31 001 Programma voor Jeugd en Gezin

Nr. 102 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 februari 2011

2 december jl. heb ik met uw Kamer gedebatteerd over de zorgvuldige afronding van de pilotprojecten campussen (kamerstuk 31 001, nr. 98). De evaluatie laat zien dat de pilotprojecten de beoogde doelgroep – jongeren met een grote afstand tot school en werk, die door bestaande voorzieningen niet bereikt werden en daardoor dreigden af te glijden naar overlastgevend gedrag – gemiddeld genomen onvoldoende hebben weten te bereiken. De pilotprojecten blijken daarnaast onvoldoende aantoonbare meerwaarde te hebben ten opzichte van de reguliere voorzieningen. Zoals ook aangegeven in het debat van 2 december 2010 heb ik om deze redenen besloten om de pilotprojecten niet voort te zetten in een landelijke structurele voorziening.

Uw kamer heeft aangegeven graag de individuele resultaten van de pilotprojecten campussen met mij te bespreken. In december jl. heeft u van mij de individuele benchmarkrapporten ontvangen en zijn de campus pilotprojecten door mij uitgenodigd subsidie aan te vragen voor de 1e helft van 2011. Aanvullend op de individuele benchmarkrapporten heb ik de onderzoekers gevraagd een totaalrapportage op te stellen. Met deze brief bied ik u de totaalrapportage van de benchmark van de pilotprojecten Campussen aan1. De resultaten van de totaalrapportage bevestigen mijn besluit de campus pilotprojecten zorgvuldig af te ronden in 2011.

De totaalrapportage geeft u een overzicht van alle projecten met daarin de mate waarin elk project de beoogde doelgroep heeft bereikt en in welke mate de jongeren die deelnemen aan de projecten een verbetering hebben bereikt op het terrein van school of werk gedurende de periode van het onderzoek.

Het rapport laat zien dat de beoogde doelgroep – jongeren die langere tijd niet naar school zijn geweest of werk hebben gehad en die door bestaande voorzieningen niet worden bereikt en die dreigen af te glijden naar overlast gevend gedrag – slechts ten dele door de projecten wordt bereikt, waarbij er grote verschillen zijn te constateren tussen de projecten.

Zo blijkt bij een aantal projecten (Crossroads 1 en Crossroads 2) géén van de jongeren tot de beoogde doelgroep te behoren. Het aantal jongeren dat wel tot de beoogde doelgroep behoort is bij campus De Nieuwe Kans in Rotterdam het hoogst (58%).

Het rapport laat tevens zien dat hoe groter de afstand van de jongere tot school of werk des te moeilijker het is om ze weer mee te laten doen. Dit heeft als consequentie dat des te zwaarder de problematiek van de doelgroep, des te lager de resultaten bij het verbeteren van de school- of werksituatie. De projecten die dus verhoudingsgewijs veel jongeren hebben die tot de oorspronkelijke doelgroep behoren (en het meest problematische zijn), scoren lager op het verbeteren van de school- of werksituatie dan de projecten die juist een veel geringer aantal jongeren uit de oorspronkelijke doelgroep hebben bereikt.

Zoals met uw Kamer besproken vind ik het heel belangrijk dat er geen jongeren tussen wal en schip terecht komen. Voor u en mij staat de juiste hulp en zorg aan de jongeren van de pilotprojecten voorop. De pilotprojecten zijn dan ook per brief door mij uitgenodigd om een subsidie voor de periode 1/1/2011–30/6/2011 in te dienen. Met deze subsidie worden de jongeren in staat gesteld het schooljaar 2010–2011 af te ronden en kunnen de projecten het komende half jaar benutten om de deelnemers zonodig naar een passende plek in een reguliere voorziening te begeleiden.

De volgende projecten hebben een subsidieverzoek ingediend: BOP academie, Crossroads I en II, Wyldemerk, De Nieuwe Kans en het Educatief Centrum. Het Werkhotel en Schoolfort zien af van een aanvraag omdat zij met de gemeente Amsterdam afspraken hebben kunnen maken over de inbedding van de projecten in het lokale zorg en onderwijs aanbod. Het pilotproject de Uitdaging heeft geen aanvraag ingediend.

In het AO van 2 december j.l. heb ik aangegeven dat de pilotprojecten waardevolle ervaringen hebben opgeleverd voor reguliere voorzieningen. Positieve aandacht, structuur, intensieve begeleiding en een integrale aanpak van onderwijs, hulpverlening, arbeidsmarkttoeleiding en vrije tijdsbesteding zijn de terugkerende ingrediënten van een succesvolle aanpak om jongeren perspectief te bieden. Een aanpak moet ook gericht zijn op het versterken van de eigen kracht en de netwerken rond de jongeren. Gezien het belang van de pilots voor de werkwijze van reguliere voorzieningen, zal ik een deel – € 200 000 – van de voor de campussen gereserveerde middelen inzetten om de kennis en lessen die opgedaan zijn met de pilotprojecten campussen te verspreiden onder gemeenten en bij de doelgroep betrokken organisaties.

Het resterende deel van de voor de campussen gereserveerde middelen – structureel € 1,8 mln vanaf 20122 – wil ik inzetten voor het bereiken van de met de campuspilots beoogde doelgroep i.c. jongeren met een grote afstand tot school en werk, die door bestaande voorzieningen niet bereikt werden en daardoor dreigen af te glijden naar overlastgevend gedrag. Ik beraad me nog wat daarvoor de beste manier is.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

XNoot
2

De enveloppemiddelen bestemd voor intensiveringen uit het Coalitieakkoord 2006 die in 2010 nog op de Aanvulllende Post bij het Ministerie van Financiën stonden zijn benut voor het terugbrengen van het overheidstekort. Voor het programmaministerie voor Jeugd en Gezin betrof dit onder andere € 16 miljoen structureel vanaf 2010 voor de landelijke uitrol van de pilot campussen. U bent hierover geïnformeerd in de Miljoenennota 2011.

Naar boven