Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 31031-VII nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 31031-VII nr. 7 |
Vastgesteld 7 juni 2007
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, heeft over het jaarverslag 2006 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 31 031, VII nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.
Deze vragen, alsmede de daarop op 6 juni 2007 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
Hoe zal BZK ervoor zorgen dat de Tweede Kamer zich volgend jaar wel een oordeel kan vormen over de mate waarin de beleidsdoelen en prestaties zijn gerealiseerd? Kan de minister de Tweede Kamer hiervoor een lijst met indicatoren doen toekomen?
De Tweede Kamer kan zich op basis van het jaarverslag 2006 een mening vormen over de realisatie van beleidsdoelen en prestaties. Dat de beleidsinformatie en de prestatiegegevens verder verbeterd kunnen worden, doet daaraan niets af. Zoals ik in mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer al heb aangegeven, is met het oog op verdere verbetering in 2006 een traject in gang gezet dat heeft uitgemond in een kwaliteitsverbetering van de begroting van 2007. De Algemene Rekenkamer constateert daarbij dat het antwoord op de drie «W-vragen» in de begroting 2007 is verbeterd ten opzichte van 2006. Richting het jaarverslag 2007 en de ontwerpbegroting 2008 zal BZK extra aandacht besteden aan de kwaliteit van de meetbare gegevens en een goede documentatie van de totstandkoming daarvan. Daarbij is de inzet dat voor elke doelstelling ofwel een goede indicator voorhanden is ofwel een goede verklaring waarom dit niet mogelijk is. De Tweede Kamer vindt deze meetbare gegevens en verklaringen dus in de begroting en het jaarverslag.
Met hoeveel is het slachtofferschap van geweldsdelicten in 2005 ten opzichte van 2004 afgenomen? Met hoeveel in 2006 ten opzichte van 2005?
De metingen van het slachtofferschap van geweldsdelicten in 2005 en 2004 zijn niet goed vergelijkbaar omdat er een trendbreuk aanwezig is. Deze trendbreuk is ontstaan door de overgang van oude metingen (POLS en PMB) naar een nieuwe methode van meten: de Veiligheidsmonitor Rijk. Deze nieuwe monitor is ontwikkeld in het kader van het project Stroomlijning Veiligheidsmonitors. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij de 7e voortgangsrapportage van het Veiligheidsprogramma.
De daling van het slachtofferschap van geweldsdelicten in 2006 ten opzichte van 2005 bedraagt 15,8%. Het totaal aantal geweldsdelicten bedroeg in 2005 1,302 mln. en in 2006 1,096 mln.
Zijn de verschillen in het slachtofferschap van geweldsdelicten tussen de jaren 2004, 2005 en 2006 zoals weergegeven in de Veiligheidsmonitor statistisch relevant? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarop is dan de conclusie gebaseerd dat er sprake is van een dalend aantal slachtoffers van geweldsdelicten?
De resultaten van de meting van slachtofferschap van geweldsdelicten in 2005 ten opzichte van 2004 zijn vanwege een trendbreuk niet goed vergelijkbaar. Daardoor kan ook niet worden aangegeven of dit een significant verschil betreft.
De daling van het slachtofferschap van geweldsdelicten in 2006 ten opzichte van 2005 is blijkens tabel 4.23 (Tabellenrapport,VMR 2006, p. 59) niet significant.
Echter, het jaarverslag meldt op p. 13 dat de Veiligheidsmonitor 2006 een verdere dalende trend laat zien als het gaat om aantallen slachtoffers van vermogens- én geweldsdelicten.
Heeft de geconstateerde dalende trend van slachtoffers van geweldsdelicten zich in 2006 voortgezet?
Ja, zie de beantwoording van vraag 2 en vraag 3.
Welke politieke keuzes hebben ertoe geleid dat vooruitgang is geboekt op de drie grote speerpunten rondom veiligheid, openbaar bestuur en democratie en een slagvaardige overheid? Welke lessen zijn daaruit te trekken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het departementale jaarverslag over 2006, in het bijzonder het inleidende hoofdstuk.
Waaruit blijkt dat er sprake is van een betere samenwerking en informatie uitwisseling op het gebied van terrorismebestrijding tussen de AIVD, KLPD en regiokorpsen met de veiligheidspartners?
Met de intensivering van het strategisch relatiebeheer bij de AIVD – onder andere door de invoering van de Key Account Management-systematiek – is de samenwerking en informatie-uitwisseling met ondermeer het KLPD, de regiokorpsen en overige veiligheidspartners – ook die op lokaal niveau – verbeterd. Op diverse niveaus zijn overleggremia opgestart, samenwerkingsverbanden tot stand gebracht en bestaande structuren geïntensiveerd en is de participatie van deelnemende organisaties verbreed. In alle gevallen zijn bij deze initiatieven, de verbindingen met de AIVD en het KLPD gewaarborgd, door actieve participatie van de Regionale Inlichtingen Diensten (RID-en) en de Regionale Informatiecoördinatoren (RIC-en).
De ingezette ontwikkelingen in de samenwerking met de RID, het KLPD en de KMar onder de werking van artikel 60 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, is onverminderd doorgezet en heeft geresulteerd in een situatie waarin de RID-medewerkers steeds beter in staat zijn gebleken een intermediaire rol in de richting van de korpsleiding en het lokale bestuur te vervullen. Het inlichtingenbehoefteplan, dat als samenwerkingsconvenant sturing geeft aan deze relatie, functioneert naar verwachting en stelt betrokken partijen in staat de wederzijdse afspraken en informatiebehoefte te monitoren.
Vorenstaande blijkt onder meer ook uit een tevredenheidonderzoek naar de gegevensverstrekking en het wederzijds vertrouwen tussen de landelijke diensten en de burgemeesters, uitgevoerd door de werkgroep Gegevensverstrekking lokaal bestuur (Commissie Holtslag). De uitkomst van dit onderzoek maakt duidelijk dat de gegevensverstrekking aan de burgemeesters is verbeterd en dat het vertrouwen (goodwill) tussen de landelijke diensten en burgemeesters is gegroeid. De aanbevelingen die deze werkgroep in haar eerdere rapport «Vaste Verbindingen» heeft gedaan hebben hiertoe bijgedragen. Ook wordt duidelijk dat een verbetering in de gegevensuitwisseling een proces is, wat niet van de ene op de andere dag is voltooid. Deze resultaten worden verwerkt in het tweede, tevens eindrapport, dat binnenkort uitkomt.
Waaruit blijkt (met betrekking tot de in het jaarverslag aangehaalde Veiligheidsmonitor 2007) dat de dalende trend van geweldscriminaliteit zich ook in 2007 heeft voortgezet? Op welke pagina van de Veiligheidsmonitor is deze informatie te vinden?
Het Jaarverslag meldt op p. 14 dat uit de Veiligheidsmonitor Rijk 2007 blijkt dat de dalende trend van vermogens- én geweldscriminaliteit zich ook in de periode 2005–2007 voortzet. De criminaliteit is verder afgenomen met 4,2%. Het gaat hierbij dus niet alleen over geweldscriminaliteit. Tabel 4.23 (Tabellenrapport, VMR 2006, p. 59) laat een dalende trend zien voor geweldsdelicten én vermogensdelicten in de periode 2002–2004. Tabel 4.23 van het Tabellenrapport VMR 2007, p. 65, laat voor genoemde delicten eveneens een dalende trend zien in de periode 2005–2007.
Is de NCTb voor de veiligheidspartners een partner waarmee wordt samengewerkt of informatie wordt uitgewisseld? Waarom wordt in het kader van een betere samenwerking en informatie-uitwisseling op het gebied van terrorismebestrijding de NCTb niet genoemd?
De desbetreffende passage uit het jaarverslag heeft betrekking op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen operationele, uitvoerende organisaties. Uiteraard wordt er op beleidsmatig niveau ook intensief samengewerkt en informatie uitgewisseld, zo ook met de NCTb vanwege zijn coördinerende rol.
Wat is de (exacte formulering) van de acties en de doelstellingen voor 2007 met betrekking tot het actieprogramma geweld tegen werknemers met een publieke taak sinds het algemeen overleg in februari 2007.
In het eerste half jaar van 2007 voert het programmabureau «Veilige publieke taak» de volgende activiteiten uit
– Uitvoering van het actieprogramma «Aanpak geweld en agressie tegen werknemers met een publieke taak» dat op 26 oktober 2006 is aangeboden aan de TK.
– Uitvoering toezeggingen ministers aan de Tweede Kamer in het Algemeen Overleg van 1 februari 2007. Een aantal van die toezeggingen betekenen nieuwe of aanvullende activiteiten bovenop het actieprogramma.
– Verkrijgen van inzicht. Dit is noodzakelijk om te komen tot een gekwantificeerde doelstelling van het vervolgprogramma een «Veilige publieke taak» voor de komende jaren.
– Inventariseren van de behoefte in het veld. Deze inventarisatie bij werkgevers- en werknemers(organisaties) moet inzicht verschaffen in de problematiek en daarmee een bijdrage leveren aan het kwantificeren van de doelstelling.
Samen met het veld zal medio juli 2007 de gekwantificeerde doelstellingen voor het vervolgprogramma voor de komende jaren worden geformuleerd. Dit vervolgprogramma wordt gezamenlijk met de voortgangsrapportage na het zomerreces aan de Tweede Kamer aangeboden.
Hoe uit de betere samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding tussen de AIVD, het KLPD en de regiokorpsen zich? Waar blijkt die betere samenwerking uit?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kan de minister enkele voorbeelden noemen van de brede aanpak van veiligheid samen met de lokale en private partijen?
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) verenigen ministeries, gemeenten en diverse brancheverenigingen zich om veiligheid vanuit den brede aan te pakken. Na de Actieplannen Veilig Ondernemen (AVO) 1 en 2 is momenteel AVO 3 in ontwikkeling. De uitvoering van de actieplannen behelst diverse projecten waarbij lokale en regionale samenwerking centraal staat. Voorbeeld hiervan is het Keurmerk Veilig Ondernemen. Op steeds meer bedrijventerreinen en winkelcentra werken gemeenten, politie, brandweer en ondernemers samen aan preventieve maatregelen. Ook worden onder AVO diverse pilots uitgevoerd. Een voorbeeld is een pilot bij het RPC Oost Brabant van een veiligheidsconcept met een regionale toezichtruimte (cameratoezicht). Daarbij is een verzekeringsmantel ontwikkeld met verzekeraars die ondernemers een aanzienlijke premiereductie bieden indien zij meedoen aan het beveiligingsconcept.
Ook bij de aanpak van illegale hennepteelt staat de brede aanpak centraal. Op lokaal niveau maken gemeenten, politie, energiebedrijven en de Belastingdienst gezamenlijk afspraken om de hennepteelt aan te pakken. Het Rijk heeft een faciliterende rol: zo is er een voorbeeldconvenant hennepteelt beschikbaar en worden goede voorbeelden gedeeld.
Is er enig inzicht in het aantal overdrachten van informatie vanuit de AIVD aan de lokale bestuurders? Zo, ja om hoeveel gevallen gaat het en welke informatie betreft het zoal?
Zoals in het jaarverslag 2006 van de AIVD (pagina 109) is vermeld, zijn circa 50 burgemeesters en in sommige gevallen hun colleges door de AIVD over radicaliseringtendensen geïnformeerd. Veelal betrof het algemene informatie over trends en/of fenomenen op het terrein van radicalisering. In sommige gevallen werd er specifieke informatie aan de burgemeester verstrekt die de burgemeester nodig heeft om invulling te kunnen geven aan zijn verantwoordelijkheden.
Wanneer worden met betrekking tot de samenwerking tussen de AIVD en de NCTb de werkafspraken tussen de beide politieministers over terrorismebestrijding naar de TK gestuurd?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie zijn thans in overleg over de uitwerking van het coalitieakkoord, waar dat terrorismebestrijding betreft. Dit overleg betreft overigens niet specifiek, zoals in de vraag gesuggereerd wordt, de samenwerking tussen de AIVD en de NCTb. Er wordt gezocht naar een adequate verhouding tussen de algemene verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor terrorismebestrijding enerzijds en de verantwoordelijkheden op deelgebieden van het terrorismebestrijdingsdossier van andere ministers anderzijds. Zoals eerder is aangegeven, wordt de Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten van het overleg geïnformeerd (zie ook de brief van de minister van Justitie en mijzelf d.d. 15 mei 2007 (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 754, nr. 98)).
Hoe groot is het bereik geweest van de expertmeetings die zijn gehouden om gemeenten te informeren over het herkennen van signalen van rechts- of mosimradicalisme en het begeleiden en inzetten van eerstelijnsmedewerkers? Hoeveel gemeenten hebben hieraan deelgenomen en waren dit vooral de grote steden?
De expertmeetings inzake radicalisering werden bezocht door ongeveer 20 gemeenten. Deze gemeenten behoren over het algemeen tot de groep van 30 grootste gemeenten, maar in sommige gevallen waren ook kleinere gemeenten uitgenodigd en aanwezig. De expertmeetings werden bezocht door zowel bestuurders als ambtenaren. De gemeentelijke taakvelden openbare orde en veiligheid, jeugd en jongeren en integratie werden daar door functionarissen vertegenwoordigd.
«Hebben de genoemde acties betrekking tot de democratische vernieuwingsagenda werkelijk bijgedragen aan het doel «om vertrouwen van de burgers in overheid en in de politiek te herwinnen»? Zo ja waar blijkt dat uit, zo nee, waarom niet?»
De activiteiten van de zgn. democratische vernieuwingsagenda, met name de Nationale Conventie en het Burgerforum Kiesstelsel, hadden op zichzelf niet tot doel het vertrouwen te vergroten, maar om voorstellen te ontwikkelen om bij te dragen aan het herstel van het vertrouwen. Uit divers onderzoek blijkt dat vertrouwen in de politiek nog steeds tanende is. Het vraagstuk van het gedaalde vertrouwen in politici en politieke partijen is ook onderdeel geweest van de debatreeks over de Staat van onze democratie, waarvan ik het verslag op 10 mei jl. aan kamer heb gezonden (kamerstukken II 2006/2007, 30 800 VII, nr. 51). Doel daarvan was het beleid van BZK beter aan te sluiten bij de werkelijke problemen in de samenleving en – door meer samenhang – het beleid ook efficiënter en effectiever te laten zijn. Uit die debatten, maar ook uit onderzoek, en ook het advies van het Burgerforum Kiesstelsel, komt overigens naar voren dat burgers serieuze en betrouwbare politici wensen, aan wie men vertrouwen zou willen schenken. Het vraagstuk is derhalve nog steeds actueel. Ook dit kabinet werkt aan het terugwinnen van vertrouwen, onder andere door meer dialoog met de samenleving, vooral met professionals en rechtstreeks betrokken burgers in het land.
«Waaruit blijkt, aangezien het doel van de democratische vernieuwing is «het vertrouwen van burgers in de overheid en in de politiek te herwinnen» dat er sprake is van een verloren vertrouwen in de overheid en in de politiek»?
Zie het antwoord op vraag 15. In aanvulling daarop merk ik op dat recentelijk onderzoek is gedaan onder jong volwassenen (18 t/m 25 jaar) naar hun kennis van de democratie, hun democratische houding en hun competenties op het gebied van democratisch burgerschap. Ook in dat onderzoek is o.a. gevraagd naar het algemeen vertrouwen in politiek, het vertrouwen in de moraliteit van politici en de competentie van politici. Naar verwachting zal het rapport «Jong volwassenen en democratie» van dat onderzoek voor het zomerreces door het ministerie worden gepubliceerd.
«Wat is of wordt gedaan met de verschillende adviezen en aanbevelingen met betrekking tot de democratische vernieuwing»?
De rapporten van zowel de Nationale Conventie als het Burgerforum Kiesstelsel zijn na hun verschijnen aan de beide Kamers aangeboden. Op dit moment werkt BZK aan de voorbereiding van de kabinetsstandpunten over beide rapporten. Het streven is deze standpunten in het najaar van 2007 naar de Kamer te kunnen zenden.
Wanneer wordt aan de toezegging aan de Eerste Kamer voldaan, om aan te geven aan welke criteria moet zijn voldaan wil het kabinet eind 2008 tot een goede evaluatie komen om al dan niet te besluiten of de opgeschorte wet over de landelijke politie opnieuw in behandeling zal worden genomen? Wanneer worden de criteria naar de Tweede Kamer gestuurd?
De criteria worden meegenomen in de afspraken die op dit moment gemaakt worden met de korpsbeheerders over de door de politie eind 2008 te behalen resultaten op het gebied van de samenwerking op het terrein van ICT, personeel, materieel en de bovenregionale samenwerking op het terrein van specialistische en beheerstaken. Deze afspraken zal ik naar verwachting in de loop van de zomer aan de Kamer zenden.
Wat zijn de aanbevelingen aan de verschillende ministeries met betrekking tot het verminderen van de bestuurlijke drukte en tot welk resultaat hebben deze geleid?
Het project vermindering bestuurlijke drukte heeft onder andere een quickscan laten uitvoeren bij de andere departementen naar bestuurlijke drukte bij hun beleidsterrein. De resultaten hiervan – inclusief aanbevelingen – heeft u kunnen lezen in de brief de datum 31 mei 2006 over de voortgang vermindering bestuurlijke drukte (Kamerstukken 29 362, nr. 95), besproken in een algemeen overleg op 31 januari 2007.
Meer algemeen heeft deze quickscan ons geleerd dat bestuurlijke drukte geen eenduidig verschijnsel is dat met enkele simpele structuurwijzigingen is te voorkomen. Integendeel, bestuurlijke drukte bestaat uit een aantal facetten die zowel betrekking hebben op de structuur, cultuur als op de rolopvatting van betrokkenen. In de eerder genoemde brief geef ik de volgende vier verklaringen voor het ontstaan van bestuurlijke drukte
– een onduidelijke verdeling van taken, bevoegdheden en middelen;
– een onduidelijke opdracht;
– het gegeven dat bestuurlijke drukte ook voordelen; en
– de neiging om te zoeken naar consensus.
Om nieuwe bestuurlijke drukte te voorkomen is bovenstaande analyse verwerkt in een toets waaraan alle MR-stukken worden onderworpen.
Daarnaast heb ik in het bestuursakkoord met gemeenten ook afspraken gemaakt over de vermindering van bestuurlijke drukte. Zo zal een taskforce gaan bekijken op welke beleidsterreinen een bestuurslaag geschrapt kan worden en wordt op een aantal terreinen bekeken of gemeenten wel voldoende zijn toegerust om invulling te geven aan hun regierol. Binnenkort ligt in het kabinet een voorstel voor de Randstad waarin onder andere het begreep projectduo wordt geïntroduceerd. Dit is een idee waarbij een bestuurlijk vanuit het Rijk en een bestuurder vanuit de Randstand gezamenlijk verantwoordelijk worden voor een project en daarvoor ook mandaat krijgen.
Welke kosten hebben specifiek bijgedragen aan de vermindering van de administratieve lasten van in totaal 16%?
De lastenreductie in kosten is bereikt door verschillende maatregelen, de meest omvangrijke zijn: het afschaffen van de wettelijke notaristarieven waardoor de tarieven zijn gedaald (sinds 2004); het vooraf ingevulde Voorlopige Teruggaafformulier Inkomstenbelasting waardoor minder vaak een belastingconsulent ingeschakeld hoeft te worden (sinds 2003); het niet langer opvragen van een GBA-uittreksel bij het inschrijven van een rijexamen (sinds 2007); het vereenvoudigen van de APK-keuring (begin 2007) en de invoering van het nieuwe stelsel van bouwvergunningen (2003).
Hoe is de daling van administratieve lasten met 7% in tijd gemeten?
De omvang van de administratieve lasten voor burgers per ultimo 2002 is gemeten met behulp van het Standaard Kostenmodel (SKM) burgers. Dit zijn de zogenaamde nulmetingen. U kunt het SKM Burgers en de uitkomsten van de nulmetingen vinden op www.lastvandeoverheid.nl. De departementen hebben deze nulmetingen laten uitvoeren door onafhankelijke onderzoeksbureaus. Sindsdien is elk reductievoorstel en elke wijziging van wetgeving met effect op de administratieve lasten gemeten. Om de reductie te bepalen wordt gekeken naar de datum van inwerkingtreding. De administratieve lastenreducties en -toenamen worden verrekend met de nulmeting zodoende wordt het netto reductiepercentage bepaald.
Welke maatregelen zijn getroffen met betrekking tot de administratieve lastenverlichting voor bedrijven en instellingen?
De reductie voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretarissen van Economische Zaken en Financiën. Zij brengen meerdere keren per jaar verslag uit over de reducties die voor bedrijven worden gerealiseerd (zie www.administratievelasten.nl). Veel van deze reducties leiden ook tot een administratieve lastenverlichting voor instellingen. Daarnaast wordt door OCW het programma OCW Ontregelt uitgevoerd waardoor de administratieve lasten voor onderwijsinstellingen de komende jaren zullen afnemen.
In hoeverre is in het jaar 2006 op het ministerie van BZK de regeldruk afgenomen? Wat zijn de resultaten van het ministerie van BZK als het gaat om het verminderen van de regeldruk? Op welke terreinen is er sprake van het verminderen van de regeldruk?
In 2005–2006 is ook bij BZK alle bestaande regelgeving, waarvan volgens het wettenbestand www.wetten.nl de Minister van BZK of een van de ministers zonder portefeuille die aan het ministerie verbonden zijn geweest eerste ondertekenaar waren, tegen het licht gehouden.
Dat heeft al in 2005 geresulteerd in de intrekking van een kleine tweehonderd ministeriële regelingen (Intrekkingsregeling BZK, i.w.tr. 1 feb 2005). De intrekking van 85 koninklijke besluiten dateert van 13 april 2007 (Stb. 2007, 155), terwijl een wetsvoorstel tot intrekking van 46 wetten in formele zin onlangs bij de Tweede Kamer aanhangig is gemaakt (kamerstukken 31 008). Het betreft in alle gevallen regelgeving, die haar betekenis gehad heeft en dus geheel en al is uitgewerkt en bestrijkt alle terreinen waarop het ministerie van BZK zich beweegt of bewogen heeft.
Waarin zit het verschil tussen €4 248 581 (begroting 2006) en de realisatie € 4 292 557?
Het betreft het verschil tussen begroting en realisatie op artikel 2: Politie. Een nadere toelichting hiervan is opgenomen op pagina 29 (tabel) en 30 (toelichting) van het Jaarverslag. Het gaat onder andere om de compensatie van de gevolgen van het nieuwe budgetverdeelsysteem (24 mln), programma verbetering opsporing (24 mln), asieltaken politie (14 mln), de toedeling van de loon- en prijsbijstelling (48 mln), naast de correctie van het budget voor DGVP vanwede de invoering van het nieuwe zorgstelsel.
Waar komt het grote verschil in het programma Partners in Veiligheid € 71 558 (begroting); mutatie € 70 950; waarvan € 54 001 voor C2000. realisatie 2006: € 142 548 vandaan? Waar komt het grote aandeel voor C2000 vandaan? Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de exploitatiekosten C2000 met € 54 mln moesten stijgen?
De exploitatie kosten C2000 zijn niet gestegen. Het bedrag van de realisatie betreft de overdracht in de loop van het jaar van de bijdrage van de gebruikers (Politie, Brandweer, Ambulancesector/VWS, KMar/Defensie). Deze bijdragen worden gebruikt in de financiering van de centrale exploitatiekosten C2000. Dit verklaart de mutatie van € 70 950.
Welke aanpassingen van prioriteiten en/of middelen in overleg met belangendragers betreft het?
Aanpassing van prioriteiten kan betrekking hebben op de onderwerpen van onderzoek waarop de dienst zich richt, zoals afgestemd met belangendragers en medegedeeld aan de commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer. Aanpassing van middelen kan betrekking hebben op gelden die aan de AIVD ter beschikking worden gesteld om zijn personele en/of materiële capaciteit op een gewenst niveau te brengen.
Kan een voorbeeld dat zich reeds heeft voorgedaan worden gegeven van dergelijke spanningen tussen prioriteiten en middelen waarvan wordt gesproken onder succesfactoren?
Om operationele redenen kan ik in het openbaar geen informatie verstrekken over (concrete) prioriteiten en posterioriteiten van de AIVD. Indien zich gedurende een jaar wijzigingen in prioriteiten voordoen, kan daarover in de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer worden gesproken. Indien zich wijzigingen in middelen voordoen, wordt uw kamer daarover in de voor- of najaarsnota geïnformeerd. Gedurende 2006 heeft zich geen wijziging in de beschikbare middelen voorgedaan (afgezien van reguliere loon- en prijsbijstelling).
Waarom worden de taken en activiteiten in het departementale jaarverslag niet verder uitgewerkt in operationele doelstellingen? Kan de minister enig inzicht geven in de operationele doelstellingen van de AIVD?
Operationele doelstellingen van de AIVD worden niet openbaar gemaakt omwille van de bescherming van de informatiepositie en van het actuele kennisniveau van de AIVD. De operationele doelstellingen van de AIVD kunnen besproken worden in de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer, bijvoorbeeld naar aanleiding van (de geheime versie van) het jaarplan of (de geheime versie van) het jaarverslag van de AIVD. Ook uit de openbare versie van het jaarverslag, waarin de AIVD publiekelijk verantwoording aflegt over de in het voorgaande jaar verrichte activiteiten, kan worden opgemaakt naar welke specifieke onderwerpen de aandacht van de AIVD uitgaat.
In hoeverre komt het aantal gerealiseerde veiligheidsonderzoeken overeen met het aantal ingediende verzoeken tot het verrichten van een veiligheidsonderzoek? Wat is de gemiddelde doorlooptijd voor het uitvoeren van een veiligheidsonderzoek?
Elk ingediend verzoek tot het verrichten van een veiligheidsonderzoek wordt in behandeling genomen en leidt tot een uitgevoerd veiligheidsonderzoek. Er blijven dus geen verzoeken «op de plank liggen».
Het afgelopen jaar zijn in totaal 45 551 veiligheidsonderzoeken uitgevoerd, waarvan 88% binnen de wettelijke behandeltermijn van acht weken.
De zogenoemde A-veiligheidsonderzoeken (in 2006 zijn er daarvan door de AIVD 2584 uitgevoerd) vormen de meest uitgebreide en arbeidsintensieve veiligheidsonderzoeken. De gemiddelde doorlooptijd van deze A-veiligheidsonderzoeken was in 2006 19 weken. De gemiddelde doorlooptijd van de overige veiligheidsonderzoeken is niet geregistreerd, maar is korter dan die 19 weken. Het percentage termijnoverschrijdingen ligt hier ook lager dan bij de A-veiligheidsonderzoeken.
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken ter verbetering van de uitvoerbaarheid en ter verduidelijking van de toepassing van deze wet op 31 mei jongstleden is ingegaan op verbeteringen ter reductie van de doorlooptijd van de veiligheidsonderzoeken
Waarom is het bedrag bij de intensivering toezicht en handhaving met 1 912 075 ruim overschreden?
Het betreft hier geen bedrag maar het aantal boetes en transactie dat door de politie in 2006 is gerealiseerd. Het aantal van 1 912 075 ligt ruim boven de streefwaarde die in 2003 met de korpsen is afgesproken.
Waarom is de streefwaarde met betrekking tot tevredenheid over de politie niet gehaald?
Het doel van de afspraak over tevredenheid in het Landelijk Kader Nederlandse Politie 2002–2006 was om de tevredenheid van burgers over het contact met de politie te verbeteren. Vanaf 2002 fluctueerden de scores op tevredenheid en hadden de politiekorpsen het gevoel deze indicator niet te kunnen beïnvloeden. Daarom heeft de minister van BZK in 2005 onderzoek laten doen naar de beïnvloedbaarheid van deze indicator (rapport «Actieve wederkerigheid»). De korpsen zijn met de aanbevelingen uit het rapport aan de slag gegaan en dat heeft geleid tot een verbetering in de tevredenheid in 2006 ten opzichte van 2005 (van 55% naar 56,9%). Daarmee is de streefwaarde (nog) niet gehaald, maar is wel de beoogde positieve ontwikkeling gerealiseerd. De verwachting is dat verdere invoering van werkwijzen die worden aanbevolen (zoals bv het terugbellen van mensen die aangifte doen) tot een nog hoger percentage tevreden respondenten zal leiden.
Is er ten aanzien van het misbruik van 112 inzicht in de oorzaken waardoor de gestelde doelstelling niet is gehaald? Wat was/is het percentage waarmee misbruik van 112 met mobiele nummers moet worden teruggebracht?
In 2006 heeft de geplande vervanging en vernieuwing van de 112 centrale bij het KLPD vertraging opgelopen. De afstemming over aspecten als misbruikbestrijding, afhandeling locatiebepaling en het toekomstvast maken van de centrale heeft meer tijd gekost dan voorzien. Naar verwachting zal de nieuwe 112-centrale eind 2007 operationeel zijn en kan het misbruik met mobiele nummers worden aangepakt. Verwacht wordt dat misbruik mobiel met tenminste een kwart kan worden verminderd.
Waarom is € 117 369,– meer uitgegeven aan de politie op landelijk niveau dan begroot?
Op artikelonderdeel 2.2. (regiokorpsen) is extra budget toegewezen voor de compensatie van de gevolgen van het nieuwe budgetverdeelsysteem(€ 24 mln) en voor een verbetering van de opsporing (€ 24 mln). Daarnaast is op dit artikelonderdeel de loon- en prijsbijstelling voor de korpsen toebedeeld (€ 48 mln) en heeft een mutatie plaatsgevonden voor de asieltaken (€ 14 mln). Zie ook bladzijde 30 van het jaarverslag van BZK.
Waarom is € 114 255 minder uitgegeven aan de Dienst geneeskundige verzorging politie?
Vanwege de invoering van het nieuwe zorgstelsel per 1 januari 2006 zijn politieambtenaren per die datum niet meer bij de DGVP verzekerd. De DGVP voert vanaf die datum nog twee jaar de oude regeling uit. Dit betreft kosten die zijn gemaakt voor 1 januari 2006 of behandelingen die voor die datum zijn gestart. De regeling faseert derhalve in twee jaar uit.
Wordt het in 2007 wel mogelijk om de aanwezigheid van (criminele) illegale vreemdelingen te meten?
In 2006 heeft de politie veel geïnvesteerd in de registratie van de 1e lijns en 2e lijns identiteitsonderzoeken. In 2006 heeft de politie 58 101 1e lijns identiteitsonderzoeken en 12 006 2e lijns identiteitsonderzoeken (zijnde inbewaringstellingen) uitgevoerd. Ook in 2007 zullen de inspanningen van de politie worden gemeten.
Wat betekent het precies dat de doelstelling van doorgeleiding van het aantal verdachten naar het OM niet is behaald onder meer door de wijze van doorsturing en gebrek aan capaciteit?
De stagnatie in 2005 in het aantal Verdachten OM heeft zich niet in alle korpsen voorgedaan. Er zijn korpsen waar het aantal Verdachten OM toenam, maar bij een aantal korpsen stagneerde het aantal Verdachten OM of vond een daling plaats. Op initiatief van de ministers van BZK en Justitie is een onderzoek uitgevoerd naar verklaringen voor de stagnatie in 2005.
Uit het onderzoek blijkt dat veranderingen in de capaciteit in een korps, gedurende de looptijd van de prestatieafspraken, een factor is die de productie op de indicator Verdachten OM beïnvloedt. Regiokorpsen waarvan de personele capaciteit in een bepaald tijdvak is gedaald, hebben in die periode een verhoudingsgewijs lagere productiegroei gerealiseerd en omgekeerd.
Een van de andere factoren die van invloed blijkt te zijn op de realisatie van aantallen Verdachten OM is de interne sturing binnen een korps. Per korps wordt hieraan verschillend invulling gegeven. De effectiviteit van de wijze van sturing verschilt per korps.
De belangrijkste verklaring blijkt de gemiddelde zwaarte van zaken. Regiokorpsen die verdachten van gemiddeld lichtere feiten hebben aangeleverd, realiseerden in vergelijking met andere korpsen een grotere groei van het aantal verdachten. Dit betekent overigens niet dat de eerstbedoelde korpsen zware zaken laten liggen. Het aantal opgeloste zware zaken is in deze regio’s niet gedaald, maar zij hebben daar bovenop meer lichtere zaken opgepakt, waardoor de gemiddelde zwaarte van alle zaken in de betreffende korpsen is afgenomen.
Wat wordt bedoeld met «het opboeken van verplichtingenruimte wegens afgegeven garanties»?
Het ministerie van BZK geeft garanties aan het ministerie van Financiën voor de regionale politiekorpsen voor leningen die deze korpsen aangaan bij Financiën. Deze leningen zijn voor de korpsen goedkoper dan commerciële leningen. De door BZK verstrekte garanties moeten volgens de comptabiliteitswet als verplichting geboekt worden.
Is er inzicht in het effect van de extra uitgave van € 24 mln. voor een verbetering van de opsporing op de feitelijke verbetering van de opsporing?
De investering die is gedaan met het Programma Versterking Opsporing en Vervolging leidt tot een hogere kwaliteit van de opsporing. Het programma is voortvarend gestart. Over de resultaten op de verschillende doelen uit het programma wordt de Kamer periodiek geïnformeerd. Ik verwijs daarbij ook naar de voortgangsrapportage die de minister van Justitie mede namens mij op 1 mei dit jaar naar de Tweede Kamer heeft gezonden.
Voor welke periode is de Taskforce Personeelsvoorziening aangesteld? In hoeverre brengt de Taskforce de toekomstige situatie over de in-, door- en uitstroom van personeel in beeld? Neemt de minister deze informatie mee in de besluitvorming over het toekennen van budget aan de politie (regionaal en landelijk)?
De Taskforce Personeelsvoorziening is gestart in augustus 2006 en de geplande afronding is 15 juni 2007 met de aanbieding van de eindrapportage aan Raad van Hoofdcommissarissen augustus 2007.
Doelstelling van de Taskforce is om trends, ontwikkelingen en regionale personeelsbewegingen te monitoren waardoor op landelijk niveau tijdig gestuurd kan worden op de noodzakelijke maatregelen voor een evenwichtige samenstelling van het personeelsbestand. Daarbij gaat het om: kwantiteit, kwaliteit, diversiteit en zij-instroom.
De Taskforce heeft de in- en uitstroom van personeel, landelijke en regionaal, voor de jaren 2007 t/m 2010 inzichtelijk gemaakt. Functiewisselingen zijn voor de Taskforce beperkt zichtbaar. De interregionale mobiliteit tussen korpsen is wel zichtbaar en over 2006 ook inzichtelijk gemaakt voor alle korpsen.
In de komende periode is het van belang om de kennis, de instrumenten en de analyses die de Taskforce heeft opgeleverd te borgen in de staande organisatie.
Voor het toekennen van budget aan korpsen blijft het per 1 januari 2007 ingevoerde nieuwe Budgetverdeelsysteem (BVS) van toepassing.
Wat zijn de doelstellingen van de Taskforce politiesterkte? Welke doelstellingen moesten er behaald zijn in 2006 en wat zijn de doelstellingen die gesteld zijn voor 2007?
Voor de doelstelling van de Taskforce politiesterkte zie het antwoord op vraag 39. Voor de jaren 2005 tot en met 2007 zijn met de meeste korpsen sterkteafspraken gemaakt in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Verhagen c.s. (Tweede Kamer 2004–2005, 29 800, nr. 4). Na een aantal jaren waarin de politiesterkte is gedaald, vertoont deze over 2006 weer een stijgende tendens, de sterktedoelstelling voor 2006 (51 111 fte’s) is dan ook gehaald. Binnenkort zult u met de sterktebrief nader worden geïnformeerd over de sterktedoelstelling in de toekomst.
Waarom zijn er meer kosten gemaakt voor «shared service crisisbeheersing» dan voorzien?
Voor de shared service crisisbeheersing was in de begroting 2006 een bedrag geraamd van € 0,8 mln De gerealiseerde apparaatsuitgaven voor de shared service crisisbeheersing zijn binnen het begrote bedrag gebleven. Er zijn dus voor de shared service crisisbeheersing niet meer kosten gemaakt dan voorzien.
Welke subsidieregeling geldt voor de multidisciplinaire rampenoefeningen?
Sinds 2005 bestaat de subsidieregeling multidisciplinair oefenen. De subsidieregeling valt onder artikel 10 sub d van de wet overige BZK-subsidies en geldt vooralsnog tot eind 2007.
De subsidieregeling is bedoeld om het multidisciplinair oefenen verder te stimuleren en daarom zijn de randvoorwaarden bewust ruim opgesteld. Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door regionale hulpverleningsdiensten en decentrale overheden. Een subsidie bedraagt maximaal 50 procent van het totaalbedrag van de kosten van de oefening of het initiatief voor het verbeteren van oefenen, met een maximum van € 100 000 per toegekende aanvraag.
Kan de kamer een overzicht krijgen van de door BZK gesubsidieerde multidisciplinaire rampenoefeningen?
In 2006 zijn 41 oefeninitiatieven gesubsidieerd voor een totaalbedrag van € 1 817 936.
Hierna zijn 23 aanvragen ingediend door de veiligheidsregio’s en de regionale hulpverleningsdiensten, 8 aanvragen door de regionale en gemeentelijke brandweerkorpsen, 2 door de GHOR-regio’s en 1 door de regionale politie. Daarnaast hebben 5 gemeenten, 1 provincie en 1 waterschap een aanvraag ingediend. Bij de meeste oefeningen lag het zwaartepunt op de operationele component, vaak in combinatie met het oefenen van het gemeentelijk beleidsteam. Bij een aantal oefeningen stond het thema overstromingen, vitale infrastructuren of terrorisme centraal, en enkele malen is gezamenlijk met defensie geoefend. Er wordt bij veel oefeningen aandacht besteed aan de rol van voorlichters, mediatrainingen en communicatieprocessen. De hoogte van de subsidie per oefeninitiatief verschilde sterk, afhankelijk van het karakter en de omgeving van het oefeninitiatief.
Waarom zijn de doelstellingen op het gebied van multidisciplinaire samenwerking overtroffen? (vraag is gebaseerd op tabel op pag. 41 die niet lijkt te kloppen. Bron is BZK-dcb, wat is dat? Slaan die gegevens op de decentrale subsidieregeling oefenen?)
In de verantwoording zijn naast grote nationale multidisciplinaire samenwerkingsoefeningen (streefgetal 2) ten onrechte ook alle gesubsidieerde decentrale multidisciplinaire samenwerkingsoefeningen in de realisatie 2006 opgenomen. Dit waren bij elkaar 44 oefeningen. De doelstellingen van nationaal en decentraal oefenen zijn dus volledig behaald.
Waarom is de ontwikkeling van een alerteringsstelsel voor andere typen crises dan terrorismebestrijding niet bereikt?
Alertering voor de andere crisistypen wordt nu op een andere manier vorm gegeven, gekoppeld aan de strategie nationale veiligheid, in het bijzonder aan de rijksbrede analysefunctie. Onderdeel daarvan is een analysefunctie op korte termijn (minder dan 6 maanden): horizonscanning. Hieraan worden vervolgens afspraken gekoppeld met bestuurlijke en operationele partners, volgens dezelfde opzet als het alerteringssysteem terrorismebestrijding.
In hoeverre heeft de communicatie met betrokkenen over het concept wetsvoorstel Veiligheidsregio’s een stimulerend effect gehad op de regionalisering van de brandweer in 2006?
Er is geen onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de communicatie met betrokkenen over het concept wetsvoorstel Veiligheidsregio’s een stimulerend effect heeft gehad op de regionalisering van de brandweer in 2006.
Wel blijkt uit de balans Veiligheidsregio’s per 1 juli 2006 in het algemeen een toename van het aantal regio’s dat kiest voor het in dienst nemen van personeel in regionale dienst ten opzichte van de gegevens in de rapportage tussenbalans van 2005.
Kan de minister meer inzicht geven in de uitkomsten van het gesprek tussen de minister en de ChristenUnie over de regionale samenwerking bij de brandweerkorpsen?
Bij de aanbieding van het wetsvoorstel Veiligheidsregio’s aan de Tweede Kamer zal ik hier nader op ingaan.
Wat is in 2006 ondernomen om te komen tot regionale eisen voor de kwaliteit van brandweerzorg?
BZK stelt geen afdwingbare kwaliteitseisen voor de brandweerzorg. BZK faciliteert wel de totstandkoming van deskundigenadviezen. Zo is in 2006 de Leidraad basis brandweerzorg afgerond. Dit is een actualisatie van de Handleiding brandweerzorg die dateert uit 1992.
Het voornemen is om, in het verlengde van de totstandkoming van de Wet op de Veiligheidsregio’s te bezien of er wettelijk vastgelegde kwaliteitseisen ten aanzien van de brandweerzorg moeten worden gesteld. Deze zullen worden vastgelegd in een kwaliteits amvb.
Waarom is er – behalve wegens reallocaties – nog sprake van onderuitputting op het artikel Partners in veiligheid bij de post «internationale samenwerking»?
Het Ministerie van Defensie heeft 2006 een vordering op BZK ad € 0,45 mln ten behoeve van politievredesmissies verrekend met een schuld aan BZK die in 2007 betaald had moeten worden. Hiermee is het overgrote deel van de resterende onderuitputting verklaard.
Was het aantal aanvragen voor urgente aanpak veiligheid (UAV) alleen «zeer laag» door de geringe bekendheid of waren er ook andere reden? Heeft de communicatiecampagne effect gehad in de zin van dat het aantal vragen is gestegen?
De communicatiecampagne heeft er niet toe geleid dat er meer aanvragen zijn binnengekomen voor de Urgente Aanpak Veiligheid (UAV). Aangezien UAV in nauwe samenwerking met gemeenten tot stand gekomen is (zie ook vraag 52), ga ik er van uit dat het instrument qua inhoud en opzet in hun behoeften voorziet. Uit het geringe aantal aanvragen leid ik af dat gemeenten voldoende ingangen bij het Rijk hebben waar zij met hun problemen op het gebied van de uitvoering van het veiligheidsbeleid terecht kunnen. Gezien deze conclusie zal ik in de komende maanden in overleg met het veld bepalen of UAV gehandhaafd moet blijven.
Heeft het behalen van het groot aantal keurmerken in het kader van het actieplan veilig ondernemen ook werkelijk geleid tot verbetering van de veiligheid? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Bij het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) slaan gemeenten, politie, brandweer en ondernemers de handen ineen om de veiligheid op bedrijventerreinen en winkelgebieden aan te pakken. Met maatregelen zoals inbraak-, overval- en brandbeveiliging zorgt het KVO voor een veiliger en prettiger werkomgeving. De bedrijfsschade neemt af en het imago van het winkelcentrum of bedrijventerrein wordt verbeterd. Bovendien maakt het KVO de aanpak van o.a. criminaliteit voor de politie en brandweer effectiever.
Cijfermatig is geen causaal verband aan te tonen tussen het aantal keurmerken en de verbetering van de veiligheid op landelijk niveau. KVO heeft naar alle waarschijnlijkheid wel een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de veiligheid, omdat uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2006 blijkt dat het aantal delicten tegen het bedrijfsleven significant is gedaald in vergelijking tot 2004. Diefstal in de detailhandel (de meest voorkomende criminaliteit) is met 20% gedaald. Dit betekent een afname van 300 000 delicten ten opzichte van 2004. Inbraak in de detailhandel is zelfs met 31% gedaald.
Is er van tevoren nagegaan of er behoefte bestond aan de UAV? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de totstandkoming van het Veiligheidsprogramma van het vorige kabinet is het veld geconsulteerd. De maatregel urgentiegebieden heeft daarom een plek gekregen in het Veiligheidsprogramma. In een brief aan uw Kamer1 over de invulling van deze maatregel, is toen aangegeven dat het belangrijkste uitgangspunt bij de urgente aanpak is dat het Rijk tegemoet wil komen aan de behoefte zoals die in de praktijk bestaat. Om die reden zijn gesprekken gevoerd met een aantal gemeenten, het bedrijfsleven, andere ministeries, het Korpsbeheerdersberaad en de VNG. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat problematiek waar gemeenten mee kampen vaak multidisciplinair is waardoor niet altijd duidelijk is wie waar aan de bel moet en kan trekken. Gemeenten hebben op dat moment duidelijk aangegeven dat er behoefte was aan één ingang bij het Rijk waar de problematiek kon worden aangekaart en uit meerdere invalshoeken kon worden benaderd. Dit is nog eens bevestigd in de expertmeetings die voor de midterm review van het veiligheidsprogramma zijn gehouden2. Dit heeft geleid tot de maatregel urgente aanpak veiligheid.
Wat zijn de gevolgen voor de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland nu een beslissing over het doorgaan van het wetsvoorstel inzake de herziening van de politieorganisatie is uitgesteld?
De komende kabinetsperiode wordt extra ingezet op de samenwerking tussen de korpsen op het terrein van ICT, personeel, materieel en beheer. De korpsbeheerders hebben de taak op zich genomen die samenwerking te verstevigen, de voorziening tot samenwerking zal daarbij een belangrijke taak vervullen.
Wat houdt het landenprogramma Suriname van BZK in? Wat is de status van het programma?
Het landenprogramma Suriname betreft technische assistentie – zoals uitwisseling van kennis en expertise – als een bijdrage aan criminaliteitsen drugsbestrijding in Suriname en aan de institutionele versterking van de Surinaamse politie. Het programma heeft geen juridische status. Het is slechts een kader van aansturing en structurering van de bilaterale samenwerkingsactiviteiten van de Nederlandse en Surinaamse partners in de rechtshandhavingketen.
Ten laste van welke (sub)begrotingspost hebben de toevoegingen aan het budget voor het artikel Grondwet en Democratie plaatsgevonden?
De toevoegingen aan het budget voor het artikel 1 Grondwet en Democratie zijn afkomstig van diverse andere artikelonderdelen van de BZK-begroting. Het gaat om de artikelonderdelen 12.1 Algemeen apparaatskosten (€ 2,0 mln), artikel 13.3 Nominaal en onvoorzien (€ 0,4 mln), artikelonderdeel 6.2 Functioneren Openbaar Bestuur (€ 1,9 mln). Zie ook de 2e suppletore begroting 2006, Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 885 VII, nrs. 1 en 2, blz, 11–12 en 18–19).
«Wat is de bijdrage van het ministerie van BZK aan de prestatie-indicator «opkomst verkiezingen»?»
Het ministerie van BZK financiert de opkomstbevorderende campagne «U heeft het voor het zeggen». Hiermee is een bedrag van circa 1,4 miljoen euro gemoeid. Het is niet goed mogelijk om hard te maken wat de directe relatie is tussen de opkomst en de campagne. Er zijn immers vele factoren die op opkomst beïnvloeden (zoals de algemene media aandacht voor de verkiezingen, de inzet van de politieke partijen zelf, de stemwijzers en (andere) opkomstbevorderende maatregelen zoals het stemmen in een willekeurig stemlokaal) .
Is het overzicht specifieke uitkeringen (OSU) reeds beschikbaar?
Het overzicht specifieke uitkeringen (OSU) 2006 is in Juni 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken 2006–2007, 30 800 B. nr. 23). Het Overzicht specifieke uitkeringen 2007 is in de eerste week van juni aan de Tweede Kamer aangeboden
Welke resultaten, zo mogelijk kwantitatief, zijn geboekt met het grotestedenbeleid, in het bijzonder als het gaat om de verbetering in sociaal-economisch opzicht, gedurende de periode 2002–2006? (Hierbij kan worden gedacht aan resultaten op het gebied van leefbaarheid, onderhoud van woningen, verhouding werkenden/niet-werkenden in deze wijken, gemiddeld inkomensniveau in de wijken, bouwproductie in de wijken en aandeel koopwoningen)?
In de brief van de toenmalige minister voor BVK aan de Tweede Kamer van 22 juni 2006 zijn de effecten van de tweede periode Grotestedenbeleid uiteengezet.
Het verschil in werkloosheid tussen het landelijk gemiddelde en de GSB steden is gedaald van 4,4% naar 3,3%. Het verschil in aandeel langdurig werklozen (d.w.z. langer dan 3 jaar werkloos) tussen het landelijk gemiddelde en de GSB steden is gedaald van 8,6% in 2000 tot 1,2% in 2004. Dit betekent dat de totale werkloosheid zich in de GSB-steden gunstiger heeft ontwikkeld dan in niet-GSB-steden. Het aandeel werklozen in de allochtone beroepsbevolking ten opzichte van het landelijk gemiddelde is afgenomen van een verschil van 3% in 1999 tot een verschil van 1% in 2005. Het verschil in jeugdwerkloosheid tussen de GSB steden en het landelijk gemiddelde is toegenomen van ca. 4% naar ca. 5%.
De perceptie van verloedering in de GSB steden daalde licht van 4,6 naar 4,5 in de periode 1999–2004 (rapportcijfer tussen 1 en 10 waarbij 1 weinig en 10 veel verloedering is).
Het aandeel huishoudens met een midden- of hoger inkomen steeg in de GSB steden van 49,3% naar 49,9% (tussen 1998 en 2002).
Tussen 2000 en 2004 zijn in de GSB steden 113 100 woningen gebouwd. Het aandeel koopwoningen in de totale woningvoorraad in de GSB steden is gestegen van 35% in 2000 tot 40% in 2004.
Voor de in GSB2 door de gemeenten aangewezen aandachtswijken
Iets meer dan de helft van de aandachtswijken laat een betere ontwikkeling zien van het aantal werklozen dan gemiddeld in de stad. Maar tegelijkertijd is de ontwikkeling van de onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt in 60% van de wijken slechter dan in de stad. De ontwikkeling van de transactieprijzen van de huizen is in de helft van de wijken beter dan gemiddeld.
Dit antwoord is afgestemd met, en mede namens, mijn collega Minister Vogelaar voor WWI, waar het Grotenstedenbeleid sinds de aanvang van het nieuwe kabinet onderdeel van uitmaakt.
Wat zijn tot op heden de ervaringen met de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet)
Dit specifieke onderwerp binnen de grootstedelijke problematiek maakt onderdeel uit van de 56 wijken aanpak en dit hoorde reeds voordat het Grotestedenbeleid overging naar mijn collega Minister Vogelaar, bij de minister van VROM. Minister Vogelaar zal deze vraag beantwoorden.
Is de beleidsdoorlichting met betrekking tot de toekomst van het grotestedenbeleid die in 2006 is begonnen, hetzelfde als de tussenbalans die in 2007 wordt opgemaakt? Zo neen, wat is het verschil?
Nee. Het gaat om drie dingen
1. Vorig jaar heeft mijn voorganger een discussienota naar de kamer gestuurd over de toekomst van het grotestedenbeleid1. Dat is een vooruitblik op de periode na 2009.
2. De tussenbalans (mid term review) die nu wordt opgemaakt gaat over de voortgang van de afspraken tussen Rijk en steden voor de periode 2005–2009. Ook wordt er een beeld gegeven van de maatschappelijke ontwikkelingen in de steden. Deze informatie stuur ik u dit najaar.
3. Daarnaast zijn onlangs beleidsdoorlichting van GSB en ISV afgerond waarin over een langere periode wordt teruggekeken op het GSB (1994–2006). Deze doe ik u op korte termijn toekomen.
Dit antwoord is afgestemd met, en mede namens, mijn collega Minister Vogelaar voor WWI, waar het Grotenstedenbeleid sinds de aanvang van het nieuwe kabinet onderdeel van uitmaakt.
Op welke aspecten schiet de informatiebeveiliging precies tekort bij BZK zelf en bij andere ministeries? Wat is de reactie op de conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer voor het ICT-beheer en de informatiebeveiliging?
1. Op welke aspecten schiet de informatiebeveiliging precies tekort bij BZK en bij andere ministeries?
De Algemene Rekenkamer signaleert bij BZK bepaalde tekortkomingen voor wat betreft het voldoen aan het VIR. Het betreft de gevallen waarin een formele verantwoording (zoals bedoeld in het VIR 1994) over de status van de informatiebeveiliging ontbreekt. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat de informatiebeveiliging als zodanig ontoereikend is.Daarnaast constateert de Rekenkamer dat BZK nog niet op alle punten voldoet aan de formele eisen van het VIR-BI.
2. Wat is de reactie op de conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer voor ICT-beheer en de informatiebeveiliging?
– Binnen BZK zijn de aanbevelingen van de AR inzake Informatiebeveiliging opgenomen in het Programma Integrale Beveiliging 2007–2008. Ten behoeve van het VIR is een project gestart om het wegwerken van achterstanden in informatiebeveiligingsplannen en afhankelijkheidsanalyses op gestructureerde wijze vorm te geven.
– Ten behoeve van het VIR-BI is bij BZK reeds 2006 een project gestart. Dit project wordt in 2007 met kracht voortgezet, met als doel te komen tot de implementatie van het VIR-BI.
– De constatering dat BZK nog niet volledig aan het VIR voldoet betreft de formele verantwoordingsslag. Voor wat betreft ICT beheer zijn, voor BZK, door de Algemene Rekenkamer geen opmerkingen gemaakt.
Daarnaast kan worden gesteld dat door vervanging van het VIR 1994 door het VIR 2007 en, recentelijk, de herziening van het informatiebeveiligingsbeleid van BZK de formele verantwoordingslag over de informatiebeveiliging eenvoudiger en effectiever zal zijn. Doordat het minder het karakter van een papieren tijger zal krijgen, zal de formele verantwoording ook echt betekenis hebben.
Hoe wordt het resterende deel van de reductie administratieve lasten burgers, 25% in tijd en 25% in out of pocketkosten, in 2007 ingevuld? Welk deel is in 2006 niet gerealiseerd door het controversieel verklaren van wetsvoorstellen door de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 67.
Wat is de reden dat meer dan de helft van het begrote bedrag voor Reisdocumenten en GBA-stelsel niet is uitgegeven.
– De Ontwerp-begroting 2006 uitgaven inzake de reisdocumenten is gebaseerd op de oude aannames van de kostprijs van het nieuwe paspoort en NIK bij invoering van biometrie. Met name de latere invoeringsdatum van het nieuwe paspoort – 26 augustus 2006 – en de vertraging van de invoering van de Online Raadpleegbare Reisdocumentenadministratie (ORRA), voorheen Centrale Reisdocumentenadministratie, hebben geleid tot lagere kosten in 2006.
– In de OW 2006 is een bedrag van € 31.5 mln opgenomen voor de aanschaf van de aanvraagstations en de vingerscanapparatuur. Deze aanschaf is bij VJN verschoven naar 2007.
Wat zijn de resultaten tot nu toe van de interbestuurlijke taskforce en het uitvoeringsprogramma om gemeenten te helpen bij deregulering en administratieve
De eerste resultaten van de interbestuurlijke taskforce en het uitvoeringsprogramma zijn
1. De deregulering model-APV
De VNG loopt dit jaar al haar modelregels (modelverordeningen en andere modellen) voor gemeenten kritisch door. Onnodige regels schrappen wij, nodige regels worden vereenvoudigd. In het nieuwe stelsel voor de model-APV zijn zes vergunningen afgeschaft tien vergunningen vereenvoudigd
2. Een ondersteuningsprogramma voor gemeenten
Voor gemeenten is een ondersteuningsprogramma opgezet.
Dit programma bestaat uit
– Een website, www.minderregelsmeerservice.nl Hierop vinden gemeenten een tienstappenplan voor het vereenvoudigen van hun regelgeving en een overzicht van gemeentelijke voorbeelden.
– Een helpdesk «Minder regels meer service» voor het beantwoorden van juridische en organisatorische vragen in het kader van deregulering.
– Een financiële faciliteit voor gemeenten die hun regeldruk aanpakken. Deze faciliteit is beschikbaar gesteld door de ministeries van Financiën en BZK. Met de vouchers kunnen gemeenten externe hulp inhuren om de gemeentelijke administratieve regeldruk in kaart te brengen en deze aan te pakken.
Is het de bedoeling dat het zogenaamde administratieve lastenplafond (per ministerie) de komende jaren telkens zal worden bijgesteld? Zo neen, waarom niet?
Het uitgangspunt is handhaving van de bestaande plafonds per ministerie. Bezien zal worden welke consequenties nieuwe initiatieven uit het coalitieakkoord hebben op de administratieve lastenplafonds.
Waarom ontbreekt er bij de tabel prestatiegegevens een toelichting op de vermindering aan administratieve lasten? Kan die alsnog worden gegeven?
Voor het programma administratieve lastenvermindering burgers is geen aparte streefwaarde voor 2006 geformuleerd. De opgenomen doelstelling heeft betrekking op eind 2007. Om die reden ontbreekt een toelichting bij deze prestatie-indicator.
Is met de gerealiseerde waarde van 7% reductie in tijd en 16% in kosten de voorgenomen reductie van administratieve lasten van 25% eind 2007 nog haalbaar?
De kwantitatieve doelstelling van 25% eind 2007 van het vorige kabinet zal niet geheel worden bereikt. Enkele maatregelen hebben een iets langere doorlooptijd nodig. Dat laat onverlet dat het huidige kabinet ook prioriteit geeft aan de vermindering van administratieve lasten voor burgers en daartoe maatregelen zal nemen. Ik informeer u binnenkort over de doelstellingen en de invulling van dit programma voor deze kabinetsperiode.
Wat is de reden dat de centrale reisdocumentenadministratie waarin de vingerafdrukken zijn opgenomen niet is gerealiseerd. Is het ook de bedoeling dat de gezichtsopname op de chip van het paspoort in deze administratie is opgenomen.
De gezichtsopname, in casu de foto die de burger inlevert bij de aanvraag van het reisdocument, maakt nu al onderdeel uit van de (decentrale) reisdocumentenadministratie (zie ook TK 2005–2006, 25 764, nr. 30). Aan de vorming van de (centrale) online raadpleegbare reisdocumentenadministratie wordt gewerkt. De verwachting is dat het wetsvoorstel waarin dit geregeld wordt in de zomermaanden aan de Raad van State voor advies kan worden aangeboden.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van de integrale risico-analyse ten aanzien van GBA en reisdocumenten tegemoet zien?
Het onderzoek zal volgens plan eind dit jaar zijn afgerond. Vervolgens zal de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten.
Waarom was de doelstelling van het aantal overheidsorganisaties met burgercontacten dat beschikt over een kwaliteitshandvest voor 2007 aanvankelijk op 100% gesteld? Waarom is er slechts een doelstelling van 6% overgebleven? Wat zijn de redenen dat in 2006 slechts 1% van de genoemde organisaties een kwaliteitshandvest had?
Er is voor gekozen kwaliteitshandvesten met servicenormen niet wettelijk verplicht op te leggen. Kwaliteitshandvesten moeten namelijk gedragen worden door de organisatie zelf en door de (lokale) politiek c.q. het bestuur van een organisatie. Tevens is gebleken dat de voorbereidingen om de bedrijfsvoering op orde te brengen meer tijd vragen dan verwacht. Daar komt bij dat het aantal overheidsorganisaties dat in aanmerking komt om een kwaliteitshandvest in te voeren in de PAO-voortgangsrapportage 2004 niet sluitend was afgebakend. Er is sprake van een aanzienlijke toename van het aantal organisaties (vergeleken bij de oorspronkelijke populatie; van 600 naar ca 5000) waardoor vanaf 2006 lagere percentages worden gescoord. In 2006 had daardoor slechts 1% van de nieuwe populatie een handvest, terwijl het percentage van de oude populatie 10% bedraagt.
Als gevolg van bovenstaande factoren is voor 2007 de doelstelling bijgesteld tot 6%.
Wat betekent het feit dat slechts 1% van de overheidsorganisaties die contacten met burgers hebben, beschikt over een kwaliteitshandvest voor de kwaliteit van de dienstverlening?
Kwaliteitsbeleid is een zaak van lange adem. Het ministerie zal, gevoed met initiatieven van VNG en IPO, de promotieactiviteiten ten behoeve van de invoering van kwaliteitshandvesten met kracht voortzetten ondermeer door verspreiding van best practices via brochures, seminars, een interactieve website en individuele kortdurende begeleiding en de uitreiking van een prijs voor het best handvest in 2008.
Waarom is de implementatie van maatregelen met betrekking tot de problematiek rondom externe inhuur nog niet afgerond?
In het Algemeen Overleg van 8 december 2004 heeft u ingestemd met het plan van aanpak «Meer Focus op externe inhuur». Doelstelling van dit plan was tweeledig. Op de eerste plaats werd met het plan beoogd om meer zicht te krijgen op de uitgaven externe inhuur. De tweede doelstelling was om het proces van besluitvorming tot externe inhuur beter te beheersen
Voor wat betreft de eerste doelstelling zijn belangrijke stappen gezet. Externe inhuur is nader gedefinieerd en onderscheiden in acht verschillende soorten, waarvan vier zijn getypeerd als beleidsgevoelig: organisatie- en formatieadvies, interim-management, beleidsadvies en communicatie-advies. Op basis van deze indeling hebben de ministeries in 2005 hun rekeningschema’s aangepast en bestaat er een meer eenduidig inzicht in de omvang van de uitgaven externe inhuur (apparaatskosten).
De tweede doelstelling, een betere beheersing van het besluitvormingsproces, is maar ten dele gerealiseerd. Om tot een weloverwogen besluit tot de inhuur van met name de beleidsgevoelige inhuur te komen, zijn in het plan van aanpak «Meer focus op externe inhuur» de volgende rijksbrede maatregelen afgesproken:
– Het per 1-1-2005 voor een periode van 2 jaar beleggen van de beslissingsbevoegdheid tot de inhuur van externen van de beleidsgevoelige categorieën inhuur op het niveau van de Directeur-Generaal en de bij de buitendiensten op het meest geëigende niveau.
– Het per ministerie invoeren van een interdepartementaal opgestelde gedragscode.
– Het ter beschikking stellen van een toolkit, waarin onder meer de handleidingen voor een inhoudelijke afweging voor inhuur zijn opgenomen.
– Het inrichten van «departementale toetspunten voor externe inhuur».
Vanaf 1 januari 2005 hebben de ministeries gewerkt aan de implementatie van de maatregelen. In 2006 heeft het ministerie van Financiën de maatregelen geëvalueerd.
Uit deze evaluatie blijkt dat op de ministeries externe inhuur bij nagenoeg alle ministeries prominenter op de agenda is gekomen en er meer bewustwording is ontstaan. Maar, de ministeries ervaren de opgelegde beheersmaatregelen als (te) bureaucratisch, waardoor de maatregelen in de praktijk als een last worden ervaren en niet werken conform opzet. Daarbij komt dat de concrete invulling van de maatregelen per ministerie verschilt. Dit betreft vooral de inrichting van het toetspunt. Om deze redenen schrijft het ministerie van Financiën in haar evaluatie dat vanuit een rijksbreed perspectief de implementatie nog niet is afgerond en de problematiek rondom «beleidsgevoelige externe inhuur» nog niet wordt beheerst.
Ik stuur u de evaluatie toe en zal u nader informeren over de reactie van het Kabinet. Hierover ben ik in overleg met mijn ambtsgenoten van Economische Zaken en Financiën.
Welke «belangrijke stappen» zijn er precies gezet met betrekking tot de beperking van de inhuur externen? Hoe vertalen die stappen zich in vermindering van die inhuur?
Zie antwoord vraag 72.
Hoe kan de problematiek rondom de beleidsgevoelige externe inhuur worden beperkt als – volgens het Sociaal Jaarverslag Rijk 2006 (bladzijde 15) – er onvoldoende specifieke cijfers van de ministeries beschikbaar zijn?
Omdat de ministeries in 2005 de rekeningschema’s hebben aangepast aan de in het plan van aanpak opgenomen definities van soorten externe inhuur is er sprake van een trendbreuk ten opzichte van voorgaande jaren.
In 2006 hebben de ministeries in totaal op apparaatskosten zo’n 570 miljoen euro uitgegeven aan externe inhuur. De zinsnede in het Jaarverslag 2006 dat onvoldoende specifieke cijfers beschikbaar zijn, betreft het ontbreken van cijfers over de programmakosten.
Omdat het ministerie van Verkeer en Waterstaat in 2005 geen opgave heeft gedaan, zijn de uitgaven externe inhuur in de jaren 2005 en 2006 alleen goed te vergelijken exclusief het ministerie van Verkeer & Waterstaat. Er is dan rijksbreed sprake van een stijging van 13 procent.
Per ministerie is het beeld overigens wisselend. Zo zijn de uitgaven bij vier ministeries fors gestegen én hebben vier ministeries de uitgaven kunnen verminderen. Bij de overige ministeries is sprake van een nagenoeg gelijkblijvende of beperkte stijging van de uitgaven. Zie de onderstaande tabel waarin de uitgaven externe inhuur per ministerie over de jaren 2005 en 2006 zijn weergegeven. Exclusief het ministerie van Verkeer & Waterstaat.
Uitgaven externen per ministerie in 2005–2006 (x € 1 000)
| ministerie | 2005 | 2006 |
|---|---|---|
| AZ | 313 | 980 |
| BZK | 8 525 | 8 887 |
| BuiZa | 8 707 | 8 566 |
| EZ | 17 542 | 22 289 |
| Fin-dep | 2 320 | 2 745 |
| Fin-bel | 105 388 | 147 255 |
| JUS | 164 637 | 174 166 |
| LNV | 5 078 | 4 543 |
| OCW | 32 373 | 28 867 |
| SZW | 4 205 | 7 537 |
| VROM | 46 706 | 40 682 |
| VWS | 5 879 | 7 669 |
| Totaal (exclusief VenW) | 401 673 | 454 187 |
| (VenW) | geen opgaaf | 114 301 |
Wat wordt bedoeld met de zinsnede dat de problematiek rondom de beleidsgevoelige externe inhuur «nog niet wordt beheerst»? Wat is de reden? Hoe en op welke termijn zal het ministerie van BZK ervoor zorgen dat deze problematiek wel wordt beheerst? Betekent de zinsnede dat er sprake was van een stijging van die externe inhuur in 2006 ten opzichte van 2005? Zo ja, met hoeveel is die inhuur dan gestegen? Zo nee, wat wordt er dan wel bedoeld?
Zie antwoord vraag 72 en 74.
Wat is rijksbreed de omvang van de externe inhuur in 2006 en wat in 2004/2005, uitgesplitst per ministerie?
Zie antwoord vraag 74.
Is de evaluatie «meer focus op externe inhuur» beschikbaar voor de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze ontvangen?
Zie antwoord vraag 72.
Welke belangrijke stappen hebben de ministeries ten aanzien van beheersing van externe inhuur gezet?
Zie antwoord vraag 72.
Welke bijdrage is er geleverd aan de functionele kosten van het Koninklijk Huis?
De bijdrage functionele kosten Koninklijk Huis was € 10 468 mln. Daarnaast bedroeg de subsidie aan Stichting koninklijk Paleis te Amterdam van € 0,184 mln.
Voor welke ministeries en waaraan is de onvoorziene inhuur bij het wegwerken van het papierenarchief met het oog op digitalisering, besteed? Over welke meerkosten in de beveiliging gaat het precies en voor welke overheidsdiensten
Het betreft incidentele inhuur om het nog aanwezige papieren archief binnen het kerndepartement van BZK te verwerken en over te brengen naar het statische archief. Met betrekking tot de beveiliging is naar aanleiding van een AIVD scan/beveiligingscan en aangescherpte regels extra fysieke beveiligingsmaatregelen getroffen voor het kerndepartement van BZK. De projecten die zijn uitgevoerd en de extra inzet die daarmee gemoeid was, betreffen o.a.: Persoonsbeveiling, aanpassing toegang garage, expeditie en tourniquets.
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).
Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GL), Vermeij (PvdA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Van der Veen (PvdA), Çörüz (CDA), Ten Broeke (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Bouchibti (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31031-VII-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.