes) April 2006www.voortijdigschoolverlaten.nl
 Risicoleerlingen en hun leerloopbanen (Werkgroep IBO-bve).Uit dit onderzoek bleek, dat het ontbreken van middelen voor de inrichting van een systematische zorgstructuur een belangrijk knelpunt was in het MBO. 2006www.voortijdigschoolverlaten.nl

4.3.5 Een aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt

Doelbereiking

Het onderwijsaanbod van instellingen moet voortdurend goed aansluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, de samenleving en de beroepskolom. Er moet vertrouwen zijn in de – landelijk geldige – diploma’s en daarmee in de kwaliteit van de examens van de opleidingen. Met de ontwikkeling van de nieuwe kwalificatiestructuur en de daarop gerichte nieuwe opleidingen en examens wordt een betere aansluiting bereikt op de arbeidsmarkt, de maatschappij en op wijzigingen in de samenstelling van het leerlingenbestand.

De volgende instrumenten zijn ingezet om dit doel te bereiken: de regeling vaststelling kwalificatieprofielen 2006–2007 en de beschikking procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur/mbo. OCW financiert het herontwerpproces. In 2006 is een additioneel bedrag van € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor:

– het ontwikkelen van kwalificatieprofielen;

– het ontwikkelen en implementeren van experimentele opleidingen;

– het procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur/mbo.

Activiteiten

Tabel 4.12 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Herontwerp kwalificatiestructuur/mbo 
  – OCW faciliteert de kbb’s, onderwijsinstellingen en het procesmanagement bij het ontwikkelen en implementeren van nieuwe kwalificatieprofielen.ja
  – OCW draagt zorg voor de benodigde regelgeving, de vaststelling van kwalificatieprofielen als ze voldoen aan de kwaliteitseisen, de financiering van het procesmanagement en van de experimentele opleidingen. 
  – OCW start wetgevingstraject herontwerp kwalificatiestructuur/mbo (t.b.v. structurele situatie). 
  – OCW betrekt herontwerp kwalificatiestructuur bij ontwikkeling nieuwe bekostiging mbo en kbb’s. 
2. Examens mboja
  – OCW faciliteert het KCEvoor de beoordeling van de kwaliteit van de examens. 
  – OCW legt maatregelen op aan opleidingen waar de kwaliteit van examinering onder de norm is.start in 2006, afronding in 2007

Prestatiegegevens

Tabel 4.13 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Aantal kwalificatieprofielen   52182280 (100%)
Aantal experimentele opleidingen   152790 
Aantal deelnemers aan experimentele opleidingen   9 60041 500 
Percentage mbo-opleidingen met voldoende kwaliteit van examinering   52%74%85%

Toelichting

• Het aantal deelnemers aan experimentele opleidingen is gegroeid van 9 600 (in het studiejaar 2004–2005) naar 41 500 (in het studiejaar 2005–2006). Op het totale deelnemersbestand in het mbo is het voornoemde aantal respectievelijk circa 2% en circa 9%.

• Het aantal kwalificatieprofielen is toegenomen van 52 ( t.b.v. de experimentele opleidingen 2004–2005) naar 182 (t.b.v. de experimentele opleidingen 2005–2006). De streefwaarde van 280 kwalificatieprofielen (t.b.v. toekomstige experimentele opleidingen) is niet gerealiseerd, omdat de kenniscentra zich hebben toegelegd op een andere, betere beschrijvingswijze van kwalificatieprofielen. Hierdoor was tijd nodig om wijzigingen door te voeren.

• Hoewel uit het Examenverslag 2005–2006 van het Kwaliteitscentrum Examinering (KCE), blijkt dat een stijging is gerealiseerd van 22% ten opzichte van de kwaliteit van de examens 2004–2005 (namelijk van 52% bij examens 2004–2005 naar 74% bij de examens 2005–2006), is de streefwaarde voor 2005–2006 van 85% niet bereikt.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 4.14 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekonderwerpStartAfgerondVindplaats
Effectenonderzoek ex postExamenverslag 2005–2006 (KCE, 2007) + beleidsreactie20052006/2007http://www.minocw.nl/documenten/46749.pdf
 Functioneren van KCE (Inspectie van het Onderwijs, 2006)20052006Tweede Kamer, 27 451, nr. 48http://www.minocw.nl/documenten/46749.pdf
Overig evaluatieonderzoekLeren langs nieuwe wegen: Evaluatie-onderzoek experimenten «herontwerp kwalificatiestructuur/ mbo» 2005–2006 (CINOP, 2006)20052006http://www.cinop.nl/(expertisecentrum)

4.3.6 De instellingen moeten breed toegankelijk zijn voor alle soorten doelgroepen

Doelbereiking

Elke deelnemer moet de mogelijkheid krijgen om zijn of haar talenten te ontplooien in een leeromgeving die het best past. Het gaat hierbij niet alleen om het initiële leertraject, maar ook om trajecten voor mensen die reeds werkzaam zijn of (weer) willen zijn (leven lang leren).

Activiteiten

Tabel 4.15 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Het uitvoeren van de programmalijnen (1. duale trajecten 2. leerwerkloket 3. drempels slechten, stimuleren en vernieuwen)ja
2. Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken (bevorderen EVC- en duale trajecten en stimuleren samenwerking tussen betrokken partijen)ja
3. Realiseren online marktplaats leren en werken (www.opleidingenberoep.nl)ja
4. Pilots Associate Degreeja
5. Individuele leerrekeningja

Toelichting

1. In de begroting 2006 was bij deze operationele doelstelling alleen het uitvoeren van de programmalijnen opgenomen als activiteit. De activiteiten 2 t/m 5 maken deel uit van deze programmalijnen.

2. In 2006 zijn er 35 samenwerkingsverbanden tot stand gekomen. In deze netwerken spannen onderwijs, overheid en bedrijfsleven zich in om samen de planning voor in totaal 20 000 extra EVC-trajecten en 15 000 extra duale trajecten te realiseren in 2007. Daarvoor is in 2006 de stimuleringsregeling Leren & Werken in het leven geroepen.

3. In september 2006 is de portal opleidingenberoep.nl gelanceerd, de informatie en toepassingen zullen het komende jaar verder worden uitgebreid. Via deze portal wordt het overzicht van informatie op het gebied van leren en werken inzichtelijk gemaakt.

4. Daarnaast zijn 11 pilots met korte programma’s in het HBO (Associate Degree) van start gegaan.

5. Tenslotte is er een experiment gestart waarbij met een individuele leerrekening voor laagopgeleide werknemers nagegaan wordt of een eigen budget voor lager opgeleiden motiveert tot deelname aan scholing.

Prestatiegegevens

Tabel 4.16 Prestatiegegevens
Indicator2002200320042005Realisatie 2006Streefwaarde 2006*
Extra EVC-trajecten 20 000
Extra duale trajecten 15 000
Beschikbaarheid «portal» on-line marktplaats voor scholing    ja 

* de streefcijfers voor EVC en duale trajecten zijn bepaald voor de periode 2007

Toelichting

• Aantallen EVC-trajecten en duale trajecten in 2006 komen in april 2007 beschikbaar via een monitor die door CINOP wordt uitgevoerd.

4.3.7 Meedoen in de samenleving

Doelbereiking

Onderwijs moet bereikbaar zijn voor iedereen. Volwassenen moeten door het volgen van een opleiding of cursus kunnen (blijven) meedoen in de Nederlandse samenleving. Dit kan zowel betrekking hebben op de persoonlijke ontplooiing als op het vinden van een baan. De sociale cohesie en het maatschappelijke rendement van de samenleving worden hierdoor vergroot.

Activiteiten

Tabel 4.17 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Aanvragen leerlinggebonden budgetja
2. Inkopen educatieactiviteitenja
3. Overheveling middelen voor NT2-opleidingen naar Justitieja
4. Invoeren eigen bijdrage NT-2-opleidingen niveau 3 t/m 5ja
5. Toevoegen rijksbijdrage aan de Brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid van het grote stedenbeleidnee
6. Wijziging van de WEBja
7. Campagne activiteiten voor autochtone analfabetenja
8. Uitvoering van het Meerjarenplan alfabetisering 2003–2006ja
9. Onderzoek naar aantal autochtone Nederlanders dat deelneemt aan een basiscursus bij één van de roc’s.ja

Toelichting

1. De (tijdelijke) subsidieregeling voor leerlinggebonden financiering in het mbo is per 1 januari 2006 van start gegaan.

3. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Inburgering op 1 januari 2007, zijn de middelen voor de opleidingen Nederlands als tweede taal, niveau A1 en A2, overgeheveld naar de begroting van het ministerie van Justitie (Vreemdelingenzaken en Integratie).

5. De rijksbijdrage educatie van de GSB-gemeenten is niet per 1 januari 2006, maar per 1 januari 2007 toegevoegd aan de Brede Doeluitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid van het grotestedenbeleid. Het uitstel van één jaar is het directe gevolg van het uitstel van de inwerkingtreding van de Wet Inburgering tot 1 januari 2007.

8. Om tot betere resultaten te komen, is het Actieplan Alfabetisering Autochtonen in 2006 vervangen door het veel bredere Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 «Van A tot Z betrokken». Eén van de zes ambities van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid is om binnen nu en 2010 een verhoging te realiseren van het aantal deelnemers aan alfabetiseringscursussen tot rond de 12 500.

Prestatiegegevens

Tabel 4.18 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
1. LGF subsidieverstrekkingen    1 800800
2. Aantal deelnemers alfabetiseringscursus5 0005 6005 3005 500Nog niet bekend**12 500*

* te bereiken in 2010.

** cijfers verwacht voorjaar 2007

Toelichting

• Gelet op het hoger aantal verstrekte subsidies ten opzichte van de raming, kan geconstateerd worden dat de introductie van de leerlinggebonden financiering in het mbo boven verwachting is verlopen.

• Jaarlijks wordt het aantal deelnemers aan een alfabetiseringscursus gemonitord. In verband met de totstandkoming van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 «Van A tot Z betrokken» zal de monitor 2005–2006 een bredere opzet kennen dan de voorgaande jaren. De bredere monitor zal cijfers en indicaties bevatten over de bestrijding van laaggeletterdheid en de maatregelen die hieraan op alle fronten moeten bijdragen. In het voorjaar van 2007 zal de monitor 2005–2006 aan de Tweede Kamer worden gezonden. Gelijktijdig zal de realisatie van het aantal deelnemers aan een alfabetiseringscursus in 2006 bekend worden gemaakt.

4.3.8 Meer eigen verantwoordelijkheid van de deelnemers voor hun leerloopbaan

Doelbereiking

Deelnemers moeten als stakeholder, zowel op instellingsniveau als op landelijk niveau, de sector kunnen aanspreken op de kwaliteit van het onderwijs. Via de medezeggenschapsraden en de onderwijsovereenkomst, waarin de rechten van de deelnemer zijn opgenomen kan de deelnemer invloed uitoefenen op de instelling.

Tabel 4.19 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Faciliteren JOBja
2. Versterken medezeggenschap deelnemersja
3. Verstrekken gelden vanuit de lumpsumja
4. Financiële middelen ter beschikking stellen ter verbetering van het imago van het mbo, versterking van de keuzevoorlichting. ja

Prestatiegegevens

Tabel 4.20 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Tevredenheid deelnemers ODIN*      
Kwaliteitstoetsing Inspectie van het Onderwijs   96% voldoende  

* zie paragraaf 4.1, tabel 4.1 en paragraaf 4.3.2, tabel 4.5

Toelichting

• De inspectie heeft de kwaliteit van het onderwijs beoordeeld op een aantal kwaliteitsaspecten in het schooljaar 2004–2005. Het gaat hierbij onder meer om de kwaliteitsaspecten: kwaliteitsborging, onderwijsleerproces en opbrengsten. Van de onderzochte eenheden (groep van opleidingen) is 96% van voldoende kwaliteit en 4% zwak. Het Onderwijsverslag over het schooljaar 2005–2006 bevat de meest actuele kwaliteitsoordelen over de onderwijskwaliteit van de bekostigde en niet-bekostigde instellingen en wordt omstreeks mei 2007 openbaar.

ARTIKEL 5. TECHNOCENTRA

5.1 Algemene beleidsdoelstelling: De regering streeft naar versterking en vernieuwing van de kennisinfrastructuur binnen de technische sector en naar een betere aansluiting tussen technisch beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Met de Kaderregeling Technocentra 2006–2010 is in het jaar 2006 subsidie verleend aan de technocentra;

a) ter versterking en vernieuwing van de kennisinfrastructuur in de regio,

b) ter verbetering van de aansluiting tussen het technische beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.

Op basis van de Kaderregeling Technocentra 2006–2010 hebben de technocentra hun basis- en speerpuntplannen ingediend. De plannen voor de basissubsidie van de technocentra sluiten aan bij de doelen zoals vastgesteld in de hierboven genoemde regeling:

a. bevordering van de circulatie en de toepassing van kennis tussen instellingen, tussen instellingen en ondernemingen of tussen instellingen, ondernemingen en derden;

b. gezamenlijke benutting door verschillende instellingen van hoogwaardige en moderne apparatuur ten behoeve van technisch beroepsonderwijs op de opleidingsbehoeften van de arbeidsmarkt.

De plannen voor de speerpuntsubsidie van de technocentra sluiten aan bij een van de doelen van de basissubsidie en nog een additionele doelstelling: bevordering van de regionale structuur voor scholing naar een hoger opleidingsniveau, of de aanpak van specifieke arbeidsmarktknelpunten en ambities in de technische sector.

Over de doelrealisatie van technocentra wordt in de jaarverslagen gerapporteerd. De jaarverslagen over 2006 komen in juli 2007 beschikbaar.

5.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen 8 59617 6022809 03709 037
Waarvan garantieverplichtingen    000
Totale uitgaven (programma + apparaat)5 4458 5968 6759 2079 03709 037
Ontvangsten5 44513917 2709 0769 19909 199

Activiteiten

Tabel 5.2 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Het beschikbaar stellen van de basissubsidie aan de technocentraja
2. Het beschikbaar stellen van de speerpuntsubsidie aan de technocentraja

Toelichting

Het Platform Bèta Techniek heeft de aanvragen van basis- en speerpuntsubsidie van de technocentra beoordeeld, daarover een advies opgesteld en dat advies laten beoordelen door een expertgroep bèta techniek op kwaliteit en onafhankelijkheid. Vervolgens heeft het bestuur van het Platform Bèta Techniek over de plannen van de technocentra geadviseerd aan de minster. In 2006 is aan alle 14 technocentra een basissubsidie verleend. In 2006 is aan 16 speerpuntplannen van de technocentra speerpuntsubsidie verleend.

ARTIKEL 6 en 7 HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene beleidsdoelstelling: Zorgdragen voor kwalitatief hoogwaardig, toegankelijk en doelmatig hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

OCW heeft gewerkt aan een onderwijs- en onderzoeksklimaat dat universiteiten en hogescholen uitdaagt tot optimale prestaties. Doel: studenten kansen geven om hun talenten te ontdekken, te ontwikkelen en te gebruiken. Op die manier is bijgedragen aan de ontwikkeling van een duurzame kennissamenleving en de versterking van de innovatiekracht van de economie.

Algemene toelichting

Om de beoogde groei van het hoger onderwijs (wenselijk vanwege het belang van meer hoger opgeleiden voor onze kennissamenleving) goed te faciliteren en te verbinden aan het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs is in 2006 geïnvesteerd in: de deelname aan het hoger onderwijs, de verblijfsduur van studenten in het hbo en wo, de slaagkans in het hbo en wo, de waardering van Nederlanders van de kwaliteit van het onderwijs en de doorstroom naar de arbeidsmarkt. Dit heeft plaatsgevonden over zowel de gehele linie als door het creëren van meer differentiatie in de vorm van o.a. excellente opleidingen. Het referentiekader hiervoor is uitgewerkt in de in 2006 uitgebrachte beleidsreactie op het rapport van de Onderwijsraad «2020: de helft van Nederland hoger opgeleid» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 410, nr. 41).

Uit tabel 6.1 blijkt dat de verblijfsduur van hbo-studenten redelijk stabiel is gebleven, terwijl die van de wo-studenten fors is gedaald. De slaagkansen in het hbo en wo zijn gedaald. De waardering van Nederlanders van de kwaliteit van het onderwijs stabiel is gebleven. De doorstroom naar de arbeidsmarkt laat t.o.v. 2000 voor het hbo een stijging zien en voor het wo een lichte daling. Tabel 6.5 geeft aan dat de deelname aan het hoger onderwijs ten opzichte van 2002 stijgt.

Tabel 6.1 Effectgegevens artikel 6 en 7
 Realisatie 
 20022003200420052006
Effectgegevens     
Verwachte verblijfsduur gediplomeerden in jaren     
Hbo4,44,44,44,54,5
Wo*5,95,95,85,65,4
Bron: OCW (CFI) 1 cijfer ho     
Slaagkans     
Hbo6875747371
Wo7173747067
Bron: OCW (CFI) 1 cijfer ho     
Belangrijke overgangen tussen onderwijssoorten     
Doorstroompercentage van gediplomeerden uit voorafgaand onderwijs bol-hbo25.327.928.427.8Nog niet bekend**
Doorstroompercentage van gediplomeerden uit voorafgaand onderwijs hbo-wo12,413,113,013,5idem
Bron: OCW (CFI) Onderwijsmatrices     
Mening van Nederlanders over de kwaliteit van het onderwijs (rapportcijfer)     
Hbo6,66,66,5
Wo6,86,76,7
Bron: Onderwijsmonitor     
Schoolverlaters met baan. Als percentage van de beschikbare schoolverlaters     
Hbo9495Nog niet bekend**
Wo9596idem
Percentage op niveau     
Hbo7577idem
Wo6361idem
Bron: Roa     

* Na een periode van betrekkelijke stabiliteit neemt de verwachte verblijfsduur van wo-gediplomeerden langzaam af van 5,9 jaar in 2002 naar 5,4 jaar in 2006. Er zijn drie grote effecten verantwoordelijk voor de daling van de verblijfsduur.Ten eerste het feit dat steeds meer studenten alleen een (korte) masteropleiding volgen. Ten tweede een «echte» daling van de verblijfsduur van de studenten die zijn ingestroomd in een ongedeelde of een bacheloropleiding. En ten derde de slaagkans die daalt. Uitvallers hebben in het algemeen een kortere verblijfsduur dan afgestudeerden. Als het aandeel van de afgestudeerden daalt, daalt daardoor de gemiddelde verblijfsduur van alle studenten.

** Nieuwe cijfers van het Roa en de onderwijsmatrix worden gepubliceerd in september 2007.

N.B.: De in de begroting 2006 overig genoemde effectgegevens zijn opgenomen in de naslagwerken Kerncijfers (rendementen en contractinkomsten), Bestel in Beeld en Kennis in Kaart. Deze worden jaarlijks door OCW gepubliceerd. De tabellen met gegevens over toegankelijkheid zijn opgenomen onder de operationele doelstelling 6.3.1 Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek, tabel 6.5.

Succesfactoren

Hoewel maatschappelijke vraagstukken en economische groei in het algemeen van invloed zijn op succesfactoren, wordt met het inzetten van de operationele doelstellingen uit paragraaf 6.3 beoogd de succesfactoren in het hoger onderwijs positief te beïnvloeden.

Het aantal studenten in het hoger onderwijs is gestegen. Gesteld zou kunnen worden dat de bereidheid van de bevolking om verder te leren, is toegenomen.

Het succes van de lectoraten en het Raak-programma (versterken van de samenwerkingsprojecten met het mkb en de publieke sector) bevestigen de toegenomen bereidheid van ho-instellingen om samen verder te werken met bedrijven, evenals de responsiviteit van bedrijven naar onderwijs, onderzoek en innovatie.

Door de stimulering van ondernemerschap en excellentie in het ho (in 2006 zijn extra uitgaven ten behoeve van ondernemerschap en excellentie & rendement gehonoreerd) wordt bijgedragen aan de succesfactor: «ambitieuze, kritische en ondernemende studenten».

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 hoger beroepsonderwijs (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen1 727 5351 628 6041 760 8351 858 2902 039 5031 872 468167 035
Waarvan garantieverplichtingen   31 50039 000  
Uitgaven1 603 5691 634 1461 720 2381 802 9211 881 7951 827 38654 409
        
Programma-uitgaven1 603 5691 634 1461 714 5661 797 7391 886 7981 822 87353 925
        
Stelsel1 568 7891 601 8781 656 5571 720 7951 767 4301 717 29050 140
– Toerusting van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek1 568 7891 601 8781 656 5571 720 7951 767 4301 717 29050 140
        
Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs4024874472 4083 0705 616– 2 546
– Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs   1 9607593 307– 2 548
– Internationalisering in het hoger onderwijs4024874474483113092
– Voortzetting Delta-beurzen    200020000
        
Versterken innovatief vermogen van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs34 12530 48748 77863 98782 09680 3581 738
– Lectoren en kenniskringen29 75429 75429 75429 43536 96136 9610
– Zorgopleidingen in het hoger onderwijs  4 1005 3759 3009 3000
– Deltaplan Bèta/techniek4 3717338 92422 77727 03525 2971 738
– Regionale Actie en Aandacht voor Kennisinnovatie  6 0006 0005 0005 0000
– Versterking kennisinfrastructuur publieke sector    3 8003 8000
– Ondernemerschap   400   
        
Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs2531 2942 5393 9837 4285 8501 578
– Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs 1 2031 1481 7332 5808001 780
– E-learning  1 30020003 3003 3000
– Verhoging deelname allochtone studenten/Ambassadeursnetwerk   1501 4481 650– 202
– Emancipatie25391911001001000
        
Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen    1 5001 000500
– Promotievouchershbo-docenten    1 5001 000500
Programmakosten overig  6 2456 56615 27412 7592 515
– IBG  1 8721 9467 8657 79372
– CFI  4 3734 6207 4094 9662 443
        
Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs  5 6725 1824 9974 513484
Ontvangsten358771 4631 79846 8481746 831

Toelichting

De realisatie van de uitgaven voor het hoger beroepsonderwijs ligt in 2006 € 54,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. Deze toename houdt met name verband met de toename van het aantal studenten en de toekenningen van loon-prijsstijging.

De realisatie van de ontvangsten is vanaf 2006 hoger omdat de verrekeningen in het kader van het Schutte-dossier verwerkt zijn.

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 wetenschappelijk onderwijs (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200220032004200520062006 
Verplichtingen3 192 2863 227 9833 327 0193 445 9783 531 9593 570 612– 38 653
Waarvan garantieverplichtingen       
Uitgaven3 045 2443 131 6453 215 6423 337 8953 396 5973 364 04832 549
        
Programma-uitgaven3 045 2443 131 6453 215 6423 337 8953 396 5973 364 04832 549
        
Stelsel3 045 2443 131 6453 167 9383 304 8353 366 8803 324 69342 187
– Toerusting van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek3 032 1403 118 6043 149 2563 283 9503 341 5533 303 19638 357
– Toerusting van faciliterende organisaties gericht op het hoger onderwijs13 10413 04118 68220 88525 32721 4973 830
        
Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent onderwijs004 0705 2108 8199 625– 806
– Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs  1 9161 2351 5671 645– 78
– International centres of excellence    05 000– 5 000
– Internationalisering in het hoger onderwijs  2 1543 9756 2521 9804 272
– Voortzetting Deltabeurzen    1 0001 0000
        
Versterken innovatief vermogen van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs0025 8005 6002 5706 473– 3 903
– Zorgopleidingen in het hoger onderwijs  5 8005 6002 5702 675– 105
– Dynamisering eerste geldstroom wetenschappelijk Onderzoek   003 798– 3 798
– Numerus fixus geneeskundeopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs*  12000    
– Sectorplan technische universiteiten  6 000    
– Sectorplan wiskunde  2000    
        
Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatieaan hoger onderwijs004 7005 1108 3959 045– 650
– Studiekeuze-informatie voor het hoger onderwijs   00650– 650
– Surf Educatiefonds in het hoger onderwijs  4 0004 0004 0004 0000
– Digitale universiteit in het hoger onderwijs  7001 0001 7001 7000
– Verhoging deelname studenten met een handicap   1102 6952 6950
        
Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen009 0009 9109 93314 212– 4 279
– Jonge universiteiten  3 0006 0006 0006 0000
– Onderzoeksmasters in het wetenschappelijk Onderwijs  6 0003 9102 9337 212– 4 279
– Promotievouchershbo-docenten    1 0001 0000
        
Programma-uitgaven overig004 1347 230000
– IBG  2 4135 648000
– CFI  1 7211 582000
        
Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs0000000
Ontvangsten1 3901 5351 4202 0811 4781 40078

* Vanaf 2005 maken de middelen deel uit van toerusting (lumpsum).

Toelichting

Bij het wetenschappelijk onderwijs ligt de realisatie van de uitgaven in 2006 in totaal € 32,5 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. Deze stijging is grotendeels te verklaren uit enerzijds een verhoging van € 55,2 miljoen voor loon- en prijsbijstelling 2006 en anderzijds uit een verlaging van het macrokader door een daling (ten opzichte van de raming 2005) van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs (-€ 25,1 miljoen).

6.3. Operationele doelstellingen

6.3.1 Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek

Doelbereiking

Het stelsel van hoger onderwijs is zodanig toegerust dat het voldoet aan de eisen die de wet stelt aan het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek.

Tabel 6.4 Instrumenten/activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Instrumenten 
1. Via de lumpsum (reguliere bekostiging) die is verstrekt aan de instellingen van hoger onderwijs (inclusief de levensbeschouwelijke instellingen en de Open Universiteit Nederland) is bijgedragen aan het verzorgen van hoger onderwijs en (academisch) onderzoek. ja
2. Via de instellingen voor internationaal onderwijs en onderzoek is bijgedragen aan de wetenschappelijke opleiding van studenten, vooral uit ontwikkelingslanden. Deze zijn middels een penvoerderovereenkomst gelieerd aan een universiteit. Het International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering (IHE) heeft een Unesco status.Daarnaast ontvangt een aantal instellingen voor internationaal onderzoek rechtstreeks een subsidie.ja
3. Via subsidies aan de zogenaamde faciliterende organisaties is bijgedragen aan de coördinatie van kennis en het stimuleren van ontwikkelingen op het gebied van internationale samenwerking en uitwisseling (NUFFIC en EUA*), aan deelname van gehandicapten aan het hoger onderwijs (Stichting Handicap en Studie; basissubsidie), aan deelname van vluchtelingstudenten (SUS/UAF), aan ondersteuning van belangenbehartiging van studenten (LSVb en ISO) en aan de accreditatie van het hoger onderwijs door de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO).ja
4. Een nieuwe wet op het hoger onderwijs(WHOO): de WHOO is in juni 2006 naar de Tweede Kamer gestuurd, maar nog voor behandeling controversieel verklaard.Een nieuw bekostigingsmodel hoger onderwijs: op basis van bestuurlijk overleg met de VSNU en de HBO-raad is op 26 oktober 2006 de keuze gemaakt het stelsel van leerrechten niet per 1 september 2007 maar per 1 september 2008 in te voeren.De TK heeft op 20 juni 2006 ingestemd met het wetsvoorstel Financiering in het hoger onderwijs. Op 5 december 2006 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel controversieel verklaard, evenals het verwante wetsvoorstel Rechtspositie studenten en raden van toezicht.ja
Activiteiten5. Met de Open Universiteit en met de levensbeschouwelijke instellingen zijn afspraken gemaakt, gericht op gepaste inbedding van de deze instellingen in de bekostigingssystematiek die voor de vergelijkbare instellingen voor hoger onderwijs van toepassing is of zal worden.ja
6. In het studiejaar 2007–2008 gaan de experimenten open bestel in het hoger onderwijs van start. Deelnemers zijn private en aangewezen instellingen (alle opleidingen), evenals bekostigde instellingen (voor de opleiding Small Business en Retailmanagement). In 2006 is:ja
  – de Commissie experimenten open bestel ingesteld (Staatscourant 9 juni 2006, nr. 110, pag. 18); 
  – de regeling gepubliceerd (Staatscourant 10 november 2006, nr. 220, pag. 19); en 
  – een onderzoeksbureau aangewezen voor begeleiding van de experimenten. 

* De OESO en NACEE zijn vanaf 2006 overgeheveld naar artikel 8 Internationaal onderwijsbeleid. Zie ook tabel 6.4 in de begroting 2006.

Tabel 6.5 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2002/20032003/20042004/20052005/20062006/20072006/2007
Uitstroom van studenten (x 1 000 exclusief landbouw) op peildatum:      
Hbo- voltijd      
Gediplomeerden44,546,047,146,247,248,1
Hbo-deeltijd      
Gediplomeerden12,813,414,114,614,213,9
Wo      
Gediplomeerden (doctoraal/master)*20,621,422,624,927,423,1
Instroomen doorstroom (x 1 000 exclusief landbouw) op peildatum:      
Hbo-voltijd      
Eerstejaars65,170,973,974,877,876,7
Ingeschrevenen247,0257,3268,9280,8293,9289,9
Hbo-deeltijd      
Eerstejaars16,215,914,513,913,614,2
Ingeschrevenen62,063,862,860,659,860,5
Wo      
Eerstejaars34,536,738,840,541,241,4
Ingeschrevenen**174,5183,7193,6199,9201,8212,1
Bron: referentieraming 2005 (streefwaarden), 2006 en 2007 (wo is gecorrigeerd voor uitwisselings-studenten, hbo is conform de OCW-begrotingsraming).  
 200220032004200520062006
Uitgevan per student (x €1 000)      
Hbo:5,85,65,55,55,45,3
Wo:5,75,65,65,65,65,6
Uitgaven per student in constante prijzen 2006. Aantallen studenten conform de referentieraming 2007 (begrotingsraming en gecorrigeerd met de uitgekeerde loon- en prijsbijstellingen).      

* Het aantal afgestudeerden met een ongedeeld doctoraaldiploma neemt af. Het aantal afgestudeerden met een masterdiploma daarentegen neemt sinds de invoering van de BaMa snel toe.

** De achterblijvende realisatie 2006 t.o.v. de raming is het gevolg van een afname van de gemiddelde verblijfsduur van wo-afgestudeerden, met name voor studenten met een hbo-vooropleiding (zie ook tabel 6.1). Afgestudeerden met een masterdiploma hebben gemiddeld een kortere verblijfsduur dan afgestudeerden met een ongedeeld doctoraal. Daarnaast speelt ook verhoogde uitval een rol. Er is echter geen duidelijk verband met het vaker door instellingen gehanteerde bindend studieadvies.

Toelichting

In de brief met nieuwe/aanvullende indicatoren OCW van 24 november 2005 aan de Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300VIII, nr. 88) zijn ook de uitgaven per student (excl. en incl. onderzoek) in de EU-landen, de VS en Australië als aanvullende indicator over doelmatigheid genoemd. Wat betreft de uitgaven per student exclusief onderzoek staat Nederland achter het Verenigd Koninkrijk en Denemarken op de derde plaats binnen de EU. Bij de uitgaven per student inclusief onderzoek staat Nederland eveneens op de derde plaats, ditmaal achter Denemarken en Zweden. Nederland ligt 36% boven het gemiddelde van de 19 oude EU-lidstaten en 19% boven het OECD-gemiddelde. Meer informatie is te vinden in Kennis in Kaart 2006, figuur 26 en 27.

Ook de administratieve lasten zijn als aanvullende indicator van de doelmatigheid genoemd. Door vertraging in de nieuwe wetgeving zijn nog geen meetbare resultaten geboekt rondom het terugdringen van de administratieve lasten in het ho.

6.3.2 Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs

Doelbereiking

Nederland heeft behoefte aan meer kwalitatief hoogwaardige opleidingen voor talentvolle studenten. In 2006 is dit gestimuleerd in het kader van het traject «Ruim baan voor talent». Dit traject is in 2004 gestart en wordt gemonitord door de commissie «Ruim baan voor talent» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 388, nr. 4).

In hoeverre de programma’s in het kader van «Ruim baan voor talent» erin slagen om getalenteerde studenten aan te trekken met uitdagend en excellent onderwijs zal in 2007 worden geëvalueerd door de commissie Ruim Baan voor talent. De commissie heeft in 2006 een tussenrapportage over 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 388, nr.12) en over 2006 (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 388, nr. 13) uitgebracht.

Tabel 6.6 Instrumenten/activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Instrumenten 
1. Toelatingsbeleid: experimenten «Ruim baan voor talent» (deels met selectie en collegegeldverhoging) bij opleidingen met een «erkende evidente meerwaarde». Er zijn in het kader van een nieuwe ronde «Ruim baan voor talent» veertien honours programma’s gesubsidieerd.In de tussenrapportage 2006 Commissie Ruim Baan voor talent (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 388, nr. 13) staat als voorlopige conclusie dat de erkende evidente meerwaarde geen hanteerbaar begrip is als voorwaarde voor selectie. Er zijn daarom in de tussenrapportage geen indicatoren benoemd. ja
2a. Internationaal excelleren:Centres of Excellence zijn aangekondigd in de internationaliseringsbeleidsbrief «Koers op Kwaliteit» die in november 2004 naar de Kamer is gestuurd.nee
2b. Het beurzenprogrammaDeltaI wordt (onder flexibele voorwaarden) voortgezet tot september 2007, onder de naam Delta-II. Hiervoor is voor 2006/2007 € 3,0 miljoen beschikbaar. ja
2c. In 2006 is het programma Huygens Scholarship Programme (HSP) ingesteld, dat oudere beursprogramma’s (Talentenprogramma, Huygens, CV-programma’s) vervangt. Hiervoor is € 5,0 miljoen beschikbaar.ja
2d. Studenten die in hun eigen land het studeren om politieke redenen onmogelijk wordt gemaakt, kunnen vanaf 2006 een beroep doen op het Libertas Noodfonds (budget € 1,0 miljoen). Voorlopig is het programma alleen voor Wit-Rusland opengesteld. ja
2e. Om de wereldwijde vraag en aanbod van Nederlands hoger onderwijs beter bij elkaar te brengen is een scenario ontwikkeld voor een communicatiestrategie «Beeldmerk Nederland», zijn Nederlandse steunpunten in geselecteerde landen, de Netherland Support Offices (NESO’s), gevestigd in Vietnam en Mexico en zijn drie NIB’s (Nederlandse Instituten in het Buitenland) gerealiseerd. Daarnaast zijn door de Nuffic voorbereidingen getroffen voor de opening van vijf verdere NESO’s. De in 2006 voorziene opening in Rusland is uitgesteld tot 2007.ja
2f. Subsidie projecten internationale samenwerking en beurzenprogramma’s. Ten behoeve van de internationalisering voert de NUFFIC taken uit. Daarnaast beheert de NUFFIC Europese en Nederlandse onderwijsprogramma’s (zoals Socrates, HSP en Libertas (zie ook ad 2d.). ja

Toelichting

2a. De in de internationaliseringsbeleidsbrief «Koers op Kwaliteit» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 72) aangekondigde Centres of Excellence blijken vooralsnog niet het juiste instrument te zijn om internationale excellentie te stimuleren. Het animo onder de Nederlandse instellingen bleek onvoldoende. In de begroting 2007 is opgenomen dat het doel «internationaal excelleren» met deze middelen ook bereikt kan worden door het inzetten van specifieke beurzenprogramma’s. Deze zullen in 2007 worden opgezet, in samenhang met de uitwerking van excellentie in het onderwijs.

Tabel 6.7 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Delta I/Delta II: inkomende studenten*7577561 0531 291Nog niet bekend**1 291
Delta I/Delta II: uitgaande studenten*124117181219Nog niet bekend**219
Bron: jaarverslagen DELTA (Nuffic)      
Internationalisering Algemeen: buitenlandse studenten in Nl.3,7%4,0%5,8%6,6%Nog niet bekend** 
Bron: Bison monitor (Nuffic)      

* Delta I is gestopt in 2005 en overgegaan in Delta II.

** De monitor internationale mobiliteit (Nuffic) is per september 2007 beschikbaar.

Toelichting

In de brief met nieuwe/aanvullende indicatoren OCW van 24 november 2005 aan de Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 88) is ook de verdeling van de scores bij onderzoek visitaties 2003–2005 opgenomen als aanvullende indicator voor uitdagend onderwijs en hoogwaardig onderzoek. De hbo-visitatiecommissies zijn tevreden over de faciliteiten en gerealiseerde kwalificaties, maar minder over inhoud/niveau van toetsen, samenhang/integratie, bewaking van kwalificaties en het interne kwaliteitszorgsysteem. In het wo kan alleen naar twee groeperingen van inhoudelijke of facilitaire aspecten worden gekeken. De gemiddelde beoordeling voor deze groepen is voldoende tot goed en loopt weinig uiteen. Meer informatie is te vinden in Kennis in Kaart 2005, figuur 35 en 36.

6.3.3 Versterken innovatief vermogen en de kennisinfrastructuur van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs.

Doelbereiking

Volgens plan is in 2006 een aantal beleidsinstrumenten succesvol ingezet om het bedrijfsleven en de maatschappelijke sectoren te laten profiteren van de publieke kennisinfrastructuur. Het maatschappelijke bereik van lectoren en het RAAK-programma wordt groter door middel van toegepast onderzoek. De instroom in het topsegment van de bèta- en technische opleidingen – de universitaire opleidingen- is in 2006 fors gestegen.

Tabel 6.8 Instrumenten/activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Instrumenten 
1. Raak-MKB: In 2006 is de Raak-regeling (regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie) voortgezet. Doel van deze regeling is om de kennisbrugfunctie van hogescholen en innovatie in het MKB te versterken. De regeling biedt hiertoe financiële ondersteuning aan samenwerkingsprojecten op het gebied van kennisontwikkeling en uitwisseling tussen hogescholen en MKB-bedrijven. De regeling is uitgevoerd door de Stichting Innovatie Alliantie (SIA) waarin deelnemen: MKB-Nederland, de HBO-raad, VNO-NCW, TNO, het Telematica Instituut en Syntens. ja
2. Raak-publiek: Analoog aan de Raak-regeling gericht op het MKB is in 2006 een Raak-regeling specifiek gericht op maatschappelijke sectoren van start gegaan. Deze regeling biedt financiële ondersteuning aan samenwerkingsprojecten op het gebied kennisontwikkeling en uitwisseling tussen hogescholen en maatschappelijke sectoren.Voor Raak-publiek werd een gezamenlijk plan van aanpak Raak-publiek met de HBO-Raad opgesteld in 2006. De eerste twee projectronden zijn toegekend.ja
3. Zorg: Het beleid is gericht op het complementeren van het bestaande aanbod van zorgopleidingen met nieuwe opleidingen, die aansluiten op de gewenste taakherschikking in de zorg. Dit beleid omvat de implementatie van nieuwe opleidingen in het hbo en wo via subsidies en de rijksbijdrage. Daarnaast stromen meer studenten in in de bestaande opleidingen geneeskunde door de verhoging van de numerus fixus (2003–2004) naar 2850 studenten.In september 2006 zijn in het hbo 62 extra plaatsen van de geplande 75 extra opleidingsplaatsen (tweede cohort) bij de opleidingen tot nurse practitioner en physician assistant gerealiseerd. Deze opleidingsplaatsen komen bovenop de aanvankelijke jaarlijkse instroom van 250 studenten. De oorzaak van deze iets lagere groei ligt in de discussie die binnen de zorginstellingen wordt gevoerd over de positie en financiering van deze medewerkers (zie ook tabel 6.9). ja
4. Het Platform Bèta/Techniek heeft voor het tweede achtereenvolgende jaar de activiteiten uitgevoerd ten behoeve van het Deltaplan Bèta/Techniek.In 2006 heeft er een midterm review plaatsgevonden van de programmalijnen van het Platform Bèta/Techniek om vast te stellen of de (beoogde) inzet van middelen en aanpak daadwerkelijk zal leiden tot het realiseren van de doelstellingen (15% meer instroom in 2007 en 15% meer uitstroom in 2010 t.o.v. 2000). De hoofdconclusie is dat de overall strategie van het Platform Bèta Techniek – resultaatgerichte ketenaanpak van po tot en met de arbeidsmarkt – succesvol is. Wel dient er speciaal aandacht te komen voor het hbo- en het mbo met daarbij vooral aandacht voor meisjes en allochtonen. Dit in verband met de achterblijvende instroom in het hbo (zie tabel 6.9). Er zijn hierbij echter wel grote verschillen bij de hbo-instellingen (8 instellingen vertonen een significante stijging). Voor het wo is in 2006 de tussendoelstelling voor 2007 van 15% meer instroom ruim gehaald. De totale uitstroom (hbo en wo) groeit, die is inmiddels 7% t.o.v 2000 (zie tabel 6.9).Het Platform Bèta/Techniek werkt met vijf programmalijnen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het beleidskader 2005/2006, het beleidskader 2007/2008 dat op 6 april 2007 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800, nr. 111) van het Platform (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 139) en de websitewww.platformbetatechniek.nl.ja
5. Extra investeringen in lectoren en kenniskringen: Lectoren en kenniskringen hebben tot doel te komen tot verbetering van de externe oriëntatie, curriculumvernieuwing, professionalisering van docenten en versterking van kenniscirculatie en kennisontwikkeling. Lectoren spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van hogescholen van «onderwijsinstituten» naar «kennisinstituten».Een kwaliteitszorgsysteem ontwerp-ontwikkeling en onderzoek hbo wordt ontwikkeld samen met de HBO-raad, en is gereed op 1–1–2009. Tussen 1–1–2007 (indalen in lumpsum van instellingen van middelen voor lectoren) en 1–1-2009 zal de SKO de kwaliteitsborging van lectoren verzorgen.ja
6. Dynamisering eerste geldstroom wo. Een besluit om de eerste geldstroom middelen voor wetenschappelijk onderzoek te dynamiseren is doorgeschoven naar een volgend kabinet.Het gaat bij de dynamisering om omvangrijke plannen zoals die o.a. zijn voorgesteld door de commissie Chang.nee
Activiteiten 
7. Om meer ondernemerschap in het onderwijs, van po tot en met ho, te stimuleren, zijn in 2006:– de fes-claim (voor alle onderwijssectoren en EZ) ter ondersteuning van het beleidsdoel gehonoreerd;– in het kader van het partnership «leren ondernemen» activiteiten zoals roadshows georganiseerd;– betrokkenheid po- en vo-veld vergroot.ja
Tabel 6.9 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Raak:      
Raak-mkb: aantal MKB-bedrijvennvtnvtnvt324716
Raak-publiek: aantal betrokken instellingennvtnvtnvt2731
Bron: SIA      
 2002/20032003/20042004/20052005/20062006/20072006/2007
Zorg:      
aantal opleidingsplaatsen voor de zorgmasteropleidingen nurse practioner en physician assistent*nvtnvt232318312325
Bron: VWS      
 RealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Deltaplan Bèta/techniek:      
% instroom t.o.v. 2000      
Hbo– 5,9– 6,1– 6,9– 7,1– 7,5
Wo– 0,48,713,917,021,7
Totaal hbo+wo– 4,1– 1,5– 0,40,41,6
Bron: CFI, tellingen 1 cijfer HO      
% uitstroom t.o.v. 2000      
Hbo2,02,43,8– 0,5– 1,2
Wo10,412,918,325,529,5
Totaal hbo+wo4,35,27,76,57,1
Bron: CFI, tellingen 1 cijfer HO      
Lectoren en kenniskringen:      
– aantal fte’s (cumulatief)50,5112,0130,7134,5160,5169,0
– aantal aangestelde lectoren in personen (cumulatief)55195248245282
Bron: Stichting Kennisontwikkeling hbo      

* Zie tabel 6.8 onder 3.

Toelichting

In de brief van 24 november 2005 aan de Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 88) is als aanvullende indicator voor bèta en techniek het percentage afgestudeerden bèta/techniek in internationaal perspectief gegeven. Uit Education at a Glance (OECD, 2006) blijkt dat dit percentage in Nederland 18,7% bedraagt. Dit is internationaal gezien erg laag, alleen Hongarije scoort lager (12,5%). Duitsland scoort het hoogst: 32,8% en het OECD-gemiddelde bedraagt 26,4%.Het Deltaplan Bèta/techniek wordt als beleidsinstrument ingezet om de deelname aan het hoger onderwijs te stimuleren.

Voor informatie inzake prestatie-indicatoren voor ondernemerschap wordt verwezen naar Kennis in Kaart 2006, figuur 43 Startende ondernemers uit 1998–2000 naar opleidingsniveau.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 6.10
 OnderzoekonderwerpStartAfgerondVindplaats
Effectenonderzoek Ex postEerste effectmeting lectoraten in het hbo2006200630 800 VIII nr. 11

6.3.4 Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs

Doelbereiking

Naar aanleiding van het advies «De helft van Nederland hoogopgeleid» heeft het kabinet in juni 2006 een beleidsreactie uitgebracht, waarin op hoofdlijnen een integrale aanpak is beschreven voor het streven om in 2020 de helft van de Nederlandse beroepsbevolking tussen de 25 en 44 jaar hoger opgeleid te laten zijn (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 410, nr. 41). Deze aanpak is onder een aantal voorwaarden haalbaar. Aangegeven is dat een volgend kabinet nadere en vergaande besluiten op deze terreinen moet nemen.

