31 015
Kindermishandeling

nr. 25
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 november 2007

De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 18 oktober 2007 overleg gevoerd met minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin en minister Hirsch Ballin van Justitie inzake:

– de brief van de minister voor Jeugd en Gezin d.d. 5 juli 2007 inzake het actieplan aanpak kindermishandeling (31 015/29 815, nr. 16).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Agema (PVV) vindt het hoog tijd worden dat er iets gebeurt aan het voorkomen van kindermishandeling in gezinnen met zeer laag opgeleide ouders, werkloze ouders en ouders met een allochtone achtergrond. Er zijn ook veel te weinig crisisplaatsen. Medewerkers van Bureau Jeugdzorg moeten heel veel moeite doen om kinderen ergens geplaatst te krijgen, maar de vraag naar crisisplaatsen stijgt in de toekomst alleen maar. Is er al contact geweest met het IPO over een landelijk coördinatiepunt crisisopvang?

Meisjesbesnijdenis is nog steeds een groot probleem. Als wordt geconstateerd dat een meisje is besneden, moet het hele gezin worden gedenaturaliseerd en uitgezet. Ook professionals die geen melding maken van besnijdenis moeten worden bestraft. Je lost dit probleem niet op met het alleen maar ter beschikking stellen van geld. Er moeten maatregelen worden genomen. Hoe staat het met het voorstel de prostitutieleeftijd te verhogen van 18 naar 21 jaar? Er zou voor Prinsjesdag worden gekomen met een kabinetsreactie. Omdat de controle op de wachtlijsten nog niet wettelijk is geregeld, kan er worden gegoocheld met de wachtlijstcijfers en kunnen die kunstmatig langer of korter worden gemaakt, ook met het oog op de financiën. Het onderzoeksbureau van de TK vindt de wachtlijsten ook onbetrouwbaar. Wordt het geen tijd voor een onderzoek naar de besteding van al die jeugdzorgmiljoenen?

Ook mevrouw Bouchibti (PvdA) wil weten wat er gebeurt met het aantal crisisplaatsen als de vraag daarnaar toeneemt door de landelijke campagne tegen kindermishandeling. Wie ziet er toe op de naleving van de meldcode kindermishandeling? Hoe wordt ervoor gezorgd dat kindermishandeling daadwerkelijk wordt gemeld door de professionals? Voorlichting alleen is niet genoeg, er is een cultuuromslag nodig in de manier van denken op dit terrein. Professionals denken nog te vaak dat zij niet mogen melden. De handelingsverlegenheid is te groot. Wat wordt bedoeld met verantwoordelijk burgerschap? Wil de minister in het najaar van 2009 met een tussentijdse rapportage komen over het gebruik van de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling-methode (Raakmethode), zodat daarna eventueel kan worden bijgestuurd? Er moet ook worden gewerkt met meetbare doelstellingen, want dan kan het effect worden gemeten. Op lerarenopleidingen en tijdens bijscholing moet les worden gegeven in het herkennen en goed oppakken van kindermishandeling, want signaleren moet je leren.

De heer Çörüz (CDA) is voorstander van een keiharde aanpak van kindermishandeling, want de cijfers zijn schrikbarend. Aan welke resultaatsverplichtingen kunnen de bewindslieden worden gehouden? De Wet op de jeugdzorg kent zes vormen van kindermishandeling, maar het Wetboek van Strafrecht slechts twee, fysieke en seksuele kindermishandeling. Waar blijven die andere vier vormen? Er mag geen onduidelijkheid zijn over de definitie van kindermishandeling, want dan kunnen bepaalde vormen wellicht niet worden aangepakt. De heer Çörüz pleit in dat kader voor een aparte richtlijn kindermishandeling.

Ook al zijn er raakvlakken tussen huiselijk geweld en kindermishandeling, er zijn ook duidelijke verschillen, vooral wat betreft verwaarlozing en doorgeschoten overmacht. Op basis van artikel 304 Wetboek van Strafrecht kunnen straffen voor kindermishandeling in de familierechtelijke sfeer met een derde worden verhoogd, maar hoe zit het als de nieuwe vriend van de moeder, niet zijnde de vader van het kind, zich aan kindermishandeling schuldig maakt? Kan de voorlopige hechtenis dan niet worden toegepast, omdat het om eenvoudige mishandeling gaat? Als dat het geval is, moeten de woorden «zijn kind» in artikel 304 worden vervangen door «een kind».

Er moet een eind komen aan het dubbele werk van de Raad voor de kinderbescherming en het Advies- en Meldpunt kindermishandeling (AMK). De raad moet alleen worden ingeschakeld als dat nodig is. De raad functioneert ook als een soort civiele OM, maar het ontbreekt hem aan instrumenten, vooral bij onderzoek naar de thuissituatie. De raad heeft geen enkele titel om onaangekondigd binnen te treden. De Raad moet een bezoek nu aankondigen, of mensen uitnodigen, maar dat kan leiden tot een heel gekleurd beeld van de thuissituatie, terwijl juist waarheidsgetrouwe informatie zo belangrijk is. Kunnen de raad en zijn medewerkers een zelfstandige bevoegdheid tot binnentreden krijgen?

Bij een ondertoezichtstelling (OTS) plus een machtiging voor uithuisplaatsing voor een jaar kan de voogd na een paar maanden zelf besluiten, zonder dat de rechter eraan te pas komt, dat het kind weer terug kan naar huis. Dit wordt gemeld aan de Raad voor de kinderbescherming, maar dan is het kind al weer thuis. Ook in dit geval moet toetsing plaatsvinden, net zoals dat gebeurt bij de lichtere, reguliere OTS. De meldcode is te vrijblijvend. Er is te veel handelingsverlegenheid. Wat vindt de minister van een interventieplicht voor professionals? Er komt weer een grote publiekscampagne, maar hoe staat het met het personeel? Is een structurele campagne niet veel beter?

De heer Voordewind (ChristenUnie) vraagt de minister om een reactie op de dood van het 16-jarige meisje in Enschede, dat onder toezicht stond van Bureau Jeugdzorg.

De eerste ervaringen met de Raakmethode zijn positief. Er is een landelijke uitrol tot 2011 voorzien, maar wie voert de regie en wie krijgt de doorzettingsmacht? Als straks een ouder bij een GGZ-arts loopt, terwijl het kind in behandeling is bij Bureau Jeugdzorg, hoe vindt de koppeling van de dossiers dan plaats? Het Elektronisch kinderdossier (EKD) en het Elektronisch patiëntendossier (EPD) worden pas later aan elkaar gekoppeld. Kan de landelijke uitrol van RAAK worden versneld, gelet op de problematiek van de kindermishandeling? Wanneer is het onderzoek naar de oorzaken van kindermishandeling afgerond? Wordt er een verband gelegd met de resultaten van het onderzoek van de Universiteit van Utrecht naar gezinsdodingen? Wat houdt de aparte benadering van kindermishandeling in allochtone gezinnen precies in?

Er is nog steeds schroom om te vragen om opvoedings- en relatieondersteuning. Ook wat dat betreft is een cultuuromslag nodig. De heer Voordewind pleit voor een gerichte publiekscampagne op dit punt. De minister wil eigenkrachtconferenties pushen, maar kan dat instrument ook worden ingezet bij kindermishandeling? Is het mogelijk om in plaats van direct naar de officiële instanties te lopen eerst een eigenkrachtconferentie op te zetten en de mishandeling binnen de eigen sociale context te plaatsen? De drempel voor opvang bij vertrouwde mensen is dan in ieder geval een stuk lager, al moet bij ernstige gevallen worden gekozen voor uithuisplaatsing door de officiële instanties. Welke aanpak komt er voor de bestrijding van incest? Is de minister bereid de mobiele kindertelefoon te financieren?

De heer Teeven (VVD) stemt in met de vier kerndoelen wat betreft de schadelijke gevolgen van kindermishandeling, maar zijn die wel echt uitgewerkt in het actieplan? Er wordt verder ook niet ingegaan op het doelgroepenbeleid. Waarom is daar niet voor gekozen? Welke gevolgen heeft dit voor de werklust en -last van mensen die dagelijks te maken hebben met de problematiek van de doelgroepen?

De gemeenten krijgen via de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) een centrale rol bij de verzorging en ondersteuning van hun inwoners, maar hoe staat met de jeugdzorg? Wordt de wethouder voor jeugd niet geconfronteerd met een heleboel vergaderingen, terwijl hij geen doorzettingsmacht heeft? De wethouder voor jeugd moet veel meer te zeggen krijgen op dit punt, want er moeten ook knopen worden doorgehakt. Bij de ketenunits van het OM speelt momenteel hetzelfde. Ook daar wordt veel vergaderd, maar niet echt doorgepakt. Hoe staat het met de aangenomen motie van 5 juli 2007, waarin de regering wordt opgeroepen de centrale sturing vast te leggen in het actieplan? Hoe staat het met de informatie-uitwisseling? Instanties zijn niet altijd geneigd informatie te verstrekken. Als er privacybelemmeringen zijn bij het uitwisselen van informatie, moeten die worden weggenomen. De organisaties in de jeugdzorg moeten zich zonder meer aan de meldcode houden, maar hoeveel tijd krijgen zij daar nog voor? De aanbesteding van het EKD is in de soep gelopen. Het EKD wordt nu onderdeel van het EPD, maar wanneer wordt dat geregeld? Bij de presentatie over kinddoding bleek dat 44% van de daders bekend was bij de GGZ. Voelt de minister voor een systeem dat voorkomt dat kinderen zo maar worden teruggeplaatst in het gezin?

Ook mevrouw Langkamp (SP) ziet graag dat de uitrol van de Raakmethode wordt versneld. Les over preventie, vroegtijdige onderkenning en hulpverlening bij mishandeling van kinderen moet verplicht worden. Consultatiebureaus hebben te weinig tijd voor een kind door de enorme uitbreiding van het basistakenpakket. Wat gaat de minister daaraan doen? Er moet overal worden gewerkt met de meldcode. De professionals moeten ook voldoende worden getraind om ermee te werken. Ziekenhuizen zouden graag personeel vrij maken voor het melden van kindermishandeling, maar op dit moment staan daar geen inkomsten in het kader van de Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) van de verzekeraars tegenover. Wil de minister hierover overleggen met zijn collega van VWS? Wat houdt een periodieke publiekscampagne in? Mevrouw Langkamp pleit voor permanente aandacht voor kindermishandeling.

In het actieplan wordt te weinig aandacht besteed aan de behandeling van mishandelde kinderen. Hoe staat het met het landelijk coördinatiepunt crisisopvang? Moet er niet extra worden geïnvesteerd in crisisopvangplaatsen? Moet het Kinder- en jeugdtraumacentrum Haarlem geen bestaanszekerheid worden geboden? Wanneer neemt de minister maatregelen die het mogelijk maken dat overal in het land regionale centra komen waar de juiste diagnose kan worden gesteld en waar gespecialiseerde behandeling wordt aangeboden? Voor de behandeling van door mishandeling getraumatiseerde kinderen is toestemming van beide ouders nodig, maar op dit moment wacht een aantal kinderen al meer dan een halfjaar op toestemming van hun vader. Is de minister bereid op dit punt de wet te wijzigen, zodat kinderen, als dat noodzakelijk is, kunnen worden behandeld zonder toestemming van een van de ouders?

Mevrouw Langkamp maakt zich zorgen over de wachtlijsten en de doorlooptijden bij de AMK’s. Het aantal meldingen groeit en de complexiteit neemt toe. Is de 15,3 mln. extra die in 2008 wordt uitgetrokken voor de AMK’s en de Raad voor de kinderbescherming voldoende om ervoor te zorgen dat kinderen zo snel mogelijk in veiligheid worden gebracht? Waar blijven de plannen over het verkorten van de onderzoekstermijn? Wat vindt de minister ervan de AMK’s onder te brengen bij de Centra voor jeugd en gezin? Is hij ook van mening dat het opsluiten van minderjarigen slechts mag worden gebruikt als laatste redmiddel en dat veel meer moet worden gekeken naar alternatieve straffen en alternatieve manieren van behandeling van criminele jongeren? Hoe staat het met de ambitie van de minister wat betreft de bestrijding van armoede? Dit vergroot de kans op kindermishandeling.

De heer Van der Vlies (SGP) vindt dat alles op alles moet worden gezet om kindermishandeling te verminderen. De in het actieplan gebruikte definitie van kindermishandeling uit de Wet op de jeugdzorg is nogal diffuus. Er worden zes vormen van mishandeling onderscheiden, maar ze zijn niet allemaal gelijksoortig. Fysieke mishandeling is veel beter vast te stellen dan emotionele verwaarlozing, maar daardoor moet de overheid heel behoedzaam optreden, ook wat betreft de bevoegdheid tot binnentreden. Duidelijkheid over de reikwijdte van de arm en het mandaat van de overheid is heel belangrijk. Om daadkrachtig en gezaghebbend op te treden, moet heel duidelijk zijn op welke wettelijke en juridische gronden de overheid kan optreden. Dit wordt steeds belangrijker, juist op dit beleidsterrein.

De risicofactoren bij het signaleren van kindermishandeling worden onderzocht. Met de resultaten van dat onderzoek in de hand wordt bezien of bepaalde maatregelen moeten worden genomen, maar dat moet wel heel genuanceerd en zorgvuldig gebeuren, rekening houdend met het recht op privacy. Het is in ieder geval de morele verantwoordelijkheid van iedereen in de nabijheid van het kind om eventuele problemen te melden. Bij de AMK’s worden lang niet alle bronnen optimaal ontsloten. Waarnemingen en signaleringen blijven helaas steken. Dit moet beter worden gestroomlijnd, maar als er wordt gemeld, moet dat worden gevolgd door actie. Degenen die tot handelen bevoegd zijn, moeten hun handelingsverlegenheid afleggen. Er is ook nog een imagoprobleem, waardoor de schroom om hulp in te roepen vaak groot is. Dat vergt een cultuuromslag. Ook moet duidelijk worden waar de doorzettingsmacht ligt. Wat is de aard van de publiekscampagnes?

De heer Dibi (GroenLinks) pleit voor een maatschappelijk offensief tegen kindermishandeling. Investeren in preventie is essentieel. Wat vindt de minister van het opnemen van een ouderschapscursus, gekoppeld aan de bestaande zwangerschapscursus, in het basispakket? Kinderen moeten worden voorgelicht over hun rechten, want zij hebben te vaak het gevoel dat zij verantwoordelijk zijn voor de schade die hun wordt aangedaan. Is de minister bereid in samenwerking met staatssecretaris Dijksma jaarlijks een budget vrij te maken voor activiteiten, gericht op bewustwording van kindermishandeling?

Blauwe plekken zijn niet de enige signalen van kindermishandeling. Met het oog op de handelingsverlegenheid moet de deskundigheid van de professionals worden bevorderd, maar ook een maatschappelijk offensief is nodig, want iedereen moet de signalen kunnen herkennen en durven te melden. De minister heeft een permanente campagne toegezegd, maar is die er ook op gericht de handelingsverlegenheid te verminderen? Een ieder moet weten waar hij of zij terecht kan voor een melding. De heer Dibi vraagt de minister om een kwantificeerbare en afrekenbare doelstelling wat betreft de wachtlijsten van de AMK’s. Zijn er cijfers beschikbaar over het ernstige tekort aan crisisplaatsen? Wat gaat de minister daaraan doen? Als de acute dreiging is weggenomen, komt de jeugdzorg in beeld. Ook daar doet zich het probleem van de wachtlijsten voor, maar wat gebeurt er precies met het geld voor de jeugdzorg en hoeveel ligt er nog op de plank? De effecten van behandeling zijn nauwelijks bekend. Wat gaat de minister daaraan doen?

Mevrouw Koşer Kaya (D66) vindt dat iedereen die zich beroepsmatig bezighoudt met kinderen en jongeren hun belang centraal moet stellen. Duidelijkheid over wie de doorzettingsmacht heeft en wie uiteindelijk verantwoordelijk is, is van groot belang. Ook al speelt de privacyplicht een rol, als sprake is van kindermishandeling moet naar het belang van het kind worden gekeken. De meldcode moet verplicht worden gesteld, want na de melding kunnen de professionals voor een bepaalde aanpak kiezen en kan er worden geïntervenieerd. In de meldcode staat ook wie wanneer wat moet doen. Dat kan eraan bijdragen het kind bij die professional te laten komen die hem of haar kan helpen. Als de meldcode niet verplicht wordt, moet de minister toezeggen dat deze binnen een bepaalde periode in het gehele land is ingevoerd.

Er moet meer ruimte komen voor de lichtste vorm van hulpverlening. Door jongeren en hun ouders met een minder zware problematiek in een vroegtijdig stadium ambulante begeleiding aan te bieden, kan erger worden voorkomen. Stel dat direct moet worden ingegrepen, is daar dan ruimte voor? Geeft de minister ambulante hulpverlening de ruimte, ook financieel? De wachtlijsten worden langer door de uitvoering van het actieplan, maar het is onaanvaardbaar dat kinderen die dringend hulp nodig hebben, op hulp moeten wachten. Na afronding van het onderzoek door het AMK volgt er nog een onderzoek van de Raad voor de kinderbescherming, maar daardoor moeten kinderen heel lang wachten. Het kost gemiddeld 15 maanden om het voornemen een kind onder toezicht te stellen om te zetten in de benoeming van een gezinsvoogd. Als de raad zijn onderzoekstaken inbrengt in het onderzoek van het AMK kan de wachttijd flink worden bekort, want dan wordt dubbel werk voorkomen. Welk systeem wordt ingezet om de financiering goed vorm te geven? Er is in ieder geval geld nodig om de wachtlijsten weg te werken. Ook het plaatsen van een kind op een crisisplaats moet veel sneller kunnen. Het mag niet voorkomen dat een kind weken moet wachten op een plek.

Hoe gaat de minister toezicht houden op de landelijke uitrol van het 35-puntenplan? Zijn er bindende afspraken gemaakt met de betrokken partijen? Het actieplan gaat niet echt in op incest, maar welke actie neemt de minister op dat punt? Meisjesbesnijdenis is ook een vorm van kindermishandeling en dus is actie ook wat dat betreft op zijn plaats.

Antwoord van de bewindslieden

De minister voor Jeugd en Gezin onderstreept de urgentie van het probleem van kindermishandeling. Er moet alles op alles worden gezet om dit probleem zoveel mogelijk te verkleinen, want het is een groot kwaad. Over het drama in Enschede is al contact opgenomen met de Raad voor de kinderbescherming. De politie onderzoekt de precieze toedracht. De minister volgt de gang van zaken nauwkeurig en heeft al blijk gegeven van zijn betrokkenheid. Inderdaad was sprake van een OTS, maar die zou in augustus zijn beëindigd. Er wordt ook nog bezien welke instanties erbij betrokken waren.

De minister streeft ernaar om van Nederland één grote Raakregio te maken. Daarom neemt hij de regie over de landelijke uitrol op zich. Ondersteuning vindt plaats via het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Uiterlijk aan het eind van deze kabinetsperiode moet overal in het land wordt gewerkt op basis van een sluitende Raakaanpak. Voor deskundigheidsbevordering en gezamenlijke training binnen de regio’s wordt aangehaakt bij de centrumgemeenten, want die houden zich ook al bezig met de bestrijding van huiselijk geweld. Het is de bedoeling via de Centra voor jeugd en gezin te komen tot Raaksteunpunten in alle regio’s. Voor de komende drie jaar wordt 13,5 mln. voor de landelijke uitrol beschikbaar gesteld. Er zijn geen geoormerkte middelen, maar er worden wel prestatieafspraken gemaakt over de besteding. De voortgang wordt gevolgd op basis van een nulmeting in iedere regio. Daarna volgen nog een tussenmeting en een eindmeting. Als informatie beschikbaar is over de tussenstand van de Raakaanpak in de nieuwe regio’s, wordt die aan de Kamer ter beschikking gesteld. Om te waarborgen dat het actieplan goed wordt uitgevoerd, wordt ook nog een stuurgroep in het leven geroepen. De heer Opstelten zal deze stuurgroep voorzitten, maar ook vertegenwoordigers van de andere overheden en de betrokken koepels zullen erin plaatsnemen.

Er is inderdaad een cultuuromslag bij de hulpverleners nodig. Daarbij gaat het om de manier van samenwerken, deskundigheidsbevordering, vroegsignalering en samen trainen en ervaringen uitwisselen. De professionals, de hulpverleners, moeten het uiteindelijk doen. Daarom zijn toerusting en facilitering van groot belang. Tot nu toe zijn de professionals zeer te spreken over de Raakaanpak. Op die manier kan veel gestructureerder worden gewerkt en wordt de aandrang tot melden vergroot. De alertheid in de samenleving, het verantwoordelijk burgerschap moet ook worden vergroot. Ook daarom komt er een nieuwe publiekscampagne. De suggestie over het gebruik van mediale middelen wordt meegenomen. Een publiekscampagne moet niet te lang duren, maar afhankelijk van het resultaat kan daarna een nieuwe worden opgestart. Ook kun je dan inzoomen op deelaspecten. Het onderwerp kindermishandeling als zodanig blijft op de agenda staan.

Voor de begrotingsbehandeling krijgt de Kamer een brief over de wettelijke verankering van de Centra voor jeugd en gezin. Daarin staat ook hoe wordt omgegaan met de doorzettingsmacht. De gemeenten krijgen een belangrijke regierol. Over het project Beter Beschermd krijgt de Kamer ook voor de begrotingsbehandeling een evaluerende brief. Na 1 novem- ber krijgt de Kamer nadere informatie over het EKD. Er is al met de Kamer afgesproken dat zij voor het algemeen overleg over de Evaluatiewet op de jeugdzorg wordt geïnformeerd over de uitkomsten van het traject dat te maken heeft met de nieuwe financieringssystematiek.

Er gebeurt inmiddels al vrij veel op het gebied van vrijwillige ondersteuning bij de opvoeding van kinderen. Het is goed dat de Centra van jeugd en gezin ook verwijzen naar ouderschapscursussen, maar de verantwoordelijkheid van de ouder blijft uitgangspunt. In de Gezinsnota wordt teruggekomen op de eventuele overheidsbemoeienis, ook in aanbiedende zin. Dan wordt ook ingegaan op verplichtende vormen van opvoedingsondersteuning en de positionering van ouderschapscursussen, wie die cursussen gaat aanbieden en wat erin moet zitten, maar informatie over gezondheid in relatie tot zwangerschap is iets anders dan informatie over positief ouderschap en opvoeden als zodanig. De minister is niet voornemens dit soort cursussen in het basispakket te stoppen.

De meldplicht en de meldcode zijn twee verschillende dingen. Het gebruik van meldcodes moet zoveel mogelijk worden bevorderd. Daar waar deze code niet wordt gebruikt, wordt dat aan de orde gesteld. Pas als er helemaal geen beweging meer op dat front is, moet wellicht worden overwogen de meldcode verplicht te stellen. De minister zal over een half jaar bezien of nadere actie op dit punt is geboden. Het gebruik van de meldcode neemt al wel toe, want ook de beroepsgroepen hechten daar veel belang aan. De verloskundigen hebben inmiddels een meldcode. Bij de huisartsen, de peuterspeelzalen, de jeugdgezondheidszorg, de kinderopvang en het onderwijs wordt eraan gewerkt, maar daar moet nog meer voortgang mee worden gemaakt. Dat wordt dus goed in de gaten gehouden. De minister is ook op inhoudelijke gronden geen voorstander van een meldplicht, want die bemoeilijkt de zorg en hulpverlening eerder. Als kindermishandeling wordt geconstateerd door professionals, kan dat gewoon worden gemeld, los van de privacywetgeving. De geheimhou- dingsplicht van hulpverleners is geen belemmering voor het uitwisselen van informatie over kindermishandeling. De handelingsverlegenheid wordt vooral veroorzaakt door een gebrek aan deskundigheid. Men weet niet precies hoe te handelen en wat men wel en niet mag. Daarom is deskundigheidsbevordering via de Raakaanpak en opleidingen waar men leert waar men op moet letten, waar men moet zijn, met wie men moet samenwerken en waar de informatie uiteindelijk terecht moet komen, van zo’n groot belang. Signaleren moet je inderdaad leren. Daarom zijn zaken als toerusting en het omgaan met meldcodes ook onderdeel van de opleidingen. Dit wordt goed bewaakt en zoveel mogelijk bevorderd. Met de opgedane kennis kan de deskundige zelf beoordelen, op grond van zijn professionaliteit, wat er moet gebeuren. De minister is geen voorstander van een interventieplicht, want er is op dit punt geen sprake meer van vrijblijvendheid. Ook daarom is gekozen voor de Raakaanpak en de Centra voor jeugd en gezin.

Als er meer meldingen komen, brengt dat meer werk met zich voor de AMK’s, de Raad voor de kinderbescherming en de kinderrechters, maar er is al extra geld beschikbaar gesteld voor de AMK’s en de raad, in juni twee keer 5 mln. en voor komend jaar een nog hoger bedrag. Via het budget voor de provinciale jeugdzorg moeten de provincies ook middelen voor de AMK’s beschikbaar stellen. In de nieuwe financieringssystematiek wordt per 1 januari 2009 gewerkt met zorgvraagprognoses voor het jaar daarop. De toestroom naar de AMK’s en zaken als de capaciteit en de financiering worden daar ook bij betrokken. In de brief over Beter Beschermd wordt ook ingegaan op de doorlooptijden bij het AMK, maar een onderzoek hoeft geen 13 weken te duren, want een aantal AMK’s doet het al in minder dan acht. Het gaat echter om het gehele traject, tot en met de inzet van de hulpverlening. In Beter Beschermd wordt ook ingegaan op het dubbele werk door de AMK’s en de Raad voor de kinderbescherming. Het onderzoek van het AMK hoeft in elk geval niet meer te worden overgedaan, want de raad wordt daar direct bij betrokken.

Meisjesbesnijdenis wordt niet in het actieplan genoemd, omdat het een gewone vorm van kindermishandeling is – daarom is alles wat in het actieplan staat ook daarop van toepassing – maar anderzijds is het een bijzondere vorm van kindermishandeling. Inmiddels zijn zes steden er in het bijzonder mee bezig, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Eindhoven, Tilburg en Utrecht. Voor de uitvoering van de plannen van aanpak van die steden is op initiatief van de Kamer 3 mln. beschikbaar gesteld voor 2006 tot en met 2008. De steden komen elk jaar met een voortgangsrapportage. De staatssecretaris van VWS is verantwoordelijk voor de opvangkant als het gaat om vrouwenbesnijdenis. Meisjesbesnijdenis is onderdeel van een bredere problematiek. De minister heeft twijfels bij de oplossing om in het geval van meisjesbesnijdenis het gehele gezin te denaturaliseren en het land uit te sturen. Dat voorkomt het probleem van de kindermishandeling niet, want daardoor zouden nog meer meisjes in het gezin slachtoffer kunnen worden.

Er is inmiddels overleg geweest met de MO-groep en het IPO over een landelijk coördinatiepunt crisisplaatsingen, maar beide instanties geven de voorkeur aan coördinatie per provincie of grootstedelijke regio, omdat het bij een crisis van belang is dat snel in de buurt een oplossing wordt gevonden en omdat in het geval van een landelijk coördinatiepunt verantwoordelijkheden zouden kunnen worden afgeschoven.

Over de verhoging van de prostitutieleeftijd heeft de minister begin juli toegezegd dat hij de kwestie voor Prinsjesdag onder de aandacht van de minister van Justitie zou brengen, omdat deze verantwoordelijk is voor de evaluatie van de prostitutiewetgeving. Dat is gebeurd. De minister is enthousiast over de eigenkrachtconferenties, want die kunnen vaak een zwaardere vorm van geïndiceerde zorg voorkomen. In Overijssel is men er zeer actief mee bezig als een soort voorportaal, maar ook op lokaal niveau kan ermee worden gewerkt. De vraag is wel, als sprake is van een vermoeden van kindermishandeling, of een eigenkrachtconferentie beter is of professionele interventie. Incest is een vorm van kindermishandeling, apart strafbaar gesteld, maar wat voor kindermishandeling geldt, geldt ook voor dit seksueel misdrijf. De druk op de kindertelefoon neemt iets af door het toenemende chatten. Er is sinds kort ook een advies- en helppunt van Correlatie. Daar is online-advies en hulpverlening mogelijk. De MO-groep is bezig met het gratis maken van mobiel bellen, maar het is ook een kwestie van techniek. Mocht geld een probleem zijn, dan is de minister bereid naar een oplossing te zoeken, in overleg met de provincies. Deze kwestie kan ook deel gaan uitmaken van de nieuwe financieringssystematiek. Dan is wellicht langs die lijn een oplossing te vinden.

Niet alle aspecten die te maken kunnen hebben met kindermishandeling worden in het actieplan nader besproken. Zaken als armoedebeleid, voortijdig schoolverlaten en het opleidingsniveau raken meer aan het algemene kabinetsbeleid, waaraan ook op andere terreinen intensief wordt gewerkt. In de onderzoeken worden de verschillende risicofactoren individueel benoemd, maar als sprake is van stapeling worden de risico’s groter. Een lage opleiding is een risicofactor. Ook allochtone gezinnen vormen een risicofactor, maar als je dat verdisconteert met het opleidingsniveau, zijn ze geen betekenisvolle risicofactor meer. Echtscheiding is een andere risicofactor. De voortijdige beëindiging van de uithuisplaatsing (OTS) wordt nader bekeken, in overleg met de Raad voor de kinderbescherming.

De minister van Justitie wijst erop dat kindermishandeling een ernstig misdrijf is. Het strafrecht is een pijler bij de aanpak van kindermishan- deling. Er wordt momenteel overlegd met het OM en andere organisatieonderdelen om te bezien op welke manier het strafrecht kan aanhaken bij de Raakaanpak. De aanpak van kindermishandeling hoeft echter niet altijd in de sfeer van het strafrecht te worden getrokken. Dat heeft te maken met de systematiek van het strafrecht zelf, omdat het rond krijgen van de bewijslast vaak lastig is, maar ook omdat een louter strafrechtelijke aanpak als bezwaar heeft dat het opnemen van getuigenverklaringen een negatief effect kan hebben op degene die bescherming wordt geboden. Ook kunnen daardoor de verhoudingen in het gezin extra worden beschadigd. In het actieplan wordt het strafrecht daarom gezien als stok achter de deur, als sluitstuk en als steun in de rug wat betreft het preventiebeleid en het reageren op allerlei situaties. De inzet van het strafrecht is erop gericht om in het belang van het kind te komen tot een situatie die zo snel mogelijk een eind maakt aan het voortduren van de mishandeling. In dit kader kunnen specifieke maatregelen en dwangmiddelen worden ingezet, gericht op het voorkomen van recidive. Dat geldt ook voor genitale verminking als een vorm van ernstige mishandeling.

Welke aanpak in individuele gevallen wordt gekozen, vergt een zorgvuldig en gestructureerd proces van besluitvorming, rekening houdend met de mogelijk traumatiserende effecten op het kind van een strafrechtelijke aanpak, zeker in situaties waarin die uiteindelijk niet slaagt. Mislukte strafvervolging is dan vaak erger dan geen strafvervolging. Ook dat vereist dus precisie in de inzet van de strafrechtelijke middelen. Politie en OM moeten in een vroeg stadium worden betrokken bij de diverse afwegingen om gestructureerd te kunnen beslissen. In overleg met het Parket-Generaal en andere organisaties wordt bezien of een dergelijke werkwijze door middel van een aanwijzing van het College van Procureurs-generaal kan worden vastgelegd. Vervolgens kan hopelijk worden aangehaakt bij de Raakaanpak. Omdat kindermishandeling ook in de categorie huiselijk geweld valt, wordt ook bekeken of elementen van de Raakaanpak een rol kunnen spelen bij de aanpak van dat geweld.

Het geweldsverbod in de opvoeding heeft uitdrukkelijk een plaats gekregen in het Burgerlijk Wetboek. In de komende publiekscampagne wordt ook daarop de aandacht gevestigd, maar daarnaast publiceert het NJi nog dit jaar een factsheet met informatie voor beroepskrachten en ouders over dit geweldsverbod. De minister zegt toe terug te komen op het voorstel de prostitutieleeftijd te verhogen op het moment dat het prostitutiebeleid wordt besproken, inclusief de voorgenomen kaderwet vergunningen prostitutie.

De gekwalificeerde vorm van mishandeling, de extra ernstige vorm van mishandeling, genoemd in artikel 304 van het Wetboek, heeft betrekking op het misdrijf van mishandeling, begaan tegen moeder, vader, echtgenoot, levensgezel of zijn of haar kind. Kindermishandeling in huiselijk verband, zonder dat er een familierechtelijke betrekking aan ten grondslag ligt, valt daar niet onder, maar dat hoeft niet te betekenen dat de aanpak op dit punt te kort schiet. Buiten artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht is namelijk nog veel meer ruimte voor de straftoemeting. Met behulp daarvan is naar analogie van artikel 304 zwaarder strafrechtelijk ingrijpen mogelijk. Deze bepaling is destijds geredigeerd in een situatie waarbij voor het referentiekader van het huiselijk verband waarin mishandeling een kind zou kunnen treffen, is uitgegaan van andere maatschappelijke veronderstellingen dan waar tegenwoordig van wordt uitgegaan. De minister is in dat licht bereid te bezien of artikel 304 moet worden gewijzigd bij de komende herziening van bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Het doel van die eventuele wijziging moet wel helder zijn. De behoefte aan een ruimere marge voor de straftoemeting in het algemeen bij dit soort mishandeling vergt daarom een evaluatie van de praktijk. Daarbij moet worden bekeken of de straftoemetingskaders voldoende zijn. Vooralsnog, door de ruime mogelijkheden, zijn er geen signalen dat dit niet het geval is. Als zou echter zou blijken dat toch sprake is van te enge kaders, is dat een reden de bepaling te wijzigen. Daarnaast kan een rol spelen of er behoefte is aan het mogelijk maken van voorlopige hechtenis bij het tegengaan van geweld in de openbare ruimte. Dat kan tot een ander type wetswijziging leiden, niet via een vorm van mishandeling met strafverzwaring, maar via het in het algemeen mogelijk maken van voorlopige hechtenis bij die misdrijven. Die kwestie wordt ook betrokken bij het onderzoek of artikel 304 moet worden gewijzigd.

Verwaarlozing is strafbaar gesteld op grond van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. In beginsel geldt hiervoor een strafbedreiging van twee jaar, maar bij te vondeling leggen, zwaar lichamelijk letsel en situaties waarin dit de dood ten gevolge heeft, gelden zwaardere respectievelijk aanzienlijk zwaardere strafmaxima. Dat geldt ook voor de vader en de moeder, maar dat staat in artikel 260 van het Wetboek van Strafrecht. Vooralsnog gaat de minister er ook wat dit betreft van uit dat de straftoemeting niet op grenzen stuit die boven de wettelijke strafmaxima uitgaan, al zou tegenwoordig met het oog op de huidige probleemkennis en inzichten in familiale en andere huiselijke verhoudingen zijn gekozen voor een andere invalshoek. De praktische betekenis van het strafrecht staat echter voorop. Er is voldoende ruimte voor de straftoemeting in dit soort ernstige gevallen. Dat is het leidende principe.

De behoefte aan de bevoegdheid tot binnentreden van de Raad voor de kinderbescherming werd bij telefonische consultatie van de raad niet onmiddellijk herkend, maar er zal worden nagegaan of zich situaties voordoen waarin wel sprake is van die behoefte, buiten de noodsituaties. Het geven van een eigen bevoegdheid aan de raad tot binnentreden, tegen de wil van de bewoner, betekent dat op basis van de Algemene wet op het binnentreden moet zijn voorzien in het algemene vereiste van een machtiging voor het binnentreden. Een cumulatie aan bevoegdheden binnen één orgaan strekt als zodanig niet tot navolging, maar er zijn nog andere mogelijkheden. Die worden bezien aan de hand van nadere informatie van de raad over mogelijke knelpunten op dit terrein. Bij een zeer agressieve ouder is onmiddellijk ingrijpen wenselijk en is het nodig de politie erbij te betrekken. Als het puur om informatievergaring door de raad gaat, geldt vooralsnog als richtsnoer de ervaring van de raad dat, wanneer wordt gevraagd om in de woning binnen te mogen treden, geen evidente praktische problemen optreden. Als dat wordt geweigerd, is dat een reden het zwaardere geschut te overwegen. Uitgangspunt bij dit alles is het in stand houden van de waarborgen voor het huis, dat een bijzondere grondwettelijke bescherming heeft. Anderzijds moet ervoor worden zorggedragen dat de raad kan doen wat er in concrete gevallen moet worden gedaan.

Beletselen op het gebied van de privacybescherming mogen niet in de weg staan van effectief optreden als sprake is van kindermishandeling. In de begrotingstoelichting heeft de minister aangekondigd dat hij samen met zijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een commissie zal instellen die zich met de juiste verhoudingen op het punt van de privacybescherming in verhouding tot zwaarwegende belangen zal bezighouden. De minister is het ermee eens dat zoveel mogelijk moet worden gezocht naar alternatieven voor het opsluiten van minderjarigen in justitiële jeugdinrichtingen, maar dat is ook het beleid. De ondertoezichtstelling is bedoeld voor het behandelen van kinderen zonder toestemming van de ouders. Daar voorziet de wetgeving dus in.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Sjerp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, Çörüz (CDA), Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter en Van Toorenburg (CDA).

Plv. leden: Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Nicolaï (VVD), Bouwmeester (PvdA), Van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Wolfsen (PvdA), Gesthuizen (SP), Karabulut (SP), Fritsma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA) en Jan de Vries (CDA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroon- hoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GroenLinks), Dezentjé Hamming (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven