31 015 Kindermishandeling

Nr. 46 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 maart 2010

Op 18 januari jl. heeft de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie een brief1 gestuurd met het verzoek om antwoord op de volgende vragen:

  • 1. wanneer het inventariserend onderzoek van de GGD Nederland naar mishandeling in het weekendonderwijs in moskeeën naar de Kamer wordt gestuurd;

  • 2. wat de beweegredenen zijn van de moskeebesturen in Tilburg en Amsterdam om niet mee te werken aan het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar het pedagogische klimaat in het weekendonderwijs in moskeeën;

  • 3. of er een mogelijk verband bestaat tussen het niet meewerken van de moskeebesturen in Tilburg en Amsterdam aan het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut en de concrete aanwijzingen voor kindermishandeling.

In deze brief wil ik graag ingaan op dit verzoek van de commissie.

1. Planning van het onderzoek van GGD Nederland

Op dit moment is de verwachting dat het onderzoek, inclusief voorbereidingstijd, analyse en rapportage, over anderhalf jaar gereed zal komen. Circa één jaar van deze doorlooptijd is nodig om alle 9 en 10-jarigen in de te onderzoeken gemeenten tijdens het reguliere contactmoment van de jeugdgezondheidszorg te zien.

2. Beweegredenen van moskeebesturen in Tilburg en Amsterdam

Het onderzoek in opdracht van mij en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap door het Verwey-Jonker Instituut zal inzicht geven in het pedagogische klimaat tijdens lespraktijken in en rondom de moskee, waaronder mogelijke aspecten die de integratie van kinderen tegengaan. Het onderzoek staat los van de inventarisatie van de GGD Nederland.

Welslagen van het onderzoek is afhankelijk van medewerking van de moskeeën. Medewerking aan een dergelijk onderzoek geschiedt immers op vrijwillige basis. Moskeeën zijn privaatrechtelijke organisaties. De lessen die hier worden verzorgd zijn geen onderwijs in de zin van de onderwijswet en vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de overheid. Om medewerking te verkrijgen is het wenselijk en nodig dat de moskeeën vertrouwen hebben in samenwerking met het Verwey-Jonker Instituut en in het doel van het onderzoek. In het verleden ontbrak het aan vertrouwen bij een aantal moskeebesturen omdat het onderzoek door hen gezien werd als vergaande bemoeienis met hun interne werkwijze.

Uit eerder onderzoek in Rotterdam2 is echter gebleken dat samenwerking goed mogelijk is, maar dat het tijd vergt om een goede samenwerkingsrelatie op te bouwen. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger dinsdag 19 januari jl. gesproken met dhr. Salam, bestuursvoorzitter van de moskee in Tilburg Noord. Namens het bestuur van de moskee heeft dhr. Salam tijdens dit gesprek aangegeven zijn medewerking te willen verlenen aan het Verwey Jonker Instituut bij het onderzoek naar het pedagogische klimaat in de moskee. Op korte termijn zal ook gesproken worden met het bestuur van de moskee in Amsterdam.

Aanvankelijke beweegredenen om niet mee te werken aan een onderzoek, die tijdens het gesprek naar voren kwamen, zijn onvrede over de kwaliteit en de methoden van eerder onderzoek naar praktijken in de moskee in 20093 en de opvatting van het moskeebestuur dat de aanhoudende politieke aandacht voor de werkwijze van de moskee een inbreuk is op het recht op geloofsvrijheid.

3. Verband tussen het niet meewerken van deze twee moskeeën aan het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut en de concrete aanwijzingen voor kindermishandeling

Er zijn mij geen concrete aanwijzingen bekend waaruit blijkt dat sprake is van een dergelijk verband.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie

E. van Middelkoop


XNoot
1

Tweede Kamer 2009Z24 945/2010D02 329.

XNoot
2

Verwey-Jonker Instituut en Forum, Pedagogiek in moskee Ayasofia, de Al Wahda moskee en moskee Othman (augustus 2006).

XNoot
3

IVA, Aan de hand van de imam, ( maart 2009).

Naar boven