Tabel 6.11 Instrumenten
Jaar 2006Realisatie
Instrumenten 
1. Emancipatie: Voor het vergroten van de deelname van vrouwen aan de sectoren techniek en onderwijs is de ondersteuning aan de Stichting vrouwen en hoger technisch onderwijs (VHTO) voortgezet.ja
2. De Stichting Handicap & Studie heeft subsidie ontvangen voor het verhogen van de deelname van studenten met een handicap.Aan 34 ho-instellingen is subsidie verleend ten uitvoering van projectplannen om de kansen op succesrijk studeren voor studenten met een functiebeperking te verbeteren. De aangekondigde onderzoeken in het Plan van Aanpak (Tweede Kamer,vergaderjaar 2005–2006, 29 410, nr 31) zijn in 2006 nog niet van start gegaan omdat dubbeling moest worden vermeden met gedeeltelijk vergelijkbaar onderzoek dat bij het Expertise centrum handicap +studie van start is gegaan, met ondersteuning van het Europees Sociaal Fonds. ja
3. Studiekeuze hoger onderwijs: Zorgen dat aanstaande studenten beschikken over deugdelijke (vergelijkings)informatie over opleidingsmogelijkheden in het hoger onderwijs, waaronder feiten en oordelen van deskundigen en studenten over (de kwaliteit van) het onderwijs.De studiekeuze-informatie wordt niet alleen ontsloten via de papieren Keuzegids, maar sinds 1 januari 2006 ook via een website, onder aansturing van de koepel- en studentenorganisaties.Medio 2006 is een bestuurlijke afspraak gemaakt met de HBO-raad, VSNU en de studentenorganisaties over het publiek toegankelijk maken van deugdelijke (vergelijkings)informatie via een website. Met de ontwikkeling van deze website is de opdracht voor de papieren Keuzegids per 2007 beëindigd.ja
4. E-learning: In 2006 is aan SURF subsidie gegeven voor het in 2005 opgestelde actieprogramma. Het actieprogramma vertrekt vanuit de strategische doelen zoals beschreven in de notitie e-learning in het hoger onderwijs. SURF heeft de coördinatie op zich genomen van de totstandkoming en uitvoering van het actieprogramma. Bij het actieprogramma zijn alle (bekostigde) universiteiten, hogescholen en de consortia Digitale Universiteit, E-merge en Apollo betrokken.ja
5. Verhogen deelname allochtone studenten: Aan 13 hogescholen en 8 universiteiten is subsidie verleend voor verhoging instroom allochtone studenten en vermindering uitval. Het gaat om concrete prestatieafspraken over verhoging instroom, doorstroom en uitstroom van allochtone studenten. De uitval van allochtone studenten is momenteel hoger dan die van autochtone studenten (5% meer in het hbo, 2% meer in het wo na twee jaar). De projecten zijn september 2006 gestart.De effecten worden gemeten in wetenschappelijk onderzoek (nulmeting in 2006 door het IMES en eindresultaat in 2009) ja
5a. Startsubsidie voor het ambassadeursnetwerk ECHO. Via dit initiatief wordt een kweekvijver van excellent allochtoon talent ingesteld dat zich als ambassadeurs zal inzetten in het hoger onderwijs en in het bedrijfsleven. De subsidie van OCW (€ 0,3 miljoen) wordt gematcht door het bedrijfsleven.ja
Tabel 6.12 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Participatiegraad:      
Cumulatieve deelname van 26-jarige t.o.v. actuele bevolking (1 januari) aan bekostigd hoger onderwijs in Nederland*38,0%39,7%41,1%42,5%43,8%43,7%
Bron: CriHO, CBS, berekening OCW: gegevens tot en met januari 2006      
Deelname vrouwen in bèta/techniek:      
Hbo Basiswaarde: 15,6% in 2000 van de eerstejaars in de sector natuur en techniek is vrouw14,213,713,914,014,3een stijgende lijn
Wo Basiswaarde: 23% in 2000 van de eerstejaars in de sector natuur en techniek is vrouw23,123,224,824,525,9een stijgende lijn
Bron: CFI, tellingen 1 cijfer HO      
 2001–20022002–20032003–20042004–2005  
Instroomniet-westerse allochtonen in hbo en wo** (1-cijfer domein hoger onderwijs 2004v2)      
Niet-westerse allochtenen hbo-instroom8 98510 07510 65711 238
Fractie van hbo-instroom11,113,012,913,4
Niet-westerse allochtonenwo-instroom2 5812 9483 6623 807
Fractie van wo-instroom10,011,68,213,0
Bron: Kerncijfers 2000–2005      

* Op de langere termijn streeft de overheid ernaar dat in 2020 50% van de Nederlandse beroepsbevolking tussen 25 en 44 jaar hoger opgeleid is. Een aandeel van 50% hoogopgeleiden in 2020 is haalbaar onder de voorwaarden dat institutionele hervormingen die tot nu toe onorthodox heten, worden doorgevoerd en succesvol zijn en dat financiering voor deze ambitie beschikbaar is. Afgelopen jaar is aangegeven dat, na het starten van experimenten op het terrein van deze institutionele hervormingen in 2006, een volgend kabinet nadere en verdergaande besluiten op deze terreinen zal moeten nemen.In 2004 beschikte 34% van de 25–34 jarigen over een diploma hoger onderwijs. In de OESO was dit 31%. (Bron: Education at a Glance 2006, tabel A1.3a)

** De aantallen en fractie niet-westerse allochtonen liggen in Kerncijfers 2001–2005 hoger dan in Kerncijfers 2000–2004. Dit komt doordat er een grote categorie onbekend was, waarvan niet duidelijk was of deze personen allochtonen of autochtonen waren (het GBA geeft geen uitsluitsel over geboorteland (ouders). Van de categorie onbekend is alsnog de herkomst bekend geworden. De toewijzing heeft vooral de categorie allochtonen verhoogd. Het beeld is daardoor met terugwerkende kracht veranderd. Toch is er ook nu nog een behoorlijke categorie onbekend die voor volgend jaar het beeld weer kan veranderen.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 6.13 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekonderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekStudentenmonitor20052006200630 800 VIII nr. 74

6.3.5 Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen

Doelbereiking

In 2005 is de notitie «Onderzoekstalent op waarde geschat» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 11) uitgebracht. In deze notitie is ingegaan op het aantrekkelijker maken van het promoveren door vernieuwing van promotietrajecten en meer variatie in promotietrajecten te stimuleren. In het verlengde van deze notitie zijn in 2006 subsidies aan de universiteiten gegeven voor vernieuwing van promotietrajecten. Of het doel van «meer onderzoekers van meer kwaliteit» daadwerkelijk wordt bereikt, zal op termijn moeten blijken. De universiteiten zullen daarvoor ook zelf moeten investeren in het aantrekkelijker maken van het promoveren.

Tabel 6.14 Instrumenten/activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Instrumenten: 
1. Onderzoeksmaster: Verlenging van de onderzoeksmasters met één jaar en daardoor verlenging van de studiefinanciering met één jaar.ja
2. Promotievouchers Hbo-docenten: hbo-docenten worden gestimuleerd te gaan promoveren. Door het aantal promoties van hbo-docenten te verhogen, wordt beoogd een algemene kwaliteitsverhoging van het hbo te bewerkstelligen.De middelen voor de promotievouchers Hbo-docenten zijn aan het eind van 2006 aan de instellingen (door toevoeging aan de lumpsum) beschikbaar gesteld. De eerste promovendi uit dit arrangement zullen in 2007 starten. nee
3. In 2006 is subsidie verleend voor de ontwikkeling van de opleiding tot onderzoeker en de onderzoeksomgeving. De middelen zijn verdeeld naar rato van de promoties bij de universiteiten en mogen alleen ingezet worden voor verbetering van de kwaliteitsaspecten zoals genoemd in de notitie «Onderzoekstalent op waarde geschat».ja
4. Jonge universiteiten: Als gevolg van amendement 143 bij de begrotingsbehandeling 2005 (29 800 VIII, nr. 159) is voor 2006 € 3 miljoen beschikbaar gekomen voor de drie jonge universiteiten de Universiteit van Tilburg, Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit Maastricht.ja
Activiteiten: 
5. PromotievouchersHbo-docenten: Met de HBO-raad en de VSNU is overlegd over de precieze wijze waarop en de voorwaarden waaronder de middelen verdeeld gaan worden. ja
6. Voorbereiden van een nieuwe wet op het hoger onderwijs en onderzoek, onderdeel onderzoek, waarin de kwaliteitszorg van doctoraatsopleidingen en loopbanen jong talent nader wordt geregeld.ja
Tabel 6.15 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Aantal Hbo-docenten die gaan promoverennvtnvtnvtnvt40
Aantal promovendi ( aan de universiteit en in loondienst)2 1582 3192 2932 4502 5122 500
Bron: Opgave universiteiten t.b.v. de bekostiging van genoemde jaren      

Toelichting

In de brief met nieuwe/aanvullende indicatoren OCW van 24 november 2005 aan de Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 88) is ook de verdeling van de scores bij onderzoek visitaties 2003–2005 opgenomen als aanvullende indicator over het onderzoeksbeleid. De gemiddelde waardering voor de kwaliteit en relevantie van het onderzoek varieert van voldoende tot goed. Productiviteit en levensvatbaarheid scoren wat lager. De uitkomsten volgens het nieuwe SEP-protocol laten hetzelfde beeld zien. Meer informatie is te vinden in Kennis in Kaart 2005, figuur 42 en 43.

ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL ONDERWIJSBELEID

8.1 Algemene beleidsdoelstelling: Bevorderen van internationale oriëntatie en samenwerking van onderwijsdeelnemers en onderwijsinstellingen

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De meest recente trendanalyse van de mate waarin de internationale mobiltiteit en samenwerking is bevorderd, is verwerkt in de publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» 2005 (medio 2006 aan de Kamer verstuurd). Daaruit blijkt dat de uitstroom binnen de nationale en Europese programmamobiltiteit in het funderend onderwijs en het hoger onderwijs na jarenlange stijging een lichte daling kent, terwijl in het bve-veld een forse stijging heeft plaastgevonden. Ook de instroom van buitenlandse studenten in het hoger onderwijs geeft een genuanceerd beeld, met name van buiten de EU: was in 2003 en 2004 nog spraken van een forse daling, in 2005 is weer een lichte stijging te zien (met overigens grote verschillen tussen landen).

Meetbare gegevens

Effecten van de operationele doelstellingen als het participeren in internationale organisaties (zoals de EU, OESO, UNESCO en Nederlandse Taalunie), het ondersteunen van internationaal opererende organisaties (zoals het Duitsland Instituut Amsterdam en het Frans Nederlands Netwerk (FNN) en de diverse samenwerkings- en mobiliteitsprogramma’s (zoals die van het Europees Platform), zijn alleen meetbaar als het gaat om fysieke uitwisseling en mobiliteit van scholieren, studenten, docenten etcetera.

De publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» (voorheen de BISON-monitor) geeft een beeld van de internationale mobiliteit. Deze publicatie wordt jaarlijks aan de kamer gezonden en is te vinden op de website van de Nuffic,http://www.nuffic.nl/pdf/netwerk/monitor2005-NL.pdf. Er zijn derhalve geen meetbare gegevens opgenomen bij de operationele doelstellingen van dit beleidsartikel.

Succesfactoren

Het kabinetsbeleid zet in op verbeterde toelating van kennismigranten (de kennismigrantenregeling). In goede interdepartementale samenwerking is een verbetering gerealiseerd in het wegnemen van onnodige belemmeringen voor toelating van kenniswerkers van buiten de EU, met positieve gevolgen voor de instroom in het HO. Het is onduidelijk of en in hoeverre de buitenlandpolitieke situatie, i.c. het beeld dat men in het buitenland in de afgelopen periode van Nederland heeft gekregen, van invloed is geweest of nog zal zijn op de instroom van buitenlands talent.

8.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschilHGIS realisatie
 2002200320042005200620062006 
Verplichtingen20 99815 99324 10718 51517 81514 8982 917143
Waarvan garantieverplichtingen        
Uitgaven18 03919 31726 77315 90316 50715 0661 441143
Programma-uitgaven18 03919 31724 90312 70013 59212 2531 339143
Stimuleren van internationalisering in het onderwijs12 45513 24213 5237 5247 6287 717– 89 
• Subsidiëren van uitwisselingsprogramma’s voor lerenden en docenten9 2389 86410 3014 9244 9694 819150 
• Subsidiëren van internationale samenwerkingsverbanden3 2173 3783 2222 6002 6592 898– 239 
         
Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland5 5846 07511 3805 1765 9644 5361 428143
• Subsidiëren van internationaal opererende organisaties in Nederland4 4564 5944 8944 3684 2754 332– 57143
• Bijdragen aan (multilaterale) organisaties in het buitenland711581340209096– 6 
• OCW-vertegenwoordiging te Brussel   382835 835 
• Steunpunt Nederlands Onderwijs te Brussel    454 454 
• Internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking417472306209310108202 
• EU-voorzitterschap 2004 4285 840197    
         
Apparaatsuitgaven  1 8703 2032 9152 813102 
Ontvangsten525419391068199– 18 

De apparaatsuitgaven zijn voor het eerst in de begroting 2004 bij dit artikel opgenomen.

Toelichting

Op het totale artikel is in 2006 € 1,5 miljoen meer uitgegeven ten opzichte van de vastgestelde begroting. Hieraan liggen aantal begrotingsmutaties ten grondslag.

De belangrijkste mutaties zijn:

• Een verhoging van de programma-uitgaven op dit artikel met € 0,5 miljoen voor het Steunpunt Nederlands Onderwijs te Brussel.

• Voor loon- en prijsbijstelling is het artikel verhoogd met € 0,3 miljoen.

• Daarnaast is het artikel verhoogd met een intertemporele compensatie van € 1,3 miljoen voor uitgaven in het jaar 2006 op verplichtingen uit het jaar 2005. Het betreft verplichtingen voor de OCW-vertegenwoordiging te Brussel, voor EU-projecten en voor beleidsonderzoek en -evaluatie.

8.3 Operationele doelstellingen

8.3.1 Stimuleren van internationalisering in het onderwijs

Activiteiten

Tabel 8.2 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Nationale programma’s voor internationalisering in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs, gericht op leerlingenuitwisseling, docentenmobiliteit, tweetalig onderwijs en internationalisering door middel van onder meer ict en overige programma’s van het Europees Platform. ja
2. Programma Leven Lang Leren 2007–2013ja
3. Koninkrijk der Nederlanden, algemeen programma voor nauwe samenwerking tussen scholen (KANS).ja
4. Suriname ontvangt van 2005–2008 jaarlijks een subsidie ten behoeve van onderwijsprojecten die een relatie hebben met NTU-activiteiten in voorbereidende en ondersteunende zin.ja
5. Duitsland Instituut Amsterdam (DIA).ja
6. Frans Nederlands Netwerk voor hoger onderwijs en onderzoek (FNN).ja
7. Samenwerking met Rusland en de (pre-)accessielanden in Zuid-Oost Europaja
8. Fulbright-beurzenprogramma. Binationaal beurzenprogramma tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika voor afgestudeerden in het hoger onderwijs, promovendi en wetenschappers. ja

Toelichting

1. Het Europees Platform stimuleert en ondersteunt de internationalisering binnen het primair en voortgezet onderwijs. Het betreft de uitvoering voor OCW van de nationale en de EU-programma’s voor internationale mobiliteit en samenwerking (zie ook de mobiliteitsmonitor). Verder betekent dit onder andere de coördinatie van de nog steeds groeiende scholennetwerken van tweetalig onderwijs en «Europa als leeromgeving voor scholen», het toewerken naar (internationale) erkenning daarvan (CertiLingua) en een advies inzake een Europa-competentie. In 2006 heeft het Europees Platform een heroriëntatie ingezet die moet leiden tot (verdere) professionalisering als kennisorganisatie en tot stevige verankering in het veld. In 2006 is tevens een externe evaluatie gestart van het functioneren van het Europees Platform en de nationale programma’s. Naar verwachting zijn de uitkomsten in het voorjaar 2007 beschikbaar.

2. Programma Leven Lang Leren. Vanaf 1 januari 2007 gaan alle mobiliteitsprogramma’s van de Europese Unie (o.a. Comenius, Grundtvig, Erasmus en Leonardo da Vinci) op in één integraal Europees «Leven Lang Leren»-programma, teneinde betere aansluiting tussen de programma’s en meer efficiëntie te bereiken. In Nederland heeft dit tot wijzigingen in de uitvoering geleid; de uitvoeringsorganisaties Europees Platform, CINOP en Nuffic zijn voor deze specifieke programma’s een samenwerkingsverband aangegaan en gekomen tot één Nationaal Agentschap, waarbinnen Nuffic penvoerder is. Vanuit OCW is in het jaar 2006 € 0,2 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanloopkosten van dit Nationaal Agentschap, voor ondermeer het opzetten van een nieuwe website, promotie van het nieuwe programma en het organiseren van een lanceringsbijeenkomst.

3. KANS-programma. Begin 2006 zijn de activiteiten in het kader van het KANS-programma gestart en in november vond een nieuwe subsidieronde plaats. Vrijwel alle schooltypen zijn binnen KANS vertegenwoordigd, van kleuterschool (in Nederland onderbouw po) tot beroepsopleidingen. Het speciaal onderwijs neemt relatief een belangrijke plaats in, omdat samenwerking juist daar concrete resultaten oplevert. De thema’s zijn zeer divers, variërend van een leerlingenvolgsysteem tot een project over slavernij.

5. Duitsland Instituut Amsterdam (DIA). Op 1 januari 2006 is het derde Duitslandprogramma Hoger Onderwijs (DPHO) in werking getreden. Het programma loopt door tot en met het jaar 2010. In het najaar van 2006 heeft het DIA haar 10-jarig bestaan gevierd, met vele sprekers en gasten uit binnen- en buitenland. Naast minister Maria van der Hoeven spraken o.a. Paul Schnabel, directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau, en Kurt Beck, SPD-voorzitter en minister-president van Rijnland-Palts. De grote belangstelling voor de bijeenkomst, ook in de media, laat zien dat het DIA een prominente plaats heeft ingenomen in de relatie Nederland – Duitsland en ook als zodanig door overheden, instellingen en derde partijen wordt erkend.

6. Frans Nederlands Netwerk voor hoger onderwijs en onderzoek (FNN). Aan het eind van 2006 is de bestaande subsidiëring beëindigd. In de afgelopen jaren heeft het FNN goede resultaten geboekt. Zo organiseert men jaarlijks een groot aantal goed bezochte evenementen, seminars en werkgroepen op het terrein van hoger onderwijs en wetenschap, met deelname uit instellingen en overheden. Voorts is een adviesraad in het leven geroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van hogescholen en universiteiten uit geheel Nederland. Tot slot is het FNN in staat gebleken steeds meer externe financiële middelen te genereren. Deze resultaten laten zien dat het FNN zichtbaarder wordt voor de onderwijsinstellingen in Nederland en Frankrijk en een duidelijk herkenbare plaats heeft verworven. Op basis van deze resultaten, de zelfevaluatie van het FNN en de strategienota die het FNN voor de periode 2007–2012 heeft opgesteld, is besloten het FNN subsidie te verlenen.

7. Samenwerking met Rusland en de (pre-)accessielanden in Zuid-Oost Europa. Onderwijs: de samenwerking is in 2006 voortgezet (Werkplan voortvloeiend uit het MOU 2003–2008). In Nederland is bureau CROSS (EVD) uitvoerder, in Rusland worden de projecten uitgevoerd door verschillende Nederlandse en Russische instellingen. Een ambtelijke OCW-missie heeft in oktober 2006 te Moskou eerste afspraken gemaakt over de evaluatie van de onderwijssamenwerking. De samenwerking op wetenschapsgebied is in 2006 eveneens voortgezet (MOU 2004–2007). Voor de periode na afloop van het MOU heeft eerste afstemming plaatsgevonden tussen OCW en het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap van de Russische Federatie. Aan Nederlandse zijde is de samenwerking belegd bij NWO, aan de Russische zijde bij het Russian fund for Basic Research.Onderwijssamenwerking met landen in ZO-Europa is verbonden met het Education Reform Initiative of South-Eastern Europe (ERISEE). In april 2006 was Nederland gastland voor de halfjaarlijkse ERISEE-conferentie (georganiseerd door EVD/CROSS).

8. Het Fulbrightprogramma. In het jaar 2006 zijn in het kader van het binationale Fulbrightprogramma beurzen verstrekt aan 7 wetenschappers uit Amerika en Nederland, aan 7 promovendi, 32 Nederlandse Graduate studenten en aan 24 Amerikaanse Graduate en PhD studenten. In het kader van het Campus Scholarship Program kregen 40 Nederlandse studenten (VWO schoolverlaters) een beurs. Tot slot is de deelname van 8 studenten aan een intensief zomerprogramma in de Verenigde Staten van Amerika gerealiseerd.

8.3.2 Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland

Activiteiten

Tabel 8.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Nederlandse Taalunie (NTU). Samen met de Vlaamse Gemeenschap en Suriname neemt Nederland deel aan de Taalunie. ja
2. Europa College Brugge. In Europees verband neemt Nederland hieraan deel. Het betreft het Nederlands aandeel in de jaarlijkse bijdrage aan het Europa College.ja
3. Europees Platform (EP). Het EP verzorgt een aantal programma’s (zie 8.3.1) . Het betreft de kosten die het EP (als organisatie) maakt voor de uitvoering van deze programma’s.ja
4. Economische Voorlichtingsdienst (EVD). Bij de EVD voert bureau CROSS programma’s uit betreffende de onderwijssamenwerking met de Russische Federatie en landen in Centraal- en Oost-Europa, waaronder de (pre-)accessielanden.ja
5. Permanente Vertegenwoordiging UNESCO. Vanuit OCW is bij de UNESCO een plaatsvervangend vertegenwoordiger gedetacheerd, om de OCW belangen te behartigen. ja
6. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).ja
7. OCW-vertegenwoordiging te Brusselja
8. Steunpunt Nederlands Onderwijs te Brussel ter ondersteuning van vertegenwoordigers van Nederlandse organisaties op OCW- terrein bij hun optreden in Brussel.ja
9. Onderzoek met als centrale thema’s «leren van elkaar» (internationaal gezien); de Lissabondoelstellingen; internationalisering/mobiliteit; het beter benutten van internationale kennis. ja

Toelichting

6. OESO – Nederland is betrokken bij de onderwijsactiviteiten van de OESO. De projecten worden aangestuurd door het OESO-onderwijscomité en door het Centre for Educational Research and Innovation (CERI). Nederland is in beide gremia vertegenwoordigd en betaalt een jaarlijkse contributie ten behoeve van CERI-activiteiten. In 2006 is de OESO voor OCW een belangrijk forum gebleven (vgl. PISA en Education at a Glance). OCW hecht veel waarde aan de activiteiten van CERI. Nederland heeft in 2006 aan een aantal projecten actief deelgenomen. Voorbeelden zijn Evidence-based Policy Research, dat als doel heeft beleid van een steviger kennisbasis te voorzien, en Schooling for Tomorrow met als doel het onderwijs zich meer toekomstgericht te laten ontwikkelen. OCW heeft ook in 2006 geparticipeerd in het Education Committee van de OESO. Nederland is in het jaar 2006 toegetreden tot een werkgroep die stroomlijning en vergroting van de transparantie van de OESO-onderwijsactiviteiten voorbereidt.

7. OCW-vertegenwoordiging te Brussel. Deze vertegenwoordiging draagt zorg voor een betere aansluiting van de vormgeving en uitvoering van nationale prioriteiten van OCW bij de Europese (besluitvormings-) circuits, zowel op de eigen OCW-terreinen, als op daaraan rakende terreinen (interne markt, werkgelegenheid, staatssteun etcetera). De personele bezetting te Brussel is in 2006 geëffectueerd en wordt begin 2007 geëvalueerd. Maandelijks verschijnt een Brusselbrief met informatie over en invloed op EU-besluitvorming en structuur.

8. Het Steunpunt Nederlands Onderwijs te Brussel. Om te bevorderen dat vertegenwoordigers van het onderwijsveld actief optreden in Brussel is een steunpunt opgericht. OCW stelt de faciliteiten voor het steunpunt voor een periode van 5 jaar ter beschikking. Het Steunpunt te Brussel is sinds september 2006 operationeel en is bemand met een drietal deskundigen. Een aantal organisaties heeft besloten tot oprichting van de vereniging Neth-ER (Netherlands House for Education and Research) die namens de betrokken organisaties afspraken zal maken met het steunpunt over de inzet in Brussel. Op 21 februari 2007 vindt de opening van Neth-ER plaats door de minister van OCW en de president van de Europese Commissie, de heer Barroso.

8.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

In 2006 heeft de nadruk gelegen op evaluatietrajecten. Evenals in andere jaren is in 2006 het Rapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (IMON-rapport) uitgebracht, dat inzicht geeft in de mobiliteit in PO, VO, Beroepsonderwijs en HO (in het jaar 2005). In 2006 zijn evaluatietrajecten zijn gestart betreffende de nationale programma’s voor internationalisering als uitgevoerd door het Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs en betreffende de Nationale UNESCO Commissie.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 8.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekonderwerpOperationele DoelstellingStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatie-onderzoekOnderzoek naar effecten EU-richtlijn diensten8.3.220052006 
Effectenonderzoek ex postRapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (IMON-rapport 2005): Onderzoek naar effecten (internationaliserings)beleid op mobiliteit inPO, VO, Beroepsonderwijs, HO8.3.12006 (jaarlijks uitgevoerd)2006http://www.nuffic.nl/pdf/netwerk/monitor2005-NL .pdf
 Evaluatie Nationale UNESCO Commissie8.3.220062007 
 Evaluatie nationale internationaliseringsprogramma’s (Europees Platform)8.3.120062007 

8.5 Overzicht van de uitgaven voor Internationaal beleid op de OCW-begroting

Deze paragraaf biedt een overzicht van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel.

8.5.1 Overzicht van de internationale uitgaven per artikel

Tabel 8.5 Internationale uitgaven OCW (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschilHGIS realisatie
 20022003200420052006200620062006
Primair onderwijs (artikel 1)13 38213 61614 79915 48915 80615 144662 
Voortgezet onderwijs (artikel 3)1 4451 5501 8242 1152 5392 171368 
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie (artikel 4)1 782676709835728835– 107 
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)4024894477 3584 0064 142– 1363 762
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)59 34960 90864 63969 76572 34068 0274 31355 368
Internationaal onderwijsbeleid (artikel 8)18 03919 31724 90312 70013 59212 2531 339143
Informatie en communicatietechnologie (artikel 10)550157166100100100  
Studiefinanciering(artikel 11)1 2491 5391 7115771 626– 1 049 
Internationaal cultuurbeleid (artikel 14)1 9951 6892 2842 3692 4302 688– 2581 270
Kunsten (artikel 14)5 2755 8735 9614 4876 8646 050814 
Cultureel erfgoed (artikel 14)4591 6311 2641 0981 0491 374– 325110
Media (artikel 15 en 14.02)47 01047 86844 99745 20744 46844 597– 129 
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)72 27375 00674 20574 58474 94075 397– 457454
Totaal223 210230 319237 909236 107239 439234 4045 03561 107

De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) maken deel uit van de totale realisaties in het jaar 2006. De beleidsprestaties zijn toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID

9.1 Algemene beleidsdoelstelling: in samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties zorgen voor een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt

Wanneer het aantal openstaande vacatures van onderwijspersoneel niet groter is dan 1% van de werkgelegenheid, zijn scholen goed in staat dit tekort op te vangen met tijdelijke maatregelen.

Doelbereiking, succesfactoren en maatschappelijke effecten

De onderwijsarbeidsmarkt was in de afgelopen periode in evenwicht. In het derde kwartaal van 2006 bedroeg het vacaturepercentage onder leraren 0,3% in het PO en 0,5% in het VO. Eind 2006 liep het aantal vacatures zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs echter weer op (zie tabel 9.1 hieronder); dit zijn de eerste signalen van de tekorten die vanaf 2007 naar verwachting zullen gaan toenemen.

Tabel 9.1: Openstaande vacatures in derde kwartaal in fte’s.
 DirectieLerarenOndersteunend personeel
 200220032004200520062002200320042005200620022003200420052006
Primair onderwijs3502301501801901 150410240190310330806050120
Voortgezet onderwijs604030203041026017014028013050404040
Totaal4102701802002201 56067041033059046013010090160

Bron: Regioplan, Arbeidsmarktbarometer PO, VO

De vervangingsvraag versus de verwachte instroom is vervallen als indicator. Dit cijfer is wel een indicator van de te verwachten matchingsproblemen in de toekomst, maar geeft geen heldere extra informatie t.o.v. de indicator vacature-intensiteit.

9.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen74 85595 933118 489154 301179 443228 258– 48 815
waarvan garantieverplichtingen       
Uitgaven:84 93588 479117 405140 683160 342228 258– 67 916
Programma-uitgaven84 93588 479114 071135 442155 165222 872– 67 707
Arbeidsmarkt40 87748 51566 54885 59896 970175 930– 78 960
ZVOO44 05839 96447 52349 84458 19546 94211 253
Programma-uitgaven overig       
CFI   20022 1471 994153
        
Apparaatsuitgaven  3 3343 2393 0303 392– 362
Ontvangsten684 2213751374630463

Toelichting

De totale uitgaven op dit beleidsartikel zijn ca. € 68 miljoen lager uitgevallen dan geraamd in de vastgestelde begroting. De belangrijkste mutaties zijn:

• € 48,5 miljoen is naar PO en VO (beleidsartikelen 1 en 3) overgeboekt ten behoeve van het personeels- en arbeidsmarktbeleid. De middelen worden ingezet voor de uitvoering van het convenant professionalisering en begeleiding onderwijspersoneel, de versterking van de arbeidsmarktpositie en de vermindering van belemmeringen voor mobiliteit.

• Naar BVE is € 9 miljoen overgeboekt voor (op- en door)scholing onderwijsondersteunend personeel, onderhoud bekwaamheid en het ontwikkelen van bekwaamheidsdossiers.

• Voor diverse onderwerpen is per saldo € 1,5 miljoen overgeboekt naar andere directies.

• De loon- en prijsbijstelling hebben geleid tot een verhoging van circa € 3,5 miljoen.

• Aan de ZVOO-regeling is € 3,3 miljoen minder uitgegeven dan begroot. De aanvragen in 2006 over 2005, het laatste jaar waarover vergoedingen konden worden aangevraagd, bleven achter bij de verwachting.

• Op diverse overige onderdelen, optellend tot € 7,9 miljoen, is minder uitgegeven dan voorzien vooral doordat aangevraagde projectsubsidies achterbleven bij de voor 2006 verwachte bedragen.

• Door diverse overige oorzaken is de begroting € 1,2 miljoen neerwaarts bijgesteld.

Door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte projectsubsidies is op de ontvangsten een bedrag van € 0,5 miljoen binnengekomen.

9.3 Operationele doelstellingen

9.3.1 Een goed functionerende arbeidsmarkt

Samenwerking en afstemming tussen scholen en opleidingen in de regio leidt tot een betere aansluiting van vraag en aanbod van onderwijspersoneel.

Doelbereiking

Enerzijds mogen we vaststellen dat de samenwerking tussen scholen bij de ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid verder uitgebreid en versterkt is, anderzijds is nog altijd geen sprake van een voldoende gevoel van urgentie dat de voorspelde tekorten alleen gezamenlijk bestreden kunnen worden. Zo is het aantal regionale platforms toegenomen van 29 in 2003 naar 42 in 2006. In 11 van de 42 regio’s zijn afspraken gemaakt over de structurele inbedding van het regionale overleg over de arbeidsmarkt. In de andere regio’s zijn daarover nog geen besluiten genomen. Er zijn steeds meer scholen die integraal personeelsbeleid voeren en werken aan meerjarige personeelsplanning. Maar ook wordt één op de tien lessen in het voortgezet onderwijs door onbevoegde docenten gegeven. Scholen zullen dus nog meer moeten investeren in de opleiding van hun personeel. De lerarenopleidingen hebben in de planperiode gezamenlijk kwaliteitsbeleid ontwikkeld waarmee een antwoord wordt gegeven op de beoordeling door visitatiecommissies. Tegelijkertijd zullen de opleidingen nog veel energie moeten steken in de daadwerkelijke realisering van dit beleid.

Activiteiten

Zie overzichtsconstructie arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

Prestatiegegevens

Zie overzichtsconstructie arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

9.3.2 Ziektekosten voor onderwijs- en onderzoekspersoneel (zvoo)

Voorkomen dat (gewezen) particulier verzekerd onderwijs- en onderzoekspersoneel hogere ziektekosten ervaart dan vergelijkbaar ziekenfondsverzekerd personeel in de marktsector.

Doelbereiking

Met de invoering van de Zorgverzekeringswet is het verschil tussen particulier en ziekenfondsverzekerden verdwenen. De ZVOO-regeling is dan ook ingetrokken per 2006 (Stb. 2005, 629). In 2006 zijn de laatste ZVOO-uitkeringen over 2005 uitbetaald. Ook is een eenmalige slotuitkering uitgekeerd aan gerechtigden in die onderwijssectoren die daarover afspraken hebben gemaakt in het arbeidsvoorwaardenoverleg.

Activiteiten

OCW beheert het budget en maakt uitvoeringsafspraken met de uitvoerder van de regeling (KPMG Flexsourcing), die op aanvraag van de (ex)-werknemer een tegemoetkoming in overmatige ziektekosten verstrekt.

Prestatiegegevens

In 2006 zijn 38 003 ZVOO-uitkeringen uitgekeerd over 2005, waarvan 35 353 aan post-actieven.

OVERZICHTSCONSTRUCTIE ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID

1. Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit op korte, middellange en lange termijn in alle regio’s

Goed onderwijs staat of valt met de beschikbaarheid van voldoende goed gekwalificeerd personeel.

Doelbereiking

In het derde kwartaal van 2006 was het aantal openstaande vacatures voor leraren PO en VO 590 voltijdbanen: driekwart meer dan een jaar eerder. Daarmee ligt het tekortpercentage nog wel ruim binnen de norm van 1% van de werkgelegenheid. Met de toename van het aantal vacatures voor leraren is echter een eind gekomen aan de dalende trend tussen 2002 en 2005. De stijging in 2006 van het aantal vacatures voor leraren was conform verwachting; de economie trekt aan en de schaarste op de arbeidsmarkt neemt toe. Dat het tekortpercentage ruim binnen de norm van 1 % blijft, is mede te danken aan de gezamenlijke beleidsinspanningen van sociale partners en overheid. Voor een overzicht van deze beleidsinspanningen: zie de activiteiten onder de doelstellingen 2 t/m 4 hierna.

2. Versterken van de arbeidsmarktpositie van onderwijs- en onderzoeksinstellingen en een betere afstemming in de regio

Een sterke positie van de scholen en een goede afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in de regio is van belang voor een flexibele en open arbeidsmarkt, waarbij scholen een gelijkwaardige concurrentiepositie hebben.

Doelbereiking

Betere afstemming van vraag en aanbod in de regio

Het in evenwicht brengen van de regionale arbeidsmarkt in de risicoregio’s1.

Verbeteren concurrentiepositie op de arbeidsmarkt

• Decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming: scholen is meer ruimte geboden voor maatwerk in arbeidsvoorwaarden, waardoor ze beter kunnen inspelen op hun eigen omstandigheden.

• Kinderopvang: onderwijspersoneel met kinderen is in staat gesteld arbeid en zorg te combineren.

Vergroten arbeidsparticipatie

• Bevordering arbeidsparticipatie ouderen: behoud van menselijk kapitaal en daardoor het bijgedragen aan het voorkomen van (toekomstige) personeelstekorten.

• Terugdringing ziekteverzuim: daling van het ziekteverzuim in het PO, VO en SO, waardoor het beschikbaar arbeidspotentieel beter is benut.

• Terugdringen arbeidsongeschiktheid: benutten van beschikbaar arbeidspotentieel en verminderen inactiviteit.

• Vermindering werkloosheid: een meer activerend uitkeringsstelsel bij werkloosheid door preventief beleid, volumebeleid en regelgeving.

Activiteiten

Tabel 9.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Betere afstemming van vraag en aanbod in de regioja
2. Totstandkoming van een cao, sector onderwijs (PO, VO)nee
3. Scholen meer ruimte bieden voor maatwerk in arbeidsvoorwaardenja
4. Onderwijspersoneel met kinderen in staat stellen arbeid en zorg te combinerenja
5 Bevorderen arbeidsparticipatie ouderen: behoud van menselijk kapitaal en bijdragen aan voorkomen (toekomstige personeelstekortenja
6. Terugdringing ziekteverzuim: het ziekteverzuim in het PO, VO en SO de komende jaren te laten dalen om het beschikbaar arbeidspotentieel beter te benuttenja
7. Terugdringing arbeidsongeschiktheid: benutten beschikbaar arbeidspotentieel en verminderen inactiviteitja
8. Vermindering werkloosheid: een meer activerend uitkeringsstelsel bij werkloosheid door preventief beleid, volumebeleid en regelgevingja

Toelichting

1. Betere afstemming van vraag en aanbod in de regio

Tot en met 2007 zijn aan de regio’s met de grootste knelpunten op de onderwijsarbeidsmarkt, op basis van prestatieafspraken, extra middelen beschikbaar gesteld. In 2006 hebben de schoolbesturen voor PO, VO en BVE een deel van hun beleidsvoornemens voor de periode 2005–2007 uitgevoerd. Daarnaast is in regio’s met een verhoudingsgewijs hoog aantal werkloze pabo-studenten geïnvesteerd in doorstroom van leraren PO naar VO en behoud pasafgestudeerden pabo. In het jaar 2006 zijn er, in de eerste vier maanden dat er aanspraak gemaakt kon worden op financiële middelen, 25 leraren doorgestroomd van PO naar VO, en 396 pasafgestudeerden behouden voor het onderwijs.

Voor het schooljaar 2006–2007 was beoogd 137 leraren primair onderwijs door te laten stromen naar het voortgezet onderwijs, en 394 pasafgestudeerden te behouden voor het onderwijs. Belangrijk is dat de aantallen die nu zijn gerealiseerd, gelden voor het hele jaar 2006 (de eerste vier maanden dat er aanspraak gemaakt kon worden op de financiele middelen), en dat de verwachte aantallen gelden voor een heel schooljaar. De extra beschikbare middelen kunnen nog tot en met het schooljaar 2007–2008 worden ingezet. Tenslotte is extra geld uitgetrokken voor de samenwerking op het gebied van de onderwijsarbeidsmarkt tussen scholen en opleidingen in de regio.

2. Totstandkoming van een cao, sector onderwijs (PO, VO):

Op 13 december 2005 is het definitieve akkoord over de sector Onderwijs, PO en VO, 2005–2007 ondertekend. Dit akkoord heeft een looptijd tot 1 juli 2007, derhalve hoefde er in 2006 geen nieuwe CAO te worden gesloten. In 2007 zullen partijen starten met verkenningen voor het sluiten van een nieuwe CAO. In verband met de doordecentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming voor het VO, zal deze nieuwe CAO alleen gelden voor het PO.

3. Scholen meer ruimte bieden voor maatwerk in arbeidsvoorwaarden:

Decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming maakt het mogelijk dat de arbeidsvoorwaarden optimaal kunnen worden afgestemd op de arbeidsmarktsituatie van de onderwijsinstellingen.

Per 1 augustus 2006 is de verantwoordelijkheid voor de secundaire arbeidsvoorwaarden in het PO overgedragen aan de instellingen.

In de CAO PO, VO 2005–2007 was al gemarkeerd dat na expiratie van die CAO ook de verantwoordelijkheid voor de primaire arbeidsvoorwaarden aan de werkgevers in het vo wordt overgedragen («doordecentralisatie»). De daarvoor benodigde wijziging van de wetgeving is afgerond. Nu de partijen in najaar 2006 ook overeenstemming hebben bereikt over het convenant decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming voor het VO, kan de doordecentralisatie per 1 juli 2007 worden gerealiseerd.

4. Onderwijspersoneel met kinderen in staat stellen arbeid en zorg te combineren

Om onderwijspersoneel dat arbeid en zorg wil combineren te behouden en aan te trekken, is er een regeling op grond waarvan het onderwijspersoneel een werkgeversbijdrage in de kosten voor kinderopvang kan ontvangen. Met de extra middelen die bij CAO 2005–2007 beschikbaar zijn gesteld konden in 2006 alle aanvragen voor een werkgeversbijdrage worden gehonoreerd (zie tabel 9.4 Prestatiegegevens).

Per 1 januari 2007 is een wettelijke werkgeversbijdrage ingevoerd. Deze wettelijke werkgeversbijdrage komt in de plaats van arbeidsvoorwaardelijke regelingen zoals die voor het onderwijspersoneel golden. Met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel is daarom afgesproken dat deze regeling per 1 januari 2007 wordt ingetrokken.

5. Bevorderen arbeidsparticipatie ouderen

In de CAO PO, VO 2005–2007 zijn afspraken gemaakt over het stimuleren van leeftijdsbewust personeelsbeleid. Hierbij ligt de nadruk op het inventariseren en toegankelijk maken van concrete initiatieven, projecten en instrumenten voor het veld. Werkgeversorganisaties geven – in overleg met werknemersorganisaties – uitvoering aan deze afspraak. Door OCW worden hiervoor middelen beschikbaar gesteld.

In 2006 is de FPU-instroom in het onderwijs sterk gedaald; in 2005 bedroeg de instroom 9 229 fte’s en in 2006 3 983. Dit is een daling van 57%.

6. Terugdringing ziekteverzuim

  Het in het Hoofdlijnenakkoord gestelde doel om het ziekteverzuim in het PO, VO en SO de komende jaren te laten dalen was, onder andere door diverse intensiveringen van het beleid, al in 2005 gehaald (één jaar eerder dan voorgenomen). In 2006 is het ziekteverzuim voor alle onderwijssectoren (licht) blijven dalen of gelijk gebleven.

7. Terugdringing arbeidsongeschiktheid

In 2006 is het beleid van intensivering van preventie, begeleiding en re-integratie van (langdurig) zieke werknemers en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten voortgezet. Uitvoering is gegeven aan de afspraken in de arbo«plus»convenanten in PO, VO en BVE (deze lopen door tot medio 2007) en aan CAO-afspraken in het PO en VO over verdere reductie van het ziekteverzuim (zie hiervoor punt 6 ziekteverzuim). Voorts is op 1 januari 2006 de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van kracht geworden. Vanaf die datum vindt geen nieuwe instroom in de WAO meer plaats (uitgezonderd herleving van oudere WAO-rechten). Ook is in 2006 nog uitvoering gegeven aan de herbeoordeling van zittende WAO-ers.

De sectorspecifieke beleidsinzet gericht op reductie van (langdurig) ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid heeft, in combinatie met de uitwerking van het kabinetsbeleid op dit terrein, grote effecten gehad. In de periode 2001 – 2005 is het aantal WAO-ers in de onderwijssector met 20% afgenomen. Verwacht kan worden dat deze ontwikkeling zich door de introductie van de WIA – ook in het onderwijs – zal voortzetten. Er zijn echter nog geen WIA-gegevens voor de onderwijssector beschikbaar, wel totaalcijfers over alle sectoren. Hieruit blijkt dat in 2006 12000 WIA-uitkeringen door het UWV zijn toegekend, waarvan bijna 2 600 IVA-uitkeringen (voor volledig én duurzaam arbeidsongeschikten) en bijna 9 500 WGA-uitkeringen (voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten en volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikten).

  De stand van zaken van de herbeoordelingsoperatie WAO-ers in september 2006 was als volgt: in de onderwijssector zijn 4 707 van de 8 830 gevallen herbeoordeeld. Van de herbeoordeelde WAO-ers is in 52% van de gevallen het arbeidsongeschiktheidspercentage gelijk gebleven, bij 10% hoger geworden en bij 38% is sprake van een lager percentage. Bij een klein deel van deze laatste groep is de WAO-uitkering ingetrokken (het betreft 654 personen).

8. Vermindering werkloosheid

De regelgeving is aangepast aan de nieuwe WW, maar de wijzigingen zijn vooral technisch van aard en beogen een vereenvoudiging van de uitvoering. Het overleg over meer activering en preventie loopt nog.

Het re-integratiebeleid is ingericht op doelgroepenaanpak (bijv. ouderen, voormalig ID-ers) en de re-integratieverantwoordelijkheid die geheel bij de werkgever ligt.

De werkloosheid in PO en VO kent een dalende trend in 2006 met een lichte stijging in het derde kwartaal. De oorzaak daarvan is zeer waarschijnlijk conjunctureel (veel baanopeningen en -wisselingen). In 2004 en 2005 liepen de werkloosheidsuitgaven tijdelijk op, vooral in het PO, als gevolg van het ontslag van voormalig OALT-leraren en ID-werknemers.

Prestatiegegevens

Tabel 9.4 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Aantal kinderen geplaatst via kinderopvangregeling PO, VO12 06814 53218 64620 25424 567
Aantal werknemers PO, VO met kinderen in opvangregeling8 0459 68812 43113 91316 395
Ziekteverzuimpercentage *      
– Primair onderwijs7,6%6,8%6,5%5,9%5,8%6,1%
– Voortgezet onderwijs7,0%5,8%5,6%5,4%5,1%6,0%
– Speciaal onderwijs8,7%7,6%7,2%6,4%6,4%6,9%
LesuitvalVoortgezet Onderwijs   6,8%6,7% 
Arbeidssatisfactie: percentage tamelijk tot zeer tevreden onderwijswerknemers   52%  
Werkloosheidsuitgaven**137,9122,9135,7153,2142,3 

Bron: Kinderopvang: Kintent

Ziekteverzuim en lesuitval: regioplan

Arbeidssatisfactie: POMO

Werkloosheidsuitgaven: Participatiefonds

* de ziekteverzuimpercentages voor 2006 betreffen een prognose op basis van de voorlopige trendcijfers tot en met het derde kwartaal, de gepresenteerde streefwaarden zijn die voor 2007 uit het Hoofdlijnenakkoord.

** alle met werkloosheid samenhangende uitgaven in PO en VO in miljoenen €.

Het rendement van reïntegratie-inspanningen is eerder genoemd als indicator maar wordt alsnog geschrapt. In verband met stelselwijzigingen kan geen reeks en geen streefwaarde worden geformuleerd met een betekenisvolle inhoud. Ook de indicator «verloopintentie» vervalt. Deze wordt niet periodiek eenduidig gemeten, is sterk afhankelijk van de conjunctuur en levert daarom geen zinvolle eenduidige interpretabele informatie op.

3. De onderwijsinstelling als professionele arbeidsorganisatie

De schoolbesturen voor PO, VO en BVE zijn beter in positie gebracht om hun sleutelrol in vraag naar en aanbod van personeel in de regio te vervullen.

Doelbereiking

Dat is gebeurd door uitbreiding van de beleids- en financiële ruimte van scholen voor personeelsbeleid en door goede voorbeelden en modellen van meerjaren personeelsplanning en bekwaamheidsdossiers breed beschikbaar te stellen.

Activiteiten

Tabel 9.5 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Het verspreiden van goede voorbeelden van bekwaamheidsdossiers in samenwerking met de onderwijsorganisaties naar de onderwijsinstellingenja
2. Het verspreiden van goede voorbeelden van meerjarige personeelsplanning in samenwerking met de onderwijsorganisaties naar de onderwijsinstellingenja
3. Het met de branches PO en VO en instellingen voor BVE maken van prestatieafspraken over inzet van middelen voor professionalisering personeelja

Toelichting

1. en 2. Om scholen te helpen bij de opzet van bekwaamheidsdossiers en te ondersteunen bij de ontwikkeling van hun eigen meerjaren personeelsplanning, zijn door een aantal projectscholen modellen ontwikkeld voor de opzet van het bekwaamheidsdossier en de meerjaren personeelsplanning. Deze modellen, gebaseerd op de eigen onderwijskundige inrichting van de school, zijn bedoeld als handreiking aan scholen en zijn beschikbaar gesteld via de websitehttp://www.ipb-onderwijs.nl./Bovendien is in oktober 2006 een boekje, Professionals sturen samen, aan de scholen gestuurd met daarin mogelijkheden en suggesties voor de ontwikkeling van hun eigen meerjaren personeelsplanning en bekwaamheidsdossiers voor leraren.

3. Op 30 juni 2006 is met de sociale partners in primair en voortgezet onderwijs een convenant gesloten. In het convenant zijn ondermeer afspraken vastgelegd over scholing en begeleiding van personeel. De tekst van het convenant is meegezonden met de voortgangsrapportage beleidsplan onderwijspersoneel die op 26 september 2006 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Met het convenant is structureel € 100 miljoen gemoeid.

Met het BVE-veld zijn eveneens prestatieafspraken gemaakt en is ruim € 9 miljoen ter beschikking gesteld, onder andere voor (op- en door)scholing onderwijsondersteunend personeel, onderhoud bekwaamheid en het ontwikkelen van bekwaamheidsdossiers.

Prestatiegegevens

Tabel 9.6 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Aantal werkgevers die over een bekwaamheidsdossier per werknemer beschikken   PO: 38%VO: 41%BVE: 19% PO: 100%VO: 100%BVE: 100%
Meerjarige personeelsplanning   PO: 14%VO: 27%BVE: 32% PO: 50%VO: 100%BVE: 100%

Bron: Monitor «professionele arbeidsorganisatie voor de onderwijssectoren PO, VO en BVE»;

SCO Kohnstamm Instituut Amsterdam, juni 2006.

Toelichting

Op 1 augustus 2006 is de Wet op de beroepen in het onderwijs (wet BIO, Stbl. 2004 nr. 344) en het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel (Stbl. 2005 nr. 460) in werking getreden. Deze wet gaat over de basiskwaliteit waaraan leraren moeten voldoen. In de wet is vastgelegd dat scholen hun personeel in de gelegenheid moeten stellen hun bekwaamheid te onderhouden. Voor elke leraar moet daartoe een bekwaamheidsdossier worden bijgehouden.

De in de tabel opgenomen gegevens over de aanwezigheid van bekwaamheidsdossiers zijn gebaseerd op onderzoek in het najaar 2005. Op dat moment was de wet BIO nog niet in werking getreden.

Voor de gegevens van PO en VO is gebruik gemaakt van de uitkomsten van de vragenlijsten van de inspectie van het onderwijs. In de inspectievragenlijsten wordt weliswaar gesproken over het onderhouden van bekwaamheden en bekwaamheidsdossiers, maar wordt bij het inventariseren van de gegevens die over medewerkers op school worden bijgehouden, de term personeelsdossier gebruikt.

In het BVE-veld is als criterium gehanteerd dat het persoonlijke opleidingsplan (POP) in veel of in (bijna) alle personeelsdossiers zit.

De doorstroom tussen functies en sectoren is vervallen als prestatie-indicator, omdat die geen goede indicatie geeft van het al dan niet goed functioneren van de arbeidsmarkt. Doorstroomcijfers zijn van vele factoren tegelijk afhankelijk, zoals conjunctuur, demografische sectorstructuur, specifieke beleidsmaatregelen, wetgeving etc.

4. Meer samenhang in de kwalificatiestructuur en het opleidingsstelsel

Voor een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt is een samenhangende ontwikkeling nodig van de beroepen in het onderwijs en een opleidingsstelsel dat daarbij aansluit.

Doelbereiking

Zowel in de ontwikkeling van beroepen in het onderwijs, als een daarbij passend opleidingsstelsel zijn belangrijke stappen gezet. Zie hiervoor de beschrijving van activiteiten.

Activiteiten

Tabel 9.7 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Deelnemende instellingen aan het project opleiden in de school (breedte) zo goed mogelijk in staat stellen om het project op school te laten slagen Dit door het organiseren van regionalenetwerkbijeenkomsten waarin deelnemers ervaringen en goede voorbeelden uitwisselen en bij elkaar en bij een deskundige terecht kunnen met vragen en praktijkproblemenjaja
2. OCW start dieptepilots Opleiden in de schoolja
3. Het opstarten van acties en uitvoeren van activiteiten voor het inrichten van een kwalificatiestructuur voor de beroepen in het onderwijsja
4. Het bieden van ondersteuning bij het in samenhang verder ontwikkelen en valideren van het eerder verworven competenties (evc-) instrumentarium, het opvullen van de witte vlekken en het verspreiden van good practicesja
5. Het treffen van maatregelen door alle lerarenopleidingenbasisonderwijs en VO/BVE die moeten leiden tot kwaliteitsverbeteringja
6. Een wettelijke verankering van de kopopleidingnee
7. Uitspraak ontvangen over de vraag wat de behoefte is aan educatieve hbo-masters in het PO, speciaal onderwijs, VO en BVEja

Toelichting

1. Opleiden in de school (breedte)

  In 2006 is de tweede tranche opleiden in de school afgesloten. Alle scholen (verdeeld over 223 besturen in het PO, 31 besturen in het VO en 13 instellingen voor BVE) die in september 2004 met gebruikmaking van subsidiemiddelen gestart zijn met opleiden in de school, zijn er in geslaagd een infrastructuur voor opleiden en begeleiden in de school te realiseren. De meerderheid van de scholen (85%) heeft het opleiden in de school bovendien ook tot onderdeel gemaakt van het integraal personeelsbeleid.

  Een van de belangrijkste verworvenheden van opleiden in de school is dat de onderwijsinstellingen en opleidingen voor onderwijspersoneel steeds meer tot de overtuiging komen dat zij een gemeenschappelijk belang en verantwoordelijkheid hebben in het samen opleiden van nieuw onderwijspersoneel. Van de onderwijsinstellingen die nieuw onderwijspersoneel opleiden in de school, heeft 85% afspraken gemaakt over taakverdeling en verantwoordelijkheden. De gemaakte afspraken zijn meestal niet vrijblijvend en in 78% van de gevallen schriftelijk vastgelegd. In februari 2007 wordt de eindrapportage van het project uitgebracht, die uitvoerig ingaat op de relatie tussen de onderwijsinstellingen en de opleidingen voor onderwijspersoneel en de concrete afspraken die zij maakten.

2. Opleiden in de school (diepte)

  37 samenwerkingsverbanden van scholen/instellingen voor PO, VO en BVE zijn in samenwerking met opleidingen voor onderwijspersoneel van start gegaan met een project (lopend tot en met juli 2008) voor een opleidingsschool of een academische school. In de opleidingsscholen is een relatief groot deel van de formatie bezet door leraren die duaal worden opgeleid en die veelal na afronding van de lerarenopleiding elders een betrekking zullen vinden. Deze scholen leiden zo mede op voor de markt. In de academische scholen wordt het opleiden in de school verbonden met een sterk op de praktijk gerichte onderzoeks- en innovatiecomponent. De studenten werken samen met de docenten in de school aan onderzoek en schoolontwikkeling.

In de dieptepilot wordt op basis van de praktijkvoorbeelden van de pilotscholen onderzocht onder welke randvoorwaarden een opleidingsschool of een academische school een succes kan zijn, welke investeringen dat van een school en van een opleiding vraagt en hoe de kwaliteit van het opleiden in de school duurzaam kan worden geborgd en toetsbaar gemaakt. Ook wordt bekeken hoe op termijn financiering vanuit OCW vorm kan krijgen.

3. Kwalificatiestructuur

  Het landelijk platform Beroepen in het onderwijs (LPBO) heeft zich in 2006 toegelegd op het beantwoorden van de drie actuele vragen uit de begroting (blz. 92). Twee daarvan hebben geresulteerd in rapporten (zie onder). De werkzaamheden voor het beantwoorden van de vraag welke ondersteunende beroepen in het onderwijs moeten worden onderscheiden, is gestart en heeft goede voortgang geboekt. Gelet op de complexiteit van de materie wordt deze eerst in het voorjaar van 2007 afgerond.

  Op 18 mei 2006 verscheen het rapport Competentieprofiel leraar (V)MBO? De conclusie daaruit is dat het niet wenselijk is om een afzonderlijk competentieprofiel voor de leraar (v)mbo te onderscheiden. Er hoeven naar het oordeel van het LPBO derhalve geen nieuwe bekwaamheidseisen voor de leraar in het (v)mbo te worden vastgesteld. Bij brief van 18 mei 2006, kenmerk AP/OKP/2007/21 717, heb ik het rapport en mijn standpunt daarbij aan de Tweede Kamer doen toekomen.

  Op 8 november 2006 verscheen het rapport Educatieve masteropleidingen: Beeld van de behoefte. De conclusie van het LPBO is dat er behoefte bestaat aan een educatieve masteropleiding op Hbo-niveau met een generiek inhoudelijk (met een sterke focus op schoolontwikkeling) en een specifiek didactisch (duale opzet met een sterke relevantie voor de leraar en de school) profiel. Het rapport en mijn standpunt daarbij is in februari 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 27 923, nr. 38).

  Het rapport met het antwoord op de vraag welke ondersteunende beroepen zijn te onderscheiden, zal in het voorjaar van 2007 verschijnen.

  Bij brief van 28 maart 2006 heeft het LPBO het voorstel voor bekwaamheidseisen van schoolleiders in het primair onderwijs, ontwikkeld door de NSA, in positieve zin becommentarieerd.

4. Trajecten eerder verworven competenties (evc)

  De ambitie zoals aanvankelijk geformuleerd, is in het kader van de Beleidsagenda lerarenopleiding 2005 – 2008 teruggebracht tot het onderzoek door het Ruud de Moor Centrum, gedaan naar de kwaliteit van EVC in de lerarenopleiding. Een van de conclusies van het onderzoek dat eind 2006 is verschenen is, dat veel EVC-praktijken (nog) niet voldoen aan de kwaliteitsstandaard, maar dat er wel naar gestreefd moet worden dat alle EVC-praktijken in de lerarenopleidingen gaan voldoen aan de kwaliteitsstandaard. De hogescholen hebben afgesproken deze kwaliteitsstandaard EVC als leidraad bij de lerarenopleidingen te zullen gebruiken (Bestuurscharter Lerarenopleidingen van de HBO-raad).

5. Lerarenopleiding

  De lerarenopleidingen hbo hebben in 2006 gezamenlijke afspraken vastgelegd in het bestuurscharter «Kwaliteit vergt keuzes», als uitwerking van de beleidsagenda 2005–2008. Ze vormen de basis voor verbetering van het HO-niveau van de opleidingen, het instroomniveau voor reken- en taalvaardigheid, kwaliteit en transparantie van examens en EVC-procedures en van de kwaliteitszorg. De implementatie van de afspraken is ter hand genomen.

6. Kopopleiding hoger beroepsonderwijs

  Op 2 juni 2006 is het convenant «Kopopleiding leraar in het hoger beroepsonderwijs» voor een jaar verlengd, dit vooruitlopend op de wettelijke verankering per 1 september 2007.

7. Educatieve masteropleidingen in het hoger onderwijs

  Zie punt 3 Kwalificatiestructuur hiervoor.

Prestatiegegevens

Voor 2006 zijn geen prestatiegegevens voorhanden. De doelstelling is dat er in 2007 voor alle onderwijsberoepen door het veld gelegitimeerde en actuele competentieprofielen zijn en dat die zijn vertaald in bekwaamheidseisen. Dat geldt eveneens voor de indicator mate van on(der)bevoegdheid en invloed daarvan op leerprestaties en de indicator kwaliteit van de docent.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 9.8 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekVoortgangsrapportage beleidsplan onderwijspersoneel 200620062006Zie toelichting 1
 Aandachtsgroepenmonitor 200620052006Zie toelichting 2
 Arbeidsmarktbarometers PO, VO, BVE 200620052006Zie toelichting 2
 Loopbaanmonitor 200620052006Zie toelichting 2
 Kengetallen ziekteverzuim 200520062006Zie toelichting 2
 Lesuitval VO 2005–200620052006Zie toelichting 2
 Monitor Arbeid, Zorg en Levensloop 200620062006Zie toelichting 2
 Onderwijsarbeidsmarktramingen 2004–201420052006Zie toelichting 2
 Monitor Full Color 220062006SBO
 Monitor decentrale budgetten PO 2005 VervallenZie toelichting 3
 Beloningsverschillen in het onderwijs 2001–200420062006Zie toelichting 2

Toelichting

1. Op 26 september 2006 is de voortgangsrapportage beleidsplan onderwijspersoneel 2004 «Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt» aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 27 923, nr. 35) (www.minocw.nl/documenten/37564.pdf).

Eind 2007 zal de beleidsdoorlichting over de volledige programmaperiode worden opgeleverd.

2. De resultaten van alle onderzoeken op het terrein van de onderwijsarbeidsmarkt en het onderwijspersoneel worden ieder jaar gepubliceerd in de Nota Werken in het onderwijs die samen met de andere begrotingstukken op Prinsjesdag wordt aangeboden aan de Tweede Kamer.

  De onderliggende eindrapportages worden gepubliceerd in de reeks Beleidsonderzoek Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid Onderwijs en op de internetsite van OCW (www.minocw.nl/publicaties/index.html) bij het onderwerp «werken in het onderwijs».

3. Redenen voor het vervallen van de voor 2006 voorgenomen monitor decentrale budgetten PO:

• De uitkomsten van de monitor voor het schooljaar 2004–2005 bleken nagenoeg identiek aan die voor het schooljaar 2003–2004.

• Voor het schooljaar 2005–2006 wordt geen ander beeld verwacht, zodat een monitor over 2005–2006 ook geen toegevoegde waarde heeft.

• Vermindering van de bevragingslast voor de scholen.

  De monitor over 2006–2007 moet inzicht bieden in de mogelijke gevolgen van de invoering van lumpsum op de inzet en besteding van het schoolbudget in het PO. Ook zal via de monitor PO 2006–2007 de inzet van de convenantmiddelen voor de professionalisering en begeleiding van het onderwijspersoneel op onderdelen worden gemonitord (integraal personeelsbeleid, professionalisering onderwijspersoneel, begeleiding van nieuwe medewerkers en van zij-instromers en leraren in opleiding).

ARTIKEL 10. INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE

10.1 Algemene doelstellling: Het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs door de inzet van ict.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Ict is een krachtig middel om het leren, toegespitst op individuele capaciteiten en behoeften, plaats- en tijdsonafhankelijk mogelijk te maken. Uitgangspunt van het OCW beleid is het geven van beleidsmatige en financiële ruimte aan onderwijsinstellingen in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs. Uit het EU onderzoek Benchmarking Access and Use of ICT in European Schools 2006 (http://ec.europa.eu/information_society/eeurope/i2010/benchmarking/index_en.htm) blijkt dat Nederland koploper is als het gaat om het gebruik van Ict in het onderwijs. Van de Nederlandse leraren geeft 93% aan dat leerlingen computers goed kunnen gebruiken om zelfstandig informatie te verzamelen en 89% is er van overtuigd dat het gebruik van ict in de klas bijdraagt aan het beter leren door leerlingen. Uit de onderstaande effectgegevens van de monitor «4 in balans» blijkt dat ruim 80% van de scholen in een (ver)gevorderd stadium van computergebruik zijn. De onderstaande tabel uit het eerder aangehaalde EU onderzoek toont aan dat relatief veel Nederlandse docenten volledig zijn toegerust om ict te gebruiken in de klas.

Effectgegevens

Tabel 10.1 Effectgegevens artikel 10
IndicatorRealisatie
 20022003200420052006
Percentage scholen (po/vo) met (ver)gevorderd stadium van computergebruik     
Primair onderwijs3659717781
Voortgezet onderwijs4276837786

Bron: Monitor 4 in balans / TNS NIPO

Percentage docenten (po, vo, mbo) per land volledig toegerust om ict te gebruiken in de klas.

kst-31031-VIII-1-3.gif

Bron: Benchmarking Access and Use of ICT in European Schools 2006

10.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 10 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen127 7158 75551 00837 87436 31833 0753 243
waarvan garantieverplichtingen  
Uitgaven:       
Programma-uitgaven79 269101 29050 92640 51435 62333 0752 548
Ict-bijdrage per leerling, inclusief internetvoorziening*       
Ict ondersteunings- en stimuleringsfaciliteiten    22 02522 042– 17
Innovatie en versterking kennisinfrastructuur       
* Innovatie Balkenende II    03 000– 3 000
* Overige innovatieve projecten    6 955 6 955
* Centrale voorzieningen    6 4697 800– 1 331
Doorlopende verplichtingen    174233– 59
Ontvangsten47 91848 22047 87752 79648 26147 776485

Toelichting

De totale uitgaven op dit artikel zijn € 2,6 miljoen hoger dan geraamd in de vastgestelde begroting.

De belangrijkste mutaties zijn:

• Een verhoging van het budget betreffen de intertemporele compensatie van het innovatieprogramma «Kennisrotonde» en de projecten «contentontwikkeling» en «e-portfolio» (€ 2,8 miljoen).

• Daarnaast hebben verhogingen plaatsgevonden voor de aanvullende prijscompensatie (€ 0,4 miljoen) en voor de toezegging van de minister voor bevordering van digitale leermiddelen voor visueel gehandicapten (€ 0,7 miljoen).

• Een verlaging van het budget heeft plaatsgevonden voor intertemporele compensaties van het actieplan «Verbonden met ict» en «Maatschappelijke sectoren en ict» (€ 1,2 miljoen).

• Tot slot heeft er tussen de operationele doelen innovatie Balkenende II en overige innovatieve projecten een overboeking plaatsgevonden voor een bedrag van € 3 miljoen ten gunste van de financiering van het actieplan «Verbonden met ict» en ten laste van het programma «Kennisrotonde». Dit is mogelijk geworden door het later starten (in 2007) van de kennis ontwikkelprojecten van dit programma.

10.3.1 Operationele doelstelling: Het bevorderen van het gebruik van ict in het onderwijs

Doelbereiking

Scholen moeten de ruimte krijgen ict in te zetten conform hun eigen specifieke wensen en behoeften. In de lumpsum bekostiging van de onderwijsinstellingen is een ict vergoeding opgenomen. Dit deel van de bekostiging is opgenomen in de begrotingen van de betrokken onderwijsdirecties: het primair, het voortgezet en het middelbaar beroeps onderwijs. Met deze bekostiging kunnen scholen onder andere computers kopen en/of vervangen, software aanschaffen, deskundigheid van docenten bevorderen of voorzien in een internetaansluiting.

Activiteiten

Tabel 10.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Bekostiging van scholen voor ict in reguliere bekostigingja
2. Uitvoering Monitor «4 in balans»ja

Prestatiegegevens

De discrepantie tussen het aantal computers dat aan vervanging toe is en het aantal computers dat daadwerkelijk wordt vervangen, is de afgelopen jaren steeds kleiner geworden. Het aantal scholen met beheersproblemen is sinds 2001 gedaald van 40% naar 11% in het primair onderwijs en van 32% naar 8% in het voortgezet onderwijs (Monitor 4 in balans, p. 43). In december 2006 (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 800 VII, 58) is de materiële bekostiging in het vo geëvalueerd. De functionaliteit van de informaticalokalen scoort hoog.

De leerling internetratio is 6.4 in het po, 4.7 in het vo en 3.3 in het mbo (Use of Computers and the Internet in Schools in Europe 2006 Country Brief: Netherlands 6/2006). Er is geen cijfer-indicator voor het gebruik ict in het onderwijsprogramma. De monitor «vier in balans» geeft een fijnmaziger indicatie van het gebruik van ict in de klas.

Tabel 10.4 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatie
 20022003200420052006
Leerlingcomputerratio po77777
Leerlingcomputerratio vo99977

10.3.2 Operationele doelstelling: Het bevorderen van de integratie van ict in het onderwijs door het bieden van ondersteunings- en stimuleringsfaciliteiten

Doelbereiking

Om scholen te ondersteunen bij het integreren van ict in het onderwijs heeft het onderwijsveld in 2001 de stichtingen «Kennisnet» en «Ict op School» opgericht. Op basis van een evaluatie in 2005 zijn de stichtingen «Kennisnet» en «Ict op School» per 1 januari 2006 gefuseerd tot één stichting.

Activiteiten

Tabel 10.5 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Financiering activiteiten Stichting «Kennisnet Ict op School»ja
2. Bijstelling organisatorische vormgeving van de Stichting «Kennisnet» en de Stichting «Ict op School»ja

Toelichting

1. In 2006 zijn de activiteiten van de gefuseerde stichting gesubsidieerd.

2. De stichting behartigt de belangen van het onderwijs op het gebied van ict, biedt hulpmiddelen bij het maken van keuzes voor ict-producten en levert educatieve diensten en producten om het leren te vernieuwen. Viahttp://www.kennisnet.nlwordt educatieve content geordend, veilig en op maat aangeboden aan leerlingen, docenten, ouders, managers en ict-coördinatoren. Ook fungeert de stichting als expertisecentrum als het gaat om ict en onderwijs. De activiteiten zijn ondergebracht in twee takenclusters: Dienstverlening en Belangenbehartiging.

Prestatiegegevens

In december 2006 is de websitehttp://www.kennisnet.nldoor het publiek bij de verkiezing website van het jaar verkozen tot de beste binnen de categorie Onderwijs, Overheid & Non-profit.De kwaliteitsindex 2006 is gebaseerd op de relevantie en het gebruik van een aantal specifieke producten en diensten. De gegevens worden jaarlijks door TNS-Nipo verzameld.

De kwaliteitsindex van het cluster belangenbehartiging voor 2006 bedraagt 122 (de norm voor voldoende functioneren is 100). Dit betekent dat de belangenbehartiging in 2006 door het onderwijsveld ruim boven de norm wordt gewaardeerd.

Tabel 10.6 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Doelen cluster belangenbehartiging stichitng Kennisnet Ict op School (v.h. Ict op School)      
Kwaliteitsindex (minimale streefwaarde = 100)   127122100
       
Doelen Kennisnet Ict op School      
Maandelijks gebruik leerlingen vanwww.kennisnet.nl  po 16%, vo 15 bve 6po 20%, vo 20, bve 9po 32%, vo 37, bve 58po 35%, vo 25%, bve 14
Maandelijks gebruik docenten vanwww.kennisnet.nl  po 76%, vo 29, bve 25po 66, vo 33, bve 23po 91%, vo 72, bve 47po 90%, vo 55 bve 25
Oordelen over KennisnetIct op School      
Oordeel managers en ict-coördiatoren over Kennisnet  po 7.4, vo 7.0, bve 7.0po 7.4, vo 6.9, be 7.0po 7.3, vo 7.0 bve 6.9po 7.8. vo 7.4, bve 7.5
Oordeel docenten over Kennisnet  po 7.2, vo 6.5, bve 7,6po 7.5, vo 7.2. bve 7.0po 7.4, vo 7.0, bve 7.0po 7.8, vo 7.0, bve 7.8

10.3.3 Operationele doelstelling: Het benutten van ict bij innovatie en versterking van de kennisinfrastructuur

Doelbereiking

Naast ruimte geven aan scholen voor investeringen in de ict voorzieningen, zijn er aanvullende innovatietrajecten nodig om de mogelijkheden van ict bij het vormgeven van innovatie in de school verder te benutten en te stimuleren.

Activiteiten

Tabel 10.7 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Afsluiting Educatieve contentketen en inbedding in de basisactiviteitenja
2. Afsluiting Internet voorzieningen en inbedding in de basisactiviteitenja
3. Voortzetting Kennisrotondeja
4. Uitvoering Innovatieprogramma PCD (Surfnet/Kennisnetproject)ja
5. Actieplan «Verbonden met Ict»ja
6. Interdepartementale actieprogramma «Maatschappelijke Sectoren en Ict»ja

Toelichting

1. Het programma «Educatieve Contentketen» heeft knelpunten opgelost in het traject dat educatief materiaal doorloopt: het maken van het materiaal, het zoeken ernaar, het vinden ervan, het arrangeren in de les en het uiteindelijke gebruiken ervan door docenten en leerlingen. Er zijn vier open standaarden opgeleverd, waarvan één gezamenlijke open standaard voor zowel po, vo als bve voor de beschrijving van educatieve content. Het project is afgesloten en is vanaf 2007 ingebed in de basisactiviteiten van stichting«Kennisnet Ict op School». Er zijn stimuleringsregelingen uitgevoerd om het gebruik van die standaarden en daarmee de ontwikkeling van digitaal lesmateriaal in het reguliere en het speciale onderwijs te stimuleren.

2. De separate ondersteuning van scholen bij het inrichten van hun internetvoorziening is afgebouwd. Het onderdeel de ISPwijzer wordt ingebed in de basisactiviteiten van stichting «Kennisnet Ict op School». De Kwaliteitsregeling is overgedragen aan de branchevereniging ICT~Office.

3. Het doel van de «Kennisrotonde» is het ondersteunen van onderwijsinnovatie met ict. Complexe vernieuwingen, zoals het bevorderen van ict in het onderwijs, vragen allereerst om een schooleigen aanpak. De aanpak en producten van de «Kennisrotonde» voorzien in die behoefte. De «Kennisrotonde» is vertraagd, maar loopt inmiddels beter en wordt in 2007 voortgezet. Op de «Kennisrotonde» staan 109 vraagstukken waarvan er 34 in uitvoering zijn.

4. Het «Innovatieprogramma Surfnet/Kennisnet» (voorheen «innovatieprogramma PCD») heeft door middel van samenwerkingsverbanden van scholen en stimuleringsregelingen de markt verleid tot het aanleggen van glasvezelverbindingen. Dat heeft geresulteerd in 360 aansluitingen bij scholen, 84 bij andere instellingen en bij 110 scholen zijn de voorbereidingen begonnen. Via het videoportaal wordt ondermeer historisch beeldmateriaal van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid aan het onderwijs ter beschikking gesteld. Het onderwijs is bediend met meerdere innovatieve diensten zoals «Expert op Afstand», «KlasseStudio» en de video- en gamewedstrijden. De wedstrijd «make-a-game» heeft op de NOT de innovatieprijs gekregen. De overweging van de jury was dat de wedstrijd niet alleen innovatief was, maar ook goed aansloot op de leefwereld van jongeren. Het aantal inschrijvingen voor de wedstrijd was 213 teams, 913 teamleden van 121 verschillende scholen. Uiteindelijk hebben 56 teams feitelijk een game ingeleverd.

5. De stichting «Kennisnet Ict op School» heeft samen met de sectororganisaties in het po, het vo en het mbo een actieplan voor 2006–2008 «verbonden met ict» uitgebracht (TK 2006, 25 733, nr. 110). De twee prioriteiten in het actieplan, waar in oktober 2006 projecten voor zijn gestart, zijn: eigentijdser, inspirerender onderwijs en professionalisering van docenten en management.

6. In het Interdepartementale actieprogramma Maatschappelijke sectoren en Ict zijn acht projecten voor onderwijs goedgekeurd: de opschaling van de contentstimuleringsregeling, het «geen-school» project en zes projecten bij de prijsvraag over «gaming». De activiteit is ook opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken in art 10.3.3.

Prestatiegegevens

Tabel 10.8 Prestatiegegevens
IndicatorStreefwaardeRealisatie
Kennisrotonde10% van de scholen maakt gebruik van de producten Kennisrotonde7%
 Bekendheid Kennisrotonde bij scholen 30%25%
Educatieve contentketenOntwikkeling van minimaal 3 afspraken4 (waarvan 3 in beheer bij Edustandaard)
 4 proof-of-concept projecten uitgevoerd in de Bve sector (inclusief 1 «groen project» in samenwerking met LNV) en minimaal 4 proof-of-concept projecten opgestart in het vo;Ja
 23 contentstimuleringsprojecten uitgevoerd in de sectoren PO, VO en BVE22 uitgevoerd en 7 opgestart die in 2007 worden afgerond
Centrale voorzieningen80% van de scholen heeft gehoord van één of meer producten/diensten van ISPwijzer50% van de scholen heeft bij het kiezen en kopen van internetvoorzieningen gebruik gemaakt van één of meer producten/diensten van ISPwijzer35% van de schoolbesturen in het PO kent de ISPwijzer-website en 49% in het VO. Het gebruik is niet gemeten, wel vindt 82% in het PO het belangrijk dat ISPwijzer er is en 90% in het VO.
Samen snel op glas600 aantal scholen voorzien van een glasvezelverbinding360 scholen/84 andere instellingen

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene beleidsdoelstelling: Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs bevordert een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en levert een belangrijke bijdrage aan de maatschappelijke participatie van burgers.

OCW waarborgt de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

• Deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg;

• Studenten in het hoger beroepsonderwijs en

• Studenten in het wetenschappelijk onderwijs.

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Omdat de studie ook een investering in de eigen toekomst is, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.

Succesfactoren

De bekendheid en het gebruik van de regeling is toereikend. Uit onderzoek is gebleken dat financiële aspecten nagenoeg geen belemmering zijn om in het mbo of het ho door te studeren (zie paragraaf 11.3.1).

11.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen1 804 2542 318 8452 675 3022 849 3113 572 7613 129 815442 946
* Waarvan garantieverplichtingen0000000
Totale uitgaven (programma + apparaat)1 804 2542 318 8452 675 3022 849 3113 572 7613 129 815442 946
Programma-uitgaven studiefinanciering1 804 2542 318 8452 673 9442 848 2873 571 7413 128 656443 085
waarvan:       
Algemene toegankelijkheid       
* Basisbeurs703 154741 020759 405792 154963 855938 18825 667
* Reisvoorziening155 300472008537 353573 249929 175620 853308 322
Toegankelijkheidbij minder draagkrachtige ouders       
* Aanvullende beurs426 700445 157490 627537 169628 252599 61528 637
        
Flexibiliteit financiering studerende       
* Bijverdiengrens in regelgeving0000000
* Leenfaciliteit477 900578 624726 146867 430942 940872 60070 340
Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren (collegegeldkrediet)    000
Stimuleren internationale Studentenmobiliteit    000
Overige uitgaven SF41 20082 03686 29615 18035 84633 7332 112
Programma-uitgaven overig       
IB-Groep*  74 11763 10471 67363 6678 006
Totaal programma-uitgaven1 804 2542 318 8452 673 9442 848 2873 571 7413 128 656443 085
* waarvan relevant920 5031 326 4181 609 1931 658 6451 928 0141 524 432403 582
* waarvan niet-relevant883 751992 4271 064 7511 189 6421 643 7271 604 22439 503
Apparaatsuitgaven  1 3581 0241 0201 159– 139
Totaal ontvangsten studiefinanciering332 613356 483372 863351 610340 897363 800– 22 903
* Flexibilisering financiering studerende236 413253 698264 047278 810298 257313 600– 15 343
* Overige ontvangsten SF96 200102 785108 81672 80042 64050 200– 7 560
Uitsplitsing relevant/niet-relevant       
* relevant245 571251 756256 910219 185190 042206 100– 16 058
* niet-relevant87 042104 727115 953132 425150 855157 700– 6 845

* Deze reeks betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep dat i.r.t. de WSF vanaf 2004 is toegerekend aan dit beleidsartikel.

De uitgavenstanden vastgestelde begroting 2006 betreffen de standen na de nota van wijziging.

Toelichting

Uitgaven

Het verschil tussen realisatie en begroting 2006 bij het onderdeel basisbeurs bedraagt € 25,7 miljoen meeruitgaven (voor € 38,6 miljoen relevante en – € 12,9 miljoen niet-relevante uitgaven). Dit verschil ontstaat voor per saldo € 69,8 miljoen door meeruitgaven bij de beroepsopleidende leerweg (bol). Een hoger aantal deelnemers dan begroot aan wie de basisbeurs als gift wordt uitgekeerd en een lager aantal deelnemers dan geraamd aan wie de basisbeurs als prestatiebeurs wordt toegekend speelt een belangrijke rol bij genoemde totale meeruitgave; zie ook tabel 11.3 en 11.4. Daarnaast per saldo – € 44,1 miljoen voor het grootste deel veroorzaakt door minder basisbeursomzettingen van prestatiebeurs ho naar gift, dan was begroot voor 2006.

Bij de uitgaven voor de reisvoorziening is de realisatie € 308,3 miljoen hoger dan de raming, waarvan relevant € 279,2 miljoen en niet-relevant € 29,1 miljoen. Het relevante verschil wordt in belangrijke mate veroorzaakt door een vooruitbetaling van € 300,0 miljoen in 2006 voor de kosten van het ov-contract in 2007 en € 8,7 miljoen in relatie tot totale kosten van de basisraming van de OV-studentenkaart voor 2006 én een afrekening over 2005. Daarnaast waren de relevante uitgaven in relatie tot de prestatiekaart in 2006 € 31,6 miljoen lager. Het verschil bij de niet-relevante uitgaven wordt veroorzaakt door per saldo hogere uitgaven voor de OV-kaart waarbij de waarde van de kaart in eerste instantie als een lening wordt geboekt.

De aanvullende beursuitgaven geven een verschil van € 28,6 miljoen waarvan € 118,9 miljoen relevant en – € 90,3 miljoen niet-relevant. Net als bij de basisbeursuitgaven zijn de extra relevante uitgaven voor een groot deel (€ 94,2 miljoen) toe te schrijven aan extra uitgaven bij de bol (meer uitgaven als gift in plaats van prestatiebeurs). Een bedrag van € 24,7 miljoen relevant betreft meer omzettingen dan geraamd van aanvullende prestatiebeurs naar gift. De – € 90,3 miljoen niet-relevant heeft betrekking op per saldo minderuitgaven in de sfeer van de aanvullende prestatiebeurs die voorlopig als lening wordt aangemerkt.

Het verschil bij de niet-relevante leenfaciliteit bedraagt € 70,3 miljoen. De belangrijkste verklaringen zijn de volgende; er wordt nog steeds meer geleend waardoor op het onderdeel normale betaling rentedragende leningen de uitgaven € 80,9 miljoen hoger zijn dan geraamd voor 2006 en daarnaast heeft een bedrag van – € 10,6 miljoen betrekking op minderomzettingen van kortlopende schulden en prestatiebeurs naar rentedragende leningen.

De uitgaven voor de apparaatskosten van de IB-Groep vallen in 2006 € 8,0 miljoen hoger uit dan begroot. Dit wordt naast technische mutaties ondermeer veroorzaakt door een mutatie van € 5,1 miljoen ten behoeve van systeemontwikkelingen.

Ontvangsten

Het verschil bij de ontvangsten bedraagt – € 22,9 miljoen, waarvan – € 16,1 miljoen relevante en – € 6,8 miljoen niet-relevante ontvangsten. Aan terugbetalingen hoofdsom van oude rentedragende leningen en rente voor zowel oude als nieuwe rentedragende leningen is in 2006 voor totaal € 8,9 miljoen minder ontvangen dan geraamd. Op het onderdeel kortlopende schulden ontstaat in 2006 een verschil van – € 7,6 miljoen. Het niet-relevante verschil van – € 6,8 miljoen wordt veroorzaakt door minder ontvangsten in 2006 aan aflossingen op verstrekte rentedragende leningen.

11.3 Operationele doelstellingen

11.3.1 Waarborgen algemene financiële toegankelijkheid onderwijs

Doelbereiking

Het beoogde doel om de algemene financiële toegankelijkheid tot het onderwijs te waarborgen is bereikt door aan rechthebbenden in de doelgroepen een basisbeurs en een reisvoorziening in de vorm van een ov-kaart te verstrekken. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld; aangenomen wordt dat het gebruik van de basisbeurs, vanwege de bekendheid van de regeling, al optimaal is.

De prestatie-indicator «aantal studerenden met studiefinanciering» geeft een indicatie van het gebruik van de regelingen (zie tabel 11.3). De tabellen 11.4 en 11.5 geven aan welke kosten daarmee gemoeid waren.

Door middel van evaluatieonderzoeken (zie tabel 11.6 ) is verder nog nagegaan in hoeverre studiefinanciering de toegankelijkheid tot het onderwijs waarborgt.

Onderstaande activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van het gestelde doel.

Activiteiten

Tabel 11.2 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Leveren van een bijdrage aan het normbudget van studerenden in de vorm van een basisbeurs en een reisvoorzieningja
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)ja

Prestatiegegevens

Tabel 11.3 Prestatiegegevens
Totaal aantal studerenden met studiefinancieringRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Wo98 21599 490102 037104 613107 367112 700– 5 333
Hbo202 738205 405212 971221 627232 363231 700663
Bol156 144164 257178 927195 689213 791198 70015 091
Totaal studerenden met basisbeurs457 097469 152493 935521 929553 521543 10010 421
Wo26 63430 16933 80738 49739 47737 5001 977
Hbo28 57128 56231 80031 53729 80132 300– 2 499
Totaal alleen ov-kaart en/of lening55 20558 73165 60770 03469 27869 800– 532
Totaal512 302527 883559 542591 963622 799612 9009 889

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2006 hoger uitgekomen dan geraamd. Bij het ho daalt het, maar in de bol is het aantal met zo’n 15 000 gestegen. De stijging is ongeveer in lijn met de meest recente ontwikkelingen in de aantallen ingeschreven studenten.

De financiële toegankelijkheid van het onderwijs is onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat financiële aspecten nagenoeg geen belemmering vormen om toe te treden tot het hoger onderwijs en mbo. Minder dan een half procent van de leerlingen die niet (meteen) gaan studeren na het voortgezet onderwijs (havo en vwo) heeft daarvoor een financieel motief. Onder vmbo-leerlingen worden geen financiële motieven genoemd als reden voor het (tijdelijk) niet vervolgen van hun opleiding na afronding van het vmbo.

Het onderzoek wordt in de eerste helft van 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Tabel 11.4 Uitgaven
Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Bol-beurs169,9189,9215,6236,2242,4145,197,3
Prestatiebeurs(ho)*533,2551,1543,8547,3651,1695,2– 44,1
Prestatiebeurs(bol)0,00,00,08,770,497,9– 27,5
Totaal basisbeurs703,1741,0759,4792,2963,9938,225,7
– waarvan relevant481,9554,8631,0695,0622,6584,038,6
– waarvan niet-relevant221,2186,2128,497,2341,3354,2– 12,9

Bron: realisatiegegevens IB-Groep, * inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs.

De uitgavenstanden vastgestelde begroting 2006 betreffen de standen na de nota van wijziging.

De uitgaven basisbeurs zijn hoger dan in de begroting geraamd, grotendeels door toedoen van de bol. Door ondermeer de reguliere indexering van de beursbedragen en de stijging van het aantal deelnemers in de bol (zie tabel 11.3) stijgen de uitgaven basisbeurs. Ten opzichte van de raming voor 2006 vielen in 2006 toch minder deelnemers in de bol onder de per 1 augustus 2005 ingevoerde prestatiebeurssystematiek voor de bol en werd nog voor een hoger dan geraamd bedrag aan basisbeurs als gift toegekend. Bij het opstellen van de raming voor 2006 waren nog geen ervaringscijfers beschikbaar over de werking van de prestatiebeurssystematiek bol. Dit kan de relatief grote afwijking tussen raming en realisatie verklaren.

Voor het ho zijn de uitgaven per saldo lager dan voor 2006 geraamd; dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt door minder omzettingen van prestatiebeurs in een gift dan was begroot.

Tabel 11.5 Uitgaven
Uitgaven reisvoorziening (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
OV-kaart147,9462,9523,5561,1916,1607,8308,3
Reisvoorzieningoverig7,59,213,912,213,113,10,0
Totaal reisvoorziening155,4472,1537,4573,2929,2620,9308,3
– waarvan relevant29,9287,4360,8394,7638,4359,1279,3
– waarvan niet-relevant125,5184,6176,6178,5290,8261,829,0

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

De toename van de uitgaven voor de reisvoorziening ten opzichte van de begroting betreft voornamelijk een intertemporele compensatie. In 2006 is een bedrag van € 300 miljoen voor 2007 vooruitbetaald aan de OV-bedrijven. Deze vooruitbetaling was nog niet in de begroting opgenomen.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 11.6 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekonderwerpStartAfgerondVindplaats
EvaluatieonderzoekHet niet-gebruik studiefinanciering en de algehele toegankelijkheid20062007Het onderzoek wordt naar de Tweede Kamer gezonden
 Het gebruik van het openbaar vervoer door studenten met een ov-kaart.20062006 
 Studentenmonitorhoger onderwijs(2004)20052005www.studentenmonitor.nl
 Deelnemersmonitor bve (bol-deelnemers)20062007Het onderzoek loopt en is naar verwachting eind 2007 gereed

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

Doelbereiking

Het beoogde doel is bereikt door studerenden met recht op studiefinanciering, waarvan de ouders gezamenlijk een belastbaar inkomen hebben dat minder bedraagt dan € 30 000 een aanvullende beurs te verstrekken. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld; aangenomen wordt dat het gebruik van de aanvullende beurs, vanwege de bekendheid van de regeling, al optimaal is.

De prestatie-indicator «aantal studerenden met een aanvullende beurs» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.8). Tabel 11.9 geeft aan welke kosten hier mee gemoeid waren.

Door middel van evaluatieonderzoek (zie tabel 11.10 ) wordt verder de rol van ouders bij studiefinanciering nagegaan.

Onderstaande activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van het gestelde doel.

Activiteiten

Tabel 11.7 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Een aanvullende beursverstrekken indien de ouders van een studerende minder draagkrachtig zijnja
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)ja

Prestatiegegevens

Tabel 11.8 Prestatiegegevens
Totaal aantal studerenden met een aanvullende beursRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Wo25 84724 31524 07124 78525 86726 200– 333
Hbo77 18273 22873 09177 05283 25879 2004 058
Bol82 42784 94093 112103 657118 437106 80011 637
Totaal185 456182 483190 274205 494227 562212 20015 362

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Evenals bij de basisbeurs is het aantal studerenden met een aanvullende beurs in 2006 toegenomen, voor een deel bij het ho maar voornamelijk bij de bol.

Tabel 11.9 Uitgaven
Uitgaven aanvullende beurs (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Bol-beurs232,6248,6287,6314,2371,5320,650,9
Prestatiebeurs(ho)*194,2196,6203,0214,5247,2248,7– 1,5
Prestatiebeurs(bol)0,00,00,08,59,530,3– 20,8
Totaal aanvullende beurs426,8445,2490,6537,2628,2599,628,6
– waarvan relevant367,5402,0456,9499,3559,5483,975,6
– waarvan niet-relevant59,343,233,737,868,7115,7– 47,0

Bron: realisatiegegevens IB-Groep, * inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs

De uitgavenstanden vastgestelde begroting 2006 betreffen de standen na de nota van wijziging.

De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo hoger dan geraamd. Door indexering van de beursbedragen en door hogere aantallen bij voornamelijk de bol zijn de aanvullende beursuitgaven gestegen.

Ook hier geldt een afwijkende realisatie ten opzichte van de raming, voornamelijk als gevolg van het ontbreken van ervaringscijfers op het gebied van de prestatiebeurs bol. Ten opzichte van de raming vielen in 2006 minder bollers onder de per 1 augustus 2005 ingevoerde prestatiebeurssystematiek voor de bol.

Nieuw zorgstelsel

Per 1 januari 2006 is het nieuwe zorgstelsel in werking getreden. De aparte tegemoetkoming in de studiefinanciering voor particulier verzekerde studenten is met ingang van 2006 komen te vervallen. Hiervoor is in 2005 een aantal maatregelen in de studiefinanciering doorgevoerd om studenten in 2006 te compenseren in het nieuwe zorgstelsel.

Om de groep studenten te compenseren is de basisbeurs met ingang van 2006 met € 150 per jaar verhoogd. Verder is de aanvullende beurs in 2006 met € 250 verhoogd. Hiervan is € 180 een structurele verhoging per jaar en € 70 euro een eenmalige verhoging voor 2006.

AWIR

Per 1 januari 2006 is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) in werking getreden. De IB-Groep heeft deze wetswijziging in de automatiseringssystemen verwerkt. Geconstateerd is dat de IB-Groep niet in staat is geweest de systematiek van deze wetswijziging volledig te verwerken voor de toekenningen van de aanvullende beurs. Daarbij heeft de IB-Groep voor een groot deel van de toekenningen een te hoge norm voor de vrije voet 2006 gehanteerd. Door de afwijkende berekening van de vrije voet ontvangen circa 75 000 studenten een te hoge aanvullende beurs van maximaal € 20 per maand. Het gaat hier om studerenden die een gedeeltelijke aanvullende beurs ontvangen. In totaal bedragen de meeruitgaven 2006 circa € 18 miljoen, waarvan € 11,5 miljoen direct relevant en € 6,5 miljoen niet-relevant. Thans is in dit verband een wetsvoorstel in voorbereiding, waarmee de Wet Studiefinanciering 2000 in lijn wordt gebracht met de systematiek die uitvoeringstechnisch mogelijk is. Voor het uitvoeringsjaar 2006 wordt ook de norm vrije voet die de IB-Groep heeft gehanteerd, van toepassing verklaard voor alle studerenden. Hiermee wordt een wettelijke basis onder de uitvoering gelegd.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 11.10 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekonderwerpStartAfgerondVindplaats
EvaluatieonderzoekDe rol van ouders. Hiermee wordt in kaart gebracht wat de feitelijke financiële bijdrage van ouders is. Anderzijds wordt in het onderzoek extra aandacht besteed aan de invloed die ouders hebben op het leengedrag van hun studerende kinderen.20052006Onderzoek is afgerond en te vinden ophttp://www.minocw.nl/documenten/bhw117.pdf

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in wijze van financiering door studerende

Doelbereiking

Het beoogde doel is bereikt door studerenden de mogelijkheid te geven om hun eigen bijdrage aan de studiefinanciering met werken te verdienen (bijverdiensten peiljaar 2005 circa € 10 500 per jaar) of daarvoor te lenen.

Onderstaande activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van het gestelde doel.

Activiteiten

Tabel 11.11 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Studerenden de mogelijkheid geven hun eigen bijdrage aan de studiefinanciering met werken te verdienen. ja
2. Studerenden de mogelijkheid geven om hun eigen bijdrage te kunnen lenen bij de overheid.ja
3. Het bestaan van de regelingen onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)ja

Prestatie-indicator «het percentage studerenden dat werkt naast de studie»

Uit tabel 4.4 van de Studentenmonitor 2004 blijkt dat het totale percentage van zowel eerste- als ouderejaars studerenden dat werk verricht naast de studie in totaal 67% bedraagt (hbo: 70% en wo: 62%). Uit tabel 09.01 van de Studentenmonitor 2005 blijkt dat dit percentage is gedaald naar 64% (hbo: 67% en wo: 59%).

Tabel 11.12 geeft inzicht in het aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studenten een zo hoog mogelijk bedrag lenen. De overheid wil met de leenfaciliteit een reëel alternatief bieden voor betaalde arbeid.

Prestatiegegevens

Tabel 11.12 Prestatiegegevens
Totaal aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit200420052006
Wo58 78465 24069 353
Hbo59 58168 76477 527
Bol18 41422 91328 421
Totaal136 779156 917175 301

Bron: realisatiegegevens IB-Groep, geen gegevens over 2002 en 2003 bekend

Het aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit is net als in 2005 ook in 2006 weer gestegen.

Tabel 11.13 Prestatiegegevens
Vorderingstanden ultimo van het jaar (bedragen x € 1 miljoen, aantallen x 1)Ultimo van het jaar20022003200420052006
Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986112,694,679,862,551,0
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992278,6240,3203,2170,2137,5
Rentedragende leningen verstrekt na 19922 743,33 291,23 988,54 767,65 611,6
Aantallen renteloze voorschotten t/m 1986  14 54610 2217 588
Aantallen rentedragende leningen vóór 1992  101 63191 27180 961
Aantallen rentedragende leningen na 1992  545 920666 293714 338

Bron: realisatiegegevens IB-Groep. In deze tabel zijn niet de voorwaardelijke leningen prestatiebeurs opgenomen die na afloop van de studie worden omgezet in een gift of een definitieve lening, afhankelijk van de studieprestaties. Aantallen ultimo 2002 en 2003 niet bekend.

In bovenstaande tabel is zichtbaar dat de hoogte van de uitstaande leningen toeneemt, zoals ook uit de tabellen 11.14 en 11.15 valt af te leiden.

In tabel 11.14 staan de uitgaven vermeld die gemoeid waren met de leenfaciliteit. Tabel 11.15 geeft de ontvangsten van de leenfaciliteit.

Prestatie-indicator: «bekendheid van studenten in het ho van het terugbetalingssysteem»

In 2005 was de bekendheid 20%. Bron: Evaluatie-onderzoek Leengedrag en- kennis van studenten.

Tabel 11.14 Uitgaven
Niet-relevante uitgaven rentedragende lening (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Rentedragende lening477,9578,5726,1867,4942,9872,670,3

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

In verhouding tot de vermelde aantallenstijging van studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit (tabel 11.12) stijgen ook de uitgaven daarvan.

Tabel 11.15 Ontvangsten
Ontvangsten leenfaciliteit (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Renteloze voorschotten (verstrekt tot 1986)18,614,311,49,76,86,40,4
Rentedragende lening217,8239,4252,7269,1291,5307,2– 15,7
Totaal236,4253,7264,1278,8298,3313,6– 15,3
– waarvan relevant149,4149,0148,1146,4147,4155,9– 8,5
– waarvan niet-relevant87,0104,7116,0132,4150,9157,7– 6,8

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

De ontvangsten studiefinanciering (rente en aflossing van uitstaande leningen) waren in 2006 lager dan geraamd.

11.3.4 Studerenden in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren

Doelbereiking

Het beoogde doel wordt bereikt door invoering van het collegegeldkrediet en een nieuw aflossingssysteem en de voorlichting aan studenten hierover. Het collegegeldkrediet is bij nota van wijziging opgenomen in het wetsvoorstel uitbreiding Studiefinanciering Buitenland. Door het collegegeldkrediet kunnen studenten het verschuldigde collegegeld lenen en achteraf terugbetalen. De beoogde invoeringsdatum is 1 september 2007. Door het nieuwe aflossingssysteem gaan alle debiteuren die binnenlands belastingplichtig zijn, via een inkomensafhankelijke systematiek terugbetalen. Deze maatregel is opgenomen in het wetsvoorstel Financiering in het hoger onderwijs dat op 25 november 2005 aan de Tweede Kamer is aangeboden (kamerstukken 2005–2006, 30 387, nrs. 1–2). De Regering heeft besloten het wetsvoorstel Financiering in het hoger onderwijs tot nader order aan te houden.

Onderstaande activiteiten staan in de begroting 2006 genoemd voor het bereiken van het gestelde doel.

Activiteiten

Tabel 11.16 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Wijzigen van de Wet studiefinanciering 2000nee
2. Verstrekken van voorlichting aan studentennee

Toelichting

Gezien het hiervoor vermelde is duidelijk dat genoemde activiteiten niet konden worden gerealiseerd.

Met een intensieve voorlichting kan pas worden gestart na realisatie van de wetgeving.

Over de indicatoren die direct verband houden met het collegegeldkrediet en het inkomensafhankelijk terugbetalen, kunnen uiteraard geen gegevens worden vermeld. Immers deze maatregelen zijn nog niet ingevoerd.

11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

Doelbereiking

De in de begroting 2006 aangekondigde doelen worden door het volgende bewerkstelligd (zie ook tabel 11.17);

• Afspraken maken in EU-verband over verantwoorde uitbreiding van meeneembaarheid van studiefinanciering en

• Terughoudendheid implementeren van aanspraak EU-studenten in Nederland

Activiteiten

Tabel 11.17 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Afspraken in EU-verband over verantwoorde uitbreiding van meeneembaarheidstudiefinanciering (beheersbaar, doelmatig en controleerbaar). Verkenning van noodzaak en mogelijkheid van bi- en multilaterale afspraken. ja
2. Wetstrajecten doorlopenja

Toelichting

1. In 2006 is voortgang geboekt op beide deelterreinen.

De meeneembaarheid van studiefinanciering is succesvol geagendeerd in het Bologna Proces. Een werkgroep «Meeneembaarheid van beurzen en leningen» onder Nederlands voorzitterschap is ingesteld om gezamenlijke activiteiten voor de betrokken landen in kaart te brengen. De verwachting is dat het binnen afzienbare tijd mogelijk wordt afspraken te maken om samen te werken met een aantal van de voor Nederland meest belangrijke landen.

2. Het wetsvoorstel Uitbreiding Studiefinanciering Buitenland is in procedure gebracht. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 3 april 2007 aanvaard. Beoogde invoeringsdatum is 1 september 2007. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat studenten hun studiefinanciering kunnen «meenemen» naar de gehele wereld. Het moet daarbij gaan om hoger onderwijs dat vergelijkbaar is met Nederlands hoger onderwijs. Ter beheersing van de doelgroep is bepaald dat de studenten die hun studiefinanciering mee willen nemen, ten minste drie van de zes jaar voorafgaand aan het buitenlands gebruik legaal in Nederland moeten hebben gewoond. Uiteraard dienen zij aan de overige voorwaarden voor aanspraak op studiefinanciering te voldoen. Tot de uitwerking van de hiervoor bedoelde afspraken met andere landen zal de IB-Groep de controle op de rechtmatigheid van de toekenning van studiefinanciering vormgeven door studenten te bevragen en hen zo nodig om bewijsmiddelen verzoeken.

Voor wat betreft de aanspraak van niet-Nederlandse studenten in Nederland is in 2006 de regelgeving aangepast (conform richtlijn 2004/38/EG). Dit betekent dat studenten uit EU/EER-landen die in Nederland niet behoren tot de kring van de economisch actieven, aanspraak op studiefinanciering krijgen voor levensonderhoud als zij het duurzaam verblijfsrecht in Nederland hebben verworven. Dat is in de regel na 5 jaar legaal verblijf in Nederland.

Indicator «percentage studenten dat in het buitenland studeert»

Ter stimulering van internationalisering wordt Nederlandse studiefinanciering vanaf 1–9-2007 beschikbaar gesteld voor het volgen van hele HO-opleidingen in de gehele wereld.

Deze indicator dient om het succes van deze maatregel te kunnen volgen.

In 2003 verbleven er 13 000 studenten in het buitenland voor het volgen van een volledige studie, waarvan 3 000 met studiefinanciering.

Daarnaast gaan Nederlandse studenten voor kortere tijd naar het buitenland. Bron: Internationaal mobiliteit in het onderwijs in Nederland 2005.

De IBG zorgt uiteraard voor de cijfers met betrekking tot studenten in het buitenland met Nederlandse studiefinanciering.

De Nuffic zorgt voor cijfers met betrekking tot studenten in het buitenland zonder Nederlandse studiefinanciering.

ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

12.1 Algemene beleidsdoelstelling: Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs bevordert een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en levert een belangrijke bijdrage aan de maatschappelijke participatie van burgers. Met de WTOS wordt de algemene beleidsdoelstelling bereikt door financiële belemmeringen voor deelname weg te nemen voor de doelgroepen:

• Scholieren in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg tot 18 jaar (TS17-)

• Scholieren in het voortgezet onderwijs boven de 18 jaar (VO18+)

• (Deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+, vavo) en

• Studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering op grond van de WSF2000 (TS 18+, tlo).

Als ouders gezien hun inkomen niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande (minderjarige) kinderen alleen te dragen, voorziet de overheid in een (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling / student zelf. Hij/zij komt daarmee zelf in aanmerking voor een tegemoetkoming.

Succesfactoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van de beheersing van de schoolkosten. In paragraaf 12.3.5 worden de ontwikkelingen beschreven.

12.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen347 751363 174398 176285 295286 358310 673– 24 315
* Waarvan garantieverplichtingen0000000
Totale uitgaven347 751363 174398 176285 295286 358310 673– 24 315
Programma-uitgaven347 751363 174386 471268 295269 228293 900– 24 672
* TS 17-289 263294 560314 838204 717197 136219 800– 22 664
* VO 18+48 42550 13454 70650 34457 54757 000547
* TS 18+9 05917 52815 87112 24713 95115 900– 1 949
Niet relevante uitgaven1 0049521 0569875941 200– 606
Programma-uitgaven overig       
IB-Groep *  11 70517 00017 13016 773357
Ontvangsten13 02510 43613 17018 49211 55913 200– 1 641

* Deze reeks betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep dat i.r.t. de WTOS vanaf 2004 is toegerekend aan dit beleidsartikel.

De uitgavenstanden vastgestelde begroting 2006 betreffen de standen na de nota van wijziging.

Toelichting

Uitgaven

De gerealiseerde WTOS-uitgaven zijn € 24,3 miljoen lager dan begroot. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt door € 22,7 miljoen minderuitgaven bij de TS17- waarvan – € 18,2 miljoen in het vo en – € 4,5 miljoen in de bol. Tabel 12.3 geeft de daling van het aantal gebruikers van de TS17-regeling weer.

Een bedrag van – € 1,8 miljoen wordt veroorzaakt door lagere aantallen gerechtigden in de tegemoetkoming lerarenopleidingen dan geraamd. Zie tabel 12.15.

Ontvangsten

De WTOS-ontvangsten betreffen terugontvangsten van teveel of onterecht uitgekeerde tegemoetkomingen. Deze ontvangsten zijn moeilijk in te schatten en zijn in 2006 € 1,6 miljoen lager (waarvan bij de VO18+ – € 1,2 miljoen) uitgekomen dan begroot.

12.3 Operationele doelstellingen

12.3.1 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor scholieren tot 18 jaar (TS 17-)

Doelbereiking

De beoogde algemene beleidsdoelstelling voor scholieren tot 18 jaar is bereikt door een genormeerde inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de schoolkosten en de onderwijsbijdrage. Omdat het lesgeld is afgeschaft met ingang van schooljaar 2005–2006 zijn er in 2006 nagenoeg geen kosten geweest voor vergoeding van die onderwijsbijdrage. De vergoedingen die in 2006 zijn gedaan hebben betrekking op een beperkte groep scholieren die niet profiteert van afschaffing van het lesgeld, bijvoorbeeld leerlingen in het aangewezen niet-bekostigd onderwijs.

Een tweetal prestatie-indicatoren, «Aantal gebruikers TS 17- naar onderwijssoort» en «Percentage gebruikers TS 17- naar onderwijssoort», geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabellen 12.3 en 12.4). Tabel 12.5 geeft aan welke kosten daarmee gemoeid waren.

Onderstaande activiteiten hebben in 2006 bijgedragen aan het bereiken van het gestelde doel.

Activiteiten

Tabel 12.2 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Verstrekken van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming om minder draagkrachtige ouders bij te staanja
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij ouders en scholieren (via de IB-Groep)ja

Prestatiegegevens

Tabel 12.3 Prestatiegegevens
Aantal gebruikers TS17- naar onderwijssoortRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Vo299 962294 109292 506290 496271 342312 600– 41 258
Bol62 74173 13673 28673 18366 92581 100– 14 175
Totaal362 703367 245365 792363 679338 267393 700– 55 433

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Tabel 12.4 Prestatiegegevens
Percentage gebruikers TS17- naar onderwijssoortRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Vo  31,4%29,9%27,8%31,4%– 3,6%
Bol  43,8%41,5%37,9%43,8%– 5,9%

Bron: realisatiegegevens IB-Groep en begrotingen OCW, Gegevens 2002 en 2003 niet bekend.

Het aantal gebruikers is vooral in het voortgezet onderwijs beduidend lager dan geraamd. Enerzijds komt de totale daling door een daling van het aantal WTOS-gerechtigde leerlingen in 2006, anderzijds heeft ook een kleiner percentage gebruik gemaakt van de regeling. De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de TS17-regeling is in 2006 niet gewijzigd.

Prestatie-indicator «onderzoek niet-gebruik WTOS TS 17- »

Het onderzoek naar het niet-gebruik van de WTOS maakt deel uit van een omvangrijk onderzoek naar het niet-gebruik van diverse inkomensafhankelijke regelingen. Dit onderzoek, uitgevoerd door het Sociaal Cultureel Planbureau, heeft veel vertraging opgelopen maar wordt medio 2007 verwacht.

Tabel 12.5 Uitgaven
Uitgaven TS17- naar onderwijssoort (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Vo196,8201,6213,2154,8151,7169,9– 18,2
Bol92,593,0101,649,945,449,9– 4,5
Totaal289,3294,6314,8204,7197,1219,8– 22,7

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

In lijn met de daling van het aantal gebruikers van de TS17-regeling zijn ook de uitgaven voor deze regeling in 2006 lager dan geraamd.

12.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (VO 18+)

Doelbereiking

De beoogde algemene beleidsdoelstelling voor scholieren van 18 tot en met 30 jaar in het voortgezet onderwijs wordt bereikt door verstrekking van een basistoelage (inkomensonafhankelijk) voor de kosten van levensonderhoud en een ouderinkomen afhankelijke toelage voor de schoolkosten.

Omdat het lesgeld is afgeschaft met ingang van schooljaar 2005–2006 zijn er in 2006 nagenoeg geen kosten geweest voor vergoeding van de onderwijsbijdrage. De vergoedingen die in 2006 in dit kader zijn gedaan hebben betrekking op een beperkte groep scholieren die niet profiteert van de afschaffing van het lesgeld.

Een tweetal prestatie-indicatoren, «Aantal gebruikers VO 18+ naar onderwijssoort» en «Procentuele verdeling gebruikers VO 18+ naar onderwijssoort», geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabellen 12.7 en 12.8). Tabel 12.9 geeft aan welke kosten daarmee gemoeid waren in 2006.

Onderstaande activiteiten hebben in 2006 bijgedragen aan het bereiken van het gestelde doel.

Activiteiten

Tabel 12.6 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Verstrekken van een basistoelage en een inkomensafhankelijke toelageja
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij ouders en scholieren (via de IB-Groep)ja

Prestatiegegevens

Tabel 12.7 Prestatiegegevens
Aantal gebruikers VO18+ naar onderwijssoortRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Vso1 7451 6801 7921 9271 8942 100– 206
Vo24 44725 43926 88427 67028 63529 300– 665
Totaal26 19227 11928 67629 59730 52931 400– 871

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Tabel 12.8 Prestatiegegevens
Percentage gebruikers VO18+ naar onderwijssoortRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Vso thuiswonend73,9%72,473,574,775,173,51,6
Vso uitwonend26,1%27,626,525,324,926,5– 1,6
Waarvan vso lesgeld/ov. schoolkosten20,2%21,118,014,40,018,0– 18,0
Vo thuiswonend91,6%92,392,692,993,192,60,5
Vo uitwonend8,4%7,77,47,16,97,4– 0,5
Waarvan vo lesgeld/ov. schoolkosten32,5%33,633,433,332,933,4– 0,5

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De gerealiseerde aantallen en de percentages gebruikers wijken beperkt af van de raming.

De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de VO18+ regeling is in 2006 niet gewijzigd.

Tabel 12.9 Uitgaven
Uitgaven VO18+ (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Vo/vso (gift)48,450,154,750,357,657,00,6
leningen1,01,01,11,00,61,2– 0,6
Totaal49,451,155,851,358,258,20,0

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De gerealiseerde uitgaven verschillen in 2006 alleen van de raming wat betreft de onderverdeling tussen relevante- of niet-relevante uitgaven.

Nieuw zorgstelsel

Per 1 januari 2006 is het nieuwe ziektekostenstelsel ingegaan. De meerderjarige scholieren in het voortgezet onderwijs die gebruik maken van een tegemoetkoming op grond van de WTOS zouden er hierdoor op achteruit gaan. Vanaf 18 jaar kunnen kinderen niet meer worden meeverzekerd bij hun ouders en zij dragen nu zelf de lasten van de ziektekostenverzekering. Dit leidt voor sommige scholieren tot extra lasten. De netto inkomensachteruitgang is € 560 per jaar per verzekerde. Daarom is er een compensatiemaatregel voor deze groep ingesteld. De (inkomensafhankelijke) tegemoetkoming in de schoolkosten voor meerderjarige scholieren in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs is daarom voor het schooljaar 2005–2006 met € 560 per jaar verhoogd. Voor het schooljaar 2006–2007 geldt de zelfde compensatiemaatregel.

12.3.3 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor (deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+ vavo)

Doelbereiking

De beoogde algemene beleidsdoelstelling voor (deeltijd)studenten in het vavo wordt bereikt door verstrekking van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming.

De prestatie-indicator «Aantal gebruikers TS 18+ vavo» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (tabel 12.11). Tabel 12.12 geeft aan welke kosten daarmee gemoeid waren in 2006.

Onderstaande activiteiten hebben in 2006 bijgedragen aan het bereiken van het gestelde doel.

Activiteiten

Tabel 12.10 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Toekenning van een inkomensafhankelijke tegemoetkomingja
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)ja

Prestatiegegevens

Tabel 12.11 Prestatiegegevens
Aantal gebruikers TS18+ vavoRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
vavo1 8822 7373 3322 7422 7523 300– 548

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Het aantal gebruikers van deze regeling ligt zo’n 20% lager dan begroot, maar is wel in lijn met het aantal uit voorgaand jaar. De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de TS18+ vavo-regeling is in 2006 niet gewijzigd.

Tabel 12.12 Uitgaven
Uitgaven TS18+ vavo (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
vavo1,21,31,51,31,41,5– 0,1

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

12.3.4 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding (TS 18+ tlo)

Doelbereiking

De beoogde algemene beleidsdoelstelling voor studenten aan de lerarenopleiding wordt bereikt door verstrekking van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming. De student die niet in aanmerking komt voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000 kan in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) tegemoetkoming in de studiekosten en/of de onderwijsbijdrage.

De prestatie-indicator «Aantal gebruikers TS 18+ tlo» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (tabel 12.14). Tabel 12.15 geeft aan welke kosten daarmee gemoeid waren in 2006.

Onderstaande activiteiten hebben in 2006 bijgedragen aan het bereiken van het gestelde doel.

Activiteiten

Tabel 12.13 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Verstrekken van een inkomensafhankelijke tegemoetkomingja
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)ja

Prestatiegegevens

Tabel 12.14 Prestatiegegevens
Aantal gebruikers TS18+ tloRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
tlo7 82214 28213 3559 68810 81713 400– 2 583

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Bij de begrotingsvoorbereiding 2006 is de raming gebaseerd op de ervaringscijfers uit 2004. Nu blijkt dat deze raming wordt onderschreden. De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de regeling is in 2006 niet gewijzigd.

Tabel 12.15 Uitgaven
Uitgaven TS18+ tlo (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
tlo9,116,314,410,912,614,4– 1,8

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

De daling van de uitgaven is in lijn met de hiervoor beschreven gedaalde aantallen.

12.3.5 Beheersing schoolkosten in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg

Doelbereiking

Om het beoogde doel te bereiken worden de instrumenten «monitoring» en «begeleiding» van het proces van zelfregulering (gedragscode vo, faciliteren van werkconferenties) gebruikt.

Beheersing schoolkosten

Op 20 juni 2006 is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over een onderzoek naar de boekenmarkt en een onderzoek naar de acceptatiegraad van de gedragscode schoolkosten voortgezet onderwijs (vergaderjaar 2005–2006, 30 300, nr. 244). Uit onderzoek uitgevoerd naar de werking van de schoolboekenmarkt in het vo kwam naar voren dat er sprake is van concentratie binnen de bedrijfskolom. Er is concurrentie in de boekenmarkt en ook ruimte voor eventuele nieuwe toetreders, maar dit is niet eenvoudig. Het onderzoek naar de acceptatiegraad van de gedragscode schoolkosten, in februari 2005 vastgesteld door de gezamenlijke besturen-, management- en ouderorganisatie met uitzondering van het VOO, toont aan dat alle onderzochte scholen het belang inzien van transparantie en beheersbaarheid van de schoolkosten. Eind 2006 hebben ongeveer 350 scholen de gedragscode schoolkosten voortgezet onderwijs ondertekend. Deze «witte lijst» is in het voorjaar van 2007 aan de Kamer gezonden. Begin december 2006 is de schoolboekenscan uitgevoerd door de Nma, aan de Tweede Kamer gezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 800, nr. 78), dit ter ondersteuning van het Plan van aanpak «gratis schoolboeken».

In september 2006 is gestart met de schoolkostenmonitor 2006. Dit tweejaarlijkse periodieke onderzoek wordt uitgevoerd om de ontwikkeling van schoolkosten in beeld te brengen. De onderzoeksresultaten zullen de scholen de mogelijkheid bieden zich te positioneren ten opzichte van andere scholen door middel van benchmarking. De resultaten van dit onderzoek zijn in het voorjaar van 2007 aan de Kamer gezonden.

Omdat de WTOS dateert van 2001 is in 2006 begonnen met de doorlichting van dit beleid. De resultaten hiervan zullen medio 2007 aan de Kamer worden verzonden.

Activiteiten

Tabel 12.16 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Stimuleren van zelfregulering en monitoring van de mate waarin zelfregulering van de grond komtja
2. Het monitoren van de kwantitatieve ontwikkeling van de schoolkosten in het vo en de bolja
3. Wetgeving medezeggenschapja

Met de Wet Medezeggenschap op scholen (WMS) is de medezeggenschap binnen het onderwijs, ook in het kader van de horizontale verantwoording, opnieuw vormgegeven.

Prestatiegegevens

• Het «percentage scholen dat de gedragscode over heeft genomen» is ruim 53%. In februari 2007 hebben 349 van de 655 scholen in het voortgezet onderwijs de gedragscode scholen ondertekend.

• «procentuele ontwikkeling van de schoolkosten ten opzichte van 2004»; hoeveel de schoolkosten ten opzichte van 2004 zijn gestegen is nog niet bekend. In het voorjaar van 2007 is de schoolkostenmonitor 2006 aan de Tweede Kamer gezonden. In deze monitor staat aangegeven wat de procentuele stijging is van de schoolkosten.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 12.17 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekonderwerpStartAfgerondVindplaats
EvaluatieonderzoekAcceptatiegraad gedragscode vo20052005Onderzoek is afgerond, te vinden op:http://www.minoc w.nl/documenten/tns-nipo-kwantitatief-onderzoek-2.pdfTweede Kamer, 30 300 VIII, nr. 244.
 Ontwikkeling van schoolkosten in het vo en de bol2006Voorjaar 2007Het onderzoek is naar de Tweede Kamer gezonden.
 De WTOS. De WTOS dateert van 2001 en zal uiterlijk in 2006 geëvalueerd worden.20062007Vanwege de afschaffing van het lesgeld in 2005, de geplande overheveling van de kosten voor schoolboeken naar de lumpsum en de aanstaande integratie van de WTOS in de kindertoeslag, wordt de evaluatie van de WTOS op beperkte schaal via een beleidsdoorlichting uitgevoerd.

ARTIKEL 13. LESGELDEN

13.1 Algemene beleidsdoelstelling: Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De doelstelling wordt bereikt door het vragen van een bijdrage in de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs (inning van lesgeld) aan deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn.

Met ingang van schooljaar 2005–2006 is het lesgeld afgeschaft voor alle leerlingen in het voltijd vo (vmbo, havo, vwo), het speciaal onderwijs (so) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Ook voor deelnemers in de bol en het vavo die 16 of 17 jaar zijn vervalt de bijdrage. Met de afschaffing van het lesgeld voor deze categorieën vervalt een belangrijke uitgavenpost voor gezinnen met kinderen. Nederland loopt hiermee in de pas met andere westerse landen. De maatregel draagt verder nog bij aan het kabinetsstreven om de administratieve lasten te verminderen.

In tabel 13.1 staan de lesgeldontvangsten vermeld voor 2006 (en voorgaande jaren). De prestatie-indicator «Aantal lesgeldplichtigen» geeft een indicatie van de grootte van de groep lesgeldplichtigen (tabel 13.3).

Succesfactoren

De «kwaliteit van het onderwijs» en «flexibele betalingsvormen». Op dit punt zijn in 2006 geen veranderingen opgetreden die van invloed zijn geweest op de doelbereiking.

13.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
IB-Groep verplichtingen *  3 5487 0695 5277 008– 1 481
IB-Groep uitgaven *  3 5487 0695 5277 008– 1 481
Ontvangsten totaal388 764409 373449 549202 978181 013191 800– 10 787

* Deze reeks betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep dat i.r.t. Lesgelden vanaf 2004 is toegerekend aan dit beleidsartikel.

De uitgavenstanden vastgestelde begroting 2006 betreffen de standen na de nota van wijziging.

Toelichting

Door de daling van het aantal lesgeldplichtigen in verband met de afschaffing van het lesgeld (zie paragraaf 13.1), zijn ingaande 2005 de ontvangsten lager dan voorgaande jaren. Zie ook tabel 13.3.

De lesgeldontvangsten zijn in 2006 € 10,8 miljoen lager dan begroot. Voor – € 7,0 miljoen heeft dit betrekking op lagere ontvangsten dan geraamd uit schooljaren vóór 2004–2005.

13.3 Operationele doelstellingen

13.3.1 Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs

Doelbereiking

Zie paragraaf 13.1.

Activiteiten

Tabel 13.2 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Inning van lesgeldja

Prestatiegegevens

Tabel 13.3 Prestatiegegevens
Aantal lesgeldplichtigenRealisatieBegrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Bol/vo incl. vso446 426467 077481 627187 249193 081203 900– 10 819

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Toelichting

Vanaf 2005 betreft het aantal lesgeldplichtigen alleen de groep deelnemers in de bol. Het aantal lesgeldplichtigen van 2006 ligt bijna 11 000 lager dan geraamd. Dit betreft nagenoeg geheel de inschatting van het aantal lesgeldplichtigen voor het schooljaar 2006–2007.

ARTIKEL 14. CULTUUR

14.1 Algemene beleidsdoelstelling: Kwaliteit en diversiteit van cultuuraanbod en publieke belangstelling voor cultuuruitingen om de culturele factor in de samenleving te behouden en waar nodig te versterken

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De cultuurnota is het belangrijkste instrument voor het borgen van de kwaliteit en diversiteit van het cultuuraanbod. In een vierjaarlijkse procedure worden de middelen, mede op advies van de Raad voor Cultuur, verdeeld en toegekend. Het algemene beoogde effect is om cultuurinstellingen in staat te stellen om voor een breed en geografisch gespreid publiek een kwalitatief hoogstaand en divers aanbod aan te bieden. De praktische uitvoering vindt plaats binnen de afzonderlijke cultuurstelsels: kunsten, cultureel erfgoed (musea, monumenten, archieven, archeologie), bibliotheken en letteren. Voor de huidige Cultuurnota 2005–2008 geldt dat deze zich volgens plan ontwikkelt (m.b.t. te leveren prestaties in termen van voorstellingen en bezoekers).

Behoud en versterking van de culturele factor in de samenleving hangen nauw samen met de publieke belangstelling voor en kennis van cultuur. Een indicator daarvan is de gemiddelde tijdsbesteding aan cultuur. Om het beoogde doel te bereiken hebben instellingen in de cultuurnota onder andere een publieksinkomsteneis. Daarnaast zijn enkele beleidsprogramma’s uitgevoerd met specifieke doelstellingen (zie o.a. ook paragraaf 14.3.4). Hierbij was het versterken van het cultureel bewustzijn een belangrijke doelstelling. In de afgelopen periode is hier veel aandacht voor geweest. De concrete uitvoering van de programma’s is steeds begeleid met debatten in en met het veld.

Het streven is om de regeldruk voor cultuurinstellingen en -fondsen ten opzichte van meetjaar 2003 met meer dan een kwart af te laten nemen (DCE/06/33 199). De invoering van de nieuwe cultuurnotasystematiek (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 989, nr. 22 enTweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 35) speelt hierbij een belangrijke rol. De nieuwe systematiek zal ook tot een reductie van de administratieve lasten leiden.

Tabel 14.1 Trends in cultuurparticipatie
Geïndexeerde ontwikkeling trends in de cultuurparticipatie (beoefening, kunstprogramma’s radio/tv, bezoek). Gebaseerd op percentage mensen dat minimaal één maal per jaar participeerde.
 1983198719952003
Amateurkunst:    
Zelf theater spelen100986658
Zelf musiceren en/of zingen1001029695
Zelf beeldende kunstmaken100977285
Radio/tv:    
Kunstprogramma’s radio/tv10011410099
Bezoek:    
Cinema10093101118
Populaire muziek100113138172
Klassieke muziek100113133106
Cabaret10097101127
Ballet10012499115
Beroepstoneel100102109115
Toneel (inclusief uitvoeringen amateurtoneel)100102110111
Monumenten100103100104
Musea10011198107

Bron: Cultuurminnaars en Cultuurmijders

SCP 2005

Toelichting

Bovenstaande tabel geeft meerjarige trends weer in de cultuurparticipatie, vanaf het jaar 1983. Omwille van de inzichtelijkheid is gekozen voor de vorm van de index, waarbij 1983 op 100 is gezet. Het niveau van 1983 dient niet gelezen te worden als norm. Het behalen van de algemene beleidsdoelstelling heeft als effect dat de participatie aan cultuur gelijk blijft of omhoog gaat. Ontwikkelingen in de cultuurparticipatie zijn in belangrijke mate afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen, die de (rijks)overheid in beperkte mate kan beïnvloeden. Het Rijk levert een bijdrage via het in stand houden van de stelsels, gecombineerd met aanvullende beleidsinspanningen in de vorm van specifieke programma’s. Naast het rijk spelen met name gemeenten een belangrijke rol (accomodaties, ondersteuning amateurkunst en buitenschoolse kunsteducatie). Recentere onderzoeksgegevens dan 2003 zijn niet beschikbaar.

Succesfactoren

Het cultuurbeleid vindt plaats binnen de context van brede maatschappelijke ontwikkelingen. Het daadwerkelijke maatschappelijke effect van dit beleid is mede afhankelijk van deze ontwikkelingen, bijvoorbeeld een positieve economische ontwikkeling, de stijging van het gemiddeld opleidingsniveau, gunstige omstandigheden creatieve bedrijvigheid (juridische, fiscale, administratieve lasten), internationale uitwisseling, stabiliteit in de internationale verhoudingen, een gunstige ontwikkeling van het culturele klimaat in gemeenten en provincies en een succesvol integratie- en inburgeringsbeleid.

14.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200220032004200520062006 
Verplichtingen374 477266 8521 969 990992 5971 348 621584 823763 798
Waarvan garanties111 50753 475149 931317 700831 300148 600682 700
Totaal uitgaven654 024668 656804 787887 742932 844778 524154 320
        
Programma-uitgaven   831 588878 403734 800144 023
        
Cultuurnota 2005–2008   426 741439 388426 91212 476
• Cultuurproducerende instellingen   290 063290 033311 670– 21 637
• Cultuurondersteunende instellingen   50 93853 35435 81017 544
• Fondsen   80 74082 50179 4323 069
• Film   5 00013 500013 500
        
Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed   275 378300 356176 940123 416
• Subsidies Monumentenzorg   169 538207 42368 989138 434
• Archieven   23 93522 99423 935– 941
• Huisvesting   50 39654 65653 769887
• Musea(Niet-CuNo)   3 5786 90612 706– 5 800
• Behoud en Beheer (overig)   20 6316 0244 2411 783
• Verdrag van Malta en subsdies archeologie   7 3002 25313 300– 10 947
        
Bibliotheken   26 40729 27228 675597
• Subsidies   11 61314 53714 635– 98
• Monitoring en evaluatie   1 3151 3681 380– 12
• RVP Blinden en slechtzienden   13 47913 36712 660707
        
Verbreden inzet cultuur   50 69258 03957 090949
• Regionale Dynamiek   30 75432 61930 8951 724
• Cultuur en Ruimte   2 2933 4122 2931 119
• Cultuur en School   13 30315 50716 148– 641
• Cultuur en ICT   2 6503 6184 850– 1 232
• Cultuur en Economie   4221 4231 434– 11
• Internationaal Cultuurbeleid (HGIS)   1 2701 4601 470– 10
        
Overig   36 86136 03030 0505 980
        
Nationaal Archief   15 50915 31814 713605
        
Apparaatsuitgaven  57 68356 15454 44144 14410 297
• Bestuursdepartement  10 55010 91310 9557 8533 102
• Uitvoeringsdiensten47 13345 24135 97545 24143 48636 2917 195
Ontvangsten4 9703 05315 949114 92012 1015 9946 107

Toelichting

• De realisatie 2006 is in totaal € 154 miljoen hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaak hiervan zijn de extra middelen van € 140 miljoen die zijn toegevoegd aan het budget voor het Behoud en Beheer van het Cultureel Erfgoed ten behoeve van het inlopen van de restauratieachterstand van monumenten. Daarnaast worden de verschillen veroorzaakt door loon- en prijsbijstellingen (€ 13,2 miljoen).

• Voor het stimuleren van de artistieke film is € 7,5 miljoen aan het budget toegevoegd.

• In verband met de restitutie van oorlogskunst is het budget Cultureel Erfgoed verhoogd met € 7 miljoen, daarvan is € 5,7 niet in 2006 uitgegeven en verschoven naar 2007 voor de dan te verwachten kosten.

• Voor de uitvoering van het verdrag van Malta door de andere overheden is € 8 miljoen overgeheveld naar het Provincie- en het Gemeentefonds.

• Voor de restauratie van het Dudok-gebouw te Parijs heeft het departement van Buitenlandse Zaken een bijdrage geleverd van in totaal € 0,9 miljoen.

14.3 Operationele doelstellingen

14.3.1 Zorg voor het kunstenstelsel waarbinnen de instandhouding en ontwikkeling van hoogwaardig, toegankelijk en divers cultureel aanbod in Nederland is gewaarborgd

Doelbereiking

OCW creëert randvoorwaarden zodat cultuurinstellingen in staat zijn een kwalitatief hoogstaand en divers aanbod aan te bieden verspreid over het land dat toegang biedt aan een groot verscheiden publiek. Met de zorg voor de stelsels geeft het Rijk invulling aan haar publieke taken. In 2007 wordt verder gewerkt aan de implementatie van de nota «Verschil Maken». Waardoor onder meer de cultuurfondsen een grotere rol zullen krijgen in de uitvoering van beleid (Tweede Kamer, 2004–2005, 28 989, nr. 22 en Tweede Kamer, 2005–2006, 28 989, nr. 35).

Activiteiten

Tabel 14.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Uitvoering van de Cultuurnota 2005–2008ja
2. Voorwaarden aan instellingen in de podiumkunstsector om doelstellingen als publieksbereik en spreiding aantoonbaar te realiserenja
3. Evalueren van de Cultuurnota 2001–2004ja
4. Herijken van de cultuurnotasystematiekja
5. Herinrichting van de ondersteunende infrastructuurnee

Toelichting

5. De herinrichting van de culturele ondersteuningsstructuur... is bedoeld om de zelfstandigheid van de sector te vergroten. Er zijn besteltaken benoemd die per sector steeds door één zgn. sectorinstituut zullen worden uitgevoerd. (Uitgangspuntenbrief ondersteuningstructuur). In 2006 is in de sectoren amateurkunst, muziek, film en cultureel erfgoed een begin gemaakt met de bundeling van ondersteunende instellingen in één sectorinstituut. De nieuwe organisaties dienen met ingang van 1–1–2009, de nieuwe cultuurnotaperiode, operationeel zijn. Hiermee ligt de voorgenomen herinrichting van de ondersteuningsstructuur op schema.

Prestatiegegevens

Tabel 14.4 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Uitvoeringen gesubsidieerde podiumkunsten (incl buitenland)15 20015 30016 10015 300nnb 
Aantal bezoekers gesubsidieerde podiumkunsten (incl buitenland)3,7 mln3,9 mln3,8 mln3,5 mlnnnb 
Realisatie «15%-norm» podiumkunsten  24%27%nnbMin 15%
Aantal Nederlandse filmproducties293329392920–25
Marktaandeel publiek Nederlandse film11,5%12,1%9,4%12,1%10%12%

Toelichting

In bovenstaand overzicht staan de indicatoren, die betrekking hebben op de podiumkunsten en de film. Beleid op het gebied van beeldende kunst wordt voornamelijk uitgevoerd via kunstmusea, presentatie-instellingen beeldende kunst en het Fonds Beeldende Kunst Vormgeving en Bouwkunst (ondersteuning aanbod) en de Mondriaan Stichting (ondersteuning afname).

Podiumkunsten: de vermelde cijfers betreffen uitsluitend de door OCW gesubsidieerde uitvoeringen in binnen- en buitenland (exclusief festivals en exclusief voorstellingen gesubsidieerd door de cultuurfondsen). Uitvoeringen en bezoeken fluctueren aanzienlijk over de jaren. 2004 was een bovengemiddeld jaar. De terugval in het jaar 2005 deed zich vooral voor binnen de discipline theater, onder meer als gevolg van de overgang naar een nieuwe cultuurnotaperiode. De publieksinkomsten in de podiumkunsten zijn gemiddeld iets gestegen. Als ondergrens geldt een percentage van 15% .

In de begroting voor 2006 was ten onrechte een streefwaarde van 20% marktaandeel publiek Nederlandse film opgenomen. Het marktaandeel publiek Nederlandse film is het aantal bezoekers van Nederlandse films ten opzichte van het totale aantal bioscoopbezoekers. De streefwaarde moet zijn 12%.

14.3.2 Zorg voor een stelsel waarbinnen het beheer en behoud van het cultureel erfgoed is gewaarborgd en voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt

Doelbereiking

Om aan deze operationele doelstelling verder invulling te geven, is binnen de verschillende erfgoedstelsels die onder mijn verantwoordelijkheid vallen, te weten de musea, monumentenzorg, archeologie en archieven, beleid ontwikkeld.

Activiteiten

Tabel 14.5 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Ontwikkelen selectiebeleid cultureel erfgoednee
2. Versnelde overbrenging en selectie rijksarchievenja
3. Ontwikkelen Museaal beleidja
4. Implementeren BRIM (Monumentenzorg)ja
5. Opheffen adviesplichtnee
6. Invoering Verdrag van Malta (bescherming archeologisch erfgoed)ja

Toelichting

1. Het erfgoedselectiebeleid moet de keuzes met betrekking tot kwaliteit, betekenis en samenstelling van het erfgoedbestand duidelijker inzichtelijk maken en herbevestigen en hiervoor de behorende kaders voor selectie en herselectie verhelderen (herijken).

2. De ontwikkelingen in het selectiebeleid zijn, voor wat betreft de museale collecties en de archieven ondergebracht in twee andere lopende beleidstrajecten: museale strategie en de uitwerking van de kabinetsvisie «Informatie op orde» (kamerstuk 29 363, nr. 101).

3. Over de herijking van het selectiebeleid is advies gevraagd aan de Raad voor Cultuur. De Raad constateert in zijn advies dat op het terrein van de monumentenzorg (archeologische en gebouwde monumenten) een stelseldiscussie moet worden gevoerd.

4. Het huidig Kabinet beslist over een op de toekomst gericht en vernieuwd monumentenstelsel.

5. Het opheffen van de adviesplicht is onderdeel van de stelseldiscussie monumentenzorg die in 2007 van start gaat.

6. In december 2006 stemde de Eerste Kamer in met het wetsvoorstel archeologische monumentenzorg waarmee in Nederland het verdrag van Malta ingevoerd wordt. De wet zal medio 2007 in werking treden.

Prestatiegegevens

Tabel 14.6 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Monumenten      
Monumentenmet een restauratie-achterstand   33%17,1% 
Aantal rijksmonumenten   51 00052 00052 000
Percentage gemeenten met een monumentencommissie    93%93%
Aantal afgegeven adviezen door RDMZ   3 5003 500 
       
Archeologie      
Aantal in situ bewaarde archeologische monumenten   12 94912 69012 690
Aantal archeologische opgravingen  407527573 
       
Archieven      
Publieksbereik Nationaal Archief en evt. Regionale Historische Centra      
– bezoeken fysiek   271 682486 488 
– bezoeken via internet (x 1 000)   3 3044 461 
       
Musea      
Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea (aantallen x 1 mln.)  5,25,0 5,1

Toelichting

Monumenten met een restauratie-achterstand: uit het onderzoek dat PRC Bouwcentrum in 2006 heeft uitgevoerd, blijkt het percentage rijksmonumenten met restauratieachterstand aanzienlijk minder te zijn dan het percentage uit 2005. Dit wordt veroorzaakt doordat in dat jaar ook achterstallig onderhoud werd meegerekend.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 14.7 Overzicht afgeronde onderzoeken
Effectenonderzoek ex postOnderzoek naar restauratieachterstand monumenten  Kamerstukken TK 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 65
Overig evaluatieonderzoekOnderzoek naar mogelijkheid gratis openstelling musea  Kamerstukken TK 2006–2007, 30 800, nr. 89

14.3.3 Zorg voor een stelsel waarbinnen de positionering en vernieuwing van openbare bibliotheken en bijzondere bibliotheekvoorzieningen is gewaarborgd

Doelbereiking

Het beleidstraject «bibliotheken in beweging» is erop gericht het fijnmazig stelsel van openbare bibliotheken te vernieuwen en toe te rusten voor de vereisten van de huidige en toekomstige kennissamenleving. Parallel hieraan is er een bestuurlijke en kwalitatief inhoudelijke vernieuwingsslag van de bijzondere bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden gaande. Het beleid is er op gericht een integratie te realiseren van de bijzondere bibliotheekvoorziening met het openbaar bibliotheekwerk.

Openbare bibliotheken

De vernieuwingsoperatie omvat een breed scala aan actielijnen op het gebied van de inhoudelijke vernieuwing en de daarvoor benodigde stelselversterking. De mate waarin beoogde resultaten zijn bereikt, verschilt per actielijn. Zoals aangegeven in de beleidsbrief (Tweede Kamer, 2005–2006, 28 330, nr. 24) ligt de operatie – alles overziend – redelijk op koers. Er is er al veel bereikt, maar er dient ook nog het nodige te gebeuren (zie beleidsprestaties). De vernieuwingsoperatie «staat duidelijk op de agenda». Ook de media-aandacht voor de bibliotheekvernieuwing nam in 2006 merkbaar toe.

Op tal van punten werden in 2006 duidelijk zichtbare resultaten behaald. Zo werden belangrijke vorderingen geboekt bij de vorming van basisbibliotheken en bij de implementatie van kwaliteitszorginstrumenten (bv. introductie certificering). Daarnaast valt te denken aan de vernieuwing en verbreding van kerntaken van bibliotheken en de digitale informatievoorziening. Het aantal fysieke en digitale informatiepunten c.q. loketten, waarbij de bibliotheek nauw samenwerkt met andere organisaties, groeit gestaag. Dit markeerde tevens het groeiend cultureel ondernemerschap van bibliotheken. Er zijn ook aandachtspunten. Hierbij valt vooral te denken aan de inrichting van de provinciale netwerken, die nog te vrijblijvend is.

Bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden

Onder regie van de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) is in 2006 een operationeel plan tot stand gekomen waarin de integratie van beide stelsels nader is uitgewerkt. Dit plan is op 19 december 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 330, nr. 25). Per 1 januari 2007 zal de integratie onder andere gestalte krijgen met de vorming van een centraal loket voor blinden en slechtzienden.

Activiteiten

Tabel 14.8 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Inhoudelijke vernieuwing van bibliotheekdiensten. ja
2. Stelselversterking: bestuurlijke schaalvergroting en netwerkvorming, introductie kwaliteitszorg (INK), HRM-beleid, herpositionering ondersteunende instellingen op provinciaal niveau.ja
3. Operationeel plan maken voor de vernieuwing van de bijzondere bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden, onder ander door integratie met stelsel van openbare bibliotheken. ja

Prestatiegegevens

Tabel 14.9 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062007
Aantal basisbibliotheken  070103154
Cursusdeelname    4541 070
Percentage INK-gecertificeerde bibliotheken   05%40%

Toelichting

De vorming van de basisbibliotheken ligt op schema. Het certificeren blijft enigszins achter bij de raming, omdat hiermee pas eind 2006 een start is gemaakt.

Het cijfer cursusdeelname betreft het aantal deelnemers aan meerdaagse cursussen.

14.3.4 Verbreden van de inzet van cultuur als stimulerende kracht in wisselwerking met andere beleidsterreinen

Doelbereiking

Kunst en cultuur kunnen op velerlei manieren bijdragen aan brede sociale en economische vraagstukken: van stadsvernieuwing tot werkgelegenheid, van integratie tot ontwikkeling. In de loop van 2005 heeft OCW verschillende programma’s met elkaar verbonden onder één noemer: versterking van de culturele factor in de samenleving (Meer dan de som, ACB/2003/51730). Cultuur wordt niet als een geïsoleerde sector gezien, maar als een element dat ook op andere beleidsterreinen van betekenis is. De inspanningen die OCW levert om de culturele factor in de samenleving te vergroten en de waarde van cultuur beter en breder te benutten krijgen gestalte via nieuwe coalities met overheden en andere culturele en maatschappelijke organisaties. Het beleid kan in de meeste gevallen moeilijk worden geëvalueerd aan de hand van het direct meetbaar maatschappelijk effect, maar kan wel worden bezien aan de hand van de kracht van deze inspanningen.

De inspanningen voor 2006 zijn geleverd met de uitvoering van de volgende programma’s:

• Regionale dynamiek: om een bloeiend en dynamisch cultureel leven in de steden en regio’s te versterken.

• Cultuur en ruimte: om hoge architectonische en cultuurhistorische kwaliteit van stedelijke en landelijke gebieden te bevorderen.

• Cultuur en school: duurzame relaties tussen scholen en culturele instellingen bevorderen en meer aandacht voor cultuureducatie binnen het primair en voortgezet onderwijs bewerkstellingen.

• Cultuur en ICT: om digitale culturele waardevolle bronnen en informatie toegankelijk te maken in samenhang met digitale innovatie van cultuuruitingen.

• Cultuur en economie: om creatieve bedrijfstakken te versterken en de economische benutting van cultuur te verbeteren.

• Culturele diversiteit: om het cultureel bewustzijn in de samenleving te vergroten.

• Internationaal cultuurbeleid: om internationale samenwerking te bevorderen.

Activiteiten

Tabel 14.10 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
Regionale dynamiek 
1. Actieplan Cultuurbereik en Geldstroom Beeldende kunst en Vormgeving: met provincies en gemeenten zijn voor de looptijd van het Actieplan en Geldstroom (2005–2008) prestatieafspraken gemaakt. De uitvoering van het Actieplan wordt tussentijds gevolgd door de speciaal daarvoor ingestelde midtermreview commissie. De bevindingen van deze commissie zijn in maart 2007 beschikbaar. Een midtermreview van de Geldstroom BKV staat gepland voor medio 2007. ja
  
Cultuur en ruimte 
2. Actieprogramma Ruimte en Cultuurja
  
Cultuur en school 
3. Regeling Versterking cultuureducatie primair onderwijsja
4. Cultuurvouchersvoortgezet onderwijsja
  
Cultuur en ICT 
5. Subsidies (Vereniging DEN en Virtueel Platform, Bibliotheek.nl)ja
6. Stimuleringsregeling (subsidieregeling Digitaliseren met beleid)ja
7. Centrale voorzieningen en infrastructuur (GvN, Woonomgeving, Collectiewijzer, KICH)ja
  
Cultuur en economie 
8. Financiële condities voor de creatieve bedrijfstakken versterken: programma cultuurmecenaatja
9. Randvoorwaarden intellectueel eigendom verbeteren: Creative Commonsja
10. Internationalisering intensiveren: geschenkenbeleid Premsela Stichting, Designed in Holland,ja
11. Professionaliseren cultureel management stimuleren: project kunstenaars en ondernemerschap, pilot Huis van Bourgondië, regeling videoclips 2006–2008 van het Fonds BKVB en het Stifoja
  
Culturele diversiteit 
12. Start Kosmopolis (voorheen Huis voor de Culturele Dialoog)ja
13. Programma van Talent naar Beroep (periode 2005–2008)ja
14. Ondersteuning instellingen onder noemer culturele diversiteit (Atana, Netwerk CS, Bijbels Openluchtmuseum, Imagine IC etc., periode 2005–2008)ja
15. Projecten Cultureel Erfgoed Minderheden (periode 2005–2008)ja
16. Ondersteuning projecten in het kader van culturele diversiteit (o.a. project Stepping Stones van Netwerk CS, project Culture2, opstart website migratiegeschiedenis en expertmeeting Atana)ja
  
Internationaal cultuurbeleid 
17. SICAja
18. HGiS-c (in samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken)ja
19. Projectsubsidies: o.a. opstarten China-stichtingja

Prestatiegegevens

Tabel 14.11 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Cultuur en school      
Aantal deelnemende scholen po  10%40%80%40%
Aantal deelnemende scholen vo  22  22  
Percentage bestede vouchers 70%75%76% 75%
Culturele diversiteit      
Percentage bestuurders met een cultureel diverse achtergrond  12,5%  15%
Internationaal cultuurbeleid      
Aantal Nederlandse uitvoeringen in het buitenland (gesubsidieerd)1 8401 9601 9001 930nnb 
Bezoeken aan Nederlandse uitvoeringen in het buitenland708 000663 000715 000663 000nnb 

Toelichting

Cultuur en ICT

In 2006 is een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken met betrekking tot de inzet van ICT in alle culturele sectoren. Het onderzoek is kwalitatief van aard en beschrijft het digitale culturele aanbod alsmede informatie over de afname daarvan. De conclusie is dat er belangrijke stappen voorwaarts zijn gezet. Verder dat in de komende jaren intensivering van het beschikbare (financiële) instrumentarium nodig is, en dat aandacht voor specifieke knelpunten en grote samenwerking binnen en buiten de cultuursectoren belangrijk blijft. Gelet op de uitkomsten van deze nulmeting is afgezien van het invullen van de prestatiegegevens.

Culturele diversiteit

Het onderzoek naar diversiteit in besturen zal in 2007 uitgevoerd worden.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 14.12 Overzicht afgeronde onderzoeken
 OnderzoekonderwerpStartAfgerondVindplaats
Overig evaluatieonderzoekActieplan Cultuurbereik, Nulanalyse en Nulmeting20052006http://www.cultuurbereik.nl/
 Actieplan Cultuurbereik, Midtermreview20062007http://www.cultuurbereik.nl/
 Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving, Nulanalyse20062007 
 Bezoek onze site, over de digitalisering van het culturele aanbod. Sociaal Cultureel Planbureau, 200620062006http://www.scp.nl/
 Studie naar marktgerichte activiteiten musea en kunstinstellingen20062007 
 Stimulering van diversiteit: rapportage in opdracht van het Ministerie van OCW over maatregelen om diversiteit bij culturele instellingen te stimuleren (Bureau ART)20062006http://www.bureau-art.nl/

ARTIKEL 15. MEDIA

15.1 Algemene beleidsdoelstelling: De doelstelling van het mediabeleid van OCW is het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, bestaande uit radio, televisie, kranten en internetdiensten, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Ter verbetering van de aansturing van de publieke omroep is op 1 januari 2006 een onafhankelijke raad van toezicht van de Publieke Omroep aangetreden. De omroepen zelf zijn vertegenwoordigd in het college van omroepen. Er is nu een heldere scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering en een duidelijke regie op de programmering. In september 2006 heeft de Publieke Omroep een nieuwe indeling van de radio- en televisiezenders gepresenteerd. Doel hiervan is de programma’s van de Publieke Omroep beter aan het publiek te presenteren en om met name kijkers onder de 50 jaar beter te bereiken. De nieuwe zenderindeling leidde al in de eerste maanden tot het gewenste effect.

Sinds 6 oktober gelden er nieuwe regels voor neventaken van de publieke omroepen. De Publieke Omroep kan daarmee de taakopdracht op een multi- en crossmediale manier uitvoeren en komen tot een afgewogen mix van distributiekanalen. In 2006 lanceerde de Publieke Omroep 17 themakanalen. Met dit aanbod sluit de omroep aan bij de beleving en het gebruik van diverse platforms bij het publiek. Ook worden concepten en formats zo optimaal mogelijk benut.

In december 2006 is de analoge ethertelevisie omgeschakeld naar digitaal. KPN heeft verder een start gemaakt met de landelijke uitrol van het commerciële pakket aan zenders en met de introductie van IP-TV. Met dit digitale aanbod wordt de concurrentie tussen infrastructuren bevorderd.

In het kabinetsstandpunt op het WRR-rapport Focus op Functies heeft het kabinet in juni zijn maatregelen op het terrein van de mediaconcentraties neergelegd. Ter uitwerking hiervan is in december 2006 het wetsvoorstel Tijdelijke wet mediaconcentraties ingediend. Het voorstel beoogt te voorkomen dat concentraties in de mediasector tot aantasting van de pluriformiteit leiden.

Tabel 15.1 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Kijktijdaandeel39%35%34%33%
Luistertijdaandeel30%28%26%33%
Zelfstandige dagbladconcerns35% (2007)

Bron kijktijdaandeel: jaarcijfers Stichting Kijkonderzoek

Bron luistertijdaandeel: continu luisteronderzoek van Intomartgfk

Succesfactoren

De veranderende organisatiestructuur van de publieke omroep per 1 januari 2006 heeft direct positieve invloed gehad op de besturing van het bestel en de invoering van het programmeringsmodel. De netsgewijze samenwerking in het bestel is daarmee geëindigd. Basis voor het programmeringsmodel vormt de «geld-op-schema» systematiek die de omroepen sinds 2005 gezamenlijk hanteren. De nieuwe programmering en de lancering van de digitale themakanalen heeft positief effect gehad op de aantrekkelijkheid van het aanbod van de publieke omroep voor mensen tot 35 jaar.

Met de introductie van digitale ethertelevisie en IP-televisie is het programma-aanbod via meer distributiekanalen toegankelijk. De publieke omroep is via DVB-T gratis en zonder smart card te ontvangen.

15.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen882 964878 0091 638 092719 780797 288798 531– 1 243
waarvan garantieverplichtingen  
Uitgaven:       
Programma-uitgaven881 344880 707867 462844 980758 453794 984– 36 531
Gevarieerd media-aanbod       
* Mediawet878 944875 093863 471840 698754 578790 944– 36 366
Evenwichtige representatie       
* BekostigingMTNL en FunX2 4003 4003 5183 7363 7233 70320
Pluriformiteit pers       
* Subsidies persorganen (via bedrijfsfonds voor de Pers)000000 
Electronische infrastructuur       
* Uitrollen technische voorzieningen 2 214473546152337– 185
Ontvangsten222 155253 542259 312238 965252 909264 781– 11 872

Toelichting

De lagere realisatie op de uitgaven van – € 36,5 miljoen komt grotendeels doordat er minder budget beschikbaar is als gevolg van lagere reclameontvangsten dan begroot (– € 31 miljoen), lagere rente-inkomsten dan begroot (– € 1,1 miljoen) en een korting op het budget 2006 in verband met een overschrijding in 2005 van – € 13,9 miljoen. Anderzijds was er op grond van toegekende loon- en prijsbijstelling € 7,2 miljoen meer beschikbaar en werd er € 2,4 miljoen vanuit andere artikelen (Cultuur en EZ) toegevoegd ten behoeve van de kosten van de switch-over.

De lagere realisatie op de ontvangsten van € 11,9 miljoen is het resultaat van enerzijds lagere reclameontvangsten en rente-inkomsten van – € 32,1 miljoen en anderzijds onder meer een niet begrote dividendontvangst van het NOB van € 20 miljoen.

15.3 Operationele doelstellingen

15.3.1 Het met voldoende draagvlak aanbieden van een gevarieerd, kwalitatief hoogstaand radio-, televisie- en internetaanbod voor alle leeftijds- en bevolkingsgroepen.

Doelbereiking

De publieke omroep heeft het afgelopen jaar belangrijke inspanningen betracht om de ontwikkelingen op de kijker- en luisteraarmarkt het hoofd te bieden. Dit heeft geresulteerd in nieuwe profielen van de radio- en televisiezenders per september 2006. Ook lanceerde de Publieke Omroep dit najaar 17 themakanalen. Met deze activiteiten heeft de Publieke Omroep getracht de neerwaartse spiraal van teruglopende belangstelling voor waardevolle programma’s te keren en als gevolg daarvan afnemende reclame-inkomsten te voorkomen. De Publieke Omroep heeft in het belang van de kijker en luisteraar een aantal belangrijke maatregelen genomen. Alle omroepen hebben daar in een tijd van bezuinigingen en veranderende bestuurlijke verhoudingen, professioneel en loyaal aan meegewerkt. Per januari 2006 trad als gevolg van de wetswijzigingen naar aanleiding van het visitatierapport, een nieuwe raad van toezicht aan en werd het college van omroepen gevormd. Deze belangrijke organisatorische wijzigingen binnen het bestel hebben bijgedragen aan de slagkracht van de publieke omroep.

Vorig jaar heeft het kabinet aangegeven de publieke omroep te willen ondersteunen bij de acties om de financiële situatie het hoofd te bieden. Er is een aantal onderzoeken uitgevoerd dat inzicht moet geven in de mogelijkheden voor het aanboren van alternatieve geldbronnen. Ook is een onderzoek gedaan naar de ontwikkeling in de reclame. Op 6 oktober heeft de Minister deze rapporten en haar reactie erop aan de Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 692, nr. 15).

Activiteiten

Op 24 mei 2006 heeft het Kabinet Balkenende III het wetsvoorstel ter uitwerking van de nota «Met het oog op morgen... De Publieke omroep na 2008» aan de Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 571, nr. 2). aangeboden. Door de val van het kabinet is dit wetsvoorstel niet meer in behandeling genomen. De erkenningen voor de omroepverenigingen, Educom en 39f-zendgemachtigden zijn daarom verlengd met twee jaar tot 2010. Dit is tevens het einde van de concessietermijn van de publieke omroep als geheel die aan de NOS is verleend.

Er is in 2006 nog geen prestatiecontract gesloten met de publieke omroep. De discussie over de toekomst van de publieke omroep speelde daarbij een rol. Wel heeft de Minister meermalen gesproken met de raad van bestuur van de publieke omroep over het prestatiecontract. Afgesproken is nu te komen tot een afspraak op hoofdlijnen. Het gesprek met de publieke omroep is hierover voortgezet.

Tabel 15.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Uitwerking kabinetsstandpunt over de toekomst van de publieke omroep na 2008 in wetgeving.ja
2. Toezicht op naleving programmavoorschriftenja
3. AmvB over ondertitelingja
4. Toezien op naleving prestatieovereenkomst publieke omroep op basis van Tussentijds concessiebeleidsplan 2006–2010. nee
5. AMvB over neventakenja

Toelichting

3. In 2006 is bereikt dat zowel publieke als commerciële omroepen een deel van hun Nederlandstalige televisieprogramma’s moeten ondertitelen. Op 1 december is de AMvB ondertiteling in werking getreden. Hierin is bepaald dat de publieke omroep 95% en de commerciële omroep 50% van zijn aanbod verplicht moet ondertitelen. De omroepen hebben vier jaar de tijd om dit doel te bereiken. De publieke omroep is de afgelopen jaren voortvarend aan de slag gegaan met de ondertiteling voor doven en slechthorenden. In 2005 lag het totaal op 70% van de uitgezonden uren waarbij op Nederland 2 al 93% is ondertiteld. De doelstelling van de publieke omroep om in 2010 volledige ondertiteling aan te bieden komt daarmee in zicht.

4. Er is in 2006 nog geen prestatiecontract gesloten met de publieke omroep. De discussie over de toekomst van de publieke omroep speelde daarbij een rol.

Prestatiegegevens

Tabel 15.4 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Programmavoorschriften:      
– Informatie en educatie58%58%nb35%
– cultuur inclusief kunst14%11,8%nb12,5%

Bron: rapport Mediawet 2005 (programmavoorschriften/MJB-indeling) van de Publieke Omroep d.d. 29 maart 2006.

In 2006 heeft het Commissariaat voor de Media gerapporteerd over de naleving van de programmavoorschriften in 2005. Hierover is de Kamer Geïnformeerd in de Mediabegrotingsbrief 2007 die op 6 oktober 2006 aan de Kamer is gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800, nr. 13). Het Commissariaat stelt hierin onder meer vast dat de televisieprogrammering van de Publieke Omroep over 2005 op het onderdeel kunst niet voldoet aan het programmavoorschrift. De tekortkoming heeft te maken met de herhalingen in de nacht van programma’s als Nova en het journaal, waardoor de totale zendtijd aanzienlijk toenam: van 9964 uren in 2004 naar 11 881 uren in 2005. In 2005 zijn duidelijk méér uren besteed aan kunst dan in 2004 (1402 tegen 1364), maar procentueel daalde het aandeel kunst van 13,7% naar 11,8%. De Mediawet schrijft 12,5% voor. Bij aftrek van de nachtcarrousel is het percentage kunst 13,9%. Het Commissariaat vindt het daarom niet opportuun om handhavend op te treden wegens het niet voldoen aan het programmavoorschrift«kunst».

15.3.2. Een evenwichtige representatie van de verschillende bevolkingsgroepen in het media-aanbod.

Doelbereiking

In 2006 heeft Multiculturele Televisie Nederland (MTNL) voor vier grote doelgroepen in de Randstad (Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken) programma’s geproduceerd. Per doelgroep is er wekelijks drie kwartier tweetalig actueel nieuws en informatie in een modern programmaformat. De programma’s worden uitgezonden door de publieke lokale en regionale omroepen en deels centraal en decentraal geproduceerd. FunX is een publiek lokaal radiostation in de vier grote steden, gericht op jongeren met een minderhedenachtergrond. FunX levert ook een bijdrage aan de landelijke publieke omroep. FunX werd in de tweede helft van 2005 positief geëvalueerd. De geraamde doelen zijn ruimschoots gehaald. Met de vier grote steden is het convenant verlengd tot en met 2008. Den Haag heeft daarbij aangekondigd na 2008 niet meer te participeren.

Activiteiten

Tabel 15.5 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Bekostigen van Multiculturele Televisie Nederland (MTNL)ja
2. Bekostigen van FunX, de multiculturele radiozender voor de grote stedenja
3. Bevorderen van de samenwerking tussen FunX en de landelijke publieke omroepja
4. Landelijke publieke omroep: toezien op naleving programmavoorschrift programmering voor minderhedenja
5. Landelijke publiek omroep: toezien op naleving prestatieafspraken en de ontwikkeling van meetinstrumenten voor diversiteitnee

Toelichting

4 en 5. Er is in 2006 nog geen prestatiecontract gesloten met de publieke omroep. De publieke omroep heeft gerapporteerd over de naleving van het programmavoorschrift minderheden door de NPS. Via onderzoek naar het mediagebruik van etnische publieksgroepen («MEP») werd met een veel ruimer interval het mediagebruik van minderheden in kaart gebracht. Over de activiteiten van de publieke omroep op het terrein van diversiteit is gerapporteerd in de Mediabegrotingsbrief 2007 die op 6 oktober 2006 aan de Kamer is gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800, nr. 13). Daarin constateert de minister dat concrete plannen en een inzichtelijke rapportage op dit punt achterblijven. Zij wijst in de brief op het belang om jongeren/ minderheden ook zichtbaar te maken in het kijk- en luisteronderzoek om inzichtelijk te krijgen wat de effecten zijn. Eind 2006 presenteerde de publieke omroep plannen om diversiteit binnen de verschillende omroepen tot een speerpunt van het beleid te benoemen. De publieke omroep werkt er verder aan om zowel het reguliere kijk- en luisteronderzoek representatief te maken voor minderheidsgroepen als het aspect «beeldvorming» een duidelijke plaats te geven in de programmering.

Prestatiegegevens

Tabel 15.6 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
NPS: Percentage minderhedenprogrammering TV  23,216%n.b.20%
NPS: Percentage minderhedenprogrammering radio  24%21%n.b.25%

Bron: rapport Classificatie Radioprogramma’s 2005 van de Publieke Omroep van 1 mei 2006.

Het Commissariaat voor de Media constateerde dat de NPS in 2005 niet heeft voldaan aan de voorschriften voor minderhedenprogrammering. Door het uitzenden van herhalingen in de nacht is de totale zendtijd aanzienlijk toegenomen. Als gevolg hiervan nam het procentuele aandeel minderhedenprogrammering af (16% van de NPS-zendtijd waar het Mediabesluit 20% voorschrijft). Bij radio is een vergelijkbare situatie ontstaan. Door de toename van de uren zendtijd van de NPS op radio 4 vanaf 2004 nam het percentage relatief af. De doelstellingen destijds van de wetgever om 25% verplicht te stellen gingen uit van andere uitzendverhoudingen dan thans ontstaan. Het Commissariaat voor de Media heeft voor radio en televisie een sanctie opgelegd. Overigens heeft de NPS in de jaren voor 2004 wel aan het voorschrift voldaan.

15.3.3 Instandhouden van de pluriformiteit van de pers, in het bijzonder van de dag- en nieuwsbladen en opinietijdschriften.

Doelbereiking

De zorg van de overheid voor de pluriformiteit van het medialandschap strekt zich ook uit tot de pers. De afgelopen jaren is hier sprake van toenemende concentratie van aanbieders en titels. Om hieraan een grens te stellen en tegelijk de dagbladuitgevers in staat te stellen om zich multimediaal te ontplooien is in 2006 gewerkt aan de Tijdelijke wet mediaconcentraties. Dit wetsvoorstel is in december bij de Tweede Kamer ingediend en zal gaan gelden tot 1 januari 2010 (met de mogelijkheid van verlenging) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 921, nr. 2). De voorgestelde regeling stelt een maximum aan het marktaandeel dat een dagbladuitgever door middel van concentratie op de Nederlandse dagbladmarkt mag behalen: 35%. Verder wordt een maximum gesteld aan het gecombineerde marktaandeel dat op de dagblad-, radio- en televisiemarkt via concentratie behaald mag worden: 90% van het totaal, bijv. 30% op de dagbladmarkt, 25% op de televisiemarkt en 35% op de radiomarkt. Het voorstel biedt vooral dagbladuitgevers op korte termijn betere kansen voor multimediale ontwikkeling, maar geeft tegelijkertijd voldoende garantie dat er op de verschillende markten die relevant zijn voor de nieuws- en informatievoorziening ten minste drie verschillende aanbieders kunnen blijven opereren.

Bedoeling is dat het wetsvoorstel zo snel mogelijk in werking treedt.

Activiteiten

Tabel 15.7 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Kabinetsstandpunt WRR rapport «Focus op functies» inzake het brede mediabeleidja
2. Wijziging mediawet op het terrein van mediaconcentratiesnee
3. Verruiming mediacrossownership regelingnee

Toelichting

2 en 3. Deze onderwerpen zijn nog in behandeling bij de Tweede Kamer.

Prestatiegegevens

Tabel 15.8 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
Aantal redactioneel zelfstandige bladen landelijk8888 + 28
Aantal redactioneel zelfstandige bladen regionaal2121211414

Bron: PersMediaMonitor

Toelichting

Door de fusie van het Algemeen Dagblad en 7 regionale dagbladen daalde het aantal zelfstandige regionale dagbladen van 21 naar 14. Bij de landelijke dagbladen zijn in 2006 naast de 8 betaalde krantentitels ook de 2 gratis kranten (Spits en Metro) meegeteld. In januari 2007 kwam een derde gratis krant (De Pers) op de markt. Die is over 2006 uiteraard niet meegerekend.

15.3.4 Beschermen van de consument bij het wijzigen van de elektronische infrastructuur.

Doelbereiking

In de nacht van 10 op 11 december is de analoge ethertelevisie omgeschakeld naar digitale televisie. Sindsdien zijn Nederland 1, 2 en 3 en de regionale omroepen gratis en zonder smart card digitaal te ontvangen. De 74 000 huishoudens die afhankelijk waren van analoge ether en televisie kijken met een harkantenne of een spriet moesten overstappen op digitale ethertelevisie, de kabel, satelliet of op tv via internet. Via de voorlichtingscampagne Signaal op digitaal (http://www.signaalopdigitaal.nl/)zijn burgers voorbereid op de omschakeling. In overleg met de regionale omroepen is besloten om de distributie van de televisieprogramma’s van de regionale omroepen via de satelliet mogelijk te maken. Hierdoor kunnen veel kijkers ook regionale televisie via de satelliet ontvangen. In april (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 095, nr. 201) en augustus 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 402, nr. 19) heeft het Kabinet brieven aan de Tweede Kamer gezonden met het kabinetsstandpunt over de omschakeling. Hierover heeft uitgebreid debat (vergaderingen van 27 juni 2006 en 5 september 2006) en besluitvorming in de Tweede Kamer plaats gevonden. De omschakeling is een gezamenlijk project van OCW en EZ.

OCW realiseert in samenwerking met EZ de omschakeling van analoge naar digitale radio. Op 15 december is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de stand van zaken.

In het kabinetsstandpunt op het WRR rapport Focus op Functies heeft het kabinet in juni 2006 een voorstel gepresenteerd voor de verbetering van de consumenteninvloed op het dienstenaanbod van kabelexploitanten.

Activiteiten

Tabel 15.9 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Afschakelen van analoge ethertelevisieja
2. Uitgifte frequentie T-DABnee
3. Vernieuwing rol programmaraden kabelexploitanten als gevolg van digitaliseringnee
4. Wetswijziging prijsmaatregel kabelja

Toelichting

2. Voor de uitgifte van DAB is gekozen voor een veiling. Indien de Tweede Kamer akkoord gaat met dit voorstel, verzorgt EZ de uitgifte van de frequenties.

3. Het voorstel voor de verbetering van de consumenteninvloed op het dienstenaanbod van kabelexploitanten is uitgewerkt. In overleg met betrokken partijen (Vecai, kabelexploitanten) is concensus bereikt om de huidige co-regulering op hoofdlijnen aan te passen. Bij dit proces zijn ook de consumentenbond, Kabelraden.nl, programma-aanbieders en VNG betrokken.

4. De Telecommunicatiewet is aangepast zodat de OPTA ook toezicht kan houden op het inhoudsdeel van het kabelaanbod. De OPTA houdt al toezicht op het transportdeel van het kabelaanbod.

ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

16.1 Algemene beleidsdoelstelling: het scheppen van een onderzoeksklimaat dat uitdaagt tot optimale prestaties: ruimte voor wetenschap van hoog niveau voor welvaart en welzijn

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

In verlengde van het Wetenschapsbudget 2004 en in het licht van de Lissabondoelstelling en de uitwerking daarvan in Barcelona door de Europese leiders is ingezet op de zorg voor het in stand houden en verder ontwikkelen van het onderzoeksstelsel en voor het scheppen van een onderzoeksklimaat dat uitdaagt tot optimale prestaties. Naast de reguliere structurele bijdragen en subsidies aan instellingen is ook via extra incidentele impulsen (BSIK en FES) bijgedragen aan excellente wetenschap, focus en massa, ruimte voor talent, valorisatie, wisselwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven en aan innovatie. Deze maatregelen hebben het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het onderzoek inclusief de kennisdiffusie bevorderd. De kwaliteit van het onderzoek is hoog. De wijze waarop de instellingen omgaan met (jong) onderzoekstalent en hun loopbaanperspectieven vraagt nog de nodige aandacht. Het maatschappelijke effect in de zin van wetenschappelijke, maatschappelijke en economische waardecreatie van de gedane investeringen en uitgevoerde onderzoeksactiviteiten wordt van groot belang geacht. Vaststelling van maatschappelijke effecten is moeilijk realiseerbaar. Daarbij speelt mee dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek veelal onvoorspelbaar zijn, vaak indirect -via menselijke kennis en kunde- doorsijpelen en daardoor niet direct zichtbaar zijn. Ook moet met lange doorlooptijden tussen het starten van onderzoek en het gebruiken van de onderzoeksresultaten in de maatschappelijke en economische context rekening worden gehouden. Meer informatie is te vinden in de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2007 die in november naar de Tweede Kamer is gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 338, nr. 55,http://www.minocw.nl/documenten/42527a.pdf).

Tabel 16.1 Effectgegevens artikel 16
EffectgegevensRealisatie
 20022003200420052006
1. Promotiegraad (aantal promoties per 1000 personen van de leeftijdsgroep 25–34 jaar)1,071,161,201,36nnb *
2. Wetenschappelijke productiviteit (aantal wetenschappelijke publicaties per onderzoeker in de publieke sector of per hoofd van de bevolking)positie 4 binnen de EU qua aantal publicaties per hoofd van de bevolkingnnbnnbnnb **
3. Internationale wetenschappelijke kwaliteit(de relatieve Nederlandse citatiescore (mondiale score = 1)1ste positie binnen de EUnnbnnbnnb **

* Cijfers over promoties zijn afkomstig van de VSNU en komen medio 2007 beschikbaar.

** Nieuwe cijfers over publicaties en citaties komen in het najaar van 2007 beschikbaar in het wetenschaps- en indicatorenrapport van het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie (NOWT).

Toelichting

1. De stijging in de promotiegraad is conform het streven deze waarde te vergroten. De stijging is enerzijds het gevolg van een stijgend aantal promoties, anderzijds het gevolg van een daling van de omvang van de betreffende leeftijdsgroep. De beschikbare gegevens over de instroom van promovendi, die echter geen compleet landelijk beeld geven, laten een redelijk stabiele instroom van promovendi zien met een vrouwelijk aandeel van ongeveer 40 procent. In het kader van de nota «Onderzoekstalent op waarde geschat» is bij de VSNU de vraag gelegd naar een verbetering van de informatievoorziening over promoties en promovendi. Deze vraag sluit aan bij een herbezinning van de VSNU en de universiteiten op de huidige informatieverzameling.

Succesfactoren

• De hoge kwaliteit en kwantiteit van het Nederlandse onderzoek en de goede internationale aansluiting vormt een gunstige uitgangspositie bij het beleid gericht op het bevorderen van een vruchtbaar onderzoeksklimaat.

• De politieke aandacht van het kabinet voor kennis en innovatie heeft onder meer geresulteerd in de inzet van extra FES middelen voor incidentele investeringen in toponderzoek, innovatie en grootschalige onderzoeksfaciliteiten.

• Verbeteringen in de toelating van buitenlandse onderzoekers en studenten als gevolg van de in 2004 ingevoerde en in 2006 versoepelde regeling kennismigranten.

• Door de toegenomen maatschappelijke vraag naar wetenschappelijke kennis (kenniseconomie) is de behoefte aan toponderzoek en dus aan talentvolle onderzoekers sterk gestegen. Nederland kent relatief weinig onderzoekers en promovendi in de bètawetenschappen. Het aantrekken van talent uit binnen- en buitenland wordt belangrijker, maar de concurrentie op de nationale en internationale arbeidsmarkt leidt ertoe dat het lastiger is om talent te werven en te behouden.

16.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.2: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen737 162745 245959 785982 128991 753816 051175 702
waarvan garantieverplichtingen0092 7720000
Uitgaven (programma + apparaat)801 650773 264813 322839 229926 202868 46357 739
        
Programma-uitgaven801 650773 264809 784835 754922 965864 85458 111
Operationele doelstelling 16.3.1: Zorgen voor een goede toerusting en bekostiging van het onderzoeksbestel       
• NWO287 477313 833303 597305 969308 115301 5206 595
• KNAW77 06378 39883 24386 53687 77985 9911 788
• Koninklijke Bibliotheek29 87131 35932 57134 42636 24035 528712
• Stichting Anno001 4002 3002 3002 3000
• KNAW bibliotheek2 1892 2632 2952 3292 3522 30547
• LF TUD bibliotheek6 5546 7416 8256 9276 9976 861136
• IISG2622622622652702655
• SURF2 2692 2702 2702 2702 2702 2700
• CPG4284484554584634549
• NIDI1 488000000
• TNO194 036189 231194 082195 401197 257193 6673 590
• BPRC/ Stichting AAP6 6096 9398 4609 36413 2869 2883 998
• Nationaal Herbarium1 0411 0761 0841 1031 1031 08122
• NLR762797797797797833– 36
• Waterloopkundig Laboratorium1 1901 1901 1901 1801 3161 29125
• Grondmechanica Delft71371371372678577015
• MARIN7716801 019848866870– 4
• STT1771821841861881853
• EMBC436444478510543724– 181
• EMBL2 4712 6622 7162 8272 8572 898– 41
• ESA30 21431 29933 18231 27233 74531 0502 695
• CERN30 12928 99727 14727 15127 98927 93257
• ESO5 4865 5245 7015 6144 9555 915– 960
• EG-Liaison17417917920021419123
• NTU/INL1 6331 3571 4121 4221 4091 476– 67
• EIB1 0701 1301 1631 1771 1921 16824
• COS5194884635940495– 495
• Nader te verdelen4142671 5438656496– 440
        
Operationele doelstelling 16.3.2: Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst       
• FES– BSIK27 49917 10937 36337 18367 29844 94722 351
• FES– extra kennisinfrastructuur000058 33827 70030 638
• Genomics63 86811 34511 34520 44511 34511 3450
• Kennisenveloppe005 34515 09214 76422 881– 8 117
• EET013 07211 5096 6452 9857 509– 4 524
        
Operationele doelstelling 16.3.3: Zorgen voor instroom, behoud van talentvolle onderzoekers       
• Vernieuwingsimpuls(veni-vidi-vici)9 07610 43713 16014 48413 61313 6130
• VI-vrouwencomponent004 0002 0002 0002 0000
• Talent Mozaïek002 0002 0002 0002 0000
• Talent Rubicon0004 0004 0004 0000
• Aspasia4314314311 5002 0002 0000
        
Operationele doelstelling 16.3.4: Intensivering van wetenschap- en techniekcommunicatie       
• WeTeN2 7472 7852 491726000
• Uitvoering WTC-beleid0002 0551 6471 670– 23
        
Operationele doelstelling 16.3.5: Bevorderen nationale coördinatie en internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek       
• Nationale coördinatie8 5303 6712 8521 7682 9722 367605
• Bilaterale samenwerking3 9705 6854 5275 7384 3874 732– 345
        
Programmakosten overig       
• CFI003271802722666
        
Apparaatuitgaven003 5383 4753 2373 609– 372
Ontvangsten108 11493 270116 733116 130204 008150 91253 096

Toelichting

De uitgaven (€ 926,2 miljoen) betreffen hoofdzakelijk de bijdragen aan het onderzoekbestel (€ 737 miljoen). Daarnaast de uitgaven aan de specifieke beleidsthema’s (€ 178,3) en de uitgaven voor coördinatie en samenwerking (€ 7,4 miljoen). De gerealiseerde verplichtingen hebben in belangrijke mate betrekking op de uitgaven voor 2007 in het kader van het onderzoeksbestel.

De realisatie van de uitgaven ligt € 57,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk vastgesteld. De verschillen worden hoofdzakelijk verklaard door de extra uitgaven in verband met BSIK en grootschalige onderzoeksfaciliteiten.

16.3 Operationele doelstellingen

16.3.1 Zorgen voor een goede toerusting en bekostiging van het onderzoeksstelsel

Doelbereiking

Het is niet gemakkelijk om aan te geven wanneer het onderzoekstelsel goed is toegerust en bekostigd. De geplande uitgaven zijn gerealiseerd en hebben er mede toe geleid dat aan een groot aantal onderzoekers en onderzoeksinstellingen ruimte kon worden gegeven om bij te dragen aan het uitvoeren van excellent wetenschappelijk onderzoek en aan de betere benutting van de resultaten ervan. Het gaat om resultaten die tot stand zijn gekomen met relatief beperkte middelen in financiële en personele zin. Ook de financiële positie van de instellingen die onder dit artikel vallen is goed te noemen, zoals blijkt uit de financiële indicatoren voor solvabiliteit en liquiditeit (zie ook Kerncijfers 2002–2006, onderdeel wetenschap). Echter, op verschillende plaatsen is ook gewezen op knelpunten in het stelsel, zoals ondermeer in het rapport van de commissie Dynamisering/Chang en het strategisch plan van NWO. Voor nadere informatie wordt verwezen naar:

• Nota Wetenschapsbudget 2004 «Focus op excellentie en meer waarde» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 1).

• Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2007, (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 338, nr. 55,http://www.minocw.nl/documenten/42527a.pdf).

• Kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Dynamisering en het Strategisch Plan 2007–2010 van NWO (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 338, nr. 52).

• Kabinetsreactie op het Strategisch Plan TNO 2007–2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 338, nr. 50).

Activiteiten

Tabel 16.3 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Bekostingsbijdragen, subsidies en contributies aan diverse nationale onderzoeksinstellingen en internationale onderzoeksorganisaties (Tabel 16.2)ja
2. Subsidie aan het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de nieuwe huisvesting van de primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor de realisatie van de opvang van de BPRCchimpansees ja
3. Maatregelen gericht op rekenschap en vermindering plan- en beheerslast: via bestuurlijk overleg wordt de instellingen gevraagd targets te ontwikkelen voor het terugdringen van de aanvraagdruk op onderzoekers en deze op te nemen in hun strategische plannen ja
4. Ontwikkelen en vaststellen van de regeling voor invoering van de smart mix en dynamiseringja
5. Instellen van de Commissie dynamisering universitaire onderzoek (juli 2005)ja
6. Ambtelijke en bestuurlijke dialoog met NWO, TNO, KNAW en KB over begroting, verantwoording, en strategische planvormingja
7. Via de strategische en bestuurlijke dialoog met de onderzoeksinstellingen en universiteiten bevorderen van wisselwerking tussen bedrijven, universiteiten en technologische instituten door in te zetten op wetenschappelijke excellentie en valorisatieja
8. Beleidsrijke bestuurlijke dialoog met de universiteiten op basis van prestatieafsprakenja
9. Om het wetenschapsbeleid te onderbouwen met analyses over de staat en het functioneren van het Nederlandse onderzoekbestel wordt, in samenspraak met de actieve spelers in het wetenschapssysteem en op basis van adviezen van een door de minister ingestelde commissie, bij het Rathenau Instituut een «Science system assessment» taak ontwikkeld ja

Toelichting

2. De eerste uitplaatsingen van chimpansees in 2006 uit het BPRC naar de Beekse Bergen en Almere hebben volgens planning plaatsgevonden. Voor meer informatie zie de brief van de ministeraan de Tweede Kamer:http://www.minocw.nl/documenten/1402.pdf

3. In overleg met de grote instellingen zijn diverse dereguleringsacties in gang gezet. Deze maken onderdeel uit van de strategische plannen van NWO en KNAW.

9. Zie hiervoor de brief van de minister van 2 februari 2006 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 338, nr. 46) over het Science System Assessment-onderzoeksprogramma, en de brief van de minister van 13 december 2006 over de evaluatie van het Rathenau Instituuthttp://www.minocw.nl/documenten/40349TK.pdfenhttp://www.minocw.nl/documenten/40349b.pdf

Prestatiegegevens

Tabel 16.4 Prestatiegegevens
IndicatorRealisatieRealisatieStreefwaarde
 200220032004*200520062006
1. R&D-investeringen als % BBP, waarvan gefinancierd door1,72%1,76%1,78%1,75% (schatting)nnb **2,00%
  – overheid0,640,640,65   
  – bedrijven Nederland0,860,900,91   
  – overig (waaronder buitenland)0,220,220,22   
2. Inzet wetenschappelijk personeel voor R&D (aantal onderzoekers per 1000 personen van de beroepsbevolking)5,35,25,75,5nnb **verbetering van de NL-positie

* Voorlopig cijfer CBS, het CBS geeft vanaf 2003 slechts om het andere jaar de uitsplitsing naar financieringsbronnen, de uitsplitsing is gebaseerd op de cijfers van 2003.

** Cijfers over investeringen in R&D en R&D-personeel zijn afkomstig van het CBS. De cijfers over 2006 komen op zijn vroegst begin 2008 beschikbaar. Gegevens over het aandeel in publieke instellingen uitgevoerd onderzoek, dat door bedrijven wordt gefinancierd staan zowel in Kerncijfers 2002–2006 als in Bestel in beeld. Gegevens over co-publicaties en wetenschappelijke partnerlanden komen in het najaar van 2007 beschikbaar in het NOWT 2007 rapport. Gegevens over octrooicitaties zijn eenmalig verzameld door het Centrum voor Wetenschap- en Technologie Studies (CWTS) van de Rijksuniversiteit Leiden en derhalve niet meer beschikbaar.

Toelichting

1. Het CBS-cijfer voor 2004 is voorlopig. Het cijfer voor 2005 is een schatting van OCW op basis van CBS-cijfers voor 2003. Het CBS heeft voor 2005 nog slechts cijfers voor de bedrijven en de researchinstellingen en niet voor de universiteiten. De achtergrond is de matige kwaliteit van de cijfers over het universitaire onderzoek waarop het CBS zijn cijfers baseert.

De streefwaarde is gebaseerd op de Nederlandse honorering van het verzoek van de Europese Commissie om een doelstelling van 3% voor de totale R&D-uitgaven in 2010 te formuleren. Deze doelstelling impliceert een toename van de private R&D-uitgaven tot ca. 2% van het BBP in 2010. Vooral bij de private investeringen is er een groot verschil tussen streven en realisatie. Het kabinet heeft de afgelopen periode fors geïnvesteerd in kennis en innovatie, ondermeer via FES-impulsen. Daarmee is de afgelopen jaren een trendbreuk gerealiseerd met de periode daarvoor.

2. Uit internationaal vergelijkende cijfers blijkt dat Nederland ten opzichte van de ons omringende landen relatief weinig R&D-personeel heeft als aandeel van de beroepsbevolking en binnen de groep R&D-personeel relatief weinig onderzoekers (zie bestel in Beeld 2006 en kerncijfers 2002–2006). Verbetering van de Nederlandse positie past in het streven om te behoren tot de kopgroep van Europa.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 16.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
 Onderzoek onderwerpStartAfgerondVindplaats
Effectenonderzoek ex postExterne evaluatie instelling KNAW20072007 
 Externe evaluatie instelling NWO20072008 
 Externe evaluatie Rathenau InstituutJuni 2006November 2006http://www.rathenau.nl
Overig evaluatieonderzoekCommissie dynamisering universitair onderzoek2005April 2006http://www.minocw.nl/documenten/15506a.pdfhttp://www.minocw.nl/documenten/15506b.pdfhttp://www.minocw.nl/documenten/16671a.pdf

Toelichting

De in de begroting 2006 aangekondigde evaluatie van de KNAW is uitgesteld tot 2007. De reden hiervoor is dat als gevolg van uitvoering van de motie van Aartsen-Bos bij de APB over de begroting 2006 hiervoor geen budget beschikbaar was. De evaluatie van NWO zal eind 2007 starten en in 2008 worden afgerond.

16.3.2 Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst

Doelbereiking

Door naast de reguliere geldstromen naar onderzoeksinstellingen ook zorg te dragen voor gerichte investering in een aantal specifieke thema’s zorgt de overheid dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten en op een aantal terreinen de aansluiting met de internationale top kan bereiken of behouden. Deze thema’s vragen vanwege hun potenties om bijzondere prioriteitsstelling en financiering. Bij de meeste thema’s is sprake van cofinanciering door de betreffende onderzoeksinstelling en/of andere departementen. De thema’s sluiten aan bij de grote nationale onderzoeksprioriteiten en bij prioriteiten die voortkomen uit de kennis en innovatieagenda van het Kabinet en anticiperen op de maatschappelijke kennisbehoefte. Via de specifieke stimuleringsinstrumenten is gericht bijgedragen aan meer focus en massa in het wetenschappelijk onderzoek op prioritaire terreinen en is de kennisbasis voor de toekomst versterkt.

Activiteiten

Tabel 16.6 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) in het kader van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (BSIK) ten behoeve van de continuering van veertien ICES/KIS-3 projecten waarvoor OCW penvoerder is ja
2. Bijdragen uit de FESimpuls 2006 aan toponderzoek en innovatieprojectenja
3. Subsidie aan NWO ten behoeve van projecten voor departementale vraagprioriteiten die zich moeten ontwikkelen tot maatschappelijke topinstitutenja
4. Acties voortkomend uit agenda Innovatieplatform met betrekking tot grootschalige onderzoeksfaciliteiten en onconventionele financieringsmechanismen ja

Toelichting

1. De continuering van de 14 projecten is in 2006 gegarandeerd. Voor een tweetal projecten (Delftcluster en Weefsel op Maat) geldt dat betaalbaarstellingen zijn doorgeschoven naar 2007. Dit in verband met het niet tijdig leveren van de voorgeschreven informatie.

2. Naast de bijdrage aan lopende 14 BSIK-projecten zijn in het kader van de door het Kabinet vrijgemaakte extra FES impulsmiddelen voor 2006 voor toponderzoek en innovatie de door OCW ingebrachte onderzoeksprojecten GATE (ict-onderzoek), ITER (kernfusie) en Parelsnoer (medisch onderzoek) gehonoreerd. Met de inzet van FES middelen kon een belangrijke impuls worden gegeven aan wetenschappelijke kennisopbouw op enkele terreinen met grote wetenschappelijke potentie en maatschappelijke en economische betekenis. Voor meer informatie zie de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 338, nr. 55, pagina 9–12 (http://www.minocw.nl/documenten/42527a.pdf).

3. Via NWO is een (start)subsidie verstrekt aan de consortia NETSPAR (Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement), HIIL (Hague Institute for the Internationalisation of Law), en NICIS (Netherlands Institute for City Innovation Studies). Na positieve mid term-evaluaties in 2007 (NETSPAR) en in 2008 (NICIS en HIIL) zullen deze consortia worden aangewezen als Maatschappelijk Topinstituut (MTI).

Prestatiegegevens

Het gaat hier vooral om de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek dat uit de FES-gelden op incidentele basis wordt gefinancierd. Gelet op de aard van de doelstelling en de inputgerichte instrumentatie is kwantificering van de doelstelling en het formuleren van streefwaarden niet zinvol en niet haalbaar. Wel wordt de monitoring van de individuele projecten, die in het kader van het FES worden uitgevoerd, gemonitord door SenterNovem.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 16.7 Overzicht afgeronde onderzoeken
 Onderzoek onderwerpStartAfgerondVindplaats
Effectenonderzoek ex postMid-term review BSIK projectenNovember 2006Eind 2007 
 Eindevaluatie NROGOktober 2006Februari 2007www.genomics.nl
 Mid-term review ICT regieorgaanMedio 2007Eind 2007 

Toelichting

In verband met vertraging bij de start van de operationele uitvoeringsorganisatie van het ICT Regieorgaan is de oorspronkelijk voor 2006 geplande mid-term review in overleg met alle betrokken partijen uitgesteld tot 2007.

16.3.3 Zorgen voor instroom, behoud en doorstroom van talentvolle onderzoekers

Doelbereiking

Nederland heeft de ambitie om tot de koplopers te behoren bij de ontwikkeling van een kenniseconomie. Om dit te kunnen bereiken moet voortdurend worden gewerkt aan excellentie in het onderzoek en aan het aantrekken en vasthouden van excellente onderzoekers. Om de trend van vergrijzing onder het onderzoekspersoneel te keren, om het aandeel van ondervertegenwoordigde groepen te vergroten en om beter opgewassen te zijn tegen de toenemende wereldwijde concurrentie om onderzoekstalenten zijn een aantal samenhangende instrumenten op het gebied van HRM in het onderzoek ingezet. Hiermee kon ter stimulering van en in aanvulling op maatregelen van de verantwoordelijke onderzoeksinstellingen worden bijgedragen aan een beter en gerichter talentbeleid voor onderzoekers.

Deze instrumenten blijken op zich zeer succesvol. Het bereiken van de doelstelling hangt echter ook af van externe factoren zoals arbeidsmarktontwikkelingen en het effect van het doorgevoerde personeelsbeleid van de autonome instellingen. De prestatiegegevens laten zien dat er langzaamaan verjonging van het personeelsbestand bij de universiteiten plaatsvindt en dat het aandeel van vrouwelijke wetenschappers ook geleidelijk toeneemt. Ondanks de positieve resultaten van de talentprogramma’s zal zeker bij de huidige beleidsinspanningen van de overheid en instellingen nog vele jaren een samenhangende inzet nodig zijn om de gewenste resultaten tot stand te brengen.

In 2007 zal een beleidsdoorlichting plaatsvinden van deze doelstelling, mede gebaseerd op een evaluatie van de Vernieuwingsimpuls (VI).

Activiteiten

Tabel 16.8 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Subsidiebijdrage aan NWO voor de uitvoering van instrumenten (VI, Aspasia, Mozaïek, Rubicon, Toptalent) ter verbetering van de carriereperspectieven van talentvolle (jonge) onderzoekers (Tabel 16.2)ja
2. Met NWO, TNO en de KNAW worden bestuurlijke afspraken gemaakt over het vastleggen van hun plannen voor personeelsbeleid in hun strategische plannennee
3. In het kader van de beleidsrijke dialoog worden er met de universiteiten prestatieafspraken gemaakt over het versterken van hun HRM-beleid gericht op betere loopbaanperspectieven voor jonge onderzoekers, vrouwen en allochtonennee

Toelichting

1. De subsidies voor VI, Aspasia en Rubicon zijn eerder meerjarig vastgelegd. In 2006 is Mozaïek voor de jaren 2007 en 2008 verlengd. In 2006 is Toptalent van start gegaan.

2 en 3. Intenties zijn wel uitgesproken. Wordt meegenomen in het kader van het nieuwe Wetenschapsbudget.

Prestatiegegevens

Tabel 16.9 Prestatiegegevens
PrestatiegegevensRealisatieRealisatieStreefwaarde
 200220032004200520062006
1. Leeftijdsopbouw universitair WP (% > 50jr.)    (*)neerwaartse trend
– WP totaal22,6%22,2%22,0%20,9%nnbidem
– hoogleraren61,7%61,9%62,5%60,6%nnbidem
– universitair hoofddocenten (UHD)54,7%55,0%54,5%51,0%nnbidem
– universitair docent (UD)33,4%32,7%29,8%26,3%nnbidem
– overig WP13,8%14,8%17,2%17,7%nnbidem
2. Aandeel vrouwen in universitaire wetenschappelijke functies (%)    (*)stijgende trend
– WP vrouwen totaal29,7%30,3%31,4%32,0%nnbidem
– hoogleraar8,1%8,5%9,3%9,9%nnbIdem
– universitair hoofddocent (UHD)13,7%14,2%14,2%15,7%nnbIdem
– universitair docent (UD)23,3%24,5%27,0%28,0%nnbIdem
– overig WP35,3%35,3%36,2%37,2%nnbIdem
– promovendi41,0%41,1%41,3%41,5%nnbidem
3. Vernieuwingsimpuls(VI) totaal honoreringen163251195286206180(meerjarig gemiddeld 215 p.j.)
VI-VENI (+% vrouwen)61 (46%)146 (37%)88 (35%)180 (43%)92 (35%)80
VI-VIDI (+% vrouwen)75 (20%)79 (16%)79 (30%)79 (34%)84 (33%)75
VI-VICI (+% vrouwen)27 (13%)26 (23%)28 (21%)27 (14%)30 (20%)25
4. Mozaïek (+ % vrouwen)nvtnvt21 (67%)22 (77%)23 (61%)22
5. Rubicon (+ % vrouwen)nvtnvtnvtnvt95 (35%)75

(*): Betreffende waarden worden ontleend aan de WOPI-cijfers van de VSNU. De waarden voor 2006 komen medio 2007 beschikbaar.

Toelichting

1. De nagestreefde neerwaartse trend in de vergrijzing van het universitair wetenschappelijk personeel vindt plaats, zij het in lichte mate, en varieert naar functiecategorie. Met uitzondering van de categorie «overig WP» treedt er in 2005 bij alle functiecategorieën een daling op ten opzichte van 2004.

2. Het aandeel vrouwen in de verschillende universitaire wetenschappelijke functiecategorieën kent algemeen genomen een licht stijgende trend. Specifieke aandacht gaat uit naar het aandeel vrouwelijke hoogleraren, waarvoor een streefwaarde wordt gehanteerd van 15% in 2010. Stichting de Beauvoir heeft hierover in 2006 een monitor gepubliceerd, waaruit blijkt dat zonder extra maatregelen dit percentage waarschijnlijk pas in 2015 zal worden gehaald. Overigens is in EU-verband sprake van een doelstelling van 25% in 2010.

Het aandeel vrouwelijk academici is voor TNO niet bekend, en ligt bij NWO en KNAW gemiddeld iets lager dan 20 procent.

3. In alle categorieën van de Vernieuwingsimpuls worden in 2006 de streefwaardes gehaald en ligt de omvang van het aantal honoreringen zelfs iets hoger. De Veni en Vidi-groep laat momenteel een solide participatie van vrouwen zien. Over de jaren 2002–2006 blijkt dat de percentuele verdeling man-vrouw op basis van de honoreringen bij de veni’s 60–40 is, bij de vidi’s 72–28 en bij de vici’s 80–20. Het aantal vrouwelijke indieningen is ook in deze laatste categorieën gestegen in de jaren 2002–2006.

4. Opvallend is het hoge aandeel vrouwen bij de toekenning.

5. Er zijn drie rondes per jaar. Het aandeel vrouwen is gelijk aan het percentage dat een aanvraag heeft ingediend.

Overig: een deel van het wetenschappelijke personeel komt uit het buitenland. Een eenmalig onderzoek van Research voor Beleid in 2005 schat het aantal buitenlandse kenniswerkers bij universiteiten op 20 procent. Het is niet bekend of dit een stabiel percentage is dan wel een stijgende tendens vertoont.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 16.10 Overzicht afgeronde onderzoeken
 Onderzoek onderwerpStartAfgerondVindplaats
BeleidsdoorlichtingOperationele doelstelling 16.3.320062007 
Effectenonderzoek ex postVernieuwingsimpulsEind 20062007 

16.3.4 Intensiveren van wetenschap en techniekcommunicatie

Doelbereiking

Om de betrokkenheid van de burger bij de kennissamenleving te vergroten en meer jongeren te laten kiezen voor een opleiding en loopbaan op het gebied van wetenschap en techniek, is het beleid vooral gefocust op het vergroten van interesse voor wetenschap en techniek in het primair onderwijs. Een nauwere band tussen wetenschap- en techniekcommunicatie en wetenschap- en techniekeducatie is daartoe essentieel. Hiervoor wordt het netwerk van samenwerkende grote en kleine science centra ondersteund. Als landelijk science centrum vervult NEMO daarin een coördinerende rol. Inhoudelijk is het wtc-beleid de komende jaren vooral gericht op het vergroten van de interesse in en het verbeteren van het imago van de bèta/techniek-vakken. Om die reden is er ook een relatie gelegd met het Deltaplan bèta/techniek.

Activiteiten

Tabel 16.11 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Subsidiebijdragen aan NEMO voor het uitvoeren van wtc-activiteiten voor o.a. Kennislink, de continuïteit van de kleine science centra, de Wetenschaps- en techniekweekja
2. Integratie van de component wetenschap in het Nationaal actieplan verbreding techniek in het basisonderwijs (VTB) (onderdeel van Deltaplan)ja
3. In het kader van het ruimtevaart educatieprogramma worden er zgn. DRS-scholen (Deltaresearch Schools) geselecteerd, die in het lesprogramma van het primair onderwijs een uitwerking aan de kerndoelen geven door aandacht te geven aan ruimtevaart in brede zinja
4. Organisatie door NEMO van de wetenschaps- en techniekweekja
5. Uitvoeren van de regeling door NEMO (die in samenwerking met de Vereniging van Science Centra tot stand is gekomen) voor de continuïteitssubsidie aan de kleine science centraja
6. OCW heeft de website «Kennislink» mogelijk gemaakt, die vooral leerlingen uit het voortgezet onderwijs ondersteunt met informatie over een reeks exacte vakgebieden. Het project Kennislink wordt uitgevoerd bij NEMO ja

Prestatiegegevens

Voor dit beleid zijn geen kwantitatieve prestatie-indicatoren te geven omdat het primair gaat om gedragsbeïnvloeding en imagoverbetering van wetenschap en techniek en van de bètawetenschappen meer in het bijzonder. Het is wel de bedoeling dat dit beleid ondersteunend werkt en bijdraagt aan de doelstelling om een 15% hogere uitstroom uit het voortgezet onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs te bewerkstelligen in de bètavakken in 2010. Met enige tussenpozen voert de EU een barometer uit naar de publiekshouding en feitenkennis bij de inwoners van de EU-landen (de laatste gegevens dateren van 2005). Daaruit blijkt dat Nederland hoog scoort wat betreft interesse in wetenschap en techniek en gemiddeld wat betreft feitenkennis.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 16.12 Overzicht afgeronde onderzoeken
 Onderzoek onderwerpStartAfgerondVindplaats
Effectenonderzoek ex postEvaluatie NEMO2010*  

*  De in de begroting 2006 aangekondigde evaluatie van NEMO zal in overeenstemming met een wijziging van het oorspronkelijke subsidiebesluit worden verplaatst naar 2010. De wijziging vloeit voort uit afspraken die de minister in januari 2007 heeft gemaakt met het Platform bèta/techniek.

16.3.5 Bevorderen nationale coördinatie en internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek

Doelbereiking

Vanuit de verantwoordelijkheid van de minister voor de coördinatie van het wetenschapsbeleid bevordert OCW de nationale coördinatie en samenwerking. Dit met het doel de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inspanningen van de overheid ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek te vergroten. Het draagt bovendien bij aan het handhaven en versterken van de positie van het Nederlandse onderzoek in Europa en in de wereld. Voor Nederland is internationale wetenschappelijke samenwerking zowel vanuit politiek, maatschappelijk als ook economisch oogpunt van groot belang. Met 5,7% aan succesvolle participaties in toegekende projecten realiseerde Nederland zich in het zesde Kaderprogramma (2002–2006) op een verdienstelijke zesde plaats van de EU-25. Een meerderheid van deze deelname gebeurt door kennisinstellingen. Door samenwerking in grote (Europese) netwerken en in internationale onderzoeksorganisaties konden onze onderzoekers toegang verkrijgen tot geavanceerde onderzoeksfaciliteiten.

Activiteiten

Tabel 16.13 Activiteiten
Jaar 2006Realisatie
1. Verstrekken van subsidies en contributies aan diverse nationale onderzoeksinstellingen en internationale onderzoeksorganisaties ter versterking van de nationale coordinatie en internationale wetenschappelijke samenwerking (Tabel 16.2) ja
2. Creëren en ondersteunen van een sterke positie van het Nederlandse onderzoek in het lopende en nieuwe Europese kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkelingja
3. In samenwerking met de EU-landen wordt gewerkt aan de totstandkoming van onderzoek en (technologische) samenwerking in één Europese Onderzoeksruimteja
4. In samenwerking met de EU-landen wordt hierdoor gewerkt aan het behalen van de Lissabon- en Barcelona doelstellingen voor 2010ja

Prestatiegegevens

Uit analyse van de resultaten van de Nederlandse deelname aan het 6de EU-Kaderprogramma van EG-Liaison (looptijd 2002–2006) blijkt dat Nederland een financieel retour heeft van 6,3% tegenover een bijdrage van 5,3%. Het retourpercentage komt overeen met een omvang van € 1,213 miljoen. Nederlandse projectindieningen kennen ook een relatief hoog slagingspercentage: 34% tegenover 20% voor de gehele EU. Nederlandse publieke instellingen zijn sterk vertegenwoordigd in de prioritaire gebieden van KP6: 31% van de deelnemers zijn universiteiten en 28% zijn onderzoekorganisaties. Dat samenwerking in Europees verband belangrijk is en loont, blijkt uit citatiescores van wetenschappelijke publicaties voor de periode 2000–2003. Wanneer er namelijk sprake is van internationale wetenschappelijke samenwerking is de citatiescore van wetenschappelijke publicaties hoger dan wanneer er sprake is van geen samenwerking of alleen nationale samenwerking (NOWT, 2005). Recentere gegevens komen in het najaar van 2007 beschikbaar in het NOWT-2007 rapport.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 16.14 Overzicht afgeronde onderzoeken
 Onderzoek onderwerpStartAfgerondVindplaats
Effectenonderzoek ex postNa afloop van KP6 in 2006 zal Senter/ EGLiaison in 2007 een volledige analyse maken van de totale deelname van Nederland aan het Zesde KaderprogrammaNajaar 2006Januari 2007http://www.senternovem.nl/egl

DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Algemeen

Tabel 17.1: Budgettaire gevolgen artikel 17 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen0,00,00,00,00,033 341– 33 341
Uitgaven0,00,00,00,00,033 341– 33 341
• Loonbijstelling0,00,00,00,00,02 200– 2 200
• Prijsbijstelling0,00,00,00,00,00,00,0
• Nader te verdelen0,00,00,00,00,031 141– 31 141
• Asielzoekers0,00,00,00,00,00,00,0
Ontvangsten0,00,00,00,00,042 000– 42 000

Toelichting

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op deze artikelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

De beginstand van het artikelonderdeel loonbijstelling is opgebouwd uit nog te verdelen arbeidsvoorwaardenmiddelen naar verschillende beleidsterreinen. De beginstand van het artikelonderdeel nader te verdelen wordt grotendeels verklaard door het centrale tekort en de geparkeerde middelen (€ 42 miljoen) voor de gedeeltelijke financiering van het transitietraject inburgering. Hieronder worden deze artikelonderdelen nader toegelicht.

Loonbijstelling

Tabel 17.2: Loonbijstelling (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Loonbijstelling 2006 (toegevoegd uit de aanvullende post)432 048 432 048
CAO-sector (po/vo/bve) – 329 827– 329 827
HO-sector (hbo/wo/owb) – 81 151– 81 151
Arbeidsvoorwaardengepremieerde en gesubsidieerde sector (G&G) – 12 276– 12 276
ArbeidsvoorwaardenRijk – 8 655– 8 655
Arbeidsvoorwaardenprovincie en gemeente – 139– 139
CAO 2005–2006 sector Rijk944– 9440,0
Interimvergoeding ziektekosten sector onderwijs66 500– 66 5000,0
Diversen: arbeidsvoorwaarden – 2 200– 2 200
Totaal499 492– 501 692– 2 200

Toelichting

In 2006 hebben zich de volgende wijzigingen op dit artikelonderdeel voorgedaan:

1. De ontvangen loonbijstelling bedroeg in totaal € 432 miljoen en is in de 1e suppletore begroting toegevoegd.

2. De budgetten voor arbeidsvoorwaarden in het onderwijs en wetenschap (CAO-sector en HO-sector) zijn bijgesteld.

3. Ook de budgetten van de beleidsonderdelen die vallen onder de sector Rijk, G&G en de provincie en gemeente zijn met de reguliere loonbijstelling 2006 bijgesteld.

4. Een kasschuif po/vo van € 66,5 miljoen voor de versnelde uitbetaling van de interimvergoeding ziektekosten voor het onderwijspersoneel.

5. De post arbeidsvoorwaarden tenslotte betreft een saldering van verschillende mutaties op het terrein van arbeidsvoorwaarden.

Prijsbijstelling

Tabel 17.3: Prijsbijstelling (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Prijsbijstelling 2006 / indexering omroepbijdrage (toegevoegd uit de aanvullende post)107 686 107 686
    
Primair onderwijs – 33 340– 33 340
Voortgezet onderwijs – 9 119– 9 119
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie – 9 428– 9 428
Technocentra – 6 344– 6 344
Hoger beroepsonderwijs – 12 531– 12 531
Wetenschappelijk onderwijs – 102– 102
Internationaal onderwijsbeleid – 664– 664
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid – 415– 415
Studiefinanciering – 13 313– 13 313
Cultuur – 4 459– 4 459
Media (indexering omroepbijdrage) – 6 697– 6 697
Onderzoek en wetenschappen – 3 654– 3 654
Nominaal en onvoorzien – 6 666– 6 666
Ministerie algemeen – 779– 779
Inspecties – 148– 148
Adviesraden – 27– 27
Totaal107 686– 107 6860,0

Toelichting

Dit artikelonderdeel heeft dezelfde functie als het artikelonderdeel loonbijstelling, maar dan voor de uitdeling van de prijscompensatie. Op dit artikelonderdeel is de bijstelling uit de aanvullende post van € 107,7 miljoen binnengekomen. Bij de uitdeling van de prijsbijstelling over de verschillende beleidsartikelen is rekening gehouden met het afwijkende (hogere) wettelijk verplichte bijstellingspercentage op het materiële budget van het primair onderwijs. Daarnaast heeft OCW het aandeel van € 6,7 miljoen in de taakstelling van € 23 miljoen voortvloeiende uit de moties van Algemene Politieke Beschouwingen ter dekking van de nota wijziging begroting 2006. De bovengenoemde taakstelling is verrekend met de uitdeling van de prijsbijstelling tranche 2006.

Nader te verdelen

Tabel 17.4: Nader te verdelen (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Eindejaarsmarge 2005/2006– 14 994 – 14 994
Eindejaarsmarge 2006/2007 – 2 221– 2 221
Kasschuif voorjaarsnotabesluitvorming7 958 7 958
Transitietraject inburgering – 42 000– 42 000
Diversen 20 11620 116
Totaal– 7 036– 24 105– 31 141

Toelichting

Het verschil van € 31,1 miljoen is als volgt te verklaren:

1. In 2005 eindigde OCW met een klein tekort van € 15 miljoen. Het tekort 2005 is via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2006 en toegevoegd aan dit artikelonderdeel.

2. In 2006 eindigde OCW met een overschot van € 2,2 miljoen. Het overschot 2006 wordt via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2007.

3. Een generieke kasschuif van € 8 miljoen om de OCW-begroting over de jaren heen sluitend te krijgen.

4. Het betreft een uitdeling van de geparkeerde middelen (€ 42 miljoen) voor de gedeeltelijke financiering van het transitietraject inburgering naar het beleidsartikel beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

5. De mutatie wordt grotendeels verklaard door de OALT-meevaller van € 19,6 miljoen. Bij de beëindiging van de OALT-bekostiging, hadden veel gemeenten nog niet alle middelen voor OALT besteed. Een eerste raming van de teruggevorderde gelden was circa € 35 miljoen, waarvan de helft in 2005 werd gerealiseerd. Uit de eindafrekeningen 2006 blijkt het om een incidentele meevaller van € 19,6 miljoen te gaan.

Ontvangsten

Tabel 17.5: Ontvangsten (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Opbrengsten hbo-fraude – 52 517– 52 517
Kasschuif taakstelling hbo-fraude35 635– 25 11810 517
Totaal35 635– 77 635– 42 000

Toelichting

In 2006 hebben zich de volgende wijzigingen op dit artikelonderdeel voorgedaan:

1. Het betreft de verrekening van vorderingen in 2006 bij de beleidsartikelen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie en hoger beroepsonderwijs van in totaal € 52,5 miljoen. Deze verrekeningen vinden plaats op basis van de resultaten van het onderzoek door de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap

2. Op dit artikelonderdeel wordt vanuit 2005 via kasschuif € 35,6 miljoen toegevoegd en daarnaast wordt er eind 2006 € 25,1 miljoen doorgeschoven naar 2007. Ook in 2007 zullen nog vorderingen worden vereffend.

ARTIKEL 18 T/M 20 MINISTERIE ALGEMEEN

Algemeen

Op dit onderdeel worden de apparaatsuitgaven van het ministerie verantwoord. Het betreft de apparaatsuitgaven van:

• Het bestuursdepartement (artikel 18)

• De Inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie (artikel 19)

• De drie adviesraden: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur, en de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (artikel 20)

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 18.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 18 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingverschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen170 072182 723133 016117 101115 221124 144– 8 923
waarvan garantieverplichtingen005 5000000
Uitgaven:164 231192 806126 016118 003116 042124 144– 8 102
        
Bestuursdepartement164 231192 806126 016118 003116 042124 144– 8 102
Ontvangsten5814 3432773 455303567– 264

Toelichting

Het verschil tussen begroting en realisatie van de uitgaven op dit artikel bedraagt – € 8,1 miljoen. Dit wordt vooral veroorzaakt door:

• een verhoging van € 2,4 miljoen als gevolg van loon- en prijsbijstelling;

• een verlaging met € 1,6 miljoen door beheerste bedrijfsvoering;

• een verlaging met per saldo € 4,7 miljoen door vertraging in een aantal projecten; te noemen zijn Invoering Onderwijsnummer, OCW Verandert! en het project Wegwerken Archiefachterstanden van voor 1976;

• een verlaging met per saldo € 4,0 miljoen in verband met herschikkingen binnen de onderwijsbegroting. Zo zijn apparaatskosten voor Media overgeboekt naar dit beleidsterrein en zijn gereserveerde gelden voor automatisering bij de IB-Groep overgeboekt naar Studiefinancieringsbeleid.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 19.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 19 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingverschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen53 47548 72749 74447 96947 21946 479740
waarvan garantieverplichtingen0000000
Uitgaven52 39648 91750 13847 96947 21946 479740
Inspectie van het Onderwijs50 59647 49748 65345 52844 50343 854649
Inspectie Cultuurbezit/Erfgoedinspectie1 8001 4201 4852 4412 7162 62591
Ontvangsten1609131451230123

Toelichting

Inspectie van het Onderwijs

Het verschil tussen begroting en realisatie van de Inspectie van het onderwijs is in 2006 uitgekomen op € 0,6 miljoen. Dit wordt vooral veroorzaakt door:

• een verhoging van € 3,9 miljoen als gevolg van loon- en prijsbijstelling, een kasschuif van 2005 naar 2006, incidenteel meerwerk, een bijdrage van meerdere departementen ten behoeve van het project integraal toezicht jeugdzaken en een bijdrage voor het project geintegreerd toezicht;

• een verlaging van € 3,3 miljoen als gevolg van kasschuifvoorstellen van 2006 naar 2007, een overboeking naar BZK (overheveling salariskosten IGO) en ten slotte het overschot als gevolg van vacatureruimte en sobere bedrijfsvoering.

Erfgoedinspectie

Het verschil tussen begroting en realisatie van de Erfgoedinspectie bedraagt in 2006 ca € 0,1 miljoen. Deze verhoging is vooral het gevolg van loon- en prijsbijstelling.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 20.1: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 20 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingverschil
 2002200320042005200620062006
Verplichtingen7 2176 9447 4006 9087 6156 714901
waarvan garantieverplichtingen0000000
Uitgaven7 2176 9447 4006 9087 6156 714901
Onderwijsraad3 0352 5172 4902 3342 6202 56357
Raad voor Cultuur3 1153 1393 3852 9303 4023 245157
Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid1 0671 2881 5251 6441 593906687
Ontvangsten0000000

Toelichting

Het totaal aan realisatie voor de drie adviesraden samen is over 2006 € 0,9 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door:

• een verhoging van € 0,7 miljoen door de bijdrage van het ministerie van Economische Zaken in de begroting van de adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid;

• een verlaging € 0,2 miljoen als gevolg van loon- en prijsbijstellingen bij de drie adviesraden samen.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Deze paragraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering door middel van een mededeling door het management. Hiermee geef ik aan in hoeverre sprake is van beheerste bedrijfsprocesssen en maak ik melding van bijzonderheden en aandachtspunten. Tevens ga ik in op de vorderingen die zijn bereikt met betrekking tot de ambities die OCW zich had gesteld ten aanzien van

• het helder formuleren van doelstellingen en resultaten in begroting en jaarverslag.

• de verbetering van de kwaliteit van producten en diensten en het verder verbeteren van de interne bedrijfsvoering

• het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik, en

• het opheffen van de nog resterende onvolkomenheden in de interne bedrijfsvoering.

Ook informeer ik u over de stand van zaken over de sanctieregeling specifieke uitkeringen en de administratieve lastendruk.

Onvolkomenheden AR

De AR heeft in het Rechtmatigheidsonderzoek over 2005 twee onvolkomenheden in het financieel beheer en materieelbeheer geconstateerd:

1. De interne controle bij Cfi op de bekostigingsprocessen.

De AR heeft over 2005 deze onvolkomenheid gehandhaafd, omdat de getroffen maatregelen nog onvoldoende effect hadden gesorteerd. In 2006 is de interne controle bij Cfi verder verbeterd, waardoor fouten tijdig worden gesignaleerd en gecorrigeerd. Verder voldoen vrijwel alle productiedossiers begin 2007 aan de hiervoor geldende interne richtlijn.

2: Het beheer van kunstvoorwerpen van het Rijk.

De AR heeft over 2005 deze onvolkomenheid gehandhaafd, omdat de nieuwe regeling voor het beheer van museale voorwerpen in 2005 nog niet van kracht was en de overige maatregelen gericht op een beter beheersysteem in 2005 nog niet waren geïmplementeerd.

Het beheer van kunstvoorwerpen is in 2006 in opzet geregeld en volledig. De Regeling materieelbeheer museale voorwerpen is op 6 december 2006 gepubliceerd en treedt per 1 april 2007 in werking. Alle standaard bruikleenovereenkomsten zijn juridisch aangescherpt en geactualiseerd op het punt van toezicht en handhaving. De beheerders van de departementale kunstcollecties zijn geïnformeerd over de omgang met bruiklenen en voorbereid op de invoering van de nieuwe regeling. Het aantal uitleningen is teruggebracht. Naar verwachting zal de AR de onvolkomenheid over 2006 nog wel handhaven, omdat nog niet van alle verbetermaatregelen de werking kan worden vastgesteld. De werking van de verbeteracties wordt door OCW in 2007 strikt gemonitored.

In de bijlage «Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer» van dit jaarverslag wordt nog verder ingegaan op deze twee onvolkomenheden en de maatregelen die zijn getroffen om de geconstateerde tekortkomingen in het verslagjaar 2006 en de jaren daarna te voorkomen.

2. Mededeling over de bedrijfsvoering

Ik verklaar dat de onder mijn verantwoording aangegane verplichtingen, gedane uitgaven en gerealiseerde ontvangsten en de daarbij horende standen in de jaarrekening met redelijke zekerheid conform Europese regelgeving, Nederlandse wetten, AmvB’s en ministeriële regelingen tot stand zijn gekomen.

OCW stuurt zijn bedrijfsprocessen onder meer door risicoanalyses uit te voeren, tijdig beheersmaatregelen te treffen en door een expliciet normenkader te geven voor het financieel en materieel beheer. Het management draagt hieraan bij door in de planning- en controlcyclus periodiek verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering. Met ingang van 2006 is in deze verantwoordingen ook expliciet gerapporteerd over de financiële rechtmatigheid en over de wijze waarop de beleidsinformatie is opgesteld. Mede op grond van deze verantwoordingen ben ik van mening dat OCW het afgelopen jaar de bedrijfsprocessen in voldoende mate heeft beheerst. De volgende processen vragen echter nog extra aandacht:

1. Urennormen in de bve- en vo-sector

2. Examens MBO / functioneren KCE

3. Autorisaties SAP

Hieronder geef ik een toelichting op deze processen.

Ad 1: Urennormen in de bve- en vo-sector

De Inspectie van het onderwijs constateerde in 2005 dat 13% van de onderzochte opleidingen in studiejaar 2004–2005 niet voldeed aan de 850-urennorm. Deze constatering was aanleiding voor een extra onderzoek naar de naleving van de urennormen in de vo-sector en bve-sector in het voorjaar van 2006. In reactie op de uitkomsten van dit extra onderzoek van de inspectie en de AD, zijn verscheidende maatregelen aangekondigd om de naleving in het komende jaar op niveau te brengen (Kamerstuk 27 451, nr. 60). Eén van de maatregelen betreft extra onderzoek in studiejaar 2006/2007. In het voorjaar vindt een uitgebreid onderzoek plaats. Wanneer tekortkomingen worden geconstateerd, dan volgen sancties. Alle vo-scholen en bve-instellingen zijn in september 2006 en februari 2007 per brief geïnformeerd over de eisen waar aan moet worden voldaan, over de maatregelen en over de mogelijke sancties. De Tweede Kamer (Tweede Kamer, 27 451, nr. 63) is op 12 februari 2007 geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot uitvoering van de eerder aangekondigde maatregelen.

Ad 2: Examens MBO/functioneren KCE

Naar aanleiding van de tekortkomingen die de Inspectie van het onderwijs in september 2005 heeft geconstateerd zijn in 2006 met KCE diverse afspraken gemaakt over het verbeter- en implementatietraject. Deze afspraken moeten worden gezien als een aanvulling op de door KCE ondernomen acties. KCE heeft voor zowel het studiejaar 2005/2006 als voor 2006/2007 wijzigingen doorgevoerd in zijn werkwijze. Aanleidingen waren de bevindingen van de inspectie en de uitkomsten van de zelfevaluatie van KCE. Daarnaast heeft het studiejaar 2005/2006 gediend als overgangsjaar, waarin de onderwijsinstellingen verder vorm konden geven aan het competentiegerichte onderwijs en de daarbij behorende examinering. KCE heeft dit jaar gebruikt om tot een aangepaste onderzoeksopzet te komen door te experimenteren met de nieuwe werkwijze en de nieuwe standaarden, zoals die voor het studiejaar 2005/2006 zijn vastgesteld. De evaluatie van dit overgangsjaar heeft wederom geleid tot een aantal veranderingen in de werkwijze van KCE. De kwaliteit van examinering is in 2005/2006 t.o.v. 2004/2005 met 18% verbeterd; 74% van de mbo-opleidingen heeft examinering die voldoet aan de landelijke kwaliteitsstandaarden. Tegelijkertijd heeft KCE 118 afkeurende verklaringen verstrekt. Bij 591 opleidingen die niet aan de standaarden voldoen, heeft KCE zich onthouden van een oordeel. Een onderdeel dat zeker voor verbetering vatbaar is, is de inrichting van de jaarlijkse onderzoekscyclus van KCE. Het verbetertraject van KCE richt zich nu dan ook op het (beter) toepassen van proportionaliteit in praktijk en het reduceren van beheerslasten voor instellingen. De Inspectie van het onderwijs is, als toezichthouder op het functioneren van KCE, verzocht haar onderzoek uiterlijk september/oktober 2007 uit te voeren, zodra het auditjaar 2006/2007 is afgerond.

Ad 3: Autorisaties SAP

In 2005 bestond het risico van doorbreking van primaire functiescheiding in het SAP (het financieel-administratief systeem van het departement). Voor een aantal medewerkers was het in principe mogelijk om gegevens te manipuleren of om op onrechtmatige wijze betalingen te verrichten. Bij de accountantscontrole en de controle van de logging over 2005 is daar echter niets van gebleken.

Gedurende 2006 zijn acties uitgevoerd om deze situatie te verbeteren. Er zijn procedurele maatregelen getroffen om de kans op misbruik van de te ruime autorisaties te minimaliseren. Helaas bleken deze maatregelen door onder meer technische complicaties niet te volstaan. De verwachting is dat deze complicaties begin 2007 verholpen worden. Bij de accountantscontrole over 2006 zijn wederom geen onrechtmatigheden gebleken door het gebruiken van de te ruime autorisaties gedurende 2006. Volledige zekerheid hierover bestaat echter nog niet.

Een aantal processen waarover ik vorig jaar rapporteerde dat deze onvoldoende beheerst werden, beheerst OCW inmiddels wel in voldoende mate. Hieronder noem ik deze processen en geef ik een toelichting bij de wijze waarop de control is verbeterd.

Financieel beheer IB-Groep.

Gedurende 2006 is veel aandacht besteed aan de interne bedrijfsvoeringsprocessen en de kwaliteit van het financieel beheer ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van OCW-regelgeving. In overleggen met de Hoofddirecteur en Raad van Toezicht stonden deze onderwerpen prominent op de agenda. In 2006 is een audit uitgevoerd op de procesbeheersing. De hieruit geconcludeerde verbetermaatregelen zijn in gang gezet. De Auditdienst constateerde in 2006 dat het financieel beheer binnen de IB-Groep is verbeterd. De structurele borging van de verbeteringen verdient nu nog mijn aandacht. In 2007 zullen de verbeteringen worden gevolgd en de Auditdienst zal een vervolgaudit op die van 2006 uitvoeren. Deze zal na de zomer de voorlopige resultaten opleveren.

Ketenbekostiging.

Er zijn verschillende, reguliere overleggremia (ketenregieoverleg) ingesteld waar zaken op operationeel, tactisch en strategisch niveau aangaande het BRON/VO traject worden besproken. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt (op operationeel, tactisch en strategisch niveau, inclusief escalatiepaden) en vastgelegd tussen OCW, LNV, IB-Groep, IvhO en CFI inzake de vulling van BRON en de gegevenslevering uit BRON/VO. CFI heeft verder een SLA met de IB-Groep vastgesteld voor wederzijdse gegevensleveringen en de mate van dienstverlening. Hiermee is de ketenbekostiging VO op orde en in control.

3. Overige risico’s en beheersmaatregelen

In deze paragraaf zijn een aantal onderwerpen opgenomen die niet van dusdanig gewicht waren dat deze gemeld moeten worden in de mededeling bedrijfsvoering (zie de vorige paragraaf), maar die toch het vermelden waard zijn.

Adequate implementatie Visie op toezicht

In het najaar van 2006 heeft de minister van OCW de nota Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, 30 183, nr. 11). Deze nota bevat voorstellen om het toezicht en de handhaving binnen OCW sterk te verbeteren, met het oog op het verkleinen van de risico’s zoals die zijn opgetreden bij bijvoorbeeld de HBO fraude. De implementatie is gestart eind 2006. De volgende onderwerpen hangen samen met de implementatie en hebben in 2006 al aandacht gekregen zijn:

De overheveling van uitvoeringstaken (van directie Kunsten) naar de fondsen

De overheveling van uitvoeringstaken naar de fondsen en een groter aandeel van structurele subsidies (zoals voorzien in de herijking van de cultuurnotasystematiek) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 35) maakt het bestuurlijk toezicht op de taakuitvoering door de fondsen relevanter. Bij de uitwerking van de nota «Verschil maken» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 22), waarin deze verschuiving in taken is aangekondigd, wordt meer aandacht besteed aan het toezicht door het departement op de uitvoering van die taken door de fondsen.

Het toezichtstelsel op het terrein van het cultureel erfgoed

Het toezichtstelsel op het terrein van het cultureel erfgoed is in 2006 doorgelicht en voorzien van verbeteracties. De uitvoering van deze acties moet leiden tot een volledig sluitend toezichtstelsel.

Beleid ten aanzien van zeer zwakke scholen

De Inspectie van het Onderwijs heeft gerapporteerd over de (zeer) matige kwaliteit van onderwijs op aantal scholen, waaronder een aantal islamitische scholen. Dit betreft een stelselrisico, waar het ministerie beheersmaatregelen voor treft.

Er is gewerkt aan een verbeterd interventiebeleid bij OCW (dat in 2007 doorloopt), dat meer mogelijkheden zal bieden in deze gevallen dwingend en effectief op te treden. Er is een wetsontwerp Goed Onderwijs in voorbereiding op het terrein van primair en voortgezet onderwijs, waarin voorstellen voor een adequaat handhavingsbeleid zijn opgenomen.

4. Het Audit Committee

Bij OCW functioneert een Audit Committee dat tot taak heeft de minister van OCW te adviseren.

In 2006 heeft het Audit Committee geadviseerd over de implementatie van het Interdepartementaal Onderzoek Regeldruk en Controletoren, OCW Verandert, de doorlichting van de toezichtsstelsels, het Geïntegreerd Toezicht, het Jaarverslag 2005 en het samenvattend accountantsrapport, het Rechtmatigheidsonderzoek van de Algemene Rekenkamer, Goed Bestuur, het reviewbeleid en het auditplan 2006.

Aan het Audit Committee nemen, naast de ambtelijke leden, ook drie niet-ambtelijke leden deel. Door middel van een adviesnotitie houden de niet-ambtelijke leden OCW jaarlijks een spiegel voor over het functioneren op bovengenoemde onderwerpen. Deze werkwijze leidt ertoe dat OCW steeds scherp blijft en kritische vragen durft te stellen bij haar eigen functioneren. Het Audit Committee heeft in 2006 vijf keer vergaderd.

5. Heldere beleidsdoelstellingen

Focus op de doelen van de organisatie en de effecten voor gebruikers

Voortbouwend op de stappen die al in de begroting 2006 zijn gezet heeft OCW de doelstellingen in de begroting 2007 scherper en concreter geformuleerd èn – waar mogelijk – onderbouwd met outcome- en outputindicatoren (zie voor een toelichting de publicaties Kerncijfers 2002 – 2006 OCW, Bestel in Beeld 2006, Kennis in Kaart en Onderwijsverslag). In het jaarverslag 2006 wordt ook gebruik gemaakt van de indicatoren die in de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005/06, 30 300-VIII, nr. 88) zijn genoemd. Deze brief kan als aanvulling worden gezien op de prestatiegegevens die in de begroting 2006 waren opgenomen. Deze extra inzichten over de resultaten van beleid versterken de verantwoording 2006.

Totstandkoming prestatiegegevens

Het managementteam van OCW heeft in 2005 een sjabloon vastgesteld voor het beschrijven van de totstandkoming van de prestatiegegevens die in de begroting en het jaarverslag worden opgenomen. Voor het eerst zijn deze beschrijvingen gemaakt voor het jaarverslag 2005 en ook in 2006 is, na een evaluatie, besloten hiermee door te gaan. Voor de begroting 2007 zijn daarom ook voor nagenoeg alle opgenomen prestatiegegevens beschrijvingen van de totstandkoming gemaakt. Een deel hiervan is door de auditdienst gecontroleerd en goed bevonden.

6. Verbeteren van kwaliteit van producten en dienstverlening

EWB

Het departement heeft begin 2005 door middel van een elektronische enquête opvattingen over het ambtelijk functioneren verzameld. Dit eerste externe waarderings- en behoeftenonderzoek (EWB) heeft in 2006 geresulteerd in verbeteringen die de directies in hun relatiemanagement hebben doorgevoerd. In het najaar van 2006 zijn voorbereidingen getroffen voor het geplande EWB-herhalingsonderzoek, begin 2007. Dat zal aanwijzingen kunnen opleveren over de effectiviteit van de verbeteringen die uit de eerste ronde zijn voortgekomen. Ook de departementale aanzetten tot themagericht werken worden zo aan een eerste externe toets onderworpen.

Service gericht uitvoeren

Binnen het programma Service gericht uitvoeren is het nodige bereikt met betrekking tot bekostiging en informatie:

• Met de invoering van Lumpsum PO is in de processen en systemen van CFI een belangrijke basis gelegd voor een meer service gerichte, eigentijdse uitvoering. Voorbeeld hiervan is het realiseren van de verzamelbeschikking (voor het eerst in najaar 2006) waardoor (het bestuur van) de instelling minimaal op twee momenten per jaar over de financiële informatie beschikt.

• Met de realisatie van de 1ste release van de beleidsportalen is het mogelijk geworden dat beleidsmedewerkers van OCW online toegang hebben tot informatie die zij kunnen gebruiken voor de dossiers waar zij aan werken. In 2006 zijn inmiddels meerdere releases gerealiseerd.

• Met de informatieverschaffing via de instellingsportalen (PO, BVE) ondersteunt CFI de instellingen bij de vormgeving van het eigen beleid op basis van het lumpsum budget, het benchmarken met vergelijkbare instellingen, en beschikken de instellingen over alle overige informatie die zij nodig hebben voor de eigen processen.

Departementale takenanalyse en flexibilisering

De departementale takenanalyse is op het departement doorgezet volgens de lijnen uit de notitie OCW Verandert van november 2005 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 362, nr. 68). Dat blijkt uit het verder functioneren van eenheden als Vroegtijdig Schoolverlaten, Leren en werken, Dialoog, en OCW Verandert!. Hier werken medewerkers aan Governance/Goed Bestuur en de modernisering van het toezicht; en verder aan het herinrichten van OCW met een indeling in stelsel -en themadirecties, de bundeling van de ondersteunende bedrijfsvoering en tot slot de flexibilisering. Daarmee staat het departement klaar om de opdrachten van de nieuwe regeringsperiode ter hand te nemen. Er is geïnvesteerd in een klimaat, waarin de goede match tussen mensen en taken soepeler tot stand kan komen.

In de loop van 2006 zijn verschillende modellen voor personele «flexibilisering» de revue gepasseerd en zijn er instrumenten ontwikkeld om dat straks goed vorm te geven, te beginnen met een loopbaanscan voor de medewerkers. De activiteiten zijn er op gericht om de medewerkers en de bij hun passende, noodzakelijke -soms ook nieuwe- taken sneller bij elkaar te kunnen brengen. Een tweede doel is de bureaucratische reorganisatielasten te verminderen. Het overleg met de medezeggenschap in dit traject is vruchtbaar. De medezeggenschap helpt te verduidelijken wat er voor de medewerkers nodig is in termen van transparantie, opleidingskansen voor medewerkers en informatievoorziening.

7. Verder verbeteren interne bedrijfsvoering

MTO en competenties van medewerkers

In de tweede helft van 2006 is het tweede medewerkertevredenheidsonderzoek (MTO) gehouden. In vergelijking met de meting van 2004 valt vast te stellen, dat de OCW-er er naar eigen oordeel beter voor staat. Ook de vergelijking met een rijksbrede benchmark pakt gunstig uit. Een punt van algemene kritiek van de medewerkers is, dat -hoewel opleidingen kunnen worden gevolgd en er voldoende aandacht voor scholing is- het bijbehorende loopbaanbeleid (de carrièrekant) onvoldoende hierop aansluit.

Risicomanagement

Binnen OCW wordt gewerkt met een cyclus van managementafspraken en managementrapportages. Risicomanagement met de bijbehorende risicoanalyse is al weer enige jaren een vast basisonderdeel voor die managementafspraken. In 2006 is de structuur van de managementafspraken binnen OCW afgestemd op het INK-model en is ook de risicoanalyse met gebruikmaking van het INK-model uitgevoerd. In de managementafspraak van 2007 zijn de resultaten daarvan voor het eerst beschikbaar.

In 2006 is er, in aanvulling op de risicoanalyse op directieniveau, ook op het niveau van de portefeuillehouders een risicoanalyse uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de managementafspraken 2007 van de verschillende portefeuillehouders. Verder is er in 2006 weer een workshop risicoanalyse georganiseerd binnen OCW.

Risicomanagement heeft als onderwerp in de Beleidwijzer een plaats gekregen in de vorm van een checklist die voor de directies beschikbaar is voor gebruik in elk beleidsontwikkelingsproces. Tot slot houdt OCW door middel van regieteams scherp toezicht op de voortgang van verbeteracties naar aanleiding van opmerkingen van toezichthouders.

De omvang van het departement

Medio 2002 telde OCW 3315 fte’s. Eind 2006 was dat aantal gedaald tot 2786 medewerkers (gemeten in fte’s, incl. herplaatsers en vacatures). Met dat aantal voldeed het departement aan de afgesproken personeelsreductie (taakstelling Balkenende I en II) per 31–12–2006.

8. MenO beleid

Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik begint bij kwalitatief goede regelgeving. Om deze kwaliteit te realiseren is aandacht voor M&O nodig tijdens de beleidsvoorbereiding. Bij OCW is in 2006 hiertoe een nieuw hulpmiddel geïntroduceerd: de Beleidwijzer. Deze bevindt zich nu nog in de pilotfase. Na afronding hiervan (april 2007) is het de bedoeling dat de Beleidswijzer in alle beleidsprocessen gehanteerd zal worden.

De jaarlijkse M&O-inventarisatie heeft als doel om periodiek te inventariseren welke M&O-gevoeligheden in de regelgeving aanwezig zijn, welke risico’s daarmee samenhangen en welke beheersmaatregelen zijn getroffen om die risico’s te beheersen. OCW heeft sinds de inventarisatie over 2005 ingezet op een kwalitatieve verbetering van de M&O-inventarisatie. De inventarisatie is nu bijna volledig dekkend en besteedt bovendien aandacht aan de werking van de beheersingsmaatregelen.

Een belangrijk resultaat van de M&O-inventarisatie is het in beeld brengen van het restant M&O dat leidt tot onzekerheid over een aantal uitgaven en ontvangsten. De desbetreffende regelingen, de daarmee gemoeide bedragen en de onderbouwing van de keuze een bedrag aan restant M&O te accepteren, zijn opgenomen in de jaarrekening.

Ten slotte is in 2006 de richtlijn Misbruik en Oneigenlijk Gebruik aangepast. Met name het aanscherpen van de te hanteren definities en de vaststelling van de reikwijdte van het M&O begrip dragen bij aan een consistente argumentatie bij de vaststelling van M&O gevoeligheid van regelingen. In 2006 hebben we daarbij extra aandacht besteed aan de verheldering van de M&O gevoeligheid van subsidies en het M&O beleid van de zogenaamde «verdeelstations» zoals fondsen en platforms.

9. Sanctiebeleid specifieke uitkeringen

In 2006 zijn sancties toegepast bij een aantal specifieke uitkeringen in verband met het onrechtmatig of niet besteden van middelen. Het gaat hierbij om de volgende specifieke uitkeringen:

• Rijksbijdrage educatie 2005: In 2006 is bij de afrekening een bedrag van € 3,6 miljoen teruggevorderd omdat gemeenten hiervoor geen verplichting waren aangegaan.

• Specifieke uitkering gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid: Per 31-12-2005 stond een bedrag open van € 79,3 miljoen dat door gemeenten nog niet (rechtmatig) was besteed. In augustus hebben gemeenten toestemming gekregen om alsnog de rechtmatigheid vast te stellen van bestedingen die door instellingen in de periode 1–8–2002 tot 1–8–2006 zijn gedaan. Bestedingen die in deze periode rechtmatig zijn gedaan, mogen gemeenten in de verantwoording 2006 opnemen. Het terug te vorderen bedrag zal hierdoor naar verwachting lager liggen dan€ 79,3 miljoen.

10. Administratieve lasten

Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken de administratieve lastendruk voor burgers, en bedrijven met een kwart te verminderen. Daarnaast hebben we met de Kamer afgesproken de regeldruk voor instellingen met eenzelfde percentage terug te dringen. In juni 2005 is de Tweede Kamer geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 546, nr. 6) over de geplande reductiemaatregelen voor burgers, bedrijven en instellingen. Deze reductiemaatregelen leiden tot een administratieve lastenreductie voor instellingen van 29% in 2007 oplopend tot 39% in 2010.

De val van het kabinet in 2006 betekent echter dat de indiening van de WHOO aan de Tweede Kamer geen doorgang kon vinden en de daarbij behorende reductiemaatregelen vooralsnog niet worden ingevoerd. Nu de WHOO vertraagd is, bedraagt het gemiddelde reductiepercentage van OCW 22% in 2007. De verwachting is dat de voorstellen uit de WHOO voor 2010 alsnog worden geïmplementeerd, waardoor het percentage in de loop van de komende kabinetsperiode wordt gehaald. In 2010 zal dit voor de instellingen ook als gevolg van andere maatregelen verder oplopen tot zo’n 40%.

Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat met name in het onderwijs de beleefde en de feitelijke regeldruk sterk uiteenlopen. De minister heeft de Tweede Kamer toegezegd voor elke onderwijssector een bureaucratiebenchmark te (laten) ontwikkelen, waarmee per onderwijsinstelling inzichtelijk wordt gemaakt hoe de omvang van de bureaucratie (overhead) afgezet tegen de kwaliteit van onderwijs zich verhoudt tot vergelijkbare instellingen binnen de sector. De besturenorganisaties is gevraagd om deze benchmark te ontwikkelen. Alle besturenorganisaties hebben hier inmiddels positief op geantwoord. Voor het opzetten van de benchmarks stelt OCW subsidie beschikbaar. Om de kwaliteit van de benchmarks te waarborgen heeft OCW een klankbordcommissie opgericht, die de methodologische kwaliteit van de door besturenorganisatie uitgezette benchmark-onderzoeken voor alle onderwijssectoren toetst en bewaakt.

C. JAARREKENING

Departementale verantwoordingsstaat 2006 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Bedragen x € 1 000
  (1)(2)(3)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
  VerplichtingenUitgavenOntvangstenVerplichtingenUitgavenOntvangstenVerplichtingenUitgavenOntvangsten
 TOTAAL27 940 43327 946 8021 338 01335 214 03429 341 3081 422 408 1 394 50684 395
           
 Beleidsartikelen27 729 75527 736 1241 295 44635 043 97929 170 4321 421 9827 314 2241 434 308126 536
01Primair onderwijs7 805 5797 806 67323 30612 891 1398 314 990115 9325 085 560508 31792 626
03Voortgezet onderwijs5 655 6615 687 604151 3615 964 6515 735 25699 675308 99047 652– 51 686
04Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie2 902 3032 884 54781 0003 371 8063 138 14097 558469 503253 59316 558
05Technocentra0009 0379 0379 1999 0379 0379 199
06Hoger beroepsonderwijs1 872 4681 827 386172 039 5031 881 79546 848167 03554 40946 831
07Wetenschappelijk onderwijs3 570 6123 364 0481 4003 531 9593 396 5971 478– 38 65332 54978
08Internationaal onderwijsbeleid14 89815 0669917 81516 507812 9171 441– 18
09Arbeidsmarkten personeelsbeleid228 258228 2580179 443160 342463– 48 815– 67 916463
10Informatie- en communicatietechnologie33 07533 07547 77636 31835 62348 2613 2432 548485
11Studiefinanciering3 129 8153 129 815363 8003 572 7613 572 761340 897442 946442 946– 22 903
12Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten310 673310 67313 200286 358286 35811 559– 24 315– 24 315– 1 641
13Lesgelden7 0087 008191 8005 5275 527181 013– 1 481– 1 481– 10 787
14Cultuur584 823778 5245 9941 348 621932 84412 101763 798154 3206 107
15Media798 531794 984264 781797 288758 453252 909– 1 243– 36 531– 11 872
16Onderzoek en wetenschappen816 051868 463150 912991 753926 202204 008175 70257 73953 096
           
 Niet-beleidsartikelen210 678210 67842 567170 055170 876426– 40 623– 39 802– 42 141
17Nominaal en onvoorzien33 34133 34142000000– 33 341– 33 341– 42000
18Ministerie algemeen124 144124 144567115 221116 042303– 8 923– 8 102– 264
19Inspecties46 47946 479047 21947 219123740740123
20Adviesraden6 7146 71407 6157 61509019010

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Samenvattende verantwoordingsstaat 2006 inzake agentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Bedragen x € 1 000
 (1)(2)(3)
 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Naam agentschapTotaal batenTotaal lastenSaldo baten en lastenTotaal batenTotaal lastenSaldo baten en lastenTotaal batenTotaal lastenSaldo baten en lasten
Centrale Financiën Instellingen (CFI)45 05945 059074 43877 777– 3 33929 37932 718– 3 339
Nationaal Archief (NA)15 40815 407118 80818 5242843 4003 117283
Totaal60 46760 466193 24696 301– 3 05532 77935 835– 3 056
Naam agentschapTotaal kapitaalontvangsten Totaal kapitaalontvangstenTotaal kapitaaluitgaven Totaal kapitaalontvangstenTotaal kapitaaluitgaven Totaal kapitaaluitgaven
Centrale Financiën Instellingen (CFI)5 429 2 4008 236 7 0002 807 4 600
Nationaal Archief (NA)1 882 1 000487 100– 1 395 – 900
Totaal7 311 3 4008 723 7 1001 412 3 700

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

SALDIBALANS

Tabel 1: Saldibalans per 31 december 2006 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (x € 1000)
Uitgaven ten laste van de begroting29 341 274 Ontvangsten ten gunste van de begroting1 422 406
Liquide middelen2 022   
Rekening-courant RHB  Rekening courant RHB27 909 331
Te verrekenen extern museaal aankoopfonds49 679 Begrotingsreserve museaal aankoopfonds49 679
Rekening-courant risicopremie garantstelling88 Reserve risicopremie garantstelling88
Uitgaven buitenbegrotingsverband(= intracomptabele vorderingen)2 970 Ontvangsten buiten begrotingsverband(= intracomptabele schulden)14 529
Extra comptabele vorderingen10 074 583 Tegenrekening extra comptabele vorderingen10 074 583
Voorschotten7 758 221 Tegenrekening voorschotten7 758 221
Tegenrekening garantieverplichtingen1 130 718 Garantieverplichtingen1 130 718
Tegenrekening openstaande verplichtingen21 637 931 Openstaande verplichtingen21 637 931
DeelnemingenPM Tegenrekening deelnemingenPM
Totaal69 997 486 Totaal69 997 486

Toelichting bij de saldibalans

Uitgaven/ontvangsten 2006

De uitgaven over 2006 zijn uitgekomen op € 29 341 273 754,99 en de ontvangsten op € 1 422 405 543,93. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 29 341 308 000,= en de ontvangsten op € 1 422 408 000,=.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2006 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

Liquide middelen

Deze balansrekening geeft de saldi van de bank- en girotegoeden weer. De samenstelling is als volgt:

Tabel 2: Liquide middelen (x € 1000)
 Openstaand per 31–12–2006Openstaand per 31–12–2005
Informatie Beheer Groep00
Cultuurinstellingen2 0221 800
Overige kasbeheerders01
Totaal2 0221 801

Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het ministerie van Financiën afgewikkeld.

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2006 hebben de volgende mutaties plaatsgevonden:

• de aankoop van een collectie brieven van Vincent Van Gogh door het Van Gogh Museum;

• de aankoop van de archiefcollectie Rem Koolhaas/OMA uit 2004 is niet doorgegaan;

• verder is er een bedrag van € 2,1 miljoen, conform de besluitvorming uit het verleden beschikbaar gesteld ten gunste van het Aankoopfonds van de Mondriaan Stichting.

Tabel 3: Rekening-courant museaal aankoopfonds (x € 1 000)
Saldo 1 januari 200649 539
Rentebijschrijving 20061 621
Bijdrage aankopen 2006400
Onttrekking Museaal Aankoopfonds2 081
Terugstorting Archiefcollectie Rem Koolhaas/OMA1 000
Saldo per 31 december 200649 679

Rekening courant museaal aankoopfonds

Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het ministerie van Financiën.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Idee is dat instellingen bij het ministerie van Financiën een schatkistlening ontvangen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het ministerie van OCW een risicopremie van 0,1%-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. Deze premie wordt gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

Rekening courant risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

Voor de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen wordt een rekening-courant aangehouden bij het ministerie van Financiën.

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vordering)

Tabel 4: Uitgaven buiten begrotingsverband (x € 1000)
 Openstaand per 31–12–2006Openstaand per 31–12–2005
Te verrekenen personeel en voormalig personeel111132
Informatie Beheer Groep1 21731
Cultuurinstellingen6432 091
Overige kasbeheerders
Overig9998 742
Totaal2 97010 996

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)

Tabel 5: Ontvangsten buiten begrotingsverband (x € 1000)
 Openstaand per 31–12–2006Openstaand per 31–12–2005
Loonheffing en overige inhoudingen salarissen6 6997 952
Informatie Beheer Groep00
Cultuurinstellingen2 8643 293
Overige Kasbeheerders00
Diversen4 96626 134
Totaal14 52937 379

De af te dragen loonheffing en overige inhoudingen salarissen (departementaal personeel) hebben betrekking op de maand december 2006. In januari 2007 is dit verschuldigd bedrag betaald.

De post diversen bestaat voor € 4,4 miljoen uit vooruit ontvangen (= 2007) ESF-geld van het agentschap SZW.

Extra comptabele vorderingen

De stand van de debiteuren per 31–12–2006 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 6: Stand debiteuren (x € 1000)
 Openstaand per 31–12–2006Openstaand per 31–12–2005
01 Primair onderwijs2 65825 542
03 Voortgezet onderwijs9663 779
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie1 4572 278
06 Hoger beroepsonderwijs2 27966
07 Wetenschappelijk onderwijs
08 Internationaal onderwijsbeleid1620
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid23
10 Informatie- en communicatietechnologie3838
11 Studiefinanciering9 848 7448 310 021
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten11 73512 027
13 Lesgelden113 683113 379
14 Cultuur3681 709
15 Media11 869
16 Onderzoek en wetenschappen77 54877 223
18 Bestuursdepartement77293
19 Inspecties1314
Wachtgelden onderwijspersoneel
Solvabiliteitsbuffers Participatiefonds en Vervangingsfonds15 00015 000
Totaal10 074 5838 563 281

De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Informatie Beheer Groep Groningen verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering.

De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 7: Verstrekte leningen en voorschotten (x € 1000)
 Openstaand per 31–12–2006Openstaand per 31–12–2005
Rentedragende leningen9 751 8968 228 899
Renteloze voorschotten50 98362 507
Overige vorderingen45 86518 615
Totaal9 848 7448 310 021

De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:

Tabel 8: Rentedragende leningen en renteloze voorschotten (x € 1000)
 Rentedragende LeningenOpenstaande Voorschotten
Openstaande bedragen per 01–01–20058 228 89962 507
Nieuw verstrekt1 911 6632 170
Afgelost– 287 276– 6 752
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding– 97 241– 6 940
Correctie, w.o. omzettingen– 4 149– 2
Totaal9 751 89650 983

Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:

• de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en /of diploma norm;

• het sociaal risico bij de (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;

• de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.

De openstaande vorderingen op de onderwijsbeleidsartikelen hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten.

In het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten is een aanvullende buffer voor mogelijke tijdelijke insolvabiliteit afgesproken van € 15 miljoen (Vervangingsfonds € 10 miljoen en Partipatiefonds € 5 miljoen).

Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31–12–2006 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 9: Voorschotten naar beleidsartikel (x € 1000)
 Openstaand per 31–12–2006Openstaand per 31–12–2005
01 Primair onderwijs4 248 4656 222 929
03 Voortgezet onderwijs232 074676 181
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie418 679176 707
06 Hoger beroepsonderwijs106 94250 847
07 Wetenschappelijk onderwijs10 0232 985
08 Internationaal onderwijsbeleid9 0019 345
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid111 85250 058
10 Informatie- en communicatietechnologie64 32755 464
11 Studiefinanciering893 767 
14 Cultuur1 169 458682 177
15 Media145 816110 643
16 Onderzoek en Wetenschappen266 48799 060
18 Bestuursdepartement81 32922 947
19 Inspecties124
   
Permanente voorschotten
Totaal7 758 2218 159 367

Verreweg het grootste deel van de voorschotten die jaarlijks worden verstekt, bestaat uit de bekostiging van het primair onderwijs. Deze voorschotten worden afgerekend op basis van de aanvraag vaststelling rijksvergoeding en de daarbij gevoegde accountantsverklaring, die instellingen voor 1 juli van het daaropvolgende jaar indienen. Voor het primair onderwijs geldt dan een aanvaardbaar tijdsverloop van 2 jaar. De sterke daling van het bedrag openstaande voorschotten in het primair onderwijs wordt veroorzaakt door de overgang naar Lumpsum bekostiging met ingang van 1 augustus 2006. Het bedrag openstaande voorschotten bij Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoedingen 2006 en 2007 aan de OV-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31–12–2006 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 10: Voorschotten naar vergoedingsjaar (x € 1000)
 Openstaand per 31–12–2006Openstaand per 31–12–2005
1996227227
199700
19982727
199900
20002 7792 947
20012349 478
200214 59737 171
200338 38775 240
2004177 941844 656
20051 415 6717 189 621
Subtotaal scholen en instellingen1 649 8638 159 367
20066 108 358
Totaal scholen en instellingen7 758 2218 159 367
Permanente voorschotten
Totaal-Generaal7 758 2218 159 367

Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.

Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2006 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2005:

Tabel 11: Garantieverplichtingen (x € 1000)
 Openstaand per 31–12–2006Openstaand per 31–12–2005
Bouwleningen aan academische ziekenhuizen354 085373 269
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo8 50312 665
Bouwleningen aan scholen en instellingen bve1 7192 645
Bouwleningen aan scholen en instellingen hbo617865
Leningen studiefinanciering85128
Garanties cultuur501 037318 580
Garantie Vervangingsfonds38 00038 000
Garantie Participatiefonds1200012000
HuisvestingIB-Groep 5 500
Garanties onderzoek en wetenschappen40 77240 772
Garanties Hoger beroepsonderwijs70 50031 500
Garanties Beroepsonderwijs en volwassenen-educatie102 40041 755
Garanties Voortgezet onderwijs1 000 
Totaal1 130 718877 679

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

In het hoger beroepsonderwijs (hbo) zijn sinds 1985 geen garanties op bouwleningen meer verstrekt.

In het voortgezet onderwijs (vo) en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) worden eveneens geen garanties op bouwleningen meer verstrekt. Dit in verband met de decentralisatie van de huisvesting vo en de OKF-operatie bve. De meeste van deze leningen hebben een looptijd van gemiddeld 25 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2013 volledig hebben plaatsgevonden. Het feitelijk risico op deze garanties wordt als beperkt ingeschat.

De post leningen studiefinanciering is gebaseerd op een schatting van de waardering van de uitstaande schuld inclusief de rente, naar de stand ultimo 2005.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 501 miljoen. Hiervan is € 111 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 389 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garanties bij Onderzoek en Wetenschappen bedragen € 40,7 miljoen. Hiervan is een bedrag van € 7,8 miljoen een garantie aan de Stichting AAP voor de investeringen die Stichting AAP pleegt voor de huisvesting van de van het BPRC afkomstige chimpansees. Voorts heeft OCW zich garant gesteld voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten (€ 33 miljoen).

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en volwasseneneductie (€ 102,4 miljoen) het Hoger beroepsonderwijs (€ 70,5 miljoen) en het Voortgezet onderwijs ( € 1,0 miljoen) hebben betrekking op de door het ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen.

Openstaande verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 12: Openstaande verplichtingen (x € 1000)
Stand 1 januari 200616 641 345
Bij: correcties op de beginstand55 804
Gecorrigeerde stand 1 januari 200616 697 149
  
Bij: aangegaan in 200635 214 001
Waarvan garantieverplichtingen931 945
Totaal aangegaan in 200634 282 056
  
Af: Tot betaling gekomen in 200629 341 274
Stand 31 december 200621 637 931

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2006 is hieronder opgenomen.

Tabel 13: Openstaande verplichtingen naar beleidsartikel (x € 1000)
01 Primair onderwijs4 631 851
03 Voortgezet onderwijs5 544 608
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie2 889 935
05 Technocentra
06 Hoger beroepsonderwijs1 814 498
07 Wetenschappelijk onderwijs3 476 220
08 Internationaal onderwijsbeleid6 072
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid77 297
10 Informatie- en communicatietechnologie6 668
14 Cultuur1 390 970
15 Media685 616
16 Onderzoek en wetenschappen1 114 075
18 Bestuursdepartement121
19 Inspecties
Totaal21 637 931

Deelnemingen

Het betreft hier de deelneming in NOB-Holding. De deelneming is om niet verkregen en wordt derhalve voor € 0,00 verantwoord op de saldibalans. De begrote verkoopprijs bedraagt € 70,3 miljoen.

MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN WET- EN REGELGEVING

Studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Woonsituatie

Zowel in de WSF2000 als in de WTOS is er een mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een uitwonende-toelage. Het is onder beide regelingen voor een studerende voordelig om zich als uitwonende op te geven. In totaal is het financieel belang van uitwonende-toelagen voor de WTOS € 4 miljoen en voor de WSF2000 € 400 miljoen. De IB-Groep controleert op uitwonendheid door de adressen van studerende en ouders te vergelijken met gebruikmaking van de Gemeentelijke BasisAdministratie (GBA). Waar nodig worden aanvullende bewijsstukken opgevraagd. Een controle op de fysieke aanwezigheid van de studerende wordt niet uitgevoerd omdat deze zeer arbeidsintensief is en maatschappelijk onwenselijk wordt geacht. Op grond van onderzoek wordt het restant-M&O inzake uitwonende-toelagen geschat op circa € 30 miljoen. Voor de WTOS is een dergelijke analyse niet uitgevoerd. De omvang van het restant-M&O WTOS is daarom te bepalen op € 4 miljoen. In 2007 zal worden bezien in hoeverre het mogelijk is om in de WSF2000 de definitie van uitwonendheid volledig te koppelen aan de registratie in de GBA. Daarmee zou er op dit punt geen sprake meer zijn van restant-M&O. Bij deze afweging zal ook de ontwikkeling van de GBA als authentiek register worden betrokken.

Aanwezigheid partner

De aanwezigheid van een partner speelt een rol bij de bepaling van de (hoogte van de) aanspraak op een tegemoetkoming op grond van de WTOS. Het gaat dan om de vraag of de aanvrager geen partner met inkomen heeft. Uit een steekproef van eind 2006 is gebleken dat maximaal 2,2% van de populatie WTOS heeft aangegeven geen partner te hebben terwijl dit mogelijk wel het geval is. Het totaal aan WTOS-toekenningen in 2006 bedraagt € 270 miljoen. Het maximale bedrag aan restant-M&O komt hiermee uit op circa € 6 miljoen.

In het kader van de WSF2000 speelt het partnerbegrip een rol bij de inning van de studieschulden, omdat de aanwezigheid van een partner de draagkracht beïnvloedt. Het gaat hier per jaar om een bedrag van maximaal € 67 miljoen aan inningen in totaal. Met een steekproef is onderzocht hoeveel debiteuren die opgeven geen partner te hebben, wèl beschikken over een fiscale partner. In 4,9% van de gevallen bleek dat zo te zijn. Aangezien de definitie van fiscale partner ruimer is dan partner in de zin van de WSF2000, beschouwen we dit als een bovengrens voor het restant M&O. Het bedrag aan restant-M&O bedraagt hiermee maximaal circa € 3 miljoen.

De toets op de aanwezigheid van een partner is kwetsbaar. Met name de vaststelling dat iemand géén partner heeft is moeilijk. Controle op het partnerbegrip vindt o.a. plaats door de koppeling met de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank. Omdat het begrip partner tot en met 2005 in de diverse wetten verschillend was gedefinieerd, is dit echter geen sluitende controle. Structureel is verbetering te verwachten met de inwerkingtreding van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) per 1 januari 2006. Hiermee wordt in de diverse inkomensafhankelijke regelingen één partnerdefinitie gehanteerd. De IB-Groep bereidt een geïntensiveerd controleprogramma voor dat in de eerste helft van 2007 zal worden vastgesteld en vervolgens geïmplementeerd. Daarbij wordt gedacht aan het uitwisselen van gegevens van de IB-Groep met gegevens van bijvoorbeeld de GBA en de Belastingdienst. De verwachting is dat door deze controles het restant M&O in de toekomst verder zal dalen.

Inkomen ouders

Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien zij dat (financieel) kunnen, een bijdrage leveren aan de studie van hun kind. Wanneer ouders daartoe niet of onvoldoende in staat zijn, kan aan de studerende op grond van de WSF2000 een aanvullende beurs worden toegekend. De hoogte hiervan hangt mede af van het ouderlijk inkomen. De M&O-gevoeligheid van deze geldstroom (circa € 629 miljoen) is beperkt omdat de inkomensgegevens van de ouder(s) door de Belastingdienst worden verstrekt. Het controlebeleid is op zich toereikend om de rechtmatigheid van de verstrekte aanvullende beurs te kunnen vaststellen. De Belastingdienst is echter niet in alle gevallen in staat om van de betreffende ouders tijdig een betrouwbaar inkomen te leveren aan de IB-Groep. In 2006 heeft de IB-Groep gerapporteerd over de controle van de inkomens 2002 (bepalend voor de aanvullende beurs 2004). Hieruit blijkt dat na afronding van de controle een bedrag van circa € 5 miljoen aan restant-M&O resteert als gevolg van het feit dat de IB-Groep voor dit bedrag niet over betrouwbare inkomensgegevens van de Belastingdienst kon beschikken.

Primair Onderwijs

Schoolgewicht

Scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs ontvangen rijksmiddelen voor personele en materiële kosten op basis van leerlingaantallen en leerling- en personeelskenmerken. De gewichtenregeling stelt scholen met achterstandsleerlingen in staat om deze leerlingen onderwijs op maat te geven met behulp van extra personeelsformatie en meer materiële vergoeding. Met ingang van 1 augustus 2006 is de gewichtenregeling gewijzigd. De wijziging houdt onder meer in dat alleen nog het opleidingsniveau van de ouders bepalend is voor het gewicht. De etniciteit is vervallen. De directeur van de school bepaalt aan de hand van de verklaringen van de ouders de wegingsfactor van de leerlingen. De juistheid van de opgave van de school wordt gecontroleerd aan de hand van de ouderverklaringen. Sinds 1 augustus 2006 is de controle hierop verbeterd: jaarlijks worden steeksproefsgewijs de opgaven van ouders van hun maximale opleiding gecontroleerd aan de hand van het diplomaregister van IBG. Dit diplomaregister is sinds relatief kortgeleden bijgehouden en niet volledig (buitenlandse diploma’s kunnen ontbreken). Hoewel de controle van de IBG niet 100% waterdicht is, wordt de beheersing van het risico op restant M&O hiermee elk jaar verder teruggebracht. Van de controle gaat bovendien een preventieve werking uit. Na invoering van het onderwijsnummer zullen de controlemogelijkheden verder worden verbeterd.

De maximale onrechtmatigheid die met de gewichtenregeling gemoeid kan zijn (dus als geen enkele verklaring zou kloppen) is € 267,4 miljoen, waarvan € 9,4 miljoen voor de materiële bekostiging. Daarnaast wordt voor inzet van extra schoolmaatschappelijk werk in het kader van veiligheid en opvang risicoleerlingen een bedrag per schoolgewicht toegekend aan het bestuur van een centrale dienst. Dit geldt alleen als de som van de schoolgewichten van de basisscholen binnen het samenwerkingsverband 200 of meer is. Voor de toekenning van een bijdrage in het kader van deze regeling, is het door de scholen opgegeven schoolgewicht bepalend. De M&O-gevoeligheid van de gewichtenregeling werkt indirect door in het restant M&O van de regeling schoolmaatschappelijk werk. Daarmee is een bedrag van € 6,0 miljoen gemoeid.

Speciale groepen

Scholen in het speciaal basisonderwijs met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. Voor de aanvullende vergoeding is de opgave vereist van het aantal geregistreerde leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond. Voor kinderen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond aan een BAO-school, die afkomstig zijn uit een van de landen die in het bekostigingsbesluit WPO worden genoemd, wordt een vergoeding gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke vergoeding, geeft de school het betreffende aantal leerlingen op. Scholen komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding wanneer zij het onderwijs voor kinderen van trekkende bevolkingsgroepen (bv. schipperskinderen) en kinderen uit blijf-van-mijn-lijfhuizen verzorgen. De aanvullende vergoeding wordt verstrekt op basis van opgave van hoeveelheden leerlingen uit de bedoelde groepen. De opgave van aantallen leerlingen op basis waarvan de school in aanmerking komt voor extra vergoeding, wordt in deze gevallen gecontroleerd aan de hand van door ouders of verzorgers ondertekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de ouderverklaringen kan echter niet sluitend worden gecontroleerd. Dat is vanwege afwegingen van doelmatigheid, privacy, en in het geval van blijf-van-mijn-lijfhuizen ook vanwege de veiligheid van de leerlingen, niet wenselijk. Het restant M&O dat gemoeid is met vergoedingen voor culturele minderheden bedraagt maximaal € 17 miljoen. Voor het Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen geldt een bedrag van € 3,8 miljoen. Voor het onderwijs voor kinderen van trekkende bevolkingsgroepen en kinderen uit blijf-van-mijn-lijf huizen is jaarlijks maximaal € 3 miljoen beschikbaar.

Stimuleringsregeling beginnende directeuren PO

In de regelgeving is de voorwaarde opgenomen dat de verleende subsidie besteed moet worden aan coaching en begeleiding van een beginnende schoolleider. Het bevoegd gezag dient in het aanvraagformulier te verklaren dat de beginnende schoolleider minimaal 0,4 fte aan directeurstaken zal besteden. In de praktijk kan een beginnende schoolleider voor minder dan het genoemde aantal uren belast zijn geweest met directeurstaken. Een controle om dit risico te vermijden weegt niet op tegen de kosten en de daarmee gemoeide (extra) administratieve lasten voor scholen om deze controle te bewerkstelligen. Het gaat om maximaal 450 aanvragen per schooljaar (2005/2006 en 2006/2007) en het restant-M&O bedraagt € 2,7 miljoen.

Voortgezet onderwijs

Culturele minderheden

Scholen met leerlingen uit culturele minderheidsgroepen (cumi’s) komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. Om de juistheid van het opgegeven aantal cumi-leerlingen te onderbouwen, moet de school bewijsstukken kunnen overleggen. De aanwezigheid van de genoemde verklaringen wordt gecontroleerd. De aanwezigheid van een verklaring alleen is echter nog geen garantie dat hetgeen verklaard wordt ook juist is. Een controle inzetten op de juistheid van de verklaringen staat qua doelmatigheid niet in verhouding tot het risico. De maximale onrechtmatigheid die hiermee gemoeid kan zijn is € 3 miljoen. Omdat deze regeling per 1 januari 2007 is vervangen door het leerplusarrangement, zal per 2007 geen sprake meer zijn van restant M&O.

Cultuur

Subsidies Cultuurnota

In het kader van de Cultuurnota worden subsidies verstrekt aan instellingen. Aan de hand van ingediende jaarrekeningen die prestatiegegevens bevatten, vindt de definitieve vaststelling van de subsidies plaats. Bij instellingen kan de uiteindelijke hoogte van de subsidie worden beïnvloed door substantieel onderpresteren en de gemaakte kosten. OCW kan dan een lagere subsidie vaststellen. Zowel de prestatiegegevens als de gemaakte kosten worden door de instelling zelf opgegeven. De instelling zou deze cijfers kunnen aanpassen aan de begrote aantallen respectievelijk kosten uit het beleidsplan dat als basis voor de aanvankelijke toekenning heeft gediend. Daardoor zou een eventuele lagere vaststelling vermeden kunnen worden.

Onder de systematiek van de Cultuurnota is het uitgangspunt dat instellingen die per jaar € 125 000 of meer aan subsidie ontvangen hun financiële jaarverantwoording laten certificeren door een public accountant. Waar de jaarwaarde van de subsidie onder de € 125 000 blijft, kan die certificering echter achterwege blijven. Bij subsidies onder € 125 000 wordt deze eis ondoelmatig geacht. De eis staat qua effect in termen van administratieve lastenverlichting niet in verhouding tot het geriskeerde bedrag. De Raad voor Cultuur beoordeelt de besteding zowel tijdens de midterm review als bij de vierjaarlijkse beoordeling. Bovendien oefenen de verantwoordelijke accountmanagers van OCW en controllers van de drie cultuurdirecties concreet toezicht uit op de subsidie-ontvangers. Het gaat in totaal om 200 instellingen en een totaalbedrag van maximaal € 8,6 miljoen aan restant M&O.

JAARREKENING CENTRALE FINANCIËN INSTELLINGEN (CFI)

CFI heeft als primaire taak het bekostigen van onderwijsinstellingen en het verstrekken van financiële middelen aan gemeenten conform wet- en regelgeving van de minister van OCW. Naast de bekostiging is de informatietaak van CFI steeds belangrijker door ontwikkelingen als de instellingsportalen, Onderwijs in Cijfers, en «horizontaal toezicht». Naast het implementeren van belangrijke beleidswijzigingen, als bijvoorbeeld invoering Lumpsum in het Primair Onderwijs, zijn in 2006 dan ook diverse projecten uitgevoerd op het gebied van de informatievoorziening.

Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat (bedrag x € 1 000)
 (1)(2)(3) = (2)-(1)
 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Totale baten45 05974 43829 379
Totale lasten45 05977 77732 718
Saldo van baten en lasten– 3 339– 3 339
    
Totale kapitaalsontvangsten2 4007 0004 600
Totale kapitaalsuitgaven5 4298 2362 807
Tabel 2: Gespecificeerde baten en lasten (bedrag x € 1 000)
 (1)(2)(3) = (2)-(1)
OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Baten   
Opbrengst moederdepartement43 77070 89227 122
Opbrengst overige departementen1 3461 346
Opbrengst derden1 1891 336147
Rente10013030
Bijzondere baten734734
Totaal baten45 05974 43829 379
    
Lasten   
Apparaatskosten40 75073 63632 886
– personele kosten26 68927 8371 148
– materiële kosten14 06145 79931 738
Rentelasten500157– 343
Afschrijvingskosten3 3592 721– 638
– materieel3 3592 721– 638
– immaterieel
Overige lasten4501 263813
– dotaties voorzieningen450125– 325
– buitengewone lasten1 1381 138
Totaal lasten45 05977 77732 718
    
Saldo van baten en lasten– 3 339– 3 339

De oorspronkelijk vastgestelde begroting 2006 (€ 45,1 miljoen) wijkt substantieel af van de realisatie (€ 74,4 miljoen). De oorzaak hiervan is de grote incidentele projectenportefeuille (ondermeer Lumpsum PO, Beleidsportalen OCW en Geïntegreerd Toezicht, Onderwijsnummer, ESF). Deze baten (en lasten) zijn niet in de begroting opgenomen. De begrote opbrengst vanuit het moederdepartement is gelijk aan de bijdrage van OCW t.b.v. de going concern, de realisatie is inclusief de additionele projectfinanciering.

Het exploitatietekort CFI 2006 is € 3,3 miljoen. Indien dit tekort ten laste wordt gebracht van de exploitatiereserve, resulteert dit in een negatief eigen vermogen van € 0,8 miljoen. Het tekort is in hoofdzaak het gevolg van uitloop en onvoorziene nazorg van projecten.

Tabel 3: Balans (bedragen x € 1 000)
 Balans per 31–12–2006Balans per 31–12–2005
Activa  
Immateriële vaste activa
Materiële vaste activa8 0344 216
– Grond en gebouwen
– Installaties en inventarissen8 0344 216
– Overige materiele vaste activa
Voorraden
Debiteuren1 7551 395
Nog te ontvangen2 6316 533
Liquide middelen14 78517 087
Totaal activa27 20529 231
   
Passiva  
Eigen Vermogen– 7702 819
– exploitatiereserve2 5692 061
– verplichte reserve
– onverdeeld resultaat– 3 339758
Leningen bij het MvF8 6803 128
Voorzieningen3 2163 672
Crediteuren3 4735 794
Vooruit ontvangen bedragen8 3426 564
Nog te betalen4 2647 254
Totaal passiva27 20529 231
Tabel 4: Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1 000)
 (1)(2)(3) = (2)-(1)
OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
1. Rekening courant RHB 1 januari 200617 85417 084– 770
    
2. Totaal operationele kasstroom– 4 834– 1 0683 766
    
3a Totaal investeringen (-/-)– 2 400– 6 538– 4 138
3b Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)
3. Totaal investeringskasstroom– 2 400– 6 538– 4 138
    
4a Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)– 250– 250
4b Eenmalig storting van moederdepartement (+)
4c Aflossingen op leningen (-/-)– 3 029– 1 4481 581
4d Beroep op leenfaciliteit(+)2 4007 0004 600
4. Totaal financieringskasstroom– 6295 3025 931
    
5. Rekening courant RHB 31 december 2006 (= 1+2+3+4)9 99114 7804 789

In 2006 heeft CFI voor € 6,5 miljoen geïnvesteerd. Het grootste deel betreft inventaris en hardware ten behoeve van de oplevering van Europaweg 2, waar CFI in september 2006 is ingetrokken. Het overige deel betreft investeringen voor ontwikkelde portalen.

De daling van het rekening courant per 1 januari 2006 met € 2,3 miljoen wordt verklaard door meerdere (en tegengestelde) effecten in het werkkapitaal. Zo is de post nog te ontvangen met € 3,9 miljoen afgenomen, als gevolg van een meer zuiver betalingsritme van de projectfinanciering. De posten crediteuren en nog te betalen zijn in totaal met € 5,3 miljoen afgenomen, doordat er minder facturen in de pijplijn zitten. Conform afspraak prestatiecontract 2006 is de storting van € 0,25 miljoen aan moederdepartement ten laste van het eigen vermogen gebracht. Daarnaast beïnvloedt het negatieve exploitatiesaldo de operationele kasstroom.

JAARREKENING NATIONAAL ARCHIEF

1. Inleiding

1.1 Algemene doelstelling

De doelstelling van het Nationaal Archief is een breed en gevarieerd publiek inzicht in de geschiedenis van Nederland te verschaffen, door haar unieke collectie, beschikbaar te stellen en op basis daarvan informatie te verstrekken, activiteiten te organiseren en kennis over te dragen.

De collectie van het Nationaal Archief bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid

1.2 Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Krachtens de archiefwet heeft de minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden.

Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra. Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 van de rijksbegroting.

2. Financieel resultaat 2006

Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat Nationaal Archief (bedrag x € 1 000)
 Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2006Realisatie 2006Verschil
Baten15 40818 8083 400
Lasten15 40718 5243 117
Saldo1284283
    
Kapitaalontvangsten1 000100– 900
Kapitaaluitgaven1 882487– 1 395
Tabel 2: Gespecificeerde baten en lasten (bedrag x € 1 000)
 Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2006Realisatie 2006Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting 2006
Baten   
Opbrengst moederdepartement OCW:14 63815 422784
    
– personeel/materieel13 64814 434786
– fusieverplichtingen RHC’s990988– 2
Opbrengst derden:7501 294544
– detacheringen / divers300421121
– dienstverlening / decl. uren250580330
– verhuur depots / ruimtes20029393
Rentebaten:206949
Buitengewone baten:02 0232 023
– bijzondere baten0320320
– vrijval voorzieningen0294294
– (vrijval) project / subsidiegelden01 4091 409
Totaal baten15 40818 8083 400
Lasten   
Apparaatskosten:14 41917 3722 953
– personeel6 8317 760– 929
– materieel2 6044 0881 484
– huren / huisvesting3 1953 685490
– projectkosten79985152
– reservering landelijk (RHC’s)990988– 2
Rentelasten8064– 16
Kapitaallasten908700– 208
– afschrijfkosten materieel908700– 208
– afschrijfkosten immaterieel  0
Dotaties voorzieningen:0352352
Buitengewone lasten03636
Totaal lasten15 40718 5243 117
Saldo van baten en lasten1284283

3. Balans

Tabel 3: Balans (bedragen x € 1 000)
 Balans 31–12–2006Balans 31–12–2005
Activa  
Immateriële activa00
Materiële vaste activa2 0982 608
– grond en gebouwen706800
– installaties en inventarissen1 3921 808
– overige materiële activa00
Voorraden4342
Debiteuren464862
Nog te ontvangen465288
Liquide middelen3 3294 222
Totaal activa6 3998 022
Passiva  
Eigen vermogen579295
* exploitatiereserves295855
* verplichte reserves00
* onverdeeld resultaat284– 560
Leningen bij het Ministerie van Financiën1 2921 489
Voorzieningen620642
Vooruit ontvangen projectgelden2 3722 747
Crediteuren9101 363
Nog te betalen6261 486
Totaal passiva6 3998 022

4. Kasstroom

Tabel 4: Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1 000)
 Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2006Realisatie 2006Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2006
1. Rekening-courant RHB per 1 januari3 3104 222912
    
Saldo baten -/- lasten1284283
Afschrijvingen908700– 208
Voorzieningen (inclusief dubieuze debiteuren)5858
Mutaties werkkapitaal– 1 548– 1 548
Totaal operationele activiteiten909– 506– 1 415
    
2 Totaal investeringen in activa (-/-)– 1 000– 190810
Totaal boekwaarde desinvesteringen
Totaal investeringskasstroom– 1 000– 190810
    
3 Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
Eenmalige storting door moederdepartement (+)
Aflossing op langlopende leningen (-/-)– 882– 297585
Aflossing vermogensbestanddelen
Beroep op leenfaciliteit(+)1 000100– 900
Totaal financieringskasstroom118– 197– 315
    
4 Rekening courant RHB per 31 december3 3373 329– 8

5. Toelichting op het resultaat

In 2005 is bij het Nationaal Archief een reorganisatie uitgevoerd, om de formatie van het Nationaal Archief beter op het (vernieuwde) takenpakket aan te laten sluiten en om invulling te geven aan de taakstellingen. De formatie is 126,9 fte.

Deze reorganisatie heeft in financieel opzicht zijn weerslag gehad op de (bijgestelde) begroting voor 2006. Er is begroot op een klein negatief resultaat in 2006.

Door een combinatie van het (meer dan begroot) verwerven van externe financiering voor een aantal projecten, sterke sturing op beperking van de kosten en door het doorschuiven van een aantal projecten en activiteiten naar 2007, is het gerealiseerd resultaat omgebogen naar een positief saldo van € 284 000.

Ten opzichte van de begroting 2006 vallen vooral de niet begrote subsidiegelden (€ 1 013 000,–) en de doorgeschoven projectgelden (€ 396 000,–) op.

Door het positieve resultaat is het agentschapvermogen van het Nationaal Archief toegenomen tot € 579 000,– en is daarmee de financiële basis van de organisatie op een gezond peil gebracht. De solvabiliteit en de liquiditeit van het agentschap zijn in 2006 verbeterd ten opzichte van het jaar 2005.

Het jaar 2006 heeft voor het Nationaal Archief inhoudelijk vooral in het teken gestaan van het voorbereiden van en het verwerven van financiering voor de speerpunten uit het Beleidsplan 2007–2010. Dit Beleidsplan is eind 2006 goedgekeurd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: ZBO’s EN RWT’s

De rijksbegrotingvoorschriften schrijven voor dat in de begroting een bijlage wordt opgenomen met een opsomming van alle RWT’s (rechtspersonen met een wettelijke taak) en ZBO’s (zelfstandige bestuursorganen) die onder de verantwoordelijkheid van het departement vallen, de bijdrage van het departement aan deze instellingen en het beleidsartikel waarop die bijdrage wordt verantwoord. Onderstaand zijn deze gegevens opgenomen, waarbij wordt aangetekend dat voor wat betreft de onderwijsinstellingen de gegevens per onderwijssoort zijn geaggregeerd.

Bedrag x € 1 miljoen
InstellingRWTZBO1Begroting 2006Realisatie 2006Artikel
Stimulerings- en verdeelfondsen-kunstenfondsenJaJa   
• Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst  21,021,314
• Stichting fonds voor de amateurkunst en podiumkunsten  14,314,714
• Stichting fonds voor podium programmering en marketing  6.66,714
• Stichting fonds voor de scheppende toonkunst  1,72,114
• Mondriaanstichting2  8,315,314
• Stichting Nederlands fonds voor de film  11,812,214
• Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur  1,92,014
Stimulerings- en verdeelfondsen – letterenfondsenJaJa   
• Stichting fonds voor de letteren  5,75,914
• Stichting Nederlands literair productie- en vertalingsfonds  2,42,414
• Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties (STIFO)  15,415,815
Commissariaat voor de MediaJaJa3,63,815
Nederlandse Omroepstichting Ja76,262,515
Omroepbestel (alleen landelijk)3JaJa750,2717,515
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs4 (ca 8000 scholen, waarvan 33% openbaar. Hier is het totale bedrag voor primair onderwijsgenoemd)Ja 7 659,08 270,31
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs5Ja 4 009,04 118,93
Regionale verwijzingscommissie VO Ja7,67,43
Regionale Opleidingscentra (ROC’s) en vakinstellingenJa 2 330,72 270,94
Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (voorheen landelijke organen voor beroepsonderwijs)JaJa103,2110,24
Instellingsbesturen hoge scholen6Ja 1 819,21 876,86
Instellingsbesturen universiteiten7Ja 2 680,22 764,47
Open Universiteit NederlandJa 34,0834,87
Academische ZiekenhuizenJa 506,3511,57
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)Ja 86,087,816
Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijke Onderzoek (TNO)Ja 193,7197,316
Koninklijke Bibliotheek (KB)Ja 35,5936,216
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)JaJa301,5308,116
Stichting Participatiefonds/VervangingsfondsJaJa14,012,91
Informatie BeheergroepJaJa114,8126,51, 3, 4, 6, 11, 12, 13
Bedrijfsfonds voor de Pers Ja00Nvt
Landelijke commissie toezicht indicatiestelling speciaal onderwijsJa 2,42,41

1 Betreft de ZBO’s op grond van de kaderwet

2 In de begroting 2006 is per abuis maar een deel van de uitgaven opgenomen; de totale begroting bedroeg 13,7 miljoen

3 Zowel in de begroting als in de realisatie zijn de uitgaven van het Commissariaat voor de Media en de Nederlandse Omroepstichting, die ook apart worden genoemd, nogmaals meegeteld bij het onderdeel omroepbestel (alleen landelijk).

4 Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT

5 Idem

6 Betreft middelen die direct en indirect aan de hogescholen beschikbaar worden gesteld

7 De definitieve rijksbijdragen aan de universiteiten kunnen als gevolg van wijzigingen in bekostigingsgegevens enigermate afwijken van de gepresenteerde bedragen. Aan de hier genoemde bedragen kunnen geen rechten worden ontleend

8 In de begroting 2006 stond hier foutief 340,0

9 In begroting 2006 stond hier foutief 45,5 (zie tabel 16,2 van de begroting 2006)

BIJLAGE 2: TOEZEGGINGEN AAN DE ALGEMENE REKENKAMER

In deze bijlage wordt ingegaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het departementale jaarverslag van het jaar 2005 en de maatregelen die zijn getroffen om de geconstateerde tekortkomingen in het verslagjaar 2006 en de jaren daarna te voorkomen.

Audit Actielijst 2006 van het Ministerie van OCW
Stand van zaken RJV2005Conclusie Algemene RekenkamerAanbeveling Algemene RekenkamerToezeggingen/maatregelen minister
Onvolkomenheden financieel beheer en materieelbeheer
Er zijn verbeteringen aangebracht in de opzet van de interne controle bij Cfi. Deze hebben echter nog onvoldoende effect gehad. Zo heeft Cfi enkele fouten in het registreren van verplichtingen niet gesignaleerd.Zoals toegezegd door de minister is er een nieuwe richtlijn voor de productiedossiers opgesteld.Omdat de richtlijn vrij recent gereed is gekomen, voldoen de meeste productiedossiers hier nog niet aan.Er is sprake van een onvolkomenheid in de interne controle bij Cfi. Hierdoor ontstaan risico’s voor de rechtmatigheid van de uitgaven en verplichtingen.Zorg voor een goede uitvoering van de interne controle waardoor fouten tijdig gesignaleerd en gecorrigeerd kunnen worden.Volg de opgestelde richtlijn voor de productiedossiers.In 2006 is de interne controle bij Cfi verder verbeterd. Voor de bekostigingsprocessen zijn alle risico’s geïnventariseerd. De voor 2006 geformuleerde beheersmaatregelen zijn geïmplementeerd. Het risicomanagement is ingebed in de planning en controlcyclus.In 2006 heeft de AD een audit uitgevoerd naar de beheersing van de risico’s binnen het primaire proces van Cfi. Door de verbetering van de interne controle kunnen fouten tijdig worden gesignaleerd en gecorrigeerd. Eind 2006 voldoen de productiedossiers van de bekostigingsprocessen aan de hiervoor in 2005 opgestelde richtlijn. Van de gegevensverwerkende processen moet nog bij één eenheid de aanpassing van de dossiers in de eerste helft van 2007 worden afgerond.
    
ICN heeft een deel van de vermiste kunstvoorwerpen getraceerd.Er is een pakket aan maatregelen ontwikkeld om beheer en toezicht op uitleningen van Rijkskunst te verbeteren. Hiermee moeten vermissingen in de toekomst worden voorkomen. Deze maatregelen zijn nog niet geïmplementeerd.Doordat de verbetermaatregelen voor het beheer en toezicht nog niet zijn geïmplementeerd, blijft het risico op vermissing van waardevolle kunstvoorwerpen vooralsnog bestaan.Implementeer het opgestelde pakket van maatregelen.Het beheer van kunstvoorwerpen is in 2006 in opzet geregeld. Er zijn vele stappen gezet om een ordelijk en controleerbaar beheer van de kunstvoorwerpen van het Rijk mogelijk te maken. De Regeling materieelbeheer museale voorwerpen is op 6 december 2006 gepubliceerd en treedt per 1 april 2007 in werking. Hiermee ontstaat een juridische grondslag voor een ordelijk en controleerbaar beheer.Bovendien zijn in 2006 alle standaard bruikleenovereenkomsten juridisch aangescherpt en geactualiseerd op het punt van toezicht en handhaving. De beheerders van de departementale kunstcollecties zijn geïnformeerd over de omgang met bruiklenen en voorbereid op de invoering van de nieuwe regeling. Er zijn afspraken gemaakt over de begeleiding vanuit het ICN in 2007. Begin 2007 zal de werkwijze verder gepreciseerd worden in de administratieve organisatie (AO). ICN expliciteert daarin de verantwoordelijkheden voor het interne beheer en het toezicht van de bruikleennemers. De AO is aanvullend op de nieuwe regeling. In verband met de actualisatie van de collectieadministratie is op 31 december 2006 de stand opgemaakt van het aantal vermiste kunstvoorwerpen. In maart 2007 wordt de Tweede Kamer voorzien van een slotrapportage. Aanvullend is het aantal bruikleennemers inmiddels met 20% teruggebracht en in 2007 wordt het aantal verder verminderd.

BIJLAGE 3: TOPINKOMENS

Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (stb. 2006, 95) is een overzicht opgenomen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare loon van de ministers. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2006 vastgesteld op € 171 000.

Bedragen in euro’s
FunctieBelastbaar jaarloon 2005Pensioen-afdrachten 2005Totaal 2005Belastbaar jaarloon 2006Pensioen- afdrachten 2006Ontslag-vergoedingTotaal 2006
Auditor80 52715 68896 21519 8971 492344 607365 996
P&O Adviseur58 20414 30372 5078 1651 150326 106335 421
Auditor46 35911 48057 83918 9493 601214 989237 539
Auditor45 0069 58354 58930 8405 368189 802226 010
Organisatorisch medewerker FD56 44512 68469 12941 8528 860237 802288 514

BIJLAGE 4: AFKORTINGEN

ADAuditdienst
AMvBAlgemene maatregel van bestuur
AOAlgemeen overleg met de Tweede Kamer
APSAlgemeen Pedagogisch Studiecentrum
ARAlgemene Rekenkamer
atcaccountability, toezicht en controle
AWIRAlgemene wet inkomensafhankelijke regelingen
baobasisonderwijs
bblberoepsbegeleidende leerweg
bbpbruto binnenlands product
BISONBeraad Internationale Samenwerking Onderwijs
bolberoepsopleidende leerweg
BPRCBiomedical Primate Research Centre
BRIMBesluit Instanthouding Monumenten
BsikBesluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur
bveberoepsonderwijs en volwasseneneducatie
BZKministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
caocollectieve arbeidsovereenkomst
CBSCentraal Bureau voor de Statistiek
CERICentre for Educational Research and Innovation
CernEuropese organisatie voor kern- en hoger energiefysica
CFICentrale Financiën Instellingen
CinopCentrum voor innovatie van opleidingen
COSCommissie van Overleg Sectorraden
CPBCentraal Planbureau
CPGCentrum voor Parlementaire Geschiedenis
Crebocentraal register beroepsopleidingen
CrihoCentraal register instellingen hoger onderwijs
cumiculturele minderheden
CVICommissie van Indicatiestelling
CWTSCentrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies
DAADDeutscher Akademischer Austausch Dienst
D&CDagarrangementen en Combinatiefuncties
DeltaDutch education: learning at top level abroad
DIADuitsland Instituut Amsterdam
DPHODuitsland Programma Hoger Onderwijs
EchoExpertisecentrum voor allochtonen in het hoger onderwijs
ECNEnergie Centrum Nederland
EEREuropese Economische Ruimte
eeteconomie, ecologie, technologie
EIBEuropees Instituut voor Bestuurskunde
EmbcEuropese moleculaire biologische conferentie
EmblEuropees moleculair biologische laboratorium
END-erExpert National Délegué
EPEuropees Platform
ERISEEEducation Reform Initiative in South East Europe
ESAEuropees ruimte agentschap
ESFEuropees Sociaal Fonds
ESOEuropese organisatie voor astronomisch onderzoek
EUEuropese Unie
evcerkenning van verworven competenties
EVDEconomische Voorlichtingsdienst
EZministerie van Economische Zaken
FESFonds Economische Structuurversterking
fpuflexibele pensioen uittreden
FNNFrans Nederlands Netwerk
FNUFrans-Nederlandse Universiteit
ftefulltime equivalent (formatie-eenheid)
G30Dertig grootste gemeenten
GBAGemeenschappelijke Basisadministratie Persoonsgegevens
GIONGronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs
gsbgrote stedenbeleid
havohoger algemeen voortgezet onderwijs
hbohoger beroepsonderwijs
HGISHomogene Groep Internationale Samenwerking
hohoger onderwijs
hrmhuman resources management
HuygensHigh level university year to gain excellence in the Netherlands
IALSInternational Adult Literacy Project
IBInternationaal Beleid
IB-GroepInformatie Beheer Groep
ibointerdepartementaal beleidsonderzoek
ibpintegraal personeelsbeleid
IBSInstitut Biologie Structurale
ICInternationaal Cultuurbeleid
ICBInspectie Cultuurbezit
ICESInterdepartementale Commissie Economische Structuurversterking
ICES/KISInterdepartementale Commissie Economische Structuurversterking / werkgroep kennisinfrastructuur
ICNInstituut Collectie Nederland
ictinformatie- en communicatie technologie
I/DInstroom/Doorstroom
idinstitutional development
id’ersinstroom/doorstroom
ifinterim functievervulling
igbointernationaal georiënteerd basisonderwijs
igvointernationaal georiënteerd voortgezet onderwijs
IHEInternational Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering
IHSInstitute for Housing and Urban Development Studies
IISGInternationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis
iivoin instellingstijd verzorgd onderwijs
ILGInvesteringsbudget Landelijke Gebied
ILLInstitut Laue-Langevin
ilrindividuele leerrekening
IMONInternationale Mobiliteit in het Onderwijs
INDImmigratie- en Naturalisatiedienst
iointernationaal onderwijs
iobkin hun ontwikkeling bedreigde kleuters
ipbintegraal personeelsbeleid
ipointerprovinciaal overleg
ISIOInterdepartementale stuurgroep internationaal onderwijs
ISOInterstedelijk Studentenoverleg
ISSInstitute of Social Studies
ISVInvesteringsbudget Stedelijke Vernieuwing
ITCInternational Institute for Aerospace Survey and Earth Sciences
ITSInstituut voor Toegepaste Sociale Wetenschap
IVAInstituut voor Arbeidsvraagstukken
JOBJongerenorganisatie Beroepsonderwijs
KansKoninkrijk der Nederlanden, algemeen programma voor nauwe samenwerking tussen scholen
KBKoninklijke Bibliotheek
kblkaderberoepsgerichte leerweg
KCEKwaliteitscentrum examensmbo
kdc-zmlkinderdagcentrum zeer moeilijke kinderen
keakleinschalig experiment achterstandsbestrijding
KebbKennisuitwisseling beroepsonderwijs bedrijfsleven
KICHKennis- en informatienetwerk Cultuur Historie
KNAWKoninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen
KPCKatholiek Pedagogisch Centrum
ksbkwalificatiestructuurberoepsonderwijs
ksekwalificatiestructuureducatie
LAKSLandelijk Actie Komité Scholieren
LAOLesgeven Anders Organiseren
lbklandelijk beleidskader (onderwijsachterstanden)
LCOJLandelijk Centrum voor Onderwijs en Jeugdzorg
LCTILandelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling
LCWLes- en cursusgeldwet
lglichamelijk gehandicapte leerlingen
lgfleerlinggebonden financiering
lhclarge hadron collider
LICALandelijk Informatie Centrum Aansluiting vo-hbo
LinQvo-talenplan, versterking talenonderwijs Frans-Duits
lioleraar in opleiding
LNVministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
loblandelijk orgaan beroepsonderwijs
LOKVLandelijke Organisatie Kunstzinnige Vorming
lomleer- en opvoedingsmoeilijkheden
looklandelijk overleg onderwijskansen
LOFARLow Frequency Array
LSVbLandelijke Studentenvakbond
LVLALandelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren
lwooleerwegondersteunend onderwijs
MARINMaritiem Research Instituut Nederland
mavomiddelbaar algemeen voortgezet onderwijs
mbomiddelbaar beroepsonderwijs
MenOmisbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen
MEVMacro Economische Verkenningen
MGKMax Grootte Kenniscentrum
MKBMidden- en kleinbedrijf
mlkmoeilijk lerende kinderen
momaatschappij oriëntatie
moamanagement, ondersteuning, arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden
moumemorandum of understanding
mpvmeervoudige publieke verantwoording
MSMMaastricht School of Management
mspmonumenten selectie project
MTNLMulticultulere Televisie Nederland
Mvv-procedureProcedure machtiging voorlopig verblijf
NAANederlands Audiovisueel Archief
NACEENetherlands America Commission for Educational Exchange
NAONederlandse Accreditatie Organisatie
Neth-ERNetherlands House for Education and Research (te Brussel). Een samenwerkingsverband van VSNU, KNAW, TNO, NOW, BE-raad, HBO-raad, SenterNovem en Nuffic.
nbiniet bekostigde instelling
NBLCNederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum
NCWNederlanse Christelijke Werkgeversbond
NemoNew Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie)
NESONetherlands Education Support Office
Ngonon-gouvernementele organisatie
NIASNetherlands Institute for Advanced Studies
NIBUDNationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
NICLNationaal Informatiecentrum Leermiddelen
NIDINederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut
NIPONederlands Instituut voor de Publieke Opiniepeiling
NIZWNederlands Instituut voor Zorg en Welzijn
NLRNationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium
NMaNederlandse Mededingingsautoriteit
noatNederlandstalig onderwijs aan anderstaligen
NOBNederlandse Omroepproductie Bedrijf
NOSNederlandse Omroep Stichting
NOWTNederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie
NPSNederlandse Programma Stichting
NRFNationaal Restauratie Fonds
NROGNationaal Regieorgaan Genomics
NT2Nederlands als tweede taal
NTUNederlandse Taalunie
NTU/INLNederlandse Taalunie/Instituut voor Nederlandse Lexicologie
NUCNationale Unesco Commissie
NufficNetherlands universities foundation for international cooperation
NWONederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
oa’sonderwijsassistenten
oaltonderwijs in allochtone levende talen
OCWministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OCTOOnderwijscentrum Toegepaste Onderwijskunde
ODAOfficial Development Association
odinonderzoek deelnemersinformatie
oeronderwijs- en examenregeling
OESOOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
oioonderzoeker in opleiding
okonderwijskansen
OMOpenbaar Ministerie
OPTAOnafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
osontwikkelingssamenwerking
OUOpen Universiteit
OUNLOpen Universiteit Nederland
OVOpenbaar Vervoer
ovskopenbaar vervoer studentenkaart
owbonderzoek en wetenschapsbeleid
o&ionderwijs en informatie samenleving
pabopedagogische academie basisonderwijs
PFParticipatiefonds
PIRLSProgress in International Reading Literature Study
pisaprogramme for international student assessment
poprimair onderwijs
PV EUPermanente vertegenwoordiging bij EU
R&DResearch and Development
RADRijksarchiefdienst
RDMZRijksdienst voor de Monumentenzorg
rhcregionale historische centra
rmcregionale meld- en coördinatiefunctie
ROAResearchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt
rocregionaal opleidingencentrum
sbaospeciaal basisonderwijs
sbdschoolbegeleidingsdienst
SBOSectorbestuur voor de onderwijsarbeidsmarkt
sbosecundair beroepsonderwijs
SCPSociaal en Cultureel Planbureau
sfstudiefinanciering
sfbstudiefinancieringsbeleid
SICAStichting Internationale Culturele Activiteiten
SLOStichting Leerplan Ontwikkeling
sloasubsidiering landelijke onderwijsondersteunende activiteiten
sospeciaal onderwijs
STTStichting Toekomstbeeld der Techniek
SurfSamenwerkingsorganisatie voor netwerkdienstverlening en informatie- en communicatietechnologie in het hoger onderwijs en onderzoek
SZWministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TeleacTelevisie Academie
TIMMSTrends in International Mathematics and Science Study
TKTweede Kamer
tlotegemoetkoming lerarenopleiding
TNONederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
tomteamonderwijs op maat
top-modelmodel voor transparante onderwijsprogrammering
TS17-tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg(volgens hoofdstuk 3 van de WTOS)
TS18+tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op VO18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS)
uhduniversitair hoofddocent
UNESCOUnited Nations Educational Scientific and Cultural Organisation
UvAUniversiteit van Amsterdam
UWVUitvoering Werknemersverzekeringen
vavovoortgezet algemeen volwassenenonderwijs
vbovoorbereidend beroepsonderwijs
vbtbvan beleidsbegroting tot beleidsverantwoording
VFVervangingsfonds
Visievolledige internationale studie Europa
vmbovoorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
VNGVereniging van Nederlandse Gemeenten
VNOVerbond van Nederlandse Ondernemingen
vovoortgezet onderwijs
VO18+Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS)
VSNUVereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten
(v)so(voortgezet) speciaal onderwijs
vsvvoortijdig schoolverlaten
vtbverbreding techniek in het basisonderwijs
vvevoor- en vroegschoolse educatie
vwovoorbereidend wetenschappelijk onderwijs
VWSministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WAOWet arbeidsongeschiktheid
WBSOWet bevordering speur- en ontwikkelingswerk
WEBWet Educatie en Beroepsonderwijs
WECWet op de Expertise Centra
WFHOWetsvoorstel Financiering in het Hoger Onderwijs
WeTeNStichting Wetenschap en Techniek Nederland
WMOWet Medezeggenschap Onderwijs
WMSWet Medezeggenschap Scholen
wowetenschappelijk onderwijs
wpwetenschappelijk personeel
WPOWet op het primair onderwijs
WSFWet studiefinanciering
wsnsweer samen naar school
WSNS+Weer Samen Naar School Plus
wtcwetenschap- en techniekcommunicatie
WTOSWet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten
WTOS18+tegemoetkoming studiekosten voor leerlingen en studenten die minimaal 18 jaar zijn en geen recht hebben op SF of VO18+ (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS)
WVAWet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen
WWWerkloosheidswet
ZATZorg Advies Team
zbozelfstandig bestuursorgaan
zmlkmeer moeilijk lerende kinderen
zmokzeer moeilijk opvoedbare kinderen
zvooziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekspersoneel

BIJLAGE 5: TREFWOORDEN

Aankoopfonds 198, 199

Aanvullende beurs 123, 124, 127, 128, 129, 208

Achterstallig recht 230

Achterstandenbeleid 27, 28, 29, 38, 41, 42, 194

Allochtonen 14, 21, 23, 60, 87, 91, 176, 223

Anno 168

Arbeidsmarktknelpunten 76, 105

Arbeidsmarkt 5, 10, 12, 17, 20, 26, 27, 30, 38, 44, 51, 60, 62, 65, 70, 76, 78, 87, 101, 102, 103, 105, 106, 110, 113, 168, 175, 182, 196, 201, 203, 206, 225, 227, 243

Arbeidsvoorwaarden 21, 103, 105, 106, 181, 182

Arbo 19, 24, 31, 34, 48, 54, 58, 65, 107, 122, 124, 125, 127, 129, 135, 136, 138, 140, 141, 149, 150, 153, 159, 195, 234

Archeologie 146, 148, 150, 152

Archiefwet 214

Archieven 146, 148, 150, 151, 152, 214

Aspasia 169, 176

Basisbeurs 123, 124, 125, 126, 128, 129

Basisvorming 6, 21, 52, 53, 240

Beeldende kunst 147, 150, 156, 219

Bekostiging 27, 29, 30, 31, 32, 38, 45, 47, 48, 50, 51, 52, 56, 58, 60, 63, 64, 67, 69, 71, 83, 92, 117, 160, 168, 170, 183, 188, 190, 191, 192, 203, 208, 209, 211, 219, 220

Beroepskolom 62, 68, 70, 237

Beroepsonderwijs 5, 17, 21, 60, 61, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 76, 99, 100, 115, 182, 183, 196, 201, 203, 205, 206, 219, 223, 225, 227, 228, 232, 233, 234, 236, 237, 238, 240, 242, 243

Beroepsopleidende leerweg 122, 135, 142, 223, 227, 232, 237

Beroepspraktijkvorming 64, 232, 237

Beurzenprogramma 85, 86, 96

Bibliotheken 146, 148, 153, 154

Bilaterale samenwerking 169

BPRC 169, 171, 205, 223

Bve Raad 242

Bve-sector 63, 64, 65, 67, 189

Cao 106, 223

Collegegeldkrediet 132, 133

Collegegeld 85, 132, 233

Convenant 14, 46, 62, 65, 68, 102, 107, 109, 113, 114, 163

Cultureel erfgoed 100, 146, 150, 151, 191

Cultureel ondernemerschap 153

Culturele diversiteit 155, 156, 157

Cultuur en school 19, 27, 45, 58, 59, 62, 155, 156, 157

Cultuuruitingen 19, 146, 155

De bekostiging 63

Decentralisatie arbeidsvoorwaarden 105, 107

Deelname 24, 26, 33, 35, 41, 73, 78, 80, 82, 83, 88, 90, 91, 97, 122, 135, 154, 179, 180

Deregulering 20, 47, 63, 64, 171

Didactische cursus 65

Differentiatie 19, 23, 46, 78

Doorstroom 14, 17, 20, 25, 44, 49, 55, 60, 61, 66, 67, 68, 78, 79, 84, 90, 106, 110, 175, 224, 230, 237

Duale opleidingstrajecten 65

Duurzaam verblijfsrecht 134

Educatie 5, 17, 21, 29, 39, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 65, 74, 82, 100, 111, 112, 113, 118, 119, 120, 121, 147, 155, 156, 162, 177, 178, 182, 183, 194, 196, 201, 203

Educatie 205, 206, 223, 225, 226, 228, 233, 234, 236, 237, 239, 240, 243

ESF 40, 62, 200, 212, 223

FES 15, 17, 18, 22, 28, 29, 38, 39, 45, 47, 49, 50, 51, 52, 62, 66, 67, 167, 168, 169, 172, 174, 224

Film 148, 149, 150, 219

Fondsen 19, 23, 146, 148, 149, 150, 191, 194, 202, 205, 219

Gedragscode schoolkosten 142

Genomics 169, 226, 235

Gewichtenregeling 32, 38, 39, 208, 209

Havo/vwo 17, 21, 25, 44, 242

Hoger beroepsonderwijs 80, 81, 100, 112, 113, 122, 182, 183, 196, 201, 203, 205, 206, 224, 235, 237, 238, 240, 244

Hoger onderwijs 5, 20, 21, 22, 25, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 85, 86, 88, 89, 90, 91, 92, 94, 96, 97, 113, 125, 127, 132, 133, 223, 224, 227, 234, 235, 244

Hoofdlijnenakkoord 107, 108, 195

Huisvesting 28, 38, 39, 40, 46, 148, 171, 205, 215, 230

Inburgering 63, 74, 147, 181, 183, 236

Individuele leerrekening 72, 73, 224

Informatie- en communicatietechnologie 5, 196, 201, 203, 206, 227

Inkomensafhankelijke regelingen 129, 137, 207, 223

Instroom 14, 20, 28, 63, 65, 84, 86, 87, 88, 90, 91, 94, 101, 107, 112, 168, 169, 175, 224, 230

Integraal personeelsbeleid 20, 103, 111, 114, 224

Internationaal cultuurbeleid 100, 155, 156, 157

Internationale samenwerking 23, 83, 85, 95, 100, 155, 169, 179

Inventaris 18, 37, 45, 54, 55, 70, 107, 110, 157, 194, 212, 213, 216

KCE 71, 72, 189, 190, 225, 237

Kennisnet 118, 119, 120

Kinderopvang 39, 105, 107, 108

Koers 50, 65, 85, 153

Kwalificatiestructuur 60, 62, 64, 70, 71, 72, 110, 111, 112, 113, 225, 232

Kwaliteit 12, 13, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 32, 34, 36, 37, 38, 41, 43, 45, 47, 54, 57, 58, 60, 61, 63, 65, 70, 71, 72, 75, 77, 78, 79, 80, 82, 85, 86, 87, 90, 92, 93, 105, 110, 111, 112, 113, 115, 118, 119, 120, 144, 146, 151, 153, 154, 155, 167, 168, 172, 188, 190, 191, 192, 194, 195, 225, 236, 237, 238

Kwaliteitsbeleid 103

Kwaliteitscentrum examens 225

Landelijke publieke omroep 163

Leenfaciliteit 123, 124, 130, 131, 132, 213, 217

Leerlingenzorg 39

Leerlinggebonden financiering 21, 26, 28, 38, 39, 41, 42, 74, 225

Leerlingvolgsysteem 25

Leermiddelen 38, 117, 226

Leerplicht 14, 24, 27, 38, 56, 67, 225

Leraren in opleiding 114

Lerarenopleidingen 20, 103, 111, 112, 136, 227

Lesgeld 5, 136, 138, 139, 143, 144, 145, 196, 201

Letteren 219

Leven lang leren 12, 14, 15, 72

Levensonderhoud 134, 138

Liquiditeit 170, 217, 238

Maatwerk 35, 54, 68, 105, 106

Managementrapportage 193

Materiële vergoedingen 27, 28, 30

Mediawet 160, 162, 165

Meeneembaarheid 133

Meeneembare studiefinanciering 13

Middelbaar beroepsonderwijs 22, 60, 63, 225, 228, 231, 232, 233, 234, 235, 237, 238, 241, 242, 243

Monumenten 13, 18, 146, 147, 148, 151, 152, 223, 225, 236

Monumentenzorg 18, 148, 150, 151, 227

Musea 18, 23, 147, 148, 150, 151, 152, 158, 188, 198, 199, 221, 242

Numerus fixus 82, 87

OALT 29, 108, 183

Onderwijskansen 225, 226

Onderwijsprogrammering 227, 242

Onderzoekspersoneel 103, 175, 228

Ontwikkelingssamenwerking 226

Participatie 32, 50, 80, 82, 89, 91, 105, 106, 107, 108, 122, 135, 147, 177, 179, 201, 205, 219, 227

Personeelsbeleid 5, 10, 26, 30, 65, 103, 107, 109, 113, 175, 176, 182, 196, 201, 203, 206

Podiumkunsten 150, 219

Prestatiebeurs 123, 124, 126, 128, 131, 202

Primair onderwijs 5, 6, 13, 18, 19, 20, 21, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 41, 96, 100, 101, 106, 108, 112, 115, 117, 156, 177, 178, 182, 196, 201, 203, 206, 219, 227, 228, 230, 231, 233, 240, 241

Raad voor Cultuur 23, 146, 151, 185, 187, 210

Rechtspositie 48, 83

Regeerakkoord 20

Reisvoorziening 123, 124, 125, 126

Rendement 62, 66, 67, 73, 79, 80, 108

Rentabiliteit 241

Rentedragende lening 124, 131, 132, 201, 202

Renteloze voorschotten 131, 132, 201, 202

Rijksbijdrage 74, 87, 194, 214, 219

Schoolbegeleiding 27, 34, 227

Schoolbudget 114

Schoolkosten 135, 136, 138, 139, 142, 143, 228

Schoolontwikkeling 111, 112

Solvabiliteit 170, 201, 202, 217, 241

Speciaal onderwijs 24, 28, 29, 33, 38, 39, 97, 108, 111, 144, 208, 219, 227, 228, 233, 241, 242, 243

Studentenmobiliteit 133

Studentenmonitor 91, 127, 130

Studiefinanciering 5, 92, 100, 122, 123, 125, 127, 128, 129, 130, 132, 133, 134, 135, 141, 182, 185, 196, 201, 202, 203, 205, 207, 227, 228, 230, 239

Studieschuld 207

Technocentra 5, 76, 77, 182, 196, 206

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 5, 196, 201, 207, 227, 228

Tempobeurs 126, 128

Toegankelijkheid 19, 21, 29, 63, 79, 122, 123, 124, 125, 127, 135, 136, 138, 140, 141, 243

Uitstroom 20, 26, 61, 65, 84, 87, 88, 90, 94, 178

Uitval 6, 12, 14, 49, 51, 52, 53, 55, 67, 69, 79, 84, 90, 108, 113, 237

Variëteit 62, 67

Vernieuwingsimpuls 169, 175, 176, 177

Vervangingsfonds 32, 50, 201, 202, 205, 219, 228

Vmbo 12, 13, 17, 21, 25, 44, 45, 46, 47, 49, 53, 54, 55, 56, 68, 69, 125, 126, 144, 228, 231, 232, 233, 234, 235, 238, 240, 241, 242, 243

Voor- en vroegschoolse educatie 38, 39, 228

Voortijdig schoolverlaten 6, 13, 14, 21, 48, 62, 67, 68, 69, 70, 228

Vouchers 18, 19, 80, 82, 92, 156, 157

Wachtgeld 201

WEC 33, 39, 228

Weer samen naar school 28, 38, 41, 228

Wet op de beroepen in het onderwijs 110

Wetenschappelijk onderwijs 14, 44, 81, 82, 100, 122, 178, 182, 196, 201, 203, 206, 228, 231, 232, 233, 234, 235, 238, 240, 241, 242, 243, 244

Wetenschapsbudget 15, 167, 170

Wisselwerking 154, 167, 171

WPO 33, 209, 228

Ziektekosten 103, 104, 139, 181, 182, 228

Ziekteverzuim 65, 66, 105, 106, 107, 108, 113

Zij-instromers 114

Zorgbudget 50

Zorgstelsel 128, 139

BIJLAGE 6: BEGRIPPEN

AANTAL GEDIPLOMEERDEN IN EEN ONDERWIJSSECTOR

Het op de peildatum (1 oktober) bepaalde aantal afgestudeerden in het direct daaraan voorafgaande schooljaar of het geraamde aantal afgestudeerden in een(deel-)onderwijssector. Voor het primair onderwijs geldt het aantal deelnemers dat de sector po verlaat in het schooljaar voorafgaan aan de peildatum en in een andere onderwijssector instroomt.

AANTAL ONDERWIJSDEELNEMERS IN EEN ONDERWIJSSECTOR

Het op de peildatum (1 oktober) getelde of geraamde aantal ingeschreven onderwijsdeelnemers in een (deel-)onderwijssector.

ACHTERSTALLIG RECHT

Achterstallig recht, te verdelen in achterstallig lager recht en achterstallig hoger recht betreft een correctie voor onterecht (niet) verstrekte studiefinanciering. Oorzaken van deze achterstallige rechten zijn onder meer (onbewuste) fouten in de gegevens die studenten moeten aanleveren, fouten van de IB-Groep bij verwerking van die gegevens en fraude.

AGENTSCHAP

Een agentschap is één van de modellen voor verzelfstandiging, namelijk een interne verzelfstandiging met een beheersmatig karakter. De ministeriële verantwoordelijkheid en het budgetrecht van de Kamer worden door deze verzelfstandiging niet ingeperkt. Een agentschap past een baten-lastenstelsel toe, heeft een afzonderlijke plaats in de begroting en voert een administratie los van de begrotingsadministratie van het moederministerie.

APPARAATSKOSTEN

Het totaal van de personele en materiële uitgaven (voor huisvesting, energie, apparatuur, schoonmaken etc.) van het ministerie.

ARTIKEL

Eenheid voor het boeken van uitgaven of ontvangsten op de begroting. Onderling samenhangende begrotingsartikelen worden samengevoegd op één hoofdbeleidsterrein. Begrotingsartikelen hebben een uniek nummer op de begroting en zijn veelal op te splitsen in meerdere artikelonderdelen.

ARTIKELONDERDEEL

Onderdeel van een begrotingsartikel. Artikelonderdelen maken geen deel uit van de begrotingsstaat.

ASPASIA

Stimuleringsprogramma dat beoogt een initiërende bijdrage te leveren aan de vergroting van de doorstroom van vrouwen van universitair docent naar universitair hoofddocent.

ASSISTENT OPLEIDING

De assistent opleiding duurt een half tot één jaar en leidt op tot niveau één van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, niveau één is het laagste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen zijn meestal vanaf ca. 16 jaar oud.

ATHENEUM

Het atheneum is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Er wordt op het atheneum geen Grieks en Latijn gegeven. Andere schooltypen in het vwo zijn het gymnasium en het lyceum.

ATC: ACCOUNTABILITY, TOEZICHT EN CONTROLE

Een project dat zich richtte op de toezichtsarrangementen met de instellingen, de richtlijnen voor de verantwoording en de controle door accountants.

AUDIT COMMITTEE

Een toezicht- en adviesorgaan op het gebied van de bedrijfsvoering.

BASISBEROEPSOPLEIDING

De basisberoepsopleiding duurt twee tot drie jaar en leidt op tot niveau twee van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen die naar een basisberoepsopleiding gaan zijn ca. 16 jaar oud.

BASISONDERWIJS

Basisonderwijs wordt gegeven aan scholen voor basisonderwijs en is bestemd voor leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar. Het onderwijs omvat in principe acht aaneensluitende jaren. De overkoepelende term voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs is primair onderwijs.

BASISVORMING

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) beginnen met een periode van onderbouw van drie jaar. Het doel is een brede vorming te geven aan leerlingen tussen 12 en 15 jaar. Er is geen strikte scheiding tussen algemene en technische vakken. Onderbouw is geen schooltype, maar een inhoudelijke vernieuwing die geldt voor alle schooltypen binnen het voortgezet onderwijs die aanvangen na het basisonderwijs.

BATEN-LASTENSTELSEL

In een baten-lastenstelsel worden de uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de integrale kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie en leidt daarmee tot een doelmatiger beheer.

BEDRIJFSVOERING

De sturing en beheersing van bedrijfsprocessen binnen een ministerie om de beleidsdoelstellingen te realiseren. Het gaat dan om zowel de primaire als de ondersteunende processen.

BEGROTINGSWET

Wet waarbij de financiële vastlegging van het te voeren beleid met betrekking tot een begrotingsjaar is geautoriseerd. De wet bevat ramingen van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten.

BELEIDSEVALUATIE

Onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van het te voeren (ex ante) en/of gevoerde (ex post) beleid.

BELEIDSINTENSIVERING

Verhoging van uitgaven en/of verlaging van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt.

BELEIDSTERREIN

Het beleidsterrein is de afbakening van een aandachtsgebied binnen de taakopdracht van het departement. Per begroting worden de begrotingsartikelen zodanig afgebakend en gegroepeerd dat deze gezamenlijk een helder beeld geven van de onderwerpen van beleid.

BEROEPSKOLOM

De route van vmbo, via mbo, naar hbo.

BEROEPSONDERWIJS

Beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het algemeen voortgezet onderwijs (avo), en is voor leerlingen vanaf ca. 16 jaar. Het beroepsonderwijs omvat vier opleidingsniveaus: de assistent opleiding, de basisberoepsopleiding, de vakopleiding en de middenkader- of specialistenopleiding. Alle opleidingen bevatten een beroepsopleidende leerweg (beroepspraktijkvorming 20–60%) en een beroepsbegeleidende leerweg (meer dan 60% beroepspraktijkvorming).

BEROEPSOPLEIDENDE EN BEROEPSBEGELEIDENDE LEERWEG

Binnen het middelbaar beroepsonderwijs zijn twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol vindt de opleiding hoofdzakelijk op de school plaats, minimaal 20% en maximaal 60% van de studieduur is een praktijkdeel. In de bbl opleiding omvat de beroepspraktijkvorming minimaal 60% of meer van de studieduur.

BEROEPSPRAKTIJKVORMING

Het onderricht in de praktijk van het beroep.

BUDGETTAIR NEUTRAAL

Zonder effect op het saldo van uitgaven en ontvangsten van de begroting.

CENTRAAL REGISTER BEROEPSOPLEIDINGEN

Het centraal register beroepsopleidingen (crebo) is een systematische geordende verzameling van gegevens met betrekking tot de opleidingen uit de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs die door de bekostigde en niet-bekostigde instellingen worden verzorgd. Het crebo bevat een overzicht van opleidingen per instelling en registreert voor elke deelkwalificatie welke exameninstellingen de externe legitimering kunnen verzorgen.

CENTRAAL EXAMEN

Het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Het maakt samen met het schoolexamen deel uit van het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), en voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Zie eindexamen.

CERTIFICAAT

Voor een met succes afgerond vak of deelkwalificatie kan een certificaat worden verkregen. Meerdere certificaten kunnen leiden tot een diploma, ter afsluiting van een volledige opleiding. Certificaten zijn te behalen in het algemeen vormend onderwijs, het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, educatie en beroepsonderwijs (vanaf 1–8-97) en de Open Universiteit. Bij voldoende afsluiten van de opleiding schoolleiders primair onderwijs wordt ook een certificaat behaald.

CERTIFICAATEENHEID

Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met certificaateenheden. Certificaateenheden hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs. In het nieuwe mbo dat in augustus 1997 van start is gegaan worden de certificaateenheden vervangen door deelkwalificaties.

COLLEGEGELD

Collegegeld is de verplichte eigen bijdrage van de student. Collegegeld is verschuldigd door de inschrijving als student voor een voltijdse, deeltijdse of duale opleiding aan een universiteit of hogeschool.

DEELKWALIFICATIE

Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met deelkwalificaties. Deelkwalificaties hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs.

DIPLOMA

Bij het met succes afronden van een bepaalde opleiding wordt een diploma verkregen. Dit geldt voor het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), het hoger algemeen vormend onderwijs (havo), het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), educatie en beroepsonderwijs (na 1–8-97) en voor de deeltijd opleiding tot leraar speciaal onderwijs.

DOELMATIGHEIDSKENGETAL

Een doelmatigheidskengetal geeft de kostprijs per activiteit of prestatie aan.

DOELTREFFENDHEIDSKENGETAL

Een doeltreffendheidskengetal geeft de mate aan waarin zich beoogde en niet beoogde effecten van beleid voordoen.

EDUCATIE

Educatie is gericht op de bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren van volwassenen door de ontwikkeling van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen, alsmede bij maatschappelijke behoeften.

Educatie omvat opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren, opleidingen Nederlands als tweede taal en opleidingen gericht op sociale redzaamheid. Educatie is uitsluitend voor volwassenen. Waar mogelijk sluit de educatie aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs

EINDEJAARSMARGE

De eindejaarsmarge is het bedrag dat moet worden gecompenseerd in, respectievelijk mag worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar. Het gaat daarbij om een tekort of overschot (als saldo van de uitgaven en ontvangsten) in het betreffende begrotingsjaar. De eindejaarsmarge bedraagt maximaal 1% van het begrotingstotaal. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.

EINDEXAMEN

Het eindexamen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bestaat uit twee delen: het schoolexamen en het centraal examen. Het schoolexamen wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Zie ook centraal examen, schoolexamen.

EINDTERMEN

Definitie van de kennis, vaardigheden en competenties die van deelnemers op elk van de kwalificatieniveaus worden verwacht

EINDTOETS BASISONDERWIJS

Eindtoets voor het basisonderwijs, die scholen kunnen gebruiken om hun resultaten te meten en te kunnen vergelijken met andere scholen. Ongeveer 75% van de scholen gebruikt de eindtoets basisonderwijs van het Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito).

EXAMEN

Een examen is een afsluiting van een opleiding of een deel van een opleiding. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) zijn voltooid na het examen. De meeste opleidingen in beroepsonderwijs en educatie kunnen worden afgesloten met een examen of een staatsexamen. In het hoger onderwijs kan er aan het eind van het eerste studiejaar een propedeutisch examen zijn. Na vier jaar is er een afsluitend examen. Zie ook centraal examen.

FINANCIEEL BEHEER

Het geheel van maatregelen, voorzieningen en regels voor het opstellen, verwerken, vastleggen en controleren van de uitgaven, de verplichtingen, de ontvangsten en de voorschotten van het ministerie.

FINANCIEEL BEHEERBRIEF

In de financieel beheerbrief geeft het ministerie van Financiën (DAR) op basis van de rapporten van de OCenW-accountantsdienst en eigen onderzoeken haar opmerkingen bij het financieel beheer over een bepaald jaar en de ontwikkelingen naar het hierop volgend jaar. Deze brief verschijnt uiterlijk 1 september van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarop de brief betrekking heeft.

GEDWONGEN WINKELNERING

De gemeenten zijn volgens de WEB verplicht om educatie bij roc’s in te kopen voor zover de gemeente deze financiert uit het rijksbudget educatie. Deze verplichting is in de WEB opgenomen om enerzijds de gemeenten en de roc’s gelegenheid te geven een contractrelatie tussen beide op te bouwen en anderzijds om een doorlopende leerlijn en soepele doorstroming vanuit de educatie naar het mbo te waarborgen.

GENOMICS

Het door grootschalige DNA sequentieanalyse in kaart brengen van mensen, dieren, planten en micro-organismen en het grootschalig onderzoek naar de functie van genen en de manier waarop erfelijke eigenschappen zoals vastgelegd in de genen, worden vertaald naar het functioneren van een cel en uiteindelijk het gehele organisme. Ook «high throughput» technologieën zoals proteomics en metabolomics en de bioinformatica, die informatieverwerking en analyse van de zeer grote hoeveelheden complexe data mogelijk maken, vallen onder genomics.

GETUIGSCHRIFT

De afgestudeerden van een hoger beroepsopleiding (hbo) of een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs (wo) ontvangen een getuigschrift. Hierop staat vermeld de studierichting en het vak. Indien een lerarenopleiding is gedaan wordt ook de bevoegdheidsgraad vermeld. Bij het hoger beroepsonderwijs worden ook vermeld: voltijd- of deeltijdopleiding, de duur van de opleiding en de titel.

GIGAPORT

Project waarmee wordt beoogd Nederland een voorsprong te geven in de ontwikkeling en het gebruik van een geavanceerde en innovatieve internettechnologie.

GROTE TECHNOLOGISCHE INSTITUTEN

Hieronder vallen de volgende instellingen: Stichting Waterloopkundig Laboratorium, Stichting Grondmechanica Delft, Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, Stichting Maritiem Research Instituut Nederland en Energiecentrum Nederland (het ECN ontvangt sinds 1983 geen bijdrage meer van OCenW).

GYMNASIUM

Het gymnasium is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Op het gymnasium zijn Grieks en Latijn verplicht. Andere schooltypen in het vwo zijn het atheneum en het lyceum.

HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS

Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Hoger algemeen voorgezet onderwijs duurt vijf jaar, voor leerlingen van 12–17 jaar. Het bereidt leerlingen hoofdzakelijk voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo).

HOGER BEROEPSONDERWIJS

De bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs (hbo) duren vier jaar en zijn bestemd voor studenten met een diploma havo, vwo of mbo 4-jarig. Het hbo is georganiseerd in zeven sectoren (Chroho-onderdelen) en wordt gegeven aan 50 hogescholen. Het maakt samen met het wetenschappelijk onderwijs deel uit van het hoger onderwijs.

HOGER ONDERWIJS

Het hoger onderwijs omvat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo).

INBURGERING

Inburgering is de eerste fase van integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Hierbij wordt gestreefd nieuwkomers door een vlot en intensief programma zo snel mogelijk een vorm van zelfredzaamheid te laten bereiken. Het inburgeringstraject heeft een welzijns- en educatieve component. De educatieve component is een programma dat kan bestaan uit onderwijs in Nederlands als tweede taal, maatschappelijke oriëntatie en beroepenoriëntatie.

INDIVIDUELE LEERREKENING

Spaarrekening bestemd voor scholing en opleiding.

IN HUN ONTWIKKELING BEDREIGDE KLEUTERS

Onderwijs voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is er afgestemd op de specifieke moeilijkheden die jonge kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Iobk-onderwijs wordt gegeven aan afdelingen, verbonden aan scholen voor speciaal basisonderwijs en is voor kinderen van 3–7 jaar met ontwikkelingsproblemen.

INDIVIDUEEL VOORBEREIDEND BEROEPSONDERWIJS

Het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) maakt deel uit van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en is bedoeld voor leerlingen die veel hulp en individuele aandacht nodig hebben. Het ivbo is onderwijs in de eerste fase van het voortgezet onderwijs en duurt vier jaar, voor leerlingen van 12–16 jaar. Met ingang van 1 augustus 1998 is het ivbo veranderd in afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs. Zie ook leerwegondersteunend onderwijs.

INK MODEL

Een model van de Stichting INK waarmee de kwaliteit van de organisatie en de behaalde resultaten kan worden gemeten.

INTENSIVERING

Zie beleidsintensivering.

KANJERS

Een nationale keurcollectie van bijzondere gebouwen en complexen uit verschillende tijden. Rijksmonumenten die om verschillende redenen grote cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en waarvan de instandhouding van groot belang is.

KAS-/VERPLICHTINGENADMINISTRATIE

Een administratie waarin de aangegane verplichtingen worden geregistreerd, tezamen met de hieruit voortvloeiende betalingen in het jaar van aangaan en eventuele volgende jaren. Gedane betalingen worden geregistreerd in relatie tot de aangegane verplichtingen, zodat de nog openstaande verplichtingenbedragen kunnen worden vastgesteld.

KASVERSCHUIVING/KASSCHUIF

Een vervroeging of vertraging van de uitgaven over de jaargrens heen.

KENNISCENTRA BEROEPSONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN

Per bedrijfstak of groep van bedrijfstakken is er een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb). Het bestuur van een kbb bestaat uit werkgevers en werknemers (bipartiet) of uit vertegenwoordigers werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen (tripartiet).

KENGETAL

Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie en/of de ontwikkeling van een beleids- of productieproces.

KWALIFICATIENIVEAU BEROEPSONDERWIJS

Binnen het middelbaar beroepsonderwijs bestaan 4 kwalificatieniveaus. Aan elk niveau is een opleiding verbonden. De niveaus zijn:

NiveauOpleidingDuur
1. Eenvoudige uitvoerende werkzaamhedenAssistent opleiding0,5–1 jaar
2. Uitvoerende werkzaamhedenBasisberoepsopleiding2–3 jaar
3. Volledige zelfstandige uitvoering van werkzaamhedenVakopleiding2–4 jaar
4. Volledige zelfstandige uitvoering van werkzaamheden met brede inzetbaarheid dan wel specialisatieMiddenkaderopleidingSpecialistenopleiding3–4 jaar1–2 jaar

KWALIFICATIENIVEAU EDUCATIE

Binnen de educatie zijn zes kwalificatieniveaus, die worden aangeboden via 4 soorten opleidingen: de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), de opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) I en II, en de opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren en gericht op sociale redzaamheid (basiseducatie).

KWALIFICATIEWINST

Toename van het aantal gediplomeerden in de beroepskolom (vo, mbo, hbo) als gevolg van vermindering van de ongediplomeerde uitval en verbetering van de doorstroom naar de hogere opleidingsniveaus in het beroepsonderwijs.

KWALITEITSCENTRUM EXAMINERING

Het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) is een instantie die – met ingang van de inwerkingtreding van de beoogde nieuwe examensystematiek beroepsonderwijs – belast is met het toezicht op de examens mbo aan de hand van de standaarden voor de examenkwaliteit.

LECTORATEN/KENNISKRINGEN

Het in het hoger beroepsonderwijs aanstellen van lectoren / instellen van kenniskringen ter versterking van de kenniseconomie.

LEER- EN OPVOEDINGSMOEILIJKHEDEN

Onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.

LEERWEGEN: BEROEPSOPLEIDENDE EN BEROEPSBEGELEIDENDE LEERWEG

Binnen het middelbaar beroepsonderwijs zijn twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol vindt de opleiding hoofdzakelijk op de school plaats, minimaal 20% en maximaal 60% van de studieduur is een praktijkdeel. In de bbl opleiding omvat de beroepspraktijkvorming minimaal 60% of meer van de studieduur.

LEERWEGONDERSTEUNEND ONDERWIJS

Afdeling binnen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) voor leerlingen die moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, en meer individuele begeleiding nodig hebben dan in het gewone vmbo (gericht op het verwerven van een diploma).

LIQUIDITEIT (CURRENT RATIO)

Liquiditeit is een maatstaf voor de mate waarin de instelling op korte termijn aan zijn schulden kan voldoen, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal als resultaat van de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende schulden. Voor de beoordeling van de liquiditeitspositie van een instelling worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een liquiditeitsratio van meer dan 1,2 is goed, tussen 0,6 en/of gelijk aan 1,2 is matig/voldoende en 0,6 of lager is slecht.

LOONBIJSTELLING

Middelen die nodig zijn om de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van loonstijgingen te financieren.

LYCEUM

Het lyceum is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Op het lyceum zijn Grieks en Latijn keuzevakken. Andere schooltypen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs zijn het atheneum en het gymnasium.

MEDEDELING OVER DE BEDRIJFSVOERING

In de mededeling legt de minister verantwoording af over de beheersing van de bedrijfsprocessen, de verbeteracties en de kwaliteitsverbeteringen in de bedrijfsvoering.

MEEVALLER

Lagere begrotingsuitgaven of hogere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.

MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS

Middelbaar beroepsonderwijs (mbo) behoort tot de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Onderwijs in het mbo duurt vier jaar en is voor leerlingen van 16–20 jaar. Er worden zowel algemene als beroepsgerichte vakken gegeven. In het mbo stromen leerlingen door naar een baan of naar het hoger beroepsonderwijs (hbo). In augustus 1997 is het mbo opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.

MIDDENKADEROPLEIDING

De middenkaderopleiding duurt drie tot vier jaar en leidt op tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), drie jaar hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan circa 15/16 jaar.

MOEILIJK LERENDE KINDEREN

Onderwijs voor moeilijk lerende kinderen is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.

NEMO

Het New Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie) in Amsterdam is het grootste science centre van Nederland. Het heeft als doel de belangstelling voor wetenschap en technologie te stimuleren bij een breed publiek.

NIET – RELEVANT

Niet relevant voor het beleidsmatig financieringstekort

NOTA VAN WIJZIGING

Een door het ministerie ingediende verandering op een wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer in behandeling is.

OMBUIGING

Beleidsmatige verlaging van de begroting.

ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING

De onderwijs- en examenregeling is het document waarin de belangrijkste kenmerken van de opleiding waaronder inhoud en inrichting, de studieduur voor een groep of groepen van deelnemers en de toetsing en examinering, worden vastgelegd door het bevoegd gezag van de instelling. Ook wordt in de onderwijs- en examenregeling vastgelegd welke opleidingstrajecten voldoen aan de eisen van de Wet studiefinanciering (WSF) of de eisen voor tegemoetkoming van de studiekosten voor studerenden tot 18 jaar.

ONDERWIJSKUNDIG RAPPORT

Aan het einde van de basisschool krijgen de leerlingen geen getuigschrift of diploma, maar een onderwijskundig rapport over de schoolvorderingen en leermogelijkheden. Dit rapport wordt opgesteld door de directeur, na overleg met het onderwijzend personeel, ten behoeve van de ontvangende school voor voortgezet onderwijs. Een afschrift van het rapport wordt aan de ouders van de leerlingen verstrekt. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap kan nadere voorschriften over dit rapport geven.

ONDERWIJSOVEREENKOMST

De onderwijsovereenkomst is de overeenkomst tussen deelnemer en bevoegd gezag die ten grondslag ligt aan de inschrijving. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen tussen instelling en deelnemer.

In de overeenkomst worden per deelnemer zaken zoals de inhoud van het onderwijs, de examens en de studiebegeleiding overeengekomen.

ONTWERPBEGROTING

Begrotingswetsvoorstel dat (ter autorisatie) bij de Staten-Generaal wordt ingediend op de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

ONVOLKOMENHEID

Een overschrijding van de kwalitatieve tolerantiegrens van de Algemene Rekenkamer.

OPEN UNIVERSITEIT

De Open Universiteit is een instelling voor afstandsonderwijs, die opleidingen biedt op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, voor personen van 18 jaar en ouder. De Open Universiteit is vooral gericht op personen die geen studie op de gebruikelijke manier kunnen of willen volgen.

OPLEIDINGEN GERICHT OP BREED MAATSCHAPPELIJK FUNCTIONEREN

Opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren maken deel uit van de educatie en zijn gericht op het eindniveau van de eerste fase van het voorgezet onderwijs (basisvorming). De opleidingen zijn bedoeld als voorbereiding op een voortgezette opleiding, bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.

OPLEIDINGEN GERICHT OP SOCIALE REDZAAMHEID

Opleidingen gericht op sociale redzaamheid maken deel uit van de educatie, en richten zich op een niveau van minimale redzaamheid op het gebied van taal, rekenen en sociale vaardigheden. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.

OPLEIDINGEN NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL

Opleidingen Nederlands als tweede taal maken deel uit van de educatie, en zijn bedoeld voor niet-Nederlanders om hun taalvaardigheid op een aanvaardbaar niveau te brengen. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.

OVERBOEKING

Een verschuiving van begrotingsuitgaven tussen de artikelen van het ministerie of een verschuiving van begrotingsuitgaven naar of van een ander departement.

PEDAGOGISCHE ACADEMIE BASISONDERWIJS

Een pedagogische academie basisonderwijs verzorgt de lerarenopleiding voor het basisonderwijs en valt onder het hoger beroepsonderwijs (hbo). Zowel de voltijdopleidingen als de deeltijdopleidingen duren vier jaar. De praktische studieduur bij de deeltijdopleiding verschilt, afhankelijk van de vooropleiding. Het getuigschrift geeft een volledige bevoegdheid om les te geven aan de basisschool in alle vakken en alle leeftijdsgroepen (4 tot 12 jaar).

PRAKTIJKONDERWIJS

Afdeling binnen het vmbo voor leerlingen die veel moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, extra individuele begeleiding nodig hebben, maar niet in staat worden geacht een diploma voor vervolgonderwijs te behalen.

PRIMAIR ONDERWIJS

Dit is de overkoepelende term voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs. Deze term wordt gebruikt sinds de invoering van de Wet op het primair onderwijs in augustus 1998. Zie ook basisonderwijs en speciaal basisonderwijs.

PRIJSBIJSTELLING

Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van de prijsstijgingen.

REALISATIE

Resultaten van de begrotingsuitvoering in termen van uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Ook de prestatiegegevens die in een bepaald begrotingsjaar zijn geleverd, worden aangeduid als realisaties.

RELEVANT

Relevant voor het beleidsmatig financieringstekort

RENTABILITEIT

Rentabiliteit geeft de mate van winstgevendheid aan, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal door het resultaat te delen op baten uit gewone bedrijfsvoering. Het bedrijfsresultaat is lastiger te normeren. Idealiter en gemeten over een lange periode zou dit nul moeten zijn. Het is immers niet direct de bedoeling dat instellingen structureel winst of verlies boeken. Voor de beoordeling van dit kengetal worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een ratio van meer dan 1% is goed, tussen -1% en/of gelijk aan 1% is matig/voldoende en -1% of lager is slecht.

REVIEWS

Een beoordeling door de departementale Auditdienst van de accountantscontrole verricht door de public accountant van OCW-instellingen, gericht op de juiste en volledige naleving van het controleprotocol.

RISICOMANAGEMENT

De wijze waarop wordt omgegaan met risico’s, onder andere door het identificeren en wegen van risico’s, het treffen van beheersmaatregelen en het monitoren en bijstellen van risico’s en beheersmaatregelen.

SCHOLENGEMEENSCHAP

Een scholengemeenschap bevat meerdere schooltypen voor voortgezet onderwijs die samenwerken.

SCHOOLONDERZOEK

Het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bestaat uit twee delen: het schoolonderzoek en het centraal examen. Het schoolonderzoek wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Vanaf augustus 1998 is de term schoolonderzoek vervangen door de term schoolexamen. Zie ook centraal examen, eindexamen.

SOLVABILITEIT (EXCLUSIEF VOORZIENINGEN)

Solvabiliteit is een maatstaf die aangeeft of de instelling op langere termijn (bij liquidatie) in staat zal zijn haar schulden te voldoen. Dit verhoudingsgetal wordt verkregen door het eigen vermogen te delen op het totaal vermogen, waarbij voor de analyse de volgende normering en kwalificatie worden gehanteerd. Een solvabiliteit van meer dan 30% is goed, tussen 10 en/of gelijk aan 30% is matig/voldoende en 10% of lager wordt als slecht gekwalificeerd.

SPECIAAL BASISONDERWIJS

Dit is sinds augustus 1998 de verzamelterm voor bepaalde vormen van speciaal onderwijs, namelijk scholen voor lom, mlk en iobk. Het speciaal basisonderwijs vormt samen met het basisonderwijs het primair onderwijs.

SPECIAAL ONDERWIJS

Het speciaal onderwijs (so) is voor leerlingen vanaf 3 à 4 jaar tot circa 12 jaar. Het voortgezet speciaal onderwijs (vso) is voor leerlingen van 12 tot maximaal 20 jaar. Speciaal onderwijs wordt gegeven aan aparte scholen. Scholen voor speciaal onderwijs zijn afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen kunnen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Zie ook speciaal basisonderwijs.

SPECIALISTENOPLEIDING

De specialistenopleiding duurt één tot twee jaar en leidt tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Om een specialistenopleiding te kunnen volgen is een diploma vakopleiding voor eenzelfde beroep op beroepencategorie vereist. Zie ook beroepsonderwijs.

STARTKWALIFICATIE

Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 middelbaar beroepsonderwijs of een diploma voor havo/vwo.

STUDIEHUIS

De tweede fase van scholen voor voortgezet onderwijs (leerjaren 4–5 van het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) en leerjaren 4–6 van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo)) zullen zich tot een studiehuis ontwikkelen. Dit houdt in dat leerlingen in toenemende mate hun eigen studie plannen en meer zelfstandig en in groepjes opdrachten uitvoeren. De rol van de docent zal verschuiven van lesgeven naar begeleiden.

SUBSIDIEREGELING INDEMNITEIT BRUIKLENEN

Een regeling op grond waarvan OCW garanties verleent aan musea die een tijdelijke tentoonstelling organiseren. Indien door verlies of beschadiging van het tentoongestelde een tekort ontstaat op de exploitatie van de tentoonstelling, kan de instelling een financiële tegemoetkoming ontvangen

TEGENVALLER

Hogere begrotingsuitgaven of lagere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.

TOP-MODEL

De Bve Raad heeft, als gevolg van het plan van aanpak optimalisering en verantwoording opleidingsprogramma’s, een model ontwikkeld waarmee de onderwijsintensiteit inzichtelijk wordt gemaakt Dit model staat bekend onder de naam Model Transparante Onderwijsprogrammering.

UITGAVEN OCW VOOR EEN ONDERWIJSSECTOR

Het totaal van de uitgaven OCW (zie hieronder) voor onderwijs voor een(deel-)onderwijssector, voor zover dat bedoeld is voor de instandhouding en exploitatie van het onderwijsstelsel voor de betreffende onderwijsdeelnemers.

VAKOPLEIDING

De vakopleiding duurt twee tot vier jaar en leidt op tot niveau drie van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) of drie jaar hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan circa 15/16 jaar. Zie ook beroepsonderwijs.

VBTB

Een proces om te komen tot een duidelijke koppeling tussen beleid, prestaties en geld, met als belangrijkste doel vergroting van de informatiewaarde en toegankelijkheid van de begroting en het jaarverslag.

VERNIEUWINGSIMPULS

Impuls binnen het onderzoek en wetenschapsbeleid, die erop gericht is creatieve en kwalitatief goede jonge onderzoekers ruimte te bieden en daarmee voor een carrière in de wetenschap te behouden.

VOLWASSENENEDUCATIE

De volwasseneneducatie richt zich op het opleiden van cursisten voor een zelfstandige positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Tot de volwasseneneducatie worden gerekend: het vormings- en ontwikkelingswerk, de basiseducatie, het onderwijs aan de erkende onderwijsinstellingen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).

VOORBEREIDEND MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS

Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) is op 1 augustus 1999 ingevoerd, en bestaat uit de schoolsoorten vbo en mavo met vier leerwegen.

VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs, naast het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). De opleiding duurt zes jaar, voor leerlingen van 12–18 jaar, en bereidt leerlingen voor op de universiteit.

VOORTGEZET ALGEMEEN VOLWASSENENONDERWIJS

Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is één vorm van voortgezet onderwijs voor volwassenen. Het wordt gegeven aan avondscholen of dag-/avondscholen. Dag-/avondscholen is onderwijs dat volgens de wet avondonderwijs is, maar dat overdag gegeven wordt. In augustus 1997 is het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.

VOORTGEZET ONDERWIJS

Het voorgezet onderwijs omvat het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en het speciaal onderwijs, voor leerlingen vanaf 12 jaar. Het bestaat uit het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Vmbo duurt vier jaar, havo vijf jaar en vwo zes jaar.

VOORTIJDIG SCHOOLVERLATER

Jongeren tot 23 jaar die geen onderwijs volgen en die geen startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs of het diploma havo.

WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Het wetenschappelijk onderwijs omvat zowel diepgaande theoretische studies als specialistische training voor beroepen. De meeste opleidingen duren vier jaar, er zijn echter beroepen waarvoor een langere opleiding noodzakelijk is. Het wetenschappelijk onderwijs is voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar, en wordt gegeven aan 13 universiteiten. Toelating tot het wetenschappelijk onderwijs is mogelijk na het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en het hoger beroepsonderwijs (hbo). Het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs vormen samen het hoger onderwijs.


XNoot
1

Voor de subsidieregeling afstemming in risicoregio’s zijn dit de regio’s met de grootste arbeidsmarktknelpunten die als zodanig worden genoemd in hoofdstuk 3 van de nota Werken in het Onderwijs 2005. Voor het behoud van jong afgestudeerde leraren (motie Dittrich) zijn 12 regio’s geselecteerd op basis van de omvang van de werkloosheid onder pas afgestudeerde leraren van het Pabo.

Naar boven