30 996
Raming der voor de Tweede Kamer in 2008 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten

nr. 1
BRIEF VAN DE VOORZITTER

Aan de leden

Den Haag, 29 maart 2007

Geachte medeleden,

Hedenmiddag is bij de Regeling van Werkzaamheden opheldering gevraagd over een gisteren in de pers verschenen brief van 14 maart jl. van de voorzitter van het Presidium aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de mogelijke gevolgen van het Coalitieakkoord voor de Tweede Kamer als werkorganisatie. Een kopie van deze brief treft u hierbij aan.1

De brief van 14 maart is tot stand gekomen na consultatie van de leden van het Presidium. De grootst mogelijke meerderheid van het Presidium heeft zich ermee akkoord verklaard. In deze brief wordt aangegeven dat de Kamer zich bij vorige gelegenheden steeds constructief heeft opgesteld bij het doorvoeren van rijksbrede efficiencymaatregelen en wordt de verwachting uitgesproken dat dit ook deze keer het geval zal zijn. Soberheid en efficiëntie zijn immers steeds de uitgangspunten bij de bedrijfsvoering van de Tweede Kamer. Dit zou in de praktijk kunnen betekenen dat de Kamer bereid is een bedrag in de omvang van 5% van het personeelsbudget, dat in totaal ongeveer 30 miljoen euro bedraagt, op de Raming als geheel te korten. Het is vervolgens aan de Kamer zelf te bepalen waar deze besparingen worden gevonden.

In de bij het Coalitieakkoord gevoegde brief van de secretarissen-generaal is ook sprake van een rijksbrede efficiencykorting van 5%. In deze brief worden ook mogelijke extra bezuinigingen genoemd, oplopend tot 15%, in de sfeer van kennis en advies, beleidsvorming, beleidsuitvoering en inspectie en toezicht. Dit soort functies is er bij de Tweede Kamer nauwelijks. Alle functies staan in het teken van de ondersteuning van het parlementaire proces. Hierbij is van beleidsvorming geen sprake. Vandaar dat het Presidium heeft vastgesteld dat verdere bezuinigingen op het personeelsbudget niet op de Tweede Kamer van toepassing zijn. Dit is in de vergadering van het Presidium van woensdag 28 maart jl. nog eens door de grootst mogelijke meerderheid bevestigd.

Volgens de beheersafspraken over het tot stand komen van de Raming ben ik gehouden bestuurlijk overleg te voeren met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Mijn brief aan de minister is de aanzet geweest tot een dergelijk overleg.

Het is uiteraard uiteindelijk aan de Kamer zelf als controleur van de regering om te bepalen of en zo ja in hoeverre zij bereid is opvattingen van de regering over de Raming te volgen. Daarover kan plenair worden beraadslaagd en besloten bij de behandeling van de Raming, die tegen begin juni is voorzien en later in het jaar bij de behandeling van hoofdstuk IIA van de Rijksbegroting, waarin de Raming van de Kamer uiteindelijk moet worden opgenomen.

Met vriendelijke groet,

De Voorzitter


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven