31 009
Voorstel van wet van het lid Waalkens houdende strafbaarstelling van het plegen van seksuele handelingen met dieren en pornografie met dieren (verbod seks met dieren)

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 19 oktober 2007

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van dit initiatief wetsvoorstel. Deze leden bezien de wetgevende arbeid van het lid Waalkens met een grote mate van instemming. De bescherming van dieren tegen misbruik door mensen wordt met dit wetsvoorstel versterkt. Zowel het verbod op seks met dieren als het aanpakken van het vervaardigen van porno met dieren juichen deze leden toe.

Met de indiener stellen de leden van de CDA-fractie vast dat seks met dieren thans reeds strafbaar is wanneer sprake is van aantoonbare schade voor het dier. Maar dit wetsvoorstel maakt seks met dieren ook strafbaar in de gevallen dat het dier er niet onder lijdt. Deze leden vinden dat het misbruik van het dier dat uitgaat van het plegen van seksuele handelingen reeds voldoende reden voor strafbaarheid kan zijn. Dieren hebben een eigen intrinsieke waarde en deze wordt door dit wetsvoorstel wettelijk sterker gemaakt.

De leden van de PvdA-fractie hebben met grote instemming kennisgenomen van het initiatief van de lid Waalkens om seksuele handelingen met dieren het vervaardigen en verspreiden van afbeeldingen hiervan strafbaar te stellen. Deze leden delen de analyse dat dit voorstel een leemte opvult in het strafrecht. Vanuit de samenleving was veel aandacht voor recente voorvallen van seksuele handelingen met dieren, zeker toen bleek dat strafrechtelijke vervolging lastig was. Deze leden hebben op dit moment geen behoefte om nadere vragen aan de indiener te stellen.

De leden van de SP-fractie vinden bestialiteit weerzinwekkend en zijn dan ook verheugd dat het lid Waalkens met een initiatief komt om het hebben van seks met dieren, het verspreiden van beeldmateriaal van dierenporno en het bezitten van dierenporno strafbaar te stellen. Zij zijn ook van mening dat het te gemakkelijk is om de indiener vele andere uitwassen van dierenmishandeling te verwijten die met onderhavig wetsvoorstel niet aangepakt worden. Zij zien het strafbaar stellen van bestialiteit als weer een stap op weg naar een beter dierwelzijnsbeleid.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Met de indiener zijn zij van mening dat het hebben van seksuele betrekkingen met dieren indruist tegen de opvatting van de goede zeden, ook in de huidige tijdsgeest.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat dierenrechten momenteel nog onvoldoende tot hun recht komen in het Nederlands recht. Deze leden hebben dan ook met grote belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel, dat zij van harte steunen. Zij zijn van mening dat seksuele handelingen met dieren,van welke aard dan ook te allen tijde verboden moeten zijn. Daar het plegen van seksuele handelingen met dieren voor een deel het gevolg is van de dierenporno-industrie, is ook de aanpak van die industrie essentieel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Zij geven graag blijk van hun waardering voor het initiatief en de moeite die de indiener neemt om te komen tot strafbaarstelling van handelingen die ook door deze leden als strafwaardig worden beschouwd.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel van het lid Waalkens om een verbod op seks met dieren in te voeren. Zij spreken tevens hun waardering uit voor het feit dat het lid Waalkens de moeite en tijd heeft genomen een en ander in een initiatiefwetsvoorstel te vatten. Deze leden onderschrijven de intentie van dit wetsvoorstel, maar stellen graag een aantal nadere vragen.

Deze leden hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het door indiener naar voren gebrachte gegeven als zou 65% van de dierenpornofilms uit Nederland komen. Zij vragen indiener echter nader in te gaan op de vraag in hoeverre het wenselijk is (straf-)wetgeving te maken op basis van een «naar verluidt» redenering. Zij vragen indiener bovendien in hoeverre kan worden vertrouwd op een ruwe schatting van de door indiener aangehaalde bron, zijnde de partner van een pornoactrice en dierenactiviste wiens deskundigheid op dit gebied niet uit de aangehaalde bron blijkt, om de omvang hiervan te bepalen. Tenslotte vragen zij indiener of betrouwbaarder gegevens beschikbaar zijn, zodat zij zich een beter beeld kunnen vormen van de ernst hiervan.

De leden van de D66-fractie vragen de indiener nader in te gaan op de vraag waarom 65% van de dierenpornofilms uit Nederland komt als in Duitsland op dit gebied dezelfde regelgeving bestaat. Welke effecten verwacht indiener van de strafbaarstelling van seks met dieren in dit opzicht? En welke andere maatregelen zouden moeten worden genomen om de positie van Nederland als belangrijk exportland verder terug te dringen?

De leden van de D66-fractie constateren dat indiener over het dwingen van vrouwen tot seks met dieren stelt dat dit reeds strafbaar is, maar dat deze misstand wel aantoont waar dierenpornografie toe kan leiden. Die argumentatie komt deze leden merkwaardig voor. Er bestaan immers tal van wel normale, zindelijke bezigheden die ook tot ernstige misstanden leiden. De excessen waar deze bezigheden mee gepaard gaan, worden echter niet bestreden door de bezigheid als zodanig strafbaar te stellen, maar de uitwassen aan te pakken. Zij vragen indiener zijn argumentatie nader toe te lichten.

De leden van de D66-fractie delen de mening van indiener volledig dat bestialiteit doorgaans als ongewenst wordt ervaren. Deze leden vragen indiener waarom dit «doorgaans» het geval is en welke uitzonderingen er zoal zijn. Zij vragen indiener tevens nader te beargumenteren waarom dit voldoende basis is om een onwenselijke activiteit strafbaar te stellen. Zij vragen indiener ook nader te expliciteren wat de relatie is tussen het feit dat bestialiteit strijd oplevert met de goede zeden en het feit dat een dier zijn wil niet kan bepalen of kenbaar maken. Dat een bepaalde activiteit door velen als ongewenst wordt ervaren, is voor deze leden op zichzelf niet afdoende reden om iets strafbaar te stellen. Zij vragen indiener derhalve nader in te gaan op criteria als scheve machtsverhoudingen en een gebrek aan vrijwilligheid bij seks met dieren als reden om tot een verbod te komen.

De leden van de D66-fractie delen de mening van indiener dat het belang van het dier steeds meer benadrukt en ondersteund wordt. Zij voegen hieraan toe dat dit terecht gebeurt. De argumentatie van indiener richt zich vervolgens echter vrijwel uitsluitend op het belang van de mens, zijnde niet te worden blootgesteld aan dierenporno en niet te hoeven leven in een samenleving waar zulks geschiedt. Deze leden vragen indiener het belang van het dier nader naar voren te brengen. Deze leden benadrukken bovendien de intrinsieke waarde van het beest.

De leden van de SGP-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel dat strekt tot het opnemen van een verbod inzake seks met dieren (bestialiteit) in het Wetboek van Strafrecht als zijnde een misdrijf tegen de zeden. Zij hebben kennis genomen van de nota van wijziging die strekt tot verduidelijking van het voorgestelde artikel 254a Wetboek van Strafrecht. Deze leden hebben er evenwel behoefte aan de initiatiefnemer enkele vragen voor te leggen.

De leden van de PvdD heeft met genoegen kennisgenomen van dit initiatiefwetsvoorstel. Het is goed dat er eindelijk een wetsvoorstel ligt waarmee kan worden opgetreden tegen seksuele handelingen met dieren en tegen het produceren, verspreiden en bezitten van dierenporno. Wel is het volgens deze leden een gemiste kans dat dit wetsvoorstel als uitgangspunt heeft dat seks met dieren slechts onwenselijk zou zijn vanwege de aantasting van de goede zeden, dus uitgaat van het straffen van de dader, en niet uitgaat van de bescherming van het dier. In het verlengde hiervan vragen de leden van de PvdD waarom de indiener heeft gekozen voor een benadering die de zeden centraal stelt en niet de bescherming van het dier?

2. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie lezen met instemming dat de indiener dit initiatiefwetsvoorstel motiveert als een bijdrage aan de bescherming van de zeden. Dit is ook de reden dat de indiener het artikel plaatst bij de misdrijven tegen de zeden in het Wetboek van Strafrecht. De afgelopen decennia is naar de mening van de CDA-fractie de overheid te ver teruggetreden als hoeder van de zeden. Zij zien met instemming dat de indiener met de indiening van dit wetsvoorstel aangeeft het ook ongewenst te vinden dat de overheid niet voldoende op kan treden tegen handelingen die in strijd moeten worden geacht met de goede zeden.

Zij vragen de initiatiefnemer of hij ook op andere terreinen van wetgeving voor de overheid een sterkere rol als hoeder van de zeden bepleit.

Deze leden zijn ook zeer ingenomen met de mogelijkheid die deze wet biedt om de porno met dieren aan te pakken. Het lijkt erop dat Nederland een productieland is voor dit soort ontspoorde vormen van porno.

Zij zouden het zeer toejuichen wanneer deze uit Nederland kan worden uitgebannen. Ook dat beschouwen zij als een uiting van goede zeden. Deze leden zien dit verbod ook als een handvat om het vaak achterliggende misbruik van vrouwen en de vrouwenhandel aan te pakken.

Zij beschouwen het als een groot winstpunt als dit wetsvoorstel daaraan een bijdrage kan leveren.

De leden van de CDA-fractie hebben wel een aantal fundamentele vragen over de juridische vormgeving van dit voorstel. Deze leden hebben het advies van de Raad van State en de reactie van de indiener daarop goed gelezen. Zij wijzen erop dat de Raad van State het wetsvoorstel als zodanig niet afwijst maar wel een aantal serieuze juridische bezwaren heeft. Het valt deze leden op dat de indiener de adviezen van de Raad grotendeels naast zich neer heeft gelegd. Dat vinden deze leden risicovol. Het advies van de Raad zou naar de opvatting van de leden beter verwerkt moeten worden om te komen tot wetgeving die aansluit bij de overige strafbepalingen in het wetboek van strafrecht. Deze leden menen dat dat mogelijk moet zijn, met instandhouding van de bedoeling van dit wetsvoorstel.

De Raad van State is allereerst van oordeel dat de delictsomschrijving zeer algemeen is geformuleerd en daardoor in strijd komt met het specialiteitsbeginsel en onvoldoende houvast biedt voor de vraag wat onder «seksuele handelingen» met een dier wordt verstaan. Het concrete advies van de Raad is om de delictsomschrijving in artikel 254 nader te omschrijven. De Raad refereert hierbij aan de delictsomschrijving zoals deze in het Verenigd Koninkrijk wordt gehanteerd, waarbij het moet gaan om een «act of penetration». De indiener geeft aan dat hij heeft overwogen het begrip ontucht te gebruiken, maar hiervan heeft afgezien omdat seksuele handelingen met een dier in zichzelf al in strijd zijn met sociaal ethische normen. Deze leden vinden die overweging echter niet geheel overtuigend. Het begrip ontucht wordt regelmatig in het Wetboek van Strafrecht gebruikt. Zo is strafbaar het plegen van ontucht met iemands minderjarig kind (artikel 249 Sr). Niet valt staande te houden dat er seksuele handelingen met iemands kind mogelijk zijn die níet in strijd zouden zijn met sociaal-ethische normen. De indiener geeft aan dat hij bedoelt strafbaar te stellen handelingen met een seksuele strekking. Het begrip «seksuele strekking» verheldert de strafbaarstelling niet. De indiener licht toe dat daarmee werkzaamheden op stations voor kunstmatige inseminatie buiten de reikwijdte van de delictsomschrijving vallen. Het is echter maar zeer de vraag of dit standpunt juist is. Handelingen op een station voor kunstmatige inseminatie hebben wel een seksuele strekking, maar er ligt geen intentie tot zinnenprikkeling aan ten grondslag. Dit zelfde kan gelden voor biologisch onderzoek naar de voortplanting bij dieren. Deze leden menen voorts dat de indiener te gemakkelijk doorverwijst naar de jurisprudentie om het begrip nader te omlijnen. Het is allereerst de verantwoordelijkheid van de wetgever om een voldoende specifieke delictsomschrijving te maken.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de indiener het tweede onderdeel van het advies van de Raad van State niet overneemt. De Raad van State gaat daarin in op artikel 254, tweede lid, de strafverhoging ingeval het plegen van het feit leidt tot pijn of letsel aan het dier. De Raad stelt terecht dat artikel 36 van de Gezondheids en welzijnswet voor dieren een strafbepaling ter zake kent. Dit artikel is dus dubbel op. De Nederlandse wetgeving wordt niet helderder wanneer twee concurrerende artikelen in de wetgeving komen te staan. Dat dit de handhaving zou vereenvoudigen, zoals de indiener aangeeft, vermogen deze leden niet in te zien. Ook wat betreft dit onderdeel menen deze leden dat het risicovol is dat de indiener aan het advies voorbij gaat.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de indiener ook het advies van de Raad om het verbod op dierenpornografie te plaatsen na artikel 240a in plaats van na 254 niet overneemt. Naar de mening van de indieners komt de Raad terecht met dit advies. Het verbaast deze leden dan ook enigszins dat de indiener ook aan dit advies geen gehoor geeft.

De leden van de CDA-fractie zijn ingenomen met het feit dat de indiener na advies van de Raad van State wel een nota van wijziging heeft gemaakt die de strafbaarheid van het bezit van een afbeelding van een seksuele gedraging tussen twee dieren opheft.

De leden van de SP-fractie zeggen benag te zijn dat door het niet beschrijven van de handelingen die als seksuele handelingen beschouwd worden lange juridische procedures zullen volgen, met name door dierenpornoproducenten die de marges van het begrip zullen opzoeken. Deze leden vragen waarom de indiener voor de weg van ellenlange procedures kiest,terwijl het een kleine moeite lijkt om een lijst van handelingen strafbaar te stellen. Op deze manier wordt ook de wind uit de zeilen van partijen genomen die beweren dat een dier juist genot wordt verschaft en er dus geen sprake is van strijd met de zeden.

De leden van de VVD-fractie hebben bedenkingen bij het over gaan tot strafbaarstelling van de in het wetsvoorstel zeer algemeen omschreven feiten. Zij willen de indiener van het voorstel dan ook graag nader toelichting vragen op een aantal punten en een aantal kritische vragen voorleggen.

Ten eerste hebben de leden van de VVD-fractie een vraag naar de beweegreden van initiatiefnemer. In de inleiding wordt namelijk het belang van het dier en het groeiend bewustzijn in de samenleving van dit belang benadrukt. In dit kader wordt gewezen op wetgeving inzake dierenmishandeling, waarbij sprake is van pijn, letsel of aantasting van de gezondheid van het dier (artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, verder: GWWD). In een later stadium wordt echter vermeld dat volgens indiener seks met dieren strafbaar dient te worden ook als het in de privé-kring plaatsvindt en ook als er geen sprake is van pijn, letsel of benadeling van de gezondheid of welzijn van het dier. Motief van indiener blijkt echter niet het belang van het dier te zijn, maar het beschermen van de goede zeden. De leden van de VVD-fractie vragen wat eigenlijk de motieven van de indiener zijn? Zij vragen de indiener nader toe te lichten wat eigenlijke het doel is het wetsvoorstel: de bescherming van het belang van het dier of het in de wetgeving tot uiting brengen van de opvatting met betrekking tot de goede zeden binnen onze huidige tijdsgeest.

Met de indiener zijn ook de leden van de VVD-fractie van mening dat de twee omschreven feiten een aantasting vormen van de goede zeden. Zij vragen de indiener wel nader toe te lichten waarom hij van mening is dat deze feiten als misdrijven tegen de goede zeden gekwalificeerd dienen te worden. Dit te meer nu de handelingen blijkens de toelichting geen aantasting hoeven te zijn van het welzijn van het dier.

De Raad van State heeft geadviseerd de delictsomschrijving nader te specificeren, met name het bestanddeel «seksuele handelingen». Ook deze leden menen dat dit begrip nadere invulling vereist. Het argument van indiener dat ook ten aanzien van andere delicten de invulling middels jurisprudentie is ingevuld, achten zij niet overtuigend. Juist gelet op die lange weg van invulling van de begrippen voor die delicten zou indiener, gelet op voor die delicten bepaalde omlijning/invulling, al tot een specifieker omschrijving moeten (kunnen) komen. Indiener stelt in de memorie van toelichting dat voor het bestanddeel «seksuele handelingen» gekozen, juist om alle gedragingen met een seksuele strekking strafbaar te maken. De leden van de VVD-fractie vragen de indiener of hij daaronder inderdaad het strelen of kussen van het dier verstaat.

De leden van de PVV-fractie het eens met de reactie van de indiener op het advies van de Raad van State. Deze leden zijn het eens met het advies onder 3c, waardoor in artikel I in artikel 254a, eerste lid, de zinsnede «seksuele gedraging, waarbij een dier is betrokken of schijnbaar is betrokken» wordt vervangen door «seksuele gedraging, waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken».

De leden van de PVV-fractie hebben nog een aantal andere punten waar zij op willen wijzen. Dit betreft de sanctiebepaling. Ten eerste zijn deze leden van mening dat er een minimumgevangenisstraf voor personen die misbruik van dieren maken dient te worden ingevoerd. Zoals de indiener in de memorie van toelichting aangeeft, is de opsporing en vervolging van seks met dieren niet eenvoudig. Deze leden zijn van mening dat preventie daarom cruciaal is. Door minimumstraffen in te voeren, wordt het afschrikkingmechanisme versterkt en begaan mensen de misdaad minder snel. Daarnaast vinden deze leden dat bestialiteit, evenals dierenporno, dusdanig verwerpelijk is dat de invoer van slechts een zwaardere maximumstraf onvoldoende is. De kans dat een verdachte bij de veroordeling als gevolg van bijzondere omstandigheden er toch nog met een lage straf vanaf komt, is te groot. Gezien de ernst van het delict is een lage straf te allen tijde ongewenst. Ten tweede zijn deze leden van mening dat het gedrag van een schuldige aan bestialiteit, evenals dierenporno, dusdanig afwijkt van de in ons land gangbare zedelijkheidsprincipes dat ter wille van de dieren een dergelijk persoon voor de rest van zijn leven, zoveel mogelijk uit de buurt van dieren moet worden gehouden. Daarom stellen zij voor om een ter zake van dierenmisbruik veroordeelde, een levenslang verbod op het houden van dieren op te leggen. Deze leden zijn van mening dat bovengenoemde twee punten moeten worden verwerkt in het onderhavige wetsvoorstel en zien de reactie van de indiener graag tegemoet.

De leden van de ChrstenUnie-fractie constateren dat de Raad van State in zijn advies onder meer ingaat op de omlijning van het delictsbestanddeel «seksuele handelingen». Terecht refereert indiener vervolgens aan de jurisprudentiële invulling van vergelijkbare bestanddelen zoals «ontuchtig» en «seksuele gedraging» en merkt hij op dat een limitatieve lijst met beoogde seksuele handelingen niet is te geven. Om echter voor de vorming van jurisprudentie enige handvatten mee te geven in de wetsgeschiedenis die nu geschreven wordt, vragen deze leden de indiener toch iets meer woorden te wijden aan de afbakening en omlijning van de voorgestelde strafbaarstelling. Dit zou bijvoorbeeld kunnen naar analogie van de invulling van het eerder genoemde begrip «ontuchtig».

De aan het woord zijnde leden stellen vast dat in het voorgestelde artikel 254,eerste lid, de term «seksuele handelingen» wordt gebruikt en dat in het voorgestelde artikel 254a, eerste lid, de term «seksuele gedraging» wordt gehanteerd. Hoewel deze leden het verband met artikel 240b begrijpen, vragen zij aandacht voor de jurisprudentiële invulling van de term «gedraging». Het hoeft daarbij namelijk niet te gaan om de afbeelding van een zedendelict. Ook enkel een bepaalde wijze van poseren kan een seksuele gedraging opleveren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener hierop in te gaan en aan te geven of hij heeft overwogen om ook hier de term «handeling» te gebruiken.

In zijn advies gaat de Raad van State onder 3a in op het punt dat met dit wetsvoorstel pornografie met dieren aan een uitgebreidere strafbaarstelling wordt onderworpen dan pornografie waarbij meerderjarige mensen betrokken zijn. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie ervaren het spanningsveld waarop de Raad hier de vinger legt. Dit geldt temeer nu ook bij de totstandkoming van pornografisch materiaal, waarin uitsluitend meerderjarige personen figureren, ernstige misstanden voorkomen. In zijn reactie benadrukt de indiener vooral dat de mogelijkheid moet bestaan om verspreiding en bezit van dierenporno aan te pakken. Los daarvan zouden deze leden graag zien dat de indiener inhoudelijk nader ingaat op het door de Raad van State aangeduide spanningsveld.

De leden van SGP-fractie stellen dat, zoals ook door de Raad van State in zijn advies is opgemerkt, de delictomschrijving van het voorstelde artikel 254, eerste lid, zeer algemeen is geformuleerd. Met de Raad voor Dieraangelegenheden heeft de indiener in reactie op de opmerking van de Raad van State erkend dat de term «seksuele handeling» algemeen is geformuleerd, maar dat er, behalve seksueel binnendringen ook nog andere handelingen zijn die zich bevinden op het grensvlak tussen wat tot een normale wijze van omgang met dieren gerekend wordt en wat niet als een normale wijze van omgang met dieren wordt gezien. De memorie van toelichting noemt als illustratie van handelingen op het grensvlak het strelen, knuffelen of kussen van dieren. Deze leden leggen de vraag voor of het knuffelen van landbouwhuisdieren bij wijze van therapie onder de normale of abnormale, en dus mogelijk strafwaardige, vormen van omgang met dieren valt. In dit verband stellen zij ook nog de vraag of de indiener bekend is met andere vormen van omgang met dieren die strikt genomen onder de delictsomschrijving zouden kunnen vallen, maar waarvan het niet zijn bedoeling is dat deze thans – de tijdgeest! – opgespoord, vervolgd en eventueel berecht worden.

De leden van de SGP-fractie zullen het zeer op prijs stellen indien zij van de indiener een heldere uiteenzetting mogen ontvangen omtrent het onderscheiden toepassingsbereik van artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren enerzijds en dat van het voorgestelde artikel 254, tweede lid. Zij willen ook graag vernemen welke reden(en) er kan (kunnen) zijn om ook in geval van schade bij het dier in de kwalificatie tot uitdrukking te kunnen brengen dat het om bestialiteit gaat.

Tenslotte stellen de leden van de SGP-fractie de vraag waarom het wetsvoorstel niet is voorzien van een overgangsbepaling. In het verlengde van deze vraag willen deze leden graag vernemen hoe de initiatiefnemer zich voorstelt dat Justitie zal omgaan met bijvoorbeeld pornografisch materiaal met afbeeldingen van dieren dat is geproduceerd, verspreid enz. vóór de datum van inwerkingtreding van de wet.

De leden van de PvdD merken op dat de Raad voor Dierenaangelegenheden heeft aangegeven dat het wenselijk is om seks met dieren toe te voegen aan het tweede lid van artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Waarom heeft de indiener er niet voor gekozen om hier gehoor aan te geven?

De indiener heeft er voor gekozen om de term «seksuele handelingen» niet scherper te definiëren. De Raad voor Dierenaangelegenheden geeft aan dat de rechter zal toetsen of er sprake is van een misdaad tegen te zeden en hierbij rekening zal houden met wat leeft in de maatschappij. Kan de indiener aangeven hoe kan worden uitgesloten dat door een veranderende tijdsgeest bepaalde seksuele handelingen met dieren toelaatbaar en dus niet strafbaar worden geacht, zo vragen de leden van de PvdD-fractie.

De aan het woord zijnde leden merken op dat, zoals de indiener zelf al stelt, Nederland een grote rol heeft in de vervaardiging en verspreiding van dierenporno. Het is een commerciële industrie waar zeer veel geld in omgaat. Er zouden volgens de leden van de PvdD-fractie verdergaande sancties ingesteld moeten worden om een afschrikwekkende werking van dit verbod uit te laten gaan. Hoe is de indiener tot de hoogte van deze strafmaat gekomen? Hoe denkt de indiener met deze strafmaat recidive te voorkomen? Hoe wil de indiener voorkomen dat degenen die van de gepleegde misdrijven een beroep maken de opgelegde geldboetes zien en incalculeren als gering bedrijfsrisico?

3. Handhavingsaspecten

De leden van de SP-fractie hopen dat de handhaving van onderhavig verbod voortvarend wordt opgepakt. Met name de handel in dierenporno op internet vereist prioriteit. Deze leden zouden dan ook graag zien dat de capaciteit wordt uitgebreid.

De leden van de VVD-fractie merken op dat met betrekking tot de handhaving de indiener al aangeeft dat politie en OM doorgaans geen signaal zal bereiken dat zo een feit mogelijkerwijs is begaan. Zelfs in het geval van een spontane bekentenis zal dit echter zonder additioneel bewijs onvoldoende grond voor succesvolle vervolging opleveren. Ook deze leden menen dat, wanneer deze feiten strafbaar worden gesteld, het vooral uitdrukking geeft van de huidige opvatting van goede zeden. Graag ontvangen zij een nadere toelichting van de indiener op dit punt.

De leden van de PvdD-fractie vrezen dat de opsporing en vervolging van seks met dieren weinig prioriteit zal gaan krijgen, zeker gezien de moeilijkheidsgraad hiervan en de hoogte van de strafmaat. Hoe ziet de indiener dit en hoe zal dit moeten worden voorkomen?

4. Rechtsvergelijking

De leden van de VVD-fractie merken op dat de indiener gekeken heeft naar omringende landen die bestialiteit al dan niet strafbaar hebben gesteld. Zij vragen de indiener echter nader toe te lichten in hoeverre die artikelen nog actueel zijn en inderdaad in de praktijk worden toegepast, aangewend dan wel gehandhaafd. De paragraaf wordt afgesloten met de opmerking dat tegen de achtergrond van de bestaande of voorgenomen strafbaarstellingen in de ons omringende landen er alle aanleiding is ook in Nederland een expliciet verbod op bestialiteit en dierenporno in te voeren. Kan de indiener aangeven in welke landen inderdaad het bezit en dergelijke van dierenporno strafbaar is gesteld? Dit mede met het oog op het commentaar van de Raad van State op de toegevoegde waarde van dit voorgestelde artikel in het licht van het reeds bestaande artikel 240 Sr.

5. Financiële paragraaf

De leden van de VVD-fractie merken op dat de indiener in de financiële paragraaf stelt dat dierenporno in Nederland van relatief grote omvang is. Deze leden zouden graag meer inzicht krijgen in de omvang en de verhouding met de omvang binnen andere landen. Indiener meent voorts dat het verbod op dierenporno daar waar nodig het verbod moeten worden gehandhaafd. Kan de indiener nader toelichten wat hij daaronder verstaat?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Artikel 254 Sr

De leden van de ChristenUnie-fractie geven in redactionele zin de indiener graag nog in overweging om de formulering van het voorgestelde artikel 254, tweede lid, in lijn te brengen met die van de bestaande artikelen 248 en 252, tweede lid, Sr.

Artikel 254a Sr

De leden van de D66-fractie constateren dat ook een realistische afbeelding van een niet bestaand dier middels dit voorstel strafbaar zal worden gesteld. Zien deze leden het correct dat dit indiener hier voor kiest vanuit het perspectief van de bewijsvoering? Zij vragen indiener nader in te gaan op zijn keuze om ook virtuele dierenporno strafbaar te stellen en hierbij aandacht te besteden aan de strijd met de goede zeden.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Kamp (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven