31 026
Protocol van wijziging van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van landbouwhuisdieren; Straatsburg, 6 februari 1992 (Trb. 2006, 253)

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 mei 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 mei 2007.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 juni 2007.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 6 februari 1992 te Straatsburg totstandgekomen Protocol van wijziging van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van landbouwhuisdieren (Trb. 2006, 253).

Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Toelichtende nota

Het Protocol tot wijziging van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van landbouwhuisdieren (hierna: het Protocol) is tot stand gekomen te Straatsburg op 6 februari 1992. Het Koninkrijk der Nederlanden is partij bij de Overeenkomst die met het Protocol wordt gewijzigd. Daarom ligt het in de rede om ook partij te worden bij het Protocol tot wijziging van die Overeenkomst.

De Europese Overeenkomst inzake de bescherming van landbouwhuisdieren (hierna: de Overeenkomst), die bij het Protocol wordt gewijzigd, is tot stand gekomen te Straatsburg op 10 maart 1976 (Trb. 1980,154; laatstelijk Trb. 1995, 159). De Overeenkomst is op 22 oktober 1981 voor Nederland inwerkinggetreden, na stilzwijgende goedkeuring door de Staten-Generaal van 8 februari 1981 (Kamerstukken II 1980/81, 16 563).

De Overeenkomst bevat bepalingen omtrent het houden, verzorgen en onderbrengen van dieren, in het bijzonder in de intensieve veehouderij, en kwalificeert deze bepalingen als beginselen.

De kern van de Overeenkomst wordt gevormd door de artikelen 3 tot en met 7. Deze artikelen bevatten beginselen omtrent huisvesting, verlichting, temperatuur en dergelijke, en omtrent voer, water en de controle van de conditie en gezondheid van de dieren.

De artikelen 8 tot en met 13 bevatten uitvoeringsbepalingen. Deze voorzien in de instelling van een Permanente Commissie, die belast is met het opstellen van aanbevelingen voor de Overeenkomstsluitende Partijen. Deze aanbevelingen dienen wetenschappelijk gefundeerde uitvoeringsbepalingen te bevatten.

De Overeenkomst is bij besluit van de Raad van 19 juni 1978 geratificeerd door de Europese Gemeenschappen (PbEG L 323). De beginselen zijn door de Europese Gemeenschappen geïmplementeerd in diverse voorschriften met betrekking tot de huisvesting en verzorging van landbouwhuisdieren. Deze voorschriften, veelal richtlijnen, zijn op hun beurt door Nederland geïmplementeerd in met name de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en enkele op die wet gebaseerde besluiten.

Wijzigingen

Het doel van de wijzigingen die het Protocol in de Overeenkomst aanbrengt, is om de reikwijdte van de Overeenkomst uit te breiden tot het fokken van dieren en het slachten van landbouwhuisdieren op de boerderij. De bepalingen worden daarbij aangepast aan de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen op die gebieden. Daartoe worden de volgende wijzigingen aangebracht.

In de eerste plaats wordt de begripsomschrijving van landbouwhuisdier, opgenomen in artikel 1 van de Overeenkomst, uitgebreid tot dieren die het resultaat zijn van genetische manipulaties of nieuwe genetische combinaties.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Voorts wordt een nieuw artikel 3 toegevoegd, dat bepaalt dat natuurlijke of kunstmatige voortbrengingsmethoden niet toegepast mogen worden indien deze lijden of letsel voor de betrokken dieren kunnen veroorzaken. Dieren mogen volgens deze bepaling slechts voor landbouwdoeleinden worden gehouden indien redelijkerwijs verwacht kan worden, op grond van het fenotype of genotype, dat het dier kan worden gehouden zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid of het welzijn.

Artikel 6 van de Overeenkomst bepaalt dat geen dier voer of vloeistof mag worden toegediend op een wijze waardoor onnodig lijden of letsel wordt veroorzaakt. Ook mag dit voer of deze vloeistof geen stoffen bevatten die onnodig lijden of letsel kunnen veroorzaken. Het Protocol breidt deze bepaling uit met het voorschrift dat geen andere stof aan het dier mag worden toegediend tenzij door wetenschappelijk onderzoek of ervaring is gebleken dat de werking van die stof niet schadelijk is voor de gezondheid of het welzijn van het dier. Hiervan zijn uitgezonderd middelen die worden toegediend ter behandeling of ter preventie van ziekten.

Artikel 7 van de Overeenkomst wordt ten slotte uitgebreid met een artikellid. De huidige bepaling schrijft voor dat de gezondheid en conditie van dieren met zodanige tussenpozen moet worden gecontroleerd dat onnodig lijden wordt voorkomen. Bij dieren in de intensieve veehouderij dient die controle ten minste eenmaal per dag plaats te vinden. Tevens bepaalt artikel 7 dat technische installaties ten minste eenmaal per dag moeten worden gecontroleerd en dat gebreken zo snel mogelijk moeten worden verholpen. Indien een gebrek niet onmiddellijk kan worden verholpen, moeten onverwijld alle tijdelijke maatregelen worden genomen die nodig zijn om de gezondheid en het welzijn van de dieren te verzekeren.

Het Protocol voegt een lid aan dat artikel toe met betrekking tot het slachten van een dier op de boerderij. Indien een dier op de boerderij wordt geslacht, dient dit vakkundig te geschieden en in elk geval zonder onnodige pijn of angst voor het dier of voor andere dieren te veroorzaken. Dit voorschrift heeft met name betrekking op pelsdieren en op dieren die vanwege een noodsituatie moeten worden geslacht. Het voorschrift heeft geen betrekking op dieren die door de houder worden geslacht voor diens eigen consumptie omdat daarvoor reeds een overeenkomstige bepaling is opgenomen in de op 10 mei 1979 te Straatsburg totstandgekomen Europese Overeenkomst inzake de bescherming van slachtdieren (Trb. 1981, 76). Deze is voor het gehele Koninkrijk in werking getreden op 28 december 1986.

Verhouding tot nationale regelgeving

Het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst geeft geen aanleiding tot aanpassing van de geldende nationale regelgeving. De normen die bij het Protocol aan de Overeenkomst worden toegevoegd, zijn namelijk reeds opgenomen in de thans geldende nationale regelgeving. Nederland voldoet op dit moment reeds aan de voorschriften van de Overeenkomst zoals die na inwerkingtreding van het Protocol zal komen te luiden.

De beginselen die zijn neergelegd in de Overeenkomst zijn door de Europese Unie geïmplementeerd in Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PbEG L 221), welke in Nederland zijn geïmplementeerd in het Besluit welzijn productiedieren. Dit besluit is ingevolge artikel 1, eerste lid, van toepassing op dieren die voor landbouwdoeleinden worden gefokt of gehouden, met uitzondering van vissen, reptielen, amfibieën en ongewervelde dieren. De omschrijving van het toepassingsbereik van dat besluit is zo algemeen geformuleerd dat dieren die het resultaat zijn van genetische manipulaties of nieuwe genetische combinaties er reeds onder vallen. De wijziging in de reikwijdte van de Overeenkomst die het Protocol aanbrengt, noopt dan ook niet tot aanpassing van artikel 1 van het genoemde Besluit.

Het nieuw toegevoegde onderdeel in artikel 7, met betrekking tot slachten op de boerderij, komt overeen met het bepaalde in de artikelen 3 en 4 van het Besluit doden van dieren. Daarbij moet worden opgemerkt dat ingevolge artikel 44, vierde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren het niet is toegestaan om dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische of Israëlitische ritus te slachten in andere dan door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aangewezen inrichtingen. Het is dus niet toegestaan om op de bedoelde wijze te slachten op de boerderij; daar mag een dier slechts na voorafgaande bedwelming geslacht worden.

Inwerkingtreding

Het Protocol treedt ingevolge artikel 7 in werking op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop alle partijen bij de Overeenkomst partij zullen zijn geworden bij het Protocol. Momenteel zijn 29 lidstaten van de Raad van Europa en de Europese Gemeenschap partij bij de Overeenkomst. Van deze lidstaten hebben er thans vijftien het Protocol geratificeerd. Het is moeilijk te voorzien binnen welke termijn de overige veertien lidstaten en de Europese Gemeenschap partij worden bij het Protocol.

Koninkrijkspositie

Het Protocol zal, evenals de Overeenkomst, voor wat het Koninkrijk betreft alleen voor Nederland gelden.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Transponeringstabel

Protocol tot wijziging van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van landbouwhuisdieren van 16 februari 1992

ProtocolEuropese overeenkomstNationale regelgeving
Artikel 1Wijziging van artikel 1Artikel 1 Besluit welzijn productiedieren
Artikel 2Toevoeging van nieuw artikel 3Artikel 3 Besluit voortplantingstechnieken bij dieren
Artikel 3Wijziging van oude artikel 3 naar 3bisBehoeft geen implementatie
Artikel 4Wijziging van artikel 6Artikel 4, vijfde lid, Besluit welzijn productiedieren
Artikel 5Toevoeging van een nieuw tweede lid aan artikel 7Artikel 3 en 4 Besluit doden van dieren
Artikel 6Uitvoeringsartikel voor ondertekeningBehoeft geen implementatie
Artikel 7Inwerkingtreding van ProtocolBehoeft geen implementatie
Artikel 8Intergrale invoeging protocol in Europese overeenkomstBehoeft geen implementatie
Artikel 9Verbod op het maken van voorbehouden op het Protocol. Behoeft geen implementatie
Artikel 10Uitvoeringsartikel voor de Secretaris-Generaal van de Raad van EuropaBehoeft geen implementatie
Naar boven