30 995
Aanpak Wijken

nr. 43
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 maart 2008

Op 4 februari 2008 hebben de leden van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie mij verzocht uw Kamer te informeren over de voortgang van de wijkenaanpak (kenmerk 08-WWI-B-006). Door middel van deze brief informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de wijkactieplannen en de ondertekening van de charters. Bovendien heb ik uw Kamer in het overleg op 15 januari 2008 toegezegd nader te analyseren in welke mate er bij de financiële afspraken, zoals die in de wijkactieplannen worden opgenomen, sprake is van een extra inzet door de woningcorporaties. In het debat op 14 februari 2008 heb ik toegezegd u nader te informeren over de inrichting van de projectsteun ten behoeve van de corporaties in de 40 wijken (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 54, blz. 3940–3943). Ook ga ik in op de verdeling van € 10 miljoen van het bewonersbudget, dat is bestemd voor de bewoners van de 40 wijken.

Wijkactieplannen en charters

Gemeenten, woningcorporaties, bewoners en andere lokale partijen hebben de afgelopen maanden hard gewerkt om de wijkactieplannen, waarin de maatregelen worden aangekondigd die de leefbaarheid in de 40 wijken gaan verbeteren, rond te krijgen. In lijn met de afspraken die ik met de 18 gemeenten heb gemaakt heb ik van alle gemeenten wijkactieplannen ontvangen.

In 12 van de 18 gemeenten is er inhoudelijke overeenstemming en een financieel akkoord (op hoofdlijnen) tussen gemeenten en corporaties over de wijkenaanpak. Het gaat om de gemeenten Alkmaar, Amsterdam, Arnhem, Deventer, Eindhoven, Enschede, Groningen, Heerlen, Maastricht, Rotterdam, Utrecht en Zaanstad. In deze gemeenten bevinden zich 31 van de 40 wijken.

In 9 van de 12 gemeenten zijn de charters inmiddels ondertekend of gereed voor ondertekening. In de gemeenten waarin de charters nog niet zijn ondertekend, gebeurt dit tijdens mijn jaarlijkse werkbezoek aan die steden.

In Amsterdam, Rotterdam en Utrecht hebben gemeentebesturen en corporaties op hoofdlijnen overeenstemming bereikt. De komende weken worden de resultaten van de onderhandelingen met de corporaties naar concrete uitvoeringsplannen op buurt- en wijkniveau vertaald. De charters met deze steden worden naar verwachting voor 1 juni afgerond.

Voor de resterende 6 gemeenten is de stand van zaken de volgende:

In Den Haag (4 wijken) zijn de onderhandelingen tussen de gemeente en de corporaties zo goed als afgerond en gedetailleerd uitgewerkt per wijk. Ook voor Den Haag geldt dat het charter naar verwachting voor 1 juni gereed is.

Voor Amersfoort (1 wijk) geldt dat het college van B&W n.a.v. het feit dat de gemeenteraad niet akkoord is gegaan met het bereikte resultaat, begin april opnieuw met de corporaties in overleg treedt.

In vier gemeenten zijn de onderhandelingen nog niet afgerond en vindt ondersteuning vanuit het rijk plaats. Het gaat om Dordrecht, Leeuwarden, Nijmegen en Schiedam. In Leeuwarden (1 wijk) en Dordrecht (1 wijk) verwachten de gemeente en de corporaties de besprekingen vóór 1 april af te ronden. Nijmegen (1 wijk) en Schiedam (1 wijk) hebben de intentie uitgesproken om een akkoord te bereiken in april. De onderhandelingen in deze gemeenten spitsen zich toe op de vraag of de investeringen in zowel gebouwen als sociale plannen in de wijk bovenop de plannen komen die er al waren en welke sociale activiteiten corporaties wel en niet willen financieren. Parallel aan deze onderhandelingen wordt gewerkt aan het opstellen van het charter, zodat na het bereiken van een akkoord tussen gemeenten en de corporaties het charter kan worden afgerond.

Voor alle gemeenten geldt, dat zodra overeenstemming is bereikt over het charter, ik dit in een brief aan de gemeenten zal bevestigen, vooruitlopend op de ondertekening. De ondertekende charters van alle gemeenten zullen op de website van het ministerie van VROM worden geplaatst. In bijlage 1 vindt u een gedetailleerde stand van zaken per gemeente.1

De inhoud van het wijkactieplan en de additionaliteit van de inzet van de woningcorporaties

In het overleg met uw Kamer op 15 januari 2008 heb ik aangegeven dat ik naast een toets op de aandachtspunten, zoals die zijn opgenomen in het Actieplan Krachtwijken dat ik op 16 juli 2007 naar uw Kamer heb gestuurd (TK 2006–2007, 30 995, nr. 7), bij de beoordeling van de wijkactieplannen speciale aandacht zal geven aan de additionaliteit van de inzet van € 2,5 miljard door de woningcorporaties.

Aandachtspunten Actieplan Krachtwijken

De wijkactieplannen zijn getoetst op de volgende onderwerpen:

– beschrijving van de dominante problematiek in de wijk, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de beleidsterreinen wonen, werken, leren en opgroeien, integratie en veiligheid

– inzicht in de prestaties die gemeenten samen met lokale partijen gaan leveren

– betrokkenheid van bewoners bij het opstellen van de plannen en aanwezigheid van een budget en stimulans voor bewonersinitiatieven

– wat geven gemeenten aan van het rijk nodig te hebben om de beoogde prestaties te kunnen leveren, en

– op welk terrein de gemeente een experiment wil aangaan.

In alle wijkactieplannen wordt een beschrijving gegeven van de dominante problematiek in de wijk, waarbij wordt ingegaan op de beleidsterreinen wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid. Indien één van deze thema’s niet aan de orde komt, is door de desbetreffende gemeenten gemotiveerd waarom dit niet is gebeurd. De gemeenten geven aan op welke terreinen welke prestaties worden geleverd in de vorm van maatschappelijke effecten en daadwerkelijke activiteiten, waarbij inzicht wordt geboden in de bijdragen van de verschillende lokale partijen (gemeenten, woningcorporaties, en anderen). De maatschappelijke effecten komen ook aan de orde in de charters. Ik constateer dat de ambities van de plannen voor de aandachtswijken hoog zijn. Veel nadruk ligt op de terreinen werken en leren en opgroeien. Het realiseren van brede scholen in de 40 wijken, verhogen van de arbeidsparticipatie, het stimuleren van ondernemerschap, de stichting van Centra voor Jeugd en Gezin, het opzetten van VVE-programma’s, voorstellen voor een aanpak achter de voordeur en het aanpakken van overlast komen vrijwel in alle wijkactieplannen voor. De wijkenaanpak zal alleen slagen als ook bewoners zelf aan de slag kunnen om van hun wijk een krachtwijk te maken. Hierbij past een stevige impuls voor bewonersinitiatieven. Gemeenten stellen hiervoor bewoners- en wijkbudgetten beschikbaar. Niet alleen zijn bewoners door gemeenten bij het opstellen van de wijkactieplannen betrokken, maar ook bij het ondertekenen van de charters is bewonersparticipatie voor mij een nadrukkelijk aandachtspunt.

Het Rijk biedt financiële ondersteuning door rijksbudgetten in te zetten, deregulering, bestuurlijke betrokkenheid en de mogelijkheid om te experimenteren met nieuwe onorthodoxe aanpakken om bijvoorbeeld de verkokering van regelgeving aan te pakken. De experimenten zijn aangekondigd in het Actieplan Krachtwijken. Ik zal u hierover in de eerste voortgangsrapportage na de zomer nader informeren.

Additionele inzet

Bij de beoordeling van de wijkactieplannen stelt de gemeente vast of de financiële inzet van woningcorporaties in overeenstemming is met de indicatieve toerekening, die ik op 3 oktober 2007 aan uw Kamer heb bekend gemaakt (TK 2007–2008, 30 995, nr. 13) en of het om een additionele inzet gaat. Dit is primair een verantwoordelijkheid van de lokale overheid.

Op grond hiervan vraag ik de wethouders vóór ondertekening van het charter te onderbouwen of de inzet van de corporaties aan de vereisten voldoet.

Tevens meld ik u dat de Algemene Rekenkamer heeft aangekondigd dat zij onderzoek zal doen naar de wijkenaanpak. In het onderzoek zal nagegaan worden hoe het krachtwijkenbeleid in de afgelopen periode vorm heeft gekregen, welke waarborgen zijn ingebouwd ter bevordering van de effectiviteit en de doelmatigheid van het beleid en hoe achteraf op de deugdelijke wijze verantwoording kan worden afgelegd.

Bijzondere projectsteun voor de 40 wijken

In een Algemeen Overleg op 14 februari jl. is gesproken over mijn voorstellen inzake een bijdrage ten behoeve van de wijkenaanpak, naar aanleiding van mijn brief van 13 februari jl. (dbo 2 008 013 483) ter zake. Aanleiding was de constatering dat de woningcorporatiesector in de diverse voorstellen voor een Investeringsfonds niet kon waarborgen dat er financiële ondersteuning voor de woningcorporaties in de 40 wijken zou ontstaan die voldoet aan de voorwaarden die daarover zijn vastgelegd in het Onderhandelaarsakkoord van 17 september 2007 (zie Kamerstukken II, 2007–2008, 30 995, nr. 11). In dit licht heb ik in mijn brief van 13 februari jl. het voornemen neergelegd in ieder geval voor het jaar 2008 over te gaan tot een heffing door het CFV, gebruik makend van het sinds 2001 in de wet verankerde instrument van de projectsteun. Die heffing moet waarborgen dat er in 2008 bijzondere projectsteun voor de 40 wijken beschikbaar zal zijn tot een maximum van € 75 miljoen ter uitvoering van de additionele activiteiten van € 250 miljoen zoals vastgelegd in de wijkactieplannen.

In het Algemeen Overleg van 14 februari jl. heb ik aangegeven dat er voor de jaren 2009 en verder in beginsel verschillende wegen open staan om de bijdrage voor de wijkenaanpak vorm te geven. Zo kan de bijzondere projectsteun zoals die voor 2008 wordt ingesteld in de jaren daarna worden gecontinueerd. Ook kan de corporatiesector alsnog met voorstellen komen die aansluiten op de voorwaarde van voldoende extra financiële ruimte voor de corporaties in de 40 wijken. Met betrekking tot de periode na 2008 zal ik nog voor de zomer met nadere voorstellen komen. Uitgangspunt is dat ook in de jaren 2009 tot en met 2017 € 75 miljoen per jaar beschikbaar is als extra financiële ruimte voor de corporaties in de 40 wijken ten behoeve van de activiteiten in het wijkactieplan. Daar kunnen gemeenten en corporaties nu al van uit gaan bij het invullen van de wijkactieplannen. Die meerjarige zekerheid bied ik bij deze.

De bijzondere projectsteun

Ik heb mij in de afgelopen weken met het CFV beraden over de concrete vormgeving van zowel de op te leggen heffing als de uit te keren bijzondere projectsteun en de daarbij te hanteren voorwaarden. Uitgangspunt bij deze concretisering vormen de voorwaarden die ik reeds in mijn brief van 13 februari heb aangegeven, te weten:

• de corporatie krijgt alleen bijzondere projectsteun als deze er om vraagt;

• de gemeente en de corporatie moeten overeenstemming hebben bereikt over het wijkactieplan;

• de hoogte van de bijzondere projectsteun is maximaal 30% van de indicatieve verdeling van de additionele inzet van in totaal € 250 mln. per jaar die door mij op wijkniveau is gegeven;

• de bijzondere projectsteun wordt verstrekt tot het maximum van de werkelijke kosten die de corporatie maakt;

• er vindt verder geen CFV-toetsing op nut en noodzaak plaats van de aanvraag van de corporatie.

Bij de onder het vierde punt genoemde kosten gaat het om zowel de onrendabele toppen van investeringen, als de kosten die met de uitvoering van de activiteiten uit het wijkactieplan zijn gemoeid.

Daarnaast geldt uiteraard het uitgangspunt dat bijzondere projectsteun slechts kan worden uitgekeerd ten behoeve van activiteiten van corporaties die passen binnen het BBSH. Eind vorig jaar is het werkdomein nader uitgewerkt in een afsprakenkader ten behoeve van de wijkenaanpak. Aangezien de in dit afsprakenkader opgenomen activiteiten passen binnen het BBSH, kunnen woningcorporaties die activiteiten ook financieren.

Alles afwegend heb ik in overleg met het CFV vastgesteld dat het de voorkeur verdient om het bestaande instrument projectsteun te verbijzonderen ten behoeve van de financiële ondersteuning van de wijkenaanpak in de 40 wijken. Ik zal daarbij rekening houden met de Europese regelgeving ter zake. Overigens blijft de reguliere projectsteun van het CFV bestaan. In bijlage 2 is een schema opgenomen waarin deze twee vormen van projectsteun met elkaar worden vergeleken1.

De heffingsgrondslag van de reguliere en bijzondere projectsteun

Op grond van het Besluit Centraal Fonds Volkshuisvesting (BCFV) kunnen nu reeds middelen worden geheven ten behoeve van de reguliere projectsteun. Daarbij is een maximum geformuleerd als het gaat om de hoogte van de jaarlijkse heffing. Voor de bijdrage aan de wijkenaanpak wordt uitgegaan van maximaal € 75 miljoen op jaarbasis.

Daarnaast heb ik met het CFV vastgesteld dat het, ook in het licht van eerdere besprekingen met uw Kamer over het Investeringsfonds, wenselijk is om de heffing ten behoeve van de bijzondere projectsteun mede naar draagkracht op te leggen. In de huidige regelgeving inzake de projectsteun, vastgelegd in het BCFV, is in artikel 9, 4e lid, bepaald dat de heffing bestaat uit een vast bedrag per woongelegenheid, voor welk bedrag er een onderscheid wordt gemaakt tussen woningcorporaties met een weerstandsvermogen van 20% of meer, en minder dan 20%. Eerstgenoemde woningcorporaties betalen thans driemaal zoveel als laatstgenoemde per woongelegenheid. Dit laatste is vastgelegd in de Beleidsregels van het CFV. Hoewel hiermee sprake is van een vermogensafhankelijke heffing ben ik met het CFV van mening dat gezocht moet worden naar een nog beter criterium om de verschillen in vermogen tot uitdrukking te laten komen. Daarom is het wenselijk artikel 9 van het BCFV zo te wijzigen dat de heffing voor bijzondere projectsteun wordt gebaseerd op een mix van een vast bedrag per woongelegenheid én de WOZ-waarde van de woongelegenheden. Het bestaande en enigszins grofmazige vermogenscriterium wordt door de wijziging aanmerkelijk verfijnd en sluit ook beter aan bij de nieuwe beoordelingsmethodiek. Momenteel werkt het CFV dit nader uit. Deze verfijning van de grondslag voor de heffing zal ook gaan gelden voor de reguliere projectsteun.

In het huidige BCFV (artikel 12) is thans een tweetal gronden voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een heffing voor projectsteun opgenomen, namelijk in die gevallen dat een woningcorporatie als gevolg van de heffing financieel in problemen zou geraken, dan wel als een woningcorporatie reeds op andere wijze in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan werkzaamheden ten behoeve van andere woningcorporaties, dan wel die werkzaamheden heeft verricht voor die andere woningcorporaties (matching). Toepassing van deze kwijtscheldingsgronden op de bijzondere projectsteun zou resulteren in situaties waarin veel woningcorporaties van wie een forse additionele inzet in de 40 wijken wordt verwacht, toch nettobetalers zouden worden. Dit zou ook het geval zijn als alleen kwijtschelding zou worden verleend voor de woningen van een corporatie die in de 40 wijken zijn gelegen. Die uitkomst acht ik ongewenst. Ik heb daarom met het CFV bezien welke kwijtscheldingsgronden zouden moeten worden toegepast die enerzijds voor de woningcorporaties die actief zijn in de 40 wijken leiden tot daadwerkelijke financiële ondersteuning, en anderzijds leiden tot een rechtvaardige verdeling van de lasten binnen de woningcorporatiesector. In dat licht ben ik, gehoord het CFV, voornemens om aan de volgende corporaties de mogelijkheid van volledige kwijtschelding van de heffing te bieden:

• alle corporaties met tenminste 10% van hun bezit in één of meerdere van de 40 wijken;

• alle corporaties die in één of meerdere van de 40 wijken tenminste 15% van de daar aanwezige corporatiewoningen in die wijk in eigendom hebben.

Het gaat dus zowel om corporaties met een relatief groot aandeel van hun bezit in de wijken, als om corporaties met een relatief groot deel van de wijk in hun bezit. Deze corporaties komen alleen voor kwijtschelding in aanmerking als ze een overeenkomst met de gemeente zijn aangegaan ten aanzien van de uitvoering van een wijkactieplan.

Toepassing van deze criteria leidt ertoe dat de meeste woningcorporaties met woningbezit in de 40 wijken in aanmerking komen voor kwijtschelding. In vier steden is sprake van enkele woningcorporaties die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen. Maar ook daar zal op wijkniveau het bedrag van de bijzondere projectsteun hoger zijn dan de omvang van de heffing. Daarnaast zal ik voor de bijzondere projectsteun de kwijtscheldingsgrond handhaven als een woningcorporatie als gevolg van de heffing in financiële problemen zou geraken. Vormen van matching zal ik niet gebruiken als grond voor kwijtschelding voor de heffing ten behoeve van de bijzondere projectsteun.

Op basis van deze uitgangspunten zal de heffing voor de bijzondere projectsteun neerkomen op een bedrag van gemiddeld circa € 50,– per woning in 2008. Dit bedrag zal bij individuele corporaties hoger of lager kunnen uitvallen, omdat de WOZ-waarde van het bezit per corporatie kan verschillen. Nader zal worden bepaald welke bandbreedte zal worden gehanteerd voor het bedrag per woning in 2008. Ik hecht er aan de last van de jaarlijkse heffing in het perspectief te plaatsen van de financiële mogelijkheden van de corporatiesector. Zo raamt het CFV het kassaldo voor belasting uit normale woningexploitatie voor 2008 op ongeveer € 2,5 miljard. Na afdracht van vennootschapsbelasting resteert daarvan nog ca. € 2 miljard. Vanzelfsprekend betreft het hier macrogegevens, die individueel verschillend kunnen uitpakken.

De toekenning van bijzondere projectsteun voor de 40 wijken

Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde algemene voorwaarden (zoals opgenomen in mijn brief van 13 februari jl.), heb ik met het CFV bezien welke nadere voorwaarden moeten worden gesteld aan het toekennen van bijzondere projectsteun. Uitgangspunt hierbij is dat er een laagdrempelige toegang moet zijn tot de bijzondere projectsteun voor de woningcorporaties die daarvoor in aanmerking komen, maar voorwaarde blijft wel dat bijzondere projectsteun alleen wordt toegekend als een woningcorporatie die aanvraagt.

Het uitgangspunt van een laagdrempelige toegang betekent onder andere dat er vanuit wordt gegaan dat de additionele inzet van de corporaties in de wijken niet tot stand zou zijn gekomen zonder het perspectief op en de toekenning van bijzondere projectsteun. Hiermee wordt geacht de noodzakelijkheid van subsidiëring via bijzondere projectsteun voldoende te zijn aangetoond. Wel is in dat verband een voorwaarde dat de woningcorporatie verklaart dat de aanvraag voor bijzondere projectsteun is gestoeld op activiteiten die zijn opgenomen in het wijkactieplan. Tevens moet de woningcorporatie daarbij aangeven welke onrendabele toppen van investeringen en welke kosten met de uitvoering van die activiteiten zijn gemoeid. Aan het gemeentebestuur zal worden gevraagd dit te bevestigen. De corporatie moet deze gemeentelijke verklaringen bij de aanvraag voor bijzondere projectsteun overleggen.

Ik heb bezien of bij de toekenning van de bijzondere projectsteun rekening kan houden met de vermogenspositie van de ontvangende woningcorporaties. Sommige woningcorporaties zullen immers de additionele inzet in de 40 wijken makkelijker kunnen dragen dan andere. In de praktijk is dat vooralsnog niet goed uitvoerbaar. Ik wil niettemin nader overleggen met het CFV of voor dit doel op enigerlei wijze gebruik gemaakt kan worden van de nieuwe methodiek van het CFV, waarbij ook gemeten kan worden of corporaties «onderpresteren» qua financiële mogelijkheden.

Uiteraard is er de mogelijkheid voor de corporaties zelf in de wijken om de toegekende bijzondere projectsteun op basis van de door mij aangegeven indicatieve verdeling van de inzet in de wijken onderling te herverdelen. Dat past in de huidige praktijk waarin corporaties elkaar op vele manieren financieel ondersteunen om de lokale opgaven te realiseren.

Ten behoeve van de eindafrekening zal vastgesteld moeten worden of en in hoeverre een corporatie de voorgenomen activiteiten heeft gerealiseerd. Dit dient gepaard te gaan met een verklaring van de gemeente. Indien een deel van de activiteiten niet is gerealiseerd, kan dit leiden tot herberekening van de projectsteun bij de eindafrekening naar rato van het gerealiseerde deel van de activiteiten.

Ik zal de hiervoor genoemde voorwaarden voor de heffing en de toekenning van bijzondere projectsteun voor de wijkenaanpak in de 40 wijken in de zomer vastleggen via een wijziging van het BCFV, die nog dit najaar in werking zal treden.

Daarnaast zal het CFV zijn Beleidsregels waar nodig aanpassen. Deze aanpassing moet eveneens in het najaar van 2008 zijn doorgevoerd en gelijktijdig met de wijziging van het BCFV in werking treden.

Bewonersbudget

De motie van Geel c.s. (TK 2007–2008, 31 200, nr. 16) heeft in extra middelen voor bewonersinitiatieven voorzien. Het budget van € 20 miljoen zal worden ingezet ten behoeve van burgerinitiatieven om sociale cohesie en de leefbaarheid te verbeteren. Op 1 februari 2008 heb ik u ter kennisgeving de brief «Rijksintensiveringen met relatie naar het Actieplan Krachtwijken en aanbod overige organisaties ten behoeve van de Krachtwijken» aan de colleges van B&W van de 18 gemeenten toegestuurd (TK 2007–2008, 30 995, nr. 40). Hierin is opgenomen dat ik voor 2008 een budget van € 10 miljoen voor bewonersinitiatieven in de 40 aandachtswijken beschikbaar stel en welk aandeel hieruit aan welke gemeente wordt toegekend. Dit budget komt bovenop de middelen die gemeenten en corporaties zelf inzetten. In de mei circulaire van de fondsbeheerders wordt de toedeling van de middelen, die via de Integratie-uitkering van het Gemeentefonds aan de 18 gemeenten worden uitgekeerd, nader bekend gemaakt. Over de verdeling van de overige € 10 miljoen vindt overleg plaats met het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA), de Woonbond en de VNG. Over de concrete invulling en toedeling van dit budget zal ik u vóór 1 mei nader informeren.

e planvorming en de financiering van de wijkenaanpak is op een oor na gevild. Helaas moet ik constateren dat deze fase langer heeft geduurd dan door mij gewenst. Positief is dat met name bij de lokale bestuurders van gemeenten en corporaties, de professionals en wijkbewoners nog steeds grote betrokkenheid en enthousiasme is om zich voor de daadwerkelijke verbetering van hun wijk in te zetten. Van nu af aan zal ook vanuit het landelijk niveau alle aandacht uitgaan naar de uitvoering en het behalen van zichtbare resultaten. De bewoners rekenen daarop en dit vertrouwen mag niet beschaamd worden.

Ik vertrouw erop op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